Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies ‘Decentraal onderwijsbeleid bij de tijd’
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 427
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 januari 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 7 maart 2018 over de reactie
op het advies van de Onderwijsraad «Decentraal onderwijsbeleid bij de tijd» (Kamerstukken
31 293 en 31 289, nr. 387).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 maart 2018 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief
van 21 december 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
Algemeen
2
Constateringen en aanbevelingen
2
Beleidsreactie op het advies
4
Huisvesting in het funderend onderwijs
4
Sluitende aanpak, passend onderwijs en zorg
5
Onderwijsachterstanden
5
Toezicht en openbaar onderwijs
6
Ten slotte
6
II
Reactie bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie en zien daarin
aanleiding voor het stellen van enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Ministers op
het bovengenoemde advies. Deze leden hebben nog wel enige vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek «Decentraal onderwijsbeleid bij de tijd». Deze leden herkennen het beeld dat gemeenten de afgelopen jaren te maken hebben
gekregen met bestuurlijke veranderingen op het onderwijsterrein en door decentralisatie
meer verantwoordelijkheden hebben gekregen in aangrenzende sociale beleidsterreinen.
Daarom willen deze leden de bewindspersonen nog enkele vragen stellen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het advies
van de Onderwijsraad «Decentraal onderwijsbeleid bij de tijd» en de beleidsreactie. Deze leden vinden het goed dat er aandacht is voor de decentrale
component van het onderwijsbeleid. De voornoemde leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de Onderwijsraad
«Decentraal onderwijsbeleid bij de tijd» en de reactie daarop van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij hebben
daar nog enkele vragen over.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie van de Ministers.
Zij hebben hierbij nog enige vragen.
Constateringen en aanbevelingen
De leden van de CDA-fractie lezen in de beleidsreactie dat de Onderwijsraad constateert
dat in sommige regio’s scholen en gemeenten nog onvoldoende samen werken en dat dit
leidt tot knelpunten en spanningen in de uitvoering van lokaal/regionaal onderwijs-,
jeugd- en arbeidsmarktbeleid. De Onderwijsraad roept het kabinet dan ook op om de
rol van gemeenten in het onderwijsdomein te actualiseren. Deze leden vragen de Ministers
nader toe te lichten of de door de Onderwijsraad geconstateerde knelpunten en spanningen
voortkomen omdat de rol van gemeenten nader moet worden geactualiseerd, of omdat er
in een aantal gevallen te weinig samenwerking of te weinig goede samenwerking is tussen
scholen en gemeenten.
De leden van deze fractie vragen in het verlengde van het bovenstaande ook een nadere
toelichting van de Ministers of zij van mening zijn dat de door de Onderwijsraad gesignaleerde
knelpunten en spanningen overal in het land terug komen en dus moeten leiden tot generieke
maatregelen, of dat het gaat om specifieke gevallen.
Kortom; de hoofdvraag voor de voornoemde leden is de vraag of gemeenten en scholen
in het geval van knelpunten en spanningen beter gebruik moeten maken van de bestaande
mogelijkheden tot samenwerking en afstemming, of dat een actualisering van de rol
van de gemeente noodzakelijk is zoals de Onderwijsraad stelt en hoe deze actualisering
er dan uit zou moeten zien. Graag ontvangen zij een nadere toelichting hierop.
De leden van D66-fractie lezen dat de Onderwijsraad adviseert om een Schevenings beraad
te beleggen waarin de verhoudingen tussen gemeente, Rijk en onderwijs opnieuw worden
afgesproken. De laatste keer dat zo’n beraad heeft plaatsgevonden is 24 jaar geleden.
In de tussentijd is er veel veranderd. Er is duidelijk behoefte aan een actualisatie
over de rol van gemeenten in het onderwijsdomein en een meer integraal overleg rond
spanningen en knelpunten in uitvoering van onderwijs-, jeugd-, en arbeidsmarktbeleid.
De Ministers benoemen in hun brief gesprekken op de losse domeinen maar geen integrale
aanpak. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Ministers op het voorgestelde
landelijke beraad.
De eerder genoemde leden constateren dat de Onderwijsraad aangeeft dat er ook een
aantal gemeenten en schoolbesturen zijn die een goede samenwerking hebben en snel
problemen oplossen. Deze leden vragen wat de Ministers kunnen doen om kennisdeling
van deze successen te bevorderen
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat door minder centrale sturing van
het Rijk op het onderwijsbeleid de verschillen tussen gemeenten en regio’s onderling
groter kunnen worden. Ziet de Minister regionale en gemeentelijk verschillen in de
kwaliteit en toegankelijkheid van bijvoorbeeld het achterstandenbeleid (ve1) en passend onderwijs en de afstemming met zorg/jeugdhulp? Krijgt elke peuter met
een risico op onderwijsachterstand, nu en in de toekomst, goede voorschoolse educatie?
Krijgt elk kind en jongere, indien nodig, dezelfde kwaliteit en toegang tot passend
onderwijs en jeugdzorg? In hoeverre mag het uitmaken waar een kind woont of naar school
gaat, zo vragen deze leden.
In dit kader constateert de Onderwijsraad dat doordat het gemeentelijke grondgebied
en het verzorgingsgebied van scholen niet samenvallen er grensverkeer van leerlingen
ontstaat wat een integrale aanpak van onderwijs en zorg moeilijk maakt. Een school
geeft immers invulling aan het onderwijs, maar jeugdhulp wordt bepaald door de woongemeente.
Herkent de Minister dit? Komt het bijvoorbeeld vaak voor dat kinderen uit één gezin
andere ondersteuning krijgen bij gezinsproblematiek omdat ze naar verschillende scholen
gaan of kinderen die met dezelfde problematiek op dezelfde school zitten, maar andere
zorg krijgen omdat ze in een andere gemeente wonen? Welke oplossingen ziet de Minister
om dit beter te stroomlijnen? Zal de Minister in de voortgangsrapportage passend onderwijs
ook hiervoor oplossingsrichtlijnen presenteren, zo vragen deze leden.
Voorts vragen deze leden of er samenhang zit in wachtlijsten in de jeugdzorg en thuiszitters
tussen de regio’s of dat er juist een groot verschil is.
De voornoemde leden constateren dat er veel verschillende bestuurslagen zijn. Je hebt
bijvoorbeeld de gemeenten, regionale verbanden, samenwerkingsverbanden en schoolbesturen.
Is de Minister van mening dat er ondanks de verschillende bestuurslagen voldoende
democratische controle en controle vanuit de medezeggenschap mogelijk is? Ziet de
Minister mogelijkheden dit te verbeteren, zo vragen deze leden.
De leden lezen in het rapport van de Onderwijsraad het advies aan de rijksoverheid
om een landelijk beraad van overheden en onderwijsinstellingen te organiseren. Doel
van het beraad is de vraag te beantwoorden hoe de bestuurlijke verhoudingen eruit
moeten zien die als randvoorwaarden kunnen dienen om kinderen en jongeren zo goed
mogelijk onderwijs en (waar nodig) zorg te geven. Wat is de mening van de Minister
over een dergelijk beraad? De Minister geeft aan dat hij met schoolbesturen en gemeenten
in gesprek wil gaan. Kunnen de voornoemde leden dit opvatten dat de Minister bereid
is om een dergelijk beraad te organiseren, zo vragen deze leden.
Beleidsreactie op het advies
De leden van de CDA-fractie lezen in de beleidsreactie dat een aantal punten van de
Onderwijsraad zijn of worden uitgewerkt samen met de scholen en gemeenten. Zij vragen
of de Ministers al nader kunnen toelichten waar hierbij aan gedacht moet worden en
wanneer hierover meer informatie naar de Kamer wordt gestuurd.
Huisvesting in het funderend onderwijs
De leden van de VVD-fractie merken op dat de huisvestigingsproblematiek steeds heftiger
wordt, kinderen zitten in ongezonde schoolgebouwen, gemeenten hebben te weinig gereserveerd
en het uitblijven van (nieuw)bouw zorgt voor een hogere energierekening voor scholen.
De leden willen graag van de Minister weten of er een totaal beeld is hoe groot de
huisvestigingsproblematiek in het funderend onderwijs is. Heeft de Minister kerngetallen
en totaalcijfers? Zijn de gemeenten die onvoldoende hebben gereserveerd bekend? Zo
ja, heeft de landelijke overheid de mogelijkheid om in te grijpen zodat kinderen niet
meer in ongezonde schoolgebouwen les krijgen, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat de gezamenlijke verantwoordelijkheid tussen
gemeenten en scholen in huisvesting vaak knelpunten oplevert. Er is verwarring over
de definities nieuwbouw en onderhoud en alles wat daar tussen valt. In sommige gevallen
worden scholen niet betrokken bij het ontwerp waardoor het gebouw niet goed aansluit
bij de behoefte van de school. Daarnaast is al jaren bekend dat het binnenklimaat
op scholen vaak te wensen overlaat. Dit kan hoofdpijn en concentratieverlies veroorzaken
bij leerlingen en leraren. Kan de Minister in het gesprek met de VNG2, PO-Raad3 en VO-raad4 een voorstel opstellen hoe het binnenklimaat van scholen de komende jaren kan worden
verbeterd?
Deze leden constateren dat in een aantal gemeenten de middelen voor onderwijshuisvesting
succesvol zijn doorgedecentraliseerd. Op dit moment ligt het initiatief voor doordecentralisatie
bij de gemeenten. Zij ontvangen graag een reactie van de Minister om het initiatief
van doorcentralisatie bij de gezamenlijke schoolbesturen te leggen.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er overleg zal plaatsvinden met
de VNG, PO-Raad en VO-raad over huisvesting. Deze leden vragen wanneer de Kamer wordt
geïnformeerd over de uitkomst van dit gesprek en de stappen die gezet gaan worden
om de knelpunten rondom huisvesting weg te nemen.
De leden van de SP-fractie hebben de indruk dat door bezuinigingen de afgelopen jaren
veel scholen uitgaven aan gebouwen meer voor hun rekening hebben genomen dan gemeenten
zelf. Onderwijsgeld lekt dan weg naar gebouwen. Heeft het kabinet er zicht op of er
de afgelopen jaren – al dan niet onder druk van bezuinigingen – gevallen hebben voorgedaan
waarin scholen zelf de rekening betaald hebben, terwijl eigenlijk de gemeente de middelen
ter beschikking had moeten stellen? En leidt de huidige financieringsstructuur niet
tot een mogelijk onnodig snel overgaan naar nieuwbouw, terwijl renovatie mogelijk
een goedkoper alternatief kan zijn? Zij vragen tevens hoeveel geld gemeenten de afgelopen
vier jaar hebben uitgegeven aan onderwijshuisvesting in vergelijking tot onderwijsinstellingen
zelf.
Sluitende aanpak, passend onderwijs en zorg
De leden van de VVD-fractie merken op dat de impact die een leerling met gedragsproblemen
heeft in een reguliere klas, enorm kan zijn. Toch kan de overplaatsing naar het sbo5 of vso6 een lang traject zijn. Kan de Minister schetsen op welke momenten in het traject
voor overplaatsing er knelpunten worden ervaren en wat deze knelpunten precies zijn?
Is het mogelijk om leerlingen die een grote negatieve impact op een klas hebben met
spoed over te plaatsen? Zo nee, wat is er voor nodig om dit mogelijk te maken, zo
vragen de voornoemde leden.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre al die verschillende regio’s (arbeidsmarkt,
RMC7 en jeugdzorg) en samenwerkingsverbanden (po8 en vo9) bijdragen aan de in sommige gevallen moeizame afstemming tussen gemeenten en scholen.
Vindt de Minister het wenselijk dat de grenzen van de regio’s en samenwerkingsverbanden
door elkaar heenlopen, zo vragen de leden. Tevens vragen zij hoe dit zo is gegroeid.
Daarnaast vragen de leden of het kabinet het met hen eens is dat wanneer er sprake
is van een hulpvraag, degene die dit nodig heeft niet de dupe mag worden van onduidelijkheid
of iets vanuit zorg of onderwijs gefinancierd moet worden
Onderwijsachterstanden
De leden van de SP-fractie merken op dat uit het advies van de Onderwijsraad blijkt
dat gemeenten en schoolbesturen uiteenlopende ideeën hebben over de inzet van onderwijsachterstandsmiddelen.
Op welke manier heeft de Minister de ideeën van gemeenten en schoolbesturen betrokken
bij de totstandkoming van de vijf varianten voor de verdeelsystematiek van de middelen,
zo vragen deze leden. Hoe kunnen gemeenten die een brede voorziening aanbieden voor
alle jonge kinderen, de initiatieven die zijn ontstaan, blijven bekostigen als door
herverdeeleffecten de middelen hiervoor grotendeels verdwijnen? Acht de Minister het
wenselijk dat deze initiatieven verdwijnen, ondanks dat dit segregatie bevordert,
zo vragen de leden nogmaals.
Toezicht en openbaar onderwijs
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij van mening is dat volksvertegenwoordigers
in gemeenteraden voldoende kennis hebben over hun verantwoordelijkheid ten aanzien
van het (voort)bestaan van openbare scholen en daarbij ook over de regels omtrent
fusies, opheffingen en omzetten van openbare scholen, om een fatsoenlijk en goed onderbouwd
standpunt in te kunnen nemen indien het openbaar onderwijs in de gemeenteraad ter
sprake komt en besluiten genomen moeten worden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat gemeenten niet als geheel neutrale partij
in het onderwijsdomein gezien kunnen worden, maar dat zij regelmatig ook als belanghebbende
opereren. Onderkent het kabinet deze situatie? Wil het kabinet ook vooral investeren
in goede relaties en afstemming tussen betrokkenen in plaats van het toekennen van
nieuwe bevoegdheden?
De voornoemde leden vragen of de verantwoordelijkheid van gemeente en provincie voor
het waarborgen van voldoende openbaar onderwijs voldoende uit de verf komt wanneer
voor een volledig gebied als Zeeuws-Vlaanderen geen openbaar voortgezet onderwijs
meer beschikbaar zal zijn. Deze leden vragen waarom onder de bevolking niet veel specifieker
is onderzocht wat de houding ten opzichte van het openbaar onderwijs is en welke behoefte
er leeft. De leden constateren dat de regelgeving ten aanzien van de overheersende
invloed volgens het kabinet adequaat is. Deze leden vragen of het kabinet onderkent
dat de praktijk op verschillende plaatsen zorgen laat zien en dat het eigenaarschap
niet overal voldoende aanwezig lijkt. Zij vragen of het kabinet bereid is een verkenning
te doen naar de bestuurlijke staat van het openbaar onderwijs in de praktijk en zo
nodig vervolgens tot een actieplan te komen.
Ook vragen deze leden hoe het kabinet oordeelt over constructies waarin gemeenten
het openbaar onderwijs via een holding organiseren en waarbij van voldoende zeggenschap
van de deelnemende gemeenten nauwelijks sprake lijkt. Deze leden vragen of het kabinet
bereid is met de VNG in overleg te treden met het oog op het voorkomen van dergelijke
constructies, waarover het kabinet eerder kritisch heeft geoordeeld.
Ten slotte
De leden van de D66-fractie constateren dat de indeling van functionele regio’s van
diverse disciplines vaak niet op elkaar aansluiten. Eerder heeft de Minister al aangegeven
in gesprek te gaan met regio’s over hoe de RMC-regio en de arbeidsmarktregio zo veel
mogelijk op elkaar kunnen aansluiten. Deze leden vragen de Ministers of de regionale
indelingen ook onderwerp kunnen zijn bij de gesprekken met de Ministers van BZK10, VWS11, SZW12 en de schoolbesturen en gemeenten waarbij naast de eerder genoemde regio’s ook de
jeugdzorgregio en samenwerkingsverbanden passend onderwijs worden besproken.
II Reactie bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers nader toe te lichten of de door de
Onderwijsraad geconstateerde knelpunten en spanningen voortkomen omdat de rol van
gemeenten nader moet worden geactualiseerd, of omdat er in een aantal gevallen te
weinig samenwerking of te weinig goede samenwerking is tussen scholen en gemeenten.
Wij zien geen noodzaak om de rol van gemeenten in zijn algemeenheid nader te actualiseren.
Op verschillende onderdelen, zoals het onderwijsachterstandenbeleid gebeurt dit nu
al. De manier waarop en de mate waarin scholen en gemeenten met elkaar samenwerken
is niet overal gelijk. Wij zien vele goede voorbeelden van goede samenwerking tussen
scholen en gemeenten, op uiteenlopende terreinen: zorg en onderwijs, passend onderwijs,
binnen een Lokaal Educatieve Agenda, huisvesting, VSV-beleid, et cetera. Zo wordt
in Breda bijvoorbeeld vanuit de gemeente zeer goed samengewerkt met alle partijen
in de keten van voor- en vroegschoolse educatie en lijkt deze aanpak erg succesvol.
In deze gemeente zijn partijen ook in staat gebleken om ingewikkelde vraagstukken
over huisvesting (nieuwbouw, onderhoud en renovatie) duurzaam en naar ieders tevredenheid
op te lossen, o.a. door de oprichting van een gezamenlijke coöperatie voor onderwijshuisvesting.
Een ander mooi voorbeeld is de aanpak MatchMakers (Zuid-Holland Zuid) die jongeren
in een kwetsbare positie ondersteunt bij het vinden van werk, school of een combinatie
hiervan. De aanpak is integraal en gaat uit van een persoonlijke benadering waarbij
vraag en motivatie van de jongere uitgangspunt is. Partijen spreken eén contactpersoon
af en gaan uit van maatwerk.
Het is goed om tegelijkertijd nauwkeurig te blijven volgen waar en op welke aspecten
de samenwerking soms lastiger verloopt en of er sprake is van structurele oorzaken.
Onlangs is een landelijk onderzoek verricht naar de wijze waarop gemeenten en samenwerkingsverbanden
de aansluiting tussen jeugdhulp en passend onderwijs vormgeven en ervaren.13 Het onderzoek concludeert dat er veel gebeurt op de aansluiting tussen onderwijs
en jeugdhulp. Onderwijs, gemeenten en jeugdhulpaanbieders zoeken elkaar op en proberen
samenwerking tot stand te brengen en op heel veel plekken in het land zijn pilots
opgestart om jeugdhulp en onderwijs beter met elkaar te verbinden. De helft van de
samenwerkingsverbanden en twee derde tot driekwart van de gemeenten heeft de indruk
dat de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp op dit moment al meerwaarde genereert,
zoals meer maatwerk voor leerlingen.
De leden van deze fractie vragen of de gesignaleerde knelpunten en spanningen zouden
leiden tot generieke maatregelen en zij vragen of een actualisering van de rol van
de gemeente noodzakelijk is. Zij ontvangen net als enkele andere fracties ook graag
een reactie op het voorgestelde idee van een landelijk beraad.
De fase waarin de implementatie van passend onderwijs en de transitie van de jeugdzorg
zich bevinden zien wij als belangrijke oorzaak voor eventuele knelpunten. De transformatie
kost tijd en ook uit de evaluatie van de Jeugdwet is duidelijk geworden dat veel gemeenten
in de transformatie nog onvoldoende toekomen aan een goede verbinding met onder meer
het onderwijs (Kamerstuk 34 880, nr. 1). Het duurt kortom even voordat men zich de nieuwe taken en verantwoordelijkheden
eigen heeft gemaakt. Het vertrouwen tussen de diverse professionals en de gemeenten
moet gestaag groeien. Overigens is de urgentie bij gemeenten, scholen, samenwerkingsverbanden
en jeugdhulp om actie te ondernemen om de aansluiting tussen onderwijs, jeugdhulp
en zorg te verbeteren aanwezig. Dat blijkt ook uit de beweging richting een bestuurlijke
coalitie onderwijs-zorg-jeugd die op dit moment in het veld wordt gemaakt.
Zowel aan de kant van schoolbesturen als gemeenten is de afgelopen jaren veel ruimte
gecreëerd om samen knelpunten op te pakken. Zoals hierboven beschreven moet de situatie
zich nog «zetten». We zien nu geen aanleiding om in te zetten op grootschalige wijzigingen
in taken en verantwoordelijkheden. Waar nodig passen we op onderdelen de governance
aan: zo gaan we voor passend onderwijs doorzettingsmacht regelen binnen het samenwerkingsverband.
Daarnaast is onlangs voor jongeren in een kwetsbare positie wettelijk geregeld dat
de RMC-functie naast het onderwijs ook spelers in het arbeidsmarkt- en zorgdomein
moet betrekken. Het is goed om te beseffen dat de situatie nu ook veel complexer en
veelvormiger is dan in de tijd van het Schevenings Beraad. Zo spelen bijvoorbeeld
zorgpartners en partijen vanuit de arbeidsmarkt nu een veel prominentere rol dan vroeger.
Een dergelijk «integraal beraad» vinden we daarom ook niet helemaal van deze tijd.
De leden van de CDA-fractie vragen ook wat de Ministers kunnen doen om kennisdeling
van successen te bevorderen.
Het Steunpunt Passend Onderwijs heeft van het ministerie de opdracht gekregen om bij
te dragen aan kennisdeling en gemeenschappelijke kennisontwikkeling over passend onderwijs
in de praktijk. Een onderdeel daarvan is het delen van succesvolle praktijken, bijvoorbeeld
via de publicaties «Verrassend passend». Ook organiseert het steunpunt regelmatig
bijeenkomsten waarin informatie uitwisseling centraal staat.
Ook bieden het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en het Landelijk Expertisecentrum Speciaal
Onderwijs (Lecso) in samenwerking met het VNG, OCW en VWS ondersteuning aan voor de
regio op het gebied van de aansluiting tussen onderwijs en zorg. Die ondersteuning
is erop gericht om zoveel mogelijk maatwerk te bieden in samenwerking met de partners
in de regio. Daarbij wordt aangesloten bij de kennis en ervaringen in het hele land.
Kwartiermaker René Peeters heeft in zijn advies «Met andere ogen» dat hij op 7 december
2018 overhandigde aan de Coalitie Onderwijs, Zorg en Jeugd waardevolle aanbevelingen
gedaan hoe de samenwerking tussen die domeinen kan worden verbeterd. Zoals in de brief
over onderwijs en zorg gemeld zullen de Minister voor BVOM en van VWS uw Kamer in
het voorjaar van 2019 informeren over dit advies en de maatregelen.14
Ook bij de uitvoering van de pilot «tweejarige begeleiding naar de arbeidsmarkt» van
jongeren die uitstromen uit MBO 1 en 2 (motie Kwint-Özdil15) wordt ingezet op kennisdeling tussen de regio’s die deelnemen. Verschillende bijeenkomsten
worden georganiseerd om kennis uit te wisselen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister regionale en gemeentelijk
verschillen in de kwaliteit en toegankelijkheid van bijvoorbeeld achterstandenbeleid
en passend onderwijs en de afstemming met zorg/jeugdhulp ziet.
De Wet Passend onderwijs en de Jeugdwet gaan beiden er vanuit dat kinderen zoveel
mogelijk in hun eigen leefomgeving opgroeien waarbij onderwijs en jeugdhulp georganiseerd
worden rondom het kind en gezin. Beide wetten bieden samen een kader om de ondersteuning
van jeugdigen in en buiten de school integraal aan te pakken, dicht bij hun belangrijkste
leefdomeinen. Gemeenten/jeugdzorgregio’s en scholen en samenwerkingsverbanden zijn
samen verantwoordelijk voor een sluitend aanbod aan ondersteuning en hulp voor jeugdigen
en hun ouders/gezinnen. De wijze waarop dit wordt georganiseerd kan lokaal en regionaal
verschillen en die verschillen zijn ook zichtbaar. Het landelijk toezicht van zowel
de Inspectie voor Gezondheidzorg en Jeugd en de Inspectie van het Onderwijs ziet er
op toe dat kinderen en ouders op tijd en op maat de hulp en zorg krijgen van de instellingen
en de professionals.
Bij achterstandenbeleid is het goed nog eens te benadrukken dat gemeenten en scholen
vrij zijn in hun eigen doelgroepbepaling. Inherent aan dat gegeven is dat er regionaal
en gemeentelijk verschillen zullen bestaan. In 2012 zijn bestuursafspraken gemaakt
met de G37 over (bovenwettelijke) streefdoelen met betrekking tot de kwaliteit en
het bereik van voorschoolse educatie, zomerscholen en schakelklassen. Deze bestuursafspraken
gingen gepaard met extra middelen voor de G37 en liepen tot eind 2015. De Inspectie
van het Onderwijs heeft gedurende de periode 2012–2015 de kwaliteit van voor- en vroegschoolse
educatie gemonitord.16 Uit deze monitor is gebleken dat de bestuursafspraken voor een kwaliteitsverbetering
gezorgd hebben in de G37. Tegelijkertijd is hiermee wel een situatie ontstaan waarin
kleinere gemeenten in kwalitatieve zin achterlopen op de G37. Wij vinden het van belang
dat elk kind, ongeacht zijn thuissituatie of woongemeente, gelijke kansen krijgt.
Daarom heeft het kabinet recent besloten een nieuwe verdeelsystematiek voor het onderwijsachterstandenbeleid
in te voeren, waardoor de beschikbare middelen beter verdeeld worden en de kwaliteit
en intensiteit van voorschoolse educatie (nog) verder toe kan nemen.17
Deze leden vragen ook of het niet samenvallen van gemeentelijke grondgebied en het
verzorgingsgebied van scholen situaties ontstaan die een integrale aanpak van onderwijs
en zorg moeilijk maakt.
Voor kinderen die intensieve zorg in onderwijstijd nodig hebben (waaronder leerlingen
met een ernstige meervoudige beperking) heeft de decentralisatie van de zorg de goede
organisatie van zorg op scholen voor speciaal onderwijs niet verbeterd. Dit gaat ten
koste van zowel de zorg als het onderwijs. De Minister voor BVOM en de Minister van
VWS hebben in hun brief over onderwijs en zorg maatregelen aangekondigd.18 In het programma Zorg voor de Jeugd van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming is opgenomen dat jeugdhulpregio’s zich
zullen inspannen om samen met samenwerkingsverbanden passend onderwijs te komen tot
een meerjarig plan waarin zij aangeven hoe zij de inzet van onderwijsmiddelen en zorgmiddelen
beter op elkaar afstemmen. Er zijn in het land veel goede initiatieven opgezet waarbij
de lokale en regionale onderwijs- en zorgpartijen, ook in het kader van preventie,
goed samenwerken. Die samenwerking komt nog niet overal vanzelfsprekend op gang, mede
veroorzaakt door de niet altijd optimale regionale indelingen. De aanbevelingen van
kwartiermaker René Peeters aan de Coalitie Passend Onderwijs-Jeugdhulp-Zorg zullen
worden benut om de samenwerking om te komen tot een meer integrale aanpak te verbeteren.
Voorts vragen deze leden of er samenhang zit in wachtlijsten in de jeugdzorg en thuiszitters
tussen de regio’s of dat er juist een groot verschil is.
Er is geen landelijk overzicht van wachtlijsten, er kan dus op geen enkele wijze een
vergelijking worden gemaakt. In het actieprogramma zorg voor de jeugd is afgesproken
dat elke jeugdhulpregio sluitende afspraken maakt over de aanpak van wachtlijsten
en wachttijden in de jeugdhulp.
In het actieprogramma is ook opgenomen dat de regio’s zich inzetten voor meerjarige
plannen met samenwerkingsverbanden voor goede onderwijszorgarrangementen zodat thuiszitters
worden voorkomen. Het gesprek over wachtlijsten moet dus ook onderdeel zijn van deze
afspraken op regionaal niveau.
De leden vragen of er voldoende democratische controle en controle vanuit de medezeggenschap
mogelijk is en welke mogelijkheden wij zien dit verder te verbeteren.
In de eerste plaats zien wij hier een belangrijke rol weggelegd voor de gemeenteraden;
zij hebben als taak om de verantwoordelijke wethouders te bevragen op de kwaliteit
en toegankelijkheid van bijvoorbeeld de zorg voor kwetsbare jongeren of de afstemming
met schoolbesturen in de regio rondom passend onderwijs. Als het gaat om medezeggenschap
en de stem van ouders en personeel, heb ik in de brief bij de twaalfde voortgangsrapportage
passend onderwijs aangekondigd dat ik deze op een aantal punten wil versterken.19 Zo wil ik de medezeggenschap op de begroting bij het ondersteuningsplan verbeteren
en bij de vaststelling van het schoolondersteuningsprofiel.
Zoals aangekondigd in de 12de voortgangsrapportage (Kamerstuk 31 479, nr. 262) bezoek ik tevens begin 2019 zes regio’s om gesprekken te voeren met verschillende
betrokkenen over de belevenis en werking van passend onderwijs. Het gesprek zal niet
alleen gaan over knelpunten, maar juist ook over verbeteringen, samenwerking en onderlinge
verwachtingen. Tijdens het gesprek hoor en zie ik wat er speelt in de regio en hoe
de regio aan de slag gaat met verbeteringen. Ook de voorstellen die zijn gedaan in
het notaoverleg Passend onderwijs d.d. 2 juli 2018 (Kamerstuk 31 497, nr. 281) worden in de verdiepende gesprekken meegenomen. In de 13de voortgangsrapportage
voor het zomerreces van 2019 rapporteer ik uw kamer over de uitkomsten van de gesprekken.
Beleidsreactie op het advies
De leden van de CDA-fractie lezen in de beleidsreactie dat een aantal punten van de
Onderwijsraad zijn of worden uitgewerkt samen met de scholen en gemeenten. Zij vragen
of de Ministers al nader kunnen toelichten waar hierbij aan gedacht moet worden en
wanneer hierover meer informatie naar de Kamer wordt gestuurd.
Voor de samenwerking tussen scholen en gemeenten op het gebied van zorg verwijzen
wij naar de brief over onderwijs en zorg van de Minister voor BVOM en de Minister
van VWS die op 23 november 2018 aan uw Kamer is gezonden20.
Tevens heeft het kabinet op 13 juli jl. zijn reactie op het advies van de Taskforce
samenwerking onderwijs en kinderopvang naar de Tweede Kamer verzonden.21 Hierin wordt ook aandacht besteed aan de samenwerking tussen gemeenten, scholen en
kinderopvangorganisaties.
Een goede samenwerking tussen gemeente, kinderopvang en onderwijs is waardevol: goede
samenwerking helpt bij het realiseren van een doorgaande leer- en ontwikkellijn voor
kinderen en draagt er daarmee aan bij dat kinderen op een passende manier worden gestimuleerd
in hun ontwikkeling. Het kabinet hecht daarbij aan maatwerk: de samenwerkingsvorm
moet passen bij de lokale situatie. Gemeenten spelen daarbij een belangrijke rol.
Huisvesting in het funderend onderwijs
De leden van de VVD-fractie vragen of wij kerngetallen en totaalcijfers hebben over
de huisvestigingsproblematiek in het funderend onderwijs.
Eind 2017 is de monitor onderwijshuisvesting po/vo aan de TK gestuurd. Deze monitor
doet op basis van een representatieve steekproef uitspraken over de staat van de schoolgebouwen.
Uit die monitor blijkt dat scholen door de bank genomen bovengemiddeld tevreden zijn
over hun schoolgebouwen. Dit geldt met name voor het uiterlijk, uitstraling en fysieke
veiligheid. Uit het onderzoek blijkt wel dat scholen gemiddeld ontevreden zijn over
het binnenklimaat. Onderdeel van het onderzoek waren ook technische keuringen door
experts. De onderzoekers concluderen dat de staat van het binnen- en buitenonderhoud
in grote mate binnen de Nederlandse norm voor vastgoedonderhoud valt. De onderzoekers
hebben slechts sporadisch achterstallig onderhoud aangetroffen. Op het gebied van
duurzaamheid concluderen de onderzoekers dat er al het nodige wordt gedaan, maar dat
er op het vlak van binnenmilieu en het energiezuiniger maken van gebouwen nog verbetering
noodzakelijk is.
De leden van de D66-fractie of wij in het gesprek met de VNG, PO-Raad en VO-raad een
voorstel kunnen opstellen hoe het binnenklimaat van scholen de komende jaren kan worden
verbeterd.
In het Bouwbesluit stelt de landelijke overheid de wettelijke kaders vast waaraan
schoolgebouwen moeten voldoen. Hierin zijn ook wettelijke eisen gesteld aan het binnenklimaat.
De onderwijshuisvesting – en daarmee het voldoen aan de wettelijke kaders ten aanzien
van het binnenklimaat – is een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en schoolbesturen.
Het ligt dus niet voor de hand dat de landelijke overheid op deze verantwoordelijkheidsverdeling
ingrijpt. Het is wel aan de landelijke overheid om wettelijke eisen vast te stellen
en om gemeenten en schoolbesturen in staat te stellen hun verantwoordelijkheid zo
goed mogelijk uit te kunnen voeren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over
de stappen die gezet gaan worden om de knelpunten rondom huisvesting weg te nemen.
Op verzoek van en met subsidie van mijn departement werken de sectorraden en VNG een
concreet voorstel uit waarin ze knelpunten beschrijven en voorstellen doen voor verbeteringen.
Op basis van dit voorstel zal ik kijken waar ik knelpunten kan wegnemen, bijvoorbeeld
door regelgeving aan te passen. Onderdeel van het voorstel van sectorraden en VNG
is een uitwerking van het verplichte integrale huisvestingsplan. Het uitgewerkte plan
ontvang ik begin volgend jaar. Dit moet bijdragen aan betere afspraken tussen schoolbesturen
en gemeenten, waarbij afspraken worden gemaakt voor een meerjarige periode. De VNG
heeft in een modelverordening de normbedragen voor nieuwbouw vastgelegd. Daarnaast
heeft de VNG aangekondigd in de modelverordening voor 2019 het normbedrag met 40 procent
te verhogen. Ook dit zal bijdragen aan een samenwerking tussen gemeenten en schoolbesturen
die leidt tot kwalitatief betere onderwijshuisvesting.
De leden van de D66-fractie constateren dat er verwarring is over de definities nieuwbouw
en onderhoud.
Van het hierboven genoemde plan zal de afbakening van renovatie, en daarmee ook de
relatie nieuwbouw/ onderhoud onderdeel uitmaken.
De leden ontvangen ook een reactie om het initiatief van doorcentralisatie bij de
gezamenlijke schoolbesturen te leggen.
Het staat schoolbesturen op dit moment al vrij om het gesprek aan te gaan met de gemeente
over doordecentralisatie. Zoals de vraagstellers al beschrijven bestaan er al voorbeelden
van gemeenten waar de middelen voor onderwijshuisvesting succesvol zijn doorgedecentraliseerd.
In 2015 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
aangegeven dat aan een éénzijdig recht op doordecentralisatie voor schoolbesturen
te veel nadelen kleven. Ook in het door de sectorraden en VNG op te stellen plan zal
naar verwachting doordecentralisatie ook niet als oplossing voor de bestaande knelpunten
worden aangemerkt. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding de regelgeving op dit
punt aan te passen.
De leden van de SP-fractie vragen of er zich de afgelopen jaren – al dan niet onder
druk van bezuinigingen – gevallen hebben voorgedaan waarin scholen zelf de rekening
betaald hebben, terwijl eigenlijk de gemeente de middelen ter beschikking had moeten
stellen of de huidige financieringsstructuur niet tot een mogelijk onnodig snel overgaan
naar nieuwbouw leidt, terwijl renovatie mogelijk een goedkoper alternatief kan zijn?
Gemeenten kunnen een Integraal Huisvestingsplan opstellen, waarin zij de voornemens
voor de verschillende schoolgebouwen uiteen zetten. Idealiter worden de gesprekken
hierover gevoerd met schoolbesturen en wordt gezamenlijk bepaald wat de best passende
stappen zijn t.a.v. het gebouw. In het voorstel van de VNG, de PO-Raad en de VO-raad
gaat men naar verwachting ook in op de verbetering van gesprekken hierover tussen
schoolbesturen en gemeenten. Ook het thema renovatie, en de afwegingen die meespelen
in de keuzes voor nieuwbouw of renovatie, komt dan aan de orde. U wordt begin 2019
geïnformeerd over het vervolg.
Berenschot heeft eerder onderzoek uitgevoerd naar de uitgaven van schoolbesturen in
het PO. Op basis van dit onderzoek kon niet worden geconcludeerd óf de meeruitgaven
van besturen nodig zijn geweest om een voldoende voorzieningenniveau te bewerkstelligen
of dat schoolbesturen ambitieuzere plannen hebben nagestreefd. Zo stelt Berenschot
ook dat niet automatisch de conclusie kan worden getrokken dat de vergoeding per PvE
ontoereikend is.
Ook vragen de leden van de SP-fractie hoeveel geld gemeenten de afgelopen vier jaar
hebben uitgegeven aan onderwijshuisvesting in vergelijking tot onderwijsinstellingen
zelf.
Gemeenten ontvangen middels het gemeentefonds middelen voor de onderwijshuisvesting.
Gemeenten kunnen – afhankelijk van de lokale situatie – de huisvestingsopgave bepalen
en passende middelen reserveren. De vraag in hoeverre dit voldoende is, wordt dus
lokaal bepaald. De gereserveerde middelen verschillen per gemeente en zijn niet centraal
bekend. De uitgaven van gemeenten wel.
In onderstaande is het saldo van de baten en lasten van gemeenten op onderwijshuisvesting
en de huisvestingslasten van de po en vo scholen opgenomen over de periode 2012–2017.
Jaar
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Saldo van de baten en lasten van gemeenten op onderwijshuisvesting1 (x1000 op basis van de IV3)
1.349.487
1.354.540
1.361.705
1.294.462
1.285.157
1.204.4772
Huisvestingslasten van de po en vo scholen (x1000)
(Financiële Staat van het Onderwijs 2016)
1.054.000
1.108.000
1.108.000
1.214.000
1.247.000
–
X Noot
1
Gemeenten hebben baten op onderwijshuisvesting. Zij gebruiken de panden (na schooluren)
ook voor andere doeleinden zoals sportverenigingen, volwassenonderwijs etc. Hiervoor
ontvangen zij compensatie (voornamelijk in de vorm van huur). Deze middelen zetten
zij vervolgens ook in voor de financiering van de panden. Om die reden nemen wij de
het saldo op onderwijshuisvesting.
X Noot
2
de IV3 is gewijzigd waardoor aan de hand van een rekenregel de overheadkosten voor
onderwijshuisvesting hebben toegerekend
Sluitende aanpak, passend onderwijs en zorg
De leden van de VVD-fractie vragen op welke momenten in het traject voor overplaatsing
naar het sbo of het (v)so er knelpunten worden ervaren, wat deze knelpunten precies
zijn en wat de mogelijkheden zijn.
De wijze waarop samenwerkingsverbanden passend onderwijs organiseren en daarbij omgaan
met verwijzingen naar het sbo of het (v)so verschilt. Ieder samenwerkingsverband heeft
daar zijn eigen beleid in. In sommige samenwerkingsverbanden is ervoor gekozen om
leerlingen met ondersteuningsvragen zo veel mogelijk in het reguliere onderwijs op
te vangen. Er zijn zelfs regio’s die helemaal geen voorzieningen meer hebben voor
speciaal basisonderwijs en de ondersteuningsmiddelen op de reguliere scholen besteden.
Ook de verwijzingsprocedure verschilt tussen samenwerkingsverbanden. De schoolbesturen
in het samenwerkingsverband spreken met elkaar af welke informatie er nodig is om
hierover een besluit te nemen. Wettelijk is vastgelegd dat voordat het samenwerkingsverband
een besluit kan nemen over de toelaatbaarheidsverklaring, twee deskundigen advies
moeten geven. De eerste deskundige is een orthopedagoog of psycholoog. Afhankelijk
van de leerling geeft ten minste een tweede deskundige advies. Dit is een kinder-
of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker
of een arts. Ik vind het niet wenselijk om daar op landelijk niveau nadere dwingende
regels voor op te leggen.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre al die verschillende regio’s (arbeidsmarkt,
RMC22 en jeugdzorg) en samenwerkingsverbanden (po23 en vo24) bijdragen aan de in sommige gevallen moeizame afstemming tussen gemeenten en scholen.
Het is goed te vermelden dat de indeling van de samenwerkingsverbanden tot stand is
gekomen op basis van de voorkeuren van schoolbesturen. Bij de invoering van passend
onderwijs was de insteek dat schoolbesturen en betrokkenen goed in staat zijn om de
beste omvang en afbakening van een samenwerkingsverband te bepalen. Daarbij zijn overigens
zo veel mogelijk gemeentegrenzen gevolgd. Voor de RMC-indeling hebben gemeenten zelf
de keuze gemaakt om tot een bepaalde indeling te komen. Bij de indeling van andere
regio’s zijn andere keuzes gemaakt.
Ik ben het met de SP-fractie eens dat dit ertoe kan leiden dat sommige scholen, samenwerkingsverbanden
en RMC-coördinatoren met veel verschillende partijen overleg moeten voeren. Maar dat
zou tot op zekere hoogte bij iedere indeling het geval zijn. Zo zijn scholen voor
(voortgezet) speciaal onderwijs vaak regionale voorzieningen die leerlingen uit verschillende
gemeenten, en ook uit verschillende jeugdhulpregio’s bedienen. Dat geldt nog sterker
voor instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs, die binnen RMC-verband dan ook
op regionaal niveau overleggen. Eén van die indelingen kiezen zou daarom de overleglast
niet per definitie beperken. Daarnaast is er altijd verkeer over de grenzen van een
regio heen. Als alle regio’s op elkaar zouden zijn afgestemd zou het nog zo zijn dat
leerlingen uit de ene gemeente of jeugdhulpregio in een andere regio naar school gaan.
Samenwerking blijft per definitie noodzakelijk om alle leerlingen en jongeren een
passend aanbod te bieden.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of het kabinet het met hen eens is dat
wanneer er sprake is van een hulpvraag, degene die dit nodig heeft niet de dupe mag
worden van onduidelijkheid of iets vanuit zorg of onderwijs gefinancierd moet worden.
Uiteraard mogen leerlingen hier niet de dupe van worden. In verreweg de meeste gevallen
worden deze vragen ook in onderling overleg tussen onderwijs en zorg opgelost. Waar
dat niet lukt is het mogelijk om gebruik te maken van de ondersteuning van een onderwijszorgconsulent.
Onderwijsachterstanden
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister de ideeën van gemeenten en schoolbesturen
betrokken heeft bij de totstandkoming van de vijf varianten voor de verdeelsystematiek,
waarover uw Kamer in januari is geïnformeerd.
Er hebben rondetafelgesprekken plaatsgevonden met medewerkers van gemeenten en er
zijn bijeenkomsten belegd met schoolbestuurders en wethouders uit het land. Tevens
is de reactie van de opstellers van het zogeheten Peuterplan (VNG, PO-Raad, Brancheorganisatie
Kinderopvang, Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang, Sociaal Werk Nederland
en BOinK) meegewogen in de uiteindelijke keuze die gemaakt is.
Verder vragen de leden van de SP-fractie hoe gemeenten die een brede voorziening aanbieden
voor alle jonge kinderen en de initiatieven die zijn ontstaan, blijven bekostigen
als door herverdeeleffecten de middelen hiervoor grotendeels verdwijnen.
Zoals eerder aangegeven, bepalen gemeenten hun eigen doelgroep. Ook in de nieuwe systematiek,
behouden gemeenten de vrijheid om hun eigen doelgroep te bepalen en een bredere voorziening
aan te bieden. Als de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid hiervoor niet
toereikend zijn, staat het gemeenten vrij om binnen de financiële en juridische kaders
andere middelen te benutten. Het gericht inzetten van de achterstandsmiddelen kan
segregatie tegengaan, doordat kinderen met een kleinere of zelfs zonder achterstand
op de basisschool beginnen.
Toezicht en openbaar onderwijs
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij van mening is dat volksvertegenwoordigers
in gemeenteraden voldoende kennis hebben over hun verantwoordelijkheid ten aanzien
van het (voort)bestaan van openbare scholen en daarbij ook over de regels omtrent
fusies, opheffingen en omzetten van openbare scholen, om een fatsoenlijk en goed onderbouwd
standpunt in te kunnen nemen indien het openbaar onderwijs in de gemeenteraad ter
sprake komt en besluiten genomen moeten worden.
De verantwoordelijkheden van gemeenten ten aanzien van het openbaar onderwijs zijn
vastgelegd in de onderwijswetten. Om aan deze verantwoordelijkheden invulling te kunnen
geven, is inderdaad voldoende kennis nodig. Wanneer deze kennis niet voldoende aanwezig
is, kan de kennis ingewonnen worden bij derden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat gemeenten niet als geheel neutrale partij
in het onderwijsdomein gezien kunnen worden, maar dat zij regelmatig ook als belanghebbende
opereren. Onderkent het kabinet deze situatie? Wil het kabinet ook vooral investeren
in goede relaties en afstemming tussen betrokkenen in plaats van het toekennen van
nieuwe bevoegdheden?
Er is sprake van democratische controle in Nederland op meerdere niveaus; nationaal,
provinciaal, lokaal en op de waterschappen. In die systematiek ligt er een belangrijke
taak bij lokale politieke partijen om, binnen de nationale kaders, een oplossing te
vinden voor lokale vraagstukken, ook waar onderwijs een belangrijke rol speelt. Iedere
lokale overheid heeft zich te houden aan nationale kaders. Zoals wij hierboven hebben
betoogd, zien wij geen aanleiding de nationale kaders aan te passen.
De leden vragen of de verantwoordelijkheid van gemeente en provincie voor het waarborgen
van voldoende openbaar onderwijs voldoende uit de verf komt wanneer voor een volledig
gebied als Zeeuws-Vlaanderen geen openbaar voortgezet onderwijs meer beschikbaar zal
zijn en waarom onder de bevolking niet veel specifieker is onderzocht wat de houding
ten opzichte van het openbaar onderwijs is en welke behoefte er leeft.
Over de recente situatie in Zeeuws-Vlaanderen is uw Kamer nader geïnformeerd in de
brief over onbeantwoorde vragen uit het AO leerlingendaling van 27 juni: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2018/10/03/beantwo….
Per 1 augustus zijn de vier vo-schoolbesturen in Zeeuws-Vlaanderen bestuurlijk gefuseerd
tot de Stichting Voortgezet Onderwijs Zeeuws-Vlaanderen. Daarnaast zijn de twee vo-scholen
in Terneuzen institutioneel gefuseerd tot het Lodewijk College. VOS/ABB, de Stichting
Voortgezet Onderwijs Zeeuws-Vlaanderen en de gemeente Terneuzen hebben afspraken gemaakt
over de algemene toegankelijkheid van het Lodewijk College in Terneuzen voor alle
leerlingen. Daarmee geeft het Lodewijk College ook de ruimte aan leerlingen die onderwijs
op openbare grondbeginselen willen volgen. De gevonden oplossing, waarbij het voortgezet
onderwijs in Terneuzen voor iedere leerling toegankelijk blijft, is op positieve en
constructieve wijze tot stand gekomen. In de komende vier jaar maakt de Stichting
Voortgezet Onderwijs Zeeuws-Vlaanderen de transitie naar een financieel duurzame organisatie,
die een kwalitatief goed onderwijsaanbod thuisnabij (op drie locaties in Oostburg,
Terneuzen en Hulst) vorm geeft. Op dit manier blijft het Zeeuws-Vlaamse voortgezet
onderwijs voor iedere leerling toegankelijk en bereikbaar.
Ook vragen deze leden hoe het kabinet oordeelt over constructies waarin gemeenten
het openbaar onderwijs via een holding organiseren en waarbij van voldoende zeggenschap
van de deelnemende gemeenten nauwelijks sprake lijkt. Deze leden vragen of het kabinet
bereid is met de VNG in overleg te treden met het oog op het voorkomen van dergelijke
constructies, waarover het kabinet eerder kritisch heeft geoordeeld.
Eerder heeft de SGP-fractie op dit punt een amendement ingediend (Kamerstuk 34 251, nr. 43) bij het wetsvoorstel Versterking Bestuurskracht. Na ontrading hiervan (Kamerstuk
34 251, nr. 44) door onze voorgangers heeft de SGP-fractie dit amendement uiteindelijk ingetrokken.
De bestuurlijke vormgeving van het openbaar onderwijs is bij wet geregeld. Zoals onze
voorgangers ook hebben aangegeven dient in de statuten van een stichting openbaar
onderwijs geregeld te zijn dat de overheid een overheersende invloed heeft in het
bestuur of de raad van toezicht, om invulling te kunnen geven aan de grondwettelijke
zorgplicht voor voldoende openbaar onderwijs. De leden van het bestuur (of de raad
van toezicht) moeten worden benoemd door de gemeenteraad. Daarnaast moet (indien er
geen raad van toezicht is ingesteld) de gemeenteraad goedkeuring geven aan begroting
en jaarrekening van de stichting. Een bestuurlijke constructie die niet aan de genoemde
wettelijke voorwaarden voldoet, is niet toegestaan. Of een holding binnen de wettelijke
vereisten past, is niet op voorhand duidelijk. Dat hangt af van de statuten en de
daaruit volgende bevoegdheden van alle betrokken rechtspersonen en toezichtorganen.
Wij zullen dit in onze overleggen met de VNG nogmaals onder de aandacht brengen.
De leden van de D66-fractie vragen of de regionale indelingen ook onderwerp kunnen
zijn bij de gesprekken met de Ministers van BZK25, VWS26, SZW27 en de schoolbesturen en gemeenten waarbij naast de eerder genoemde regio’s ook de
jeugdzorgregio en samenwerkingsverbanden passend onderwijs worden besproken.
Zoals wij in onze beleidsreactie aangaven zou een harmonisatie van regio-indelingen
goed zijn, maar zou dit in eerste instantie vanuit de partijen zelf moeten komen.
In een aantal regio’s bijvoorbeeld dat samenwerkingsverbanden passend onderwijs onderzoeken
of het niet voordeling is om in hun indeling aan te sluiten bij de jeugdzorgregio’s.
Waar het gaat om de RMC-indeling en de arbeidsmarktregio’s, zal uitvoering worden
gegeven aan de motie El Yassini om knelpunten in de regio-indeling op te lossen (zie
ook motie van El Yassini van 15 maart 201628). De wens van de gemeenten/regio’s zelf blijft leidend. Ook hier geldt dat het pragmatisch
zoeken van samenwerking in de praktijk een effectief vertrekpunt is. De regering roept
bijvoorbeeld de pilotregio’s van de motie Kwint/Özdil29 op om de samenwerking tussen het onderwijs en het werk-en-inkomensdomein te zoeken
bij de begeleiding van minder zelfredzame jongeren bij hun eerste stappen op de arbeidsmarkt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier