Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Lee, Agnes Mulder, Sienot en Dik-Faber over het stimuleren van kleinschalige windprojecten
Vragen van de leden Van der Lee (GroenLinks), AgnesMulder (CDA), Sienot (D66) en Dik-Faber (ChristenUnie) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het stimuleren van kleinschalige windprojecten (ingezonden 19 november 2018).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 21 december
2018).
Vraag 1
Kent u de nota «Krimp in geïnstalleerd windvermogen op land» (RVO, 2016)1 waarin wordt gewezen op het verdwijnen van windmolens die vervolgens niet meer worden
vervangen omdat dit economisch niet meer aantrekkelijk is?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u een reactie geven op deze nota?
Antwoord 2
Maximaal 1.330 MW van het geïnstalleerde vermogen kan gesaneerd worden in de periode
tot 2020. De sanering biedt ook kansen, doordat het ruimte kan creëren voor een nieuwe
generatie turbines waarmee veel meer energie kan worden opgewekt. Mijn ambtsvoorganger
heeft in zijn reactie op deze notitie ((Kamerstuk 33 612, nr. 65) aan uw Kamer toegezegd dat aan de RVO gevraagd zal worden voortaan in de monitor
«Wind op land» ook aandacht te schenken aan de voorgenomen sanering van oude windturbines.
In de monitor Wind op land 2017, die ik u met mijn brief van 10 juli 2018 (Kamerstuk
33 612, nr. 68) heb doen toekomen, is rekening gehouden met de (door de provincies) voorziene sanering
van bestaande windturbines.
Vraag 3
Welke andere redenen hebben gemeenten om niet toe te staan dat solitaire molens vervangen
worden?
Antwoord 3
De redenen waarom een gemeente (en/of provincie) vervanging van solitaire molens niet
toestaat kunnen zeer uiteenlopen. Meestal heeft dit te maken met landschappelijke
overwegingen, waarbij er een voorkeur is voor opstellingen in lijnen die aansluiten
bij landschappelijke kenmerken zoals bijvoorbeeld wegen of dijken. Daarnaast hangt
dit vaak ook af van de situatie ter plaatse en gebruik van de locatie in relatie tot
de directe omgeving. Meerdere provincies hebben hier specifiek beleid voor geformuleerd.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het, in het licht van het in het energieakkoord opgenomen doel
om 6.000 Megawatt aan wind op land te realiseren, wenselijk is dat ook solitaire molens
met draagvlak een kans krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u hiervoor mogelijkheden?
Antwoord 4
Met de provincies is in het kader van het Energieakkoord de afspraak gemaakt dat zij
voldoende ruimte beschikbaar stellen voor in totaal 6000 MW wind op land. Het is aan
de provincies om binnen die afspraak conform de Wro ruimtelijke afwegingen te maken,
waarbij ook de wenselijkheid of onwenselijkheid van solitaire molens aan de orde kan
komen. Het is niet aan mij om in die provinciale ruimtelijke afweging te treden.
Vraag 5
Kent u het rapport «Kosten kleinschalige windprojecten (SDE+)» (ECN, 2017)?2 Kunt u hierop een reactie geven?
Antwoord 5
Ja, dit rapport is mij bekend. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van de motie
van het lid Vos over de stimulering van kleinschalige windprojecten (Kamerstuk 31 239, nr. 229). Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief van 4 juli 2017 over de tweede openstelling
van de SDE+ (Kamerstuk 31 239, nr. 261) een reactie gegeven op het rapport en de genoemde motie. In deze reactie, waar ik
mij bij aansluit, wordt geconcludeerd dat plaatsing van nieuwe windturbines of vervanging
van bestaande turbines ook in gebieden waarvoor hoogtebeperkingen gelden veelal goed
mogelijk is met gebruikmaking van de bestaande SDE+. Uit het onderzoek van ECN blijkt
dat er pas knelpunten ontstaan bij ashoogtes onder 60 meter. Verder blijkt uit dit
onderzoek dat er voor kleinere windmolens met lagere ashoogtes significant meer subsidie
per geproduceerde kWh nodig is. Dit is niet in lijn is met de kostprijsverlaging die
ik met de SDE+ nastreef.
Vraag 6
Klopt de constatering dat het door Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) voorgestelde
basisbedrag voor middelgrote windturbines veelal lager ligt dan dat van het basisbedrag
voor bijvoorbeeld zon-PV, waardoor subsidie-uitgaven per eenheid CO2-reductie juist
dalen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
De basisbedragen zoals berekend in het onder vraag 5 genoemde rapport liggen inderdaad
lager dan de voor het jaar 2017 in de SDE+ opgenomen maximale basisbedragen voor Zon-PV.
Dat betekent echter niet dat daardoor de subsidie-uitgaven per eenheid CO2-reductie
zouden dalen. Zoals in de brief van 4 juli 2017 is aangegeven is er bij toepassing
van het reguliere in de SDE+ opgenomen maximale basisbedrag voor windturbines significant
minder subsidie nodig om eenzelfde hoeveelheid duurzame energie op te wekken, dan
bij toepassing van een specifiek hoger tarief voor kleinere windturbines.
Ik teken hierbij aan dat ECN in haar rapport basisbedragen heeft berekend voor ashoogten
van respectievelijk 40 tot 50 meter en 50 tot 60 meter. Dit zijn typische ashoogtes
voor windturbines met een vermogen van 800 kW tot 1 MW.
Vraag 7
Deelt u de opvatting dat gezien de hogere kosteneffectiviteit van deze turbines het
de moeite waard is om nader te onderzoeken of het gewenst is projecten op basis van
middelgrote windturbines door middel van een apart SDE+ tarief te stimuleren? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 7
Nee, die opvatting deel ik niet. Ik ben van mening dat een verhoging van het basisbedrag
niet in lijn is met de kostprijsverlaging die ik met de SDE+ nastreef. Het in de SDE+
opnemen van een categorie met een hoger tarief voor middelgrote windturbines zal er
immers toe leiden dat het realiseren van de met de provincies afgesproken doelstelling
van 6000 MW windenergie hogere kosten met zich mee zou brengen. Daarnaast is het wenselijk
om locaties die geschikt zijn voor windmolens zo efficiënt mogelijk te benutten, juist
om het aantal locaties dat nodig is te beperken. Voor een meer uitgebreide reactie
verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief van 4 juli 2017.
Vraag 8
Erkent u dat de onzekerheid over de Postcoderoosregeling zorgt voor investeringsonzekerheid
rondom kleinschalige windprojecten, zoals het Buurtmoleninitiatief in Herbaijum? Zo
ja, wat kan daaraan gedaan worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Ja, ik erken dat het voor projecten in voorbereiding belangrijk is om zo goed en zo
snel mogelijk inzicht te hebben in het stimuleringskader dat zal gelden op het moment
dat hun project in productie zal gaan. De postcoderoosregeling in zijn huidige vorm
zal in elk geval blijven bestaan tot 2020. Voor de periode daarna onderzoek ik of
aangesloten kan worden bij de opvolger van de salderingsregeling.
Vraag 9
Kunt u al nader toelichten wat de toekomstige «terugleversubsidie» zou kunnen betekenen
voor de businesscase voor turbines tot één megawatt?
Antwoord 9
Momenteel ben ik nog aan het uitwerken hoe de opvolger van de salderingsregeling eruit
zal komen te zien. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.