Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over BNC-fiches inzake duurzame financiering
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2740 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 december 2018
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën over de brieven van 13 juli 2018
over BNC-fiches op het beleidsterrein Financiën. De volledige agenda is opgenomen
aan het einde van het verslag.
De vragen en opmerkingen zijn op 27 september 2018 aan de Minister en Staatssecretaris
van Financiën voorgelegd. Bij brief van 12 november 2018 zijn de vragen, die betrekking
hebben op de fiches over de btw, door de Staatssecretaris van Financiën beantwoord
(Kamerstuk 22 112, nr. 2721). Bij brief van 19 december 2018 zijn de vragen, die betrekking hebben op de fiches
over duurzame financiering, door de Minister van Financiën beantwoord
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister van Financiën
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
II Reactie van de Minister
Fiche 1: Verordening raamwerk voor duurzame investeringen (Kamerstuk 22 112, nr. 2654)
De leden van de VVD-fractie vragen naar hoe de Europese Commissie ervoor waakt dat
het Platform voor Duurzame Financiering niet slechts een extra kostenpost en bureaucratische
laag wordt. Daarnaast vragen de leden waarom er niet voor gekozen is om de functie
van het Platform voor Duurzame Financiering bij bestaande toezichthouders te parkeren.
In het Platform zoals de Commissie dat beoogt, zullen relevante Europese instellingen
en experts zitting nemen. Dit Platform brengt private en publieke kennis van financiële
markten en duurzaamheid samen. Er is nog geen Europese institutie die een dergelijke
samenstelling kent. De Commissie schat de kosten van het nog op te richten Platform
op dit moment in op zo’n 11 miljoen euro gedurende vier jaar (2020–2023).
Het kabinet deelt de insteek van de leden van de VVD-fractie over de balans tussen
kosten en opbrengsten van dit Platform. Het kabinet vindt het belangrijk dat in de
verordening de doelstelling, inhoud en strekking van de bevoegdheidsdelegatie duidelijk
wordt afgebakend, waarmee het Platform een strak mandaat meekrijgt.
Daarbij is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen voor het jaar 2020
gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de
EU-begroting 2014–2020 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van
de jaarbegroting. Voor de middelen vanaf het jaar 2020 merkt het kabinet op, conform
de Kamerbrief van 1 juni 2018 over de kabinetsappreciatie van het MFK-voorstel van
de Commissie, dat de onderhandelingen over de taxonomie voor wat betreft de financiële
aspecten integraal onderdeel uitmaken van de onderhandelingen over het MFK 2021–2027.
De leden van de VVD-fractie vragen een toelichting bij de inhoud van het voorstel,
welke partijen hier mee te maken krijgen, en wat de gevolgen kunnen zijn.
Het voorstel houdt in dat er een Europese taxonomie wordt opgesteld waarin wordt vastgelegd
welke economische activiteiten als «duurzaam» bestempeld kunnen worden. Op basis van
deze taxonomie kan vervolgens bepaald worden wanneer een bedrijf, of welke bedrijfsactiviteiten
binnen een bedrijf, het label «duurzaam» kan krijgen. Door het voorstel kunnen beleggers
meer inzicht krijgen in de duurzaamheid van activa waarin zij investeren.
Het voorstel heeft specifiek betrekking op financiële producten die verhandeld worden
en die als «duurzaam» in de markt gezet worden. Het voorstel beperkt zich tot verzekerings-
en pensioenproducten en producten van beleggingsondernemingen. Aanbieders van deze
financiële producten moeten, wanneer zij als duurzaam in de markt gezet worden, aangeven
hoe hun product zich verhoudt tot de taxonomie.
Daarnaast geldt dat lidstaten de taxonomie moeten toepassen wanneer zij zelf eisen
stellen aan marktpartijen op dit vlak, bijvoorbeeld wanneer lidstaten een nationaal
label hebben voor duurzame investeringen. De voorgestelde Europese taxonomie voor
duurzame investeringen moet de onderliggende duurzaamheidskenmerken van financiële
producten en labels harmoniseren en het makkelijker maken om producten met elkaar
te vergelijken.
De leden van de VVD-fractie vragen met welke partijen die met het voorstel te maken
krijgen, de Commissie overlegd heeft.
Het voorstel is een reactie op een advies van de High Level Expert Group (HLEG), een
groep experts uit de financiële sector, het overige bedrijfsleven, non-gouvernementele
organisaties en de wetenschap. De HLEG adviseerde de Commissie een gedetailleerde
taxonomie te ontwikkelen, om meer duidelijkheid te geven aan financiële marktpartijen
wat er verstaan wordt onder duurzame investeringen. Verder noemt de Commissie in haar
impact assessment dat stakeholders hun mening met de Commissie gedeeld hebben. Een
meerderheid van deze stakeholders staat positief ten aanzien van zo’n taxonomie, omdat
het kan helpen duurzaamheid beter mee te wegen in investeringsbeslissingen.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de bestaande regels niet voldoende zijn,
om de problemen die het voorstel adresseert tegen te gaan.
Zoals het kabinet in haar reactie op het voorstel van de Commissie schrijft, bestaat
er op de financiële markten op dit moment onduidelijkheid over de mate waarin financiële
producten die als duurzaam worden aangeboden daadwerkelijk duurzaam zijn. Dat kan
investeringen in deze producten en activiteiten remmen. Het ontbreken van een gemeenschappelijke
taal maakt het lastig om een goede vergelijking te maken tussen de mate van duurzaamheid
van verschillende economische activiteiten. Er is op dit moment geen regelgeving die
zorgt voor een gemeenschappelijke taal voor de gehele Europese markt. Gezien het grensoverschrijdende
karakter van financiële markten, zijn gezamenlijke afspraken hierover wenselijk.
Zowel de leden van de VVD-fractie als de leden van de PvdD-fractie vragen naar de
invloed van dit raamwerk op de prudentiele eisen voor banken. De leden van de VVD-fractie
zijn van mening dat het prudentieel kader voor de financiële sector primair gericht
is op financiële stabiliteit en de bescherming en/of rechten van de polishouders en
pensioendeelnemers. Voorts vragen de leden van PvdD-fractie of er op enigerlei wijze
sprake is van een verlaging van kapitaalvereisten voor groene investeringen, zowel
binnen als buiten het kader van de onderliggende commissievoorstellen (Kamerstuk 22 112, nrs. 2654 t/m 2656).
In het voorstel is geen sprake van een aanpassing van de kapitaaleisen of de systematiek
die daaraan ten grondslag ligt. Wel stelt de Commissie in haar eerdere «Actieplan:
duurzame groei financieren» te willen kijken of risico’s van bijvoorbeeld klimaatverandering
beter dienen te worden meegenomen in het risicobeheer van banken en verzekeraars,
en of een aanpassing van de kapitaaleisen nodig is. De Commissie noemt daarbij dat
een groot deel van de activa van banken in de eurozone is blootgesteld aan risico’s
als gevolg van klimaatverandering. De Commissie stelt dat een latere, eventuele aanpassing
zoveel mogelijk moet stroken met de in dit fiche voorgestelde taxonomie.
Het kabinet is het met de VVD-fractie eens dat het prudentieel kader voor de financiële
sector bedoeld is voor het bevorderen van de financiële stabiliteit en/of de bescherming
van de rechten van polishouders en pensioendeelnemers. Aanpassingen in dit kader dient
dan ook gericht te zijn op het bereiken van deze doelen. Het kabinet is van mening
dat niet eerder geïdentificeerde risico’s, waar klimaatrisico’s ook toe kunnen behoren,
voldoende dienen te worden meegewogen. Het is van belang dat financiële instellingen
tijdig anticiperen op de risico’s van klimaatverandering en van de transitie naar
een CO2-neutrale energievoorziening. Mede daarom heeft het Europees Parlement (EP) in het
kader van de lopende herziening van het kapitaaleisenraamwerk (CRR/CRD-iv) voor banken
voorstellen gedaan die aan de Europese toezichthoudende autoriteiten vragen te verkennen
welke duurzaamheidsrisico’s banken lopen en of deze risico’s moeten worden meegewogen
in het prudentieel kader. Deze voorstellen zijn onderdeel van de trilogen tussen de
Raad en het EP. Nederland heeft richting het voorzitterschap van de Raad (Oostenrijk),
die namens de Raad onderhandelt, te kennen gegeven deze amendementen in principe te
kunnen steunen. Wel heeft Nederland daarbij benadrukt dat een eventuele aanpassing
van het prudentieel kader alleen mag plaatsvinden als niet eerder geïdentificeerde
risico’s worden geadresseerd en de financiële stabiliteit daarmee wordt bestendigd.
In december zijn de Raad en het EP op hoofdlijnen een akkoord overeengekomen over
de herziening van het kapitaaleisenraamwerk1. Daarin zijn de hierboven genoemde amendementen van het EP ten aanzien van duurzaamheid
opgenomen. Dit pakket wordt op dit moment nog verder technisch uitgewerkt.
De leden van de PvdD-fractie vragen of het aangekondigde raamwerk voor duurzame investeringen
een voortzetting is van het huidige Nederlandse beleid.
Nee, in strikte zin niet. Nederland heeft geen nationale taxonomie die definieert
welke economische activiteiten duurzaam zijn. Nederland kent wel de groenregeling,
maar deze is opgesteld om vast te stellen welke projecten in aanmerking komen voor
fiscale facilitering, waarmee de regeling in de ogen van het kabinet een wezenlijk
ander doel beoogt dan dit voorstel van de Commissie.
Het ontbreken van een gezamenlijk raamwerk voor duurzame investeringen heeft Nederlandse
financiële instellingen niet in de weg gestaan voortgang te boeken op het gebied van
duurzame financiering. Zij hebben hun eigen raamwerken ontwikkeld om duurzame investeringen
aan te toetsen. De Nederlandse financiële sector loopt hiermee in Europa voorop. Nederlandse
financiële instellingen verhandelen een breed palet aan duurzame financiële producten,
zoals groene obligaties. De Europese taxonomie kan in de ogen van het kabinet een
impuls geven aan de markt voor duurzame financiering, waarvan Nederlandse financiële
marktpartijen kunnen profiteren.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn wanneer de duurzaamheidseisen
binnen het raamwerk worden aangescherpt. De leden vragen wat de gevolgen voor bestaande
projecten zijn, en in het bijzonder of bestaande projecten vroegtijdig kunnen worden
stilgelegd als niet voldaan wordt aan de Environment, Social en Government (ESG)-criteria.
De leden van de VVD-fractie vragen of er bij aanscherping van de normen voldoende
projecten zullen zijn die in aanmerking komen voor duurzame financiering.
Het voorgestelde raamwerk dient dynamisch te worden. De Commissie beoogt het raamwerk
na initiële opzet aan te scherpen op basis van bijvoorbeeld nieuwe wetenschappelijke
inzichten, zoals nieuwe technologieën om broeikasgasemissies te reduceren. Het voorstel
voorziet in een proces waarbij het Platform voor Duurzame Financiering de Europese
Commissie doorlopend adviseert om aanscherpingen door te voeren. Deze aanscherpingen
zullen geen betrekking hebben op investeringen in duurzame economische activiteiten
die reeds zijn gedaan. Aanscherpingen hebben alleen tot gevolg dat financiële marktpartijen
bij nieuwe investeringen aan dienen te geven hoe hun duurzame financiële producten
zich tot de nieuwe duurzaamheidseisen verhouden. Het geleidelijk aanscherpen van duurzaamheidseisen
zal naar de verwachting van het kabinet niet betekenen dat er een tekort ontstaat
aan economische activiteiten om in te investeren, omdat de taxonomie meebeweegt met
de verduurzaming van de economie.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het raamwerk helpt om duidelijkheid te scheppen
over de mate waarin producten die als duurzaam worden aangeboden dat daadwerkelijk
zijn, met het oog op de doelstellingen van het akkoord van Parijs en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
(SDG’s) van de Agenda 2030 van de Verenigde Naties.
Het raamwerk moet ervoor zorgen dat het voor investeerders en beleggers inzichtelijk
wordt welke financiële producten die als duurzaam worden aangeboden in de markt, ook
daadwerkelijk duurzaam zijn. Het raamwerk maakt het zo mogelijk om verschillende duurzame
financiële producten met elkaar te vergelijken. Helderheid over wat duurzaam is, kan
een barrière wegnemen voor investeerders om in duurzame financiële producten te beleggen.
Het raamwerk zelf levert niet direct additionele investeringen op voor de doelen van
het Parijs Akkoord en de SDGs. Het kan door meer transparantie in de markt wel zorgen
voor een toenemende vraag vanuit investeerders naar financiële producten met onderliggende
duurzame investeringen. Andersom kan het naar bedrijven die gefinancierd willen worden
duidelijkheid scheppen onder welke voorwaarden zij in aanmerking komen voor duurzame
financiering.
De leden van de VVD-fractie vragen of er al objectieve criteria bekend zijn die gehanteerd
zullen worden bij het vaststellen van duurzaamheid.
De criteria voor het vaststellen van de duurzaamheid van een economische activiteit
zijn nog niet bekend. Zoals de Europese Commissie heeft voorgesteld in lid 3 van de
artikelen 6 t/m 11 van de verordening, zullen de criteria nader door de Commissie
worden vastgesteld in een gedelegeerde handeling. De Europese Commissie zal zich hierbij
laten adviseren door het Platform voor Duurzame Financiering. Anticiperend op de oprichting
van het Platform, heeft de Commissie een technische expertgroep, bestaand uit financiële
marktpartijen en klimaat- en milieu experts, verzocht om met een voorstel te komen
voor de uitwerking van de criteria voor de doelen klimaatmitigatie- en adaptatie.
De uitwerking van de criteria voor de andere doelen volgt daarna.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke termijn meer duidelijk wordt hoe de handhaving
wordt vormgegeven, en wat gebeurt er met het raamwerk als het niet handhaafbaar blijkt
te zijn.
Volgens het voorstel moeten aanbieders van duurzame financiële producten informatie
ontsluiten over hoe, en in welke mate, de criteria van de Commissie gebruikt zijn
om de duurzaamheid te bepalen van economische activiteiten waarin geïnvesteerd wordt.
De Commissie zal in een later stadium nog aangeven welke informatie ontsloten dient
te worden. Nationale toezichthouders kunnen vervolgens toezien of aan de vereisten
wordt voldaan, op basis van bestaande relevante nationale wetgeving.
Het kabinet is van mening dat nog onvoldoende duidelijk is op welke manier de Commissie
het gebruik van de taxonomie wil gaan handhaven. De Commissie geeft aan dat zij als
onderdeel van de evaluatie zal bekijken of een systeem voor handhaving noodzakelijk
is. De Commissie voorziet deze evaluatie voor het einde van 2021. Nederland zal in
de Raadsbehandeling aandacht vragen voor de manier waarop de Commissie vindt dat er
handhaving moet plaatsvinden.
De leden van de PvdD-fractie vragen zich af welke rol de SDG’s spelen bij zes milieudoelstellingen,
die volgens de Commissie van belang zijn voor duurzaamheid2. Deze leden vragen zich daarbij af hoe er bij deze milieudoelstellingen rekening
is gehouden met de ontkoppeling van economische groei en broeikasgassenuitstoot. Deze
leden vragen zich af of in het raamwerk voor duurzame investeringen een investering
het predicaat «duurzaam» kan krijgen als er bij deze investering geen duidelijke ontkoppeling
is. Deze leden vragen tevens of ik bereid ben me hiervoor bij de Europese Commissie
in te zetten.
De zes milieudoelen die door de Europese Commissie zijn opgenomen sluiten aan bij
verschillende SDGs, namelijk: schoon water en sanitair, betaalbare en duurzame energie,
klimaatactie, leven in het water, leven op het land, verantwoorde consumptie en productie.
In het milieudoel klimaatmitigatie wordt in het voorstel van de Commissie reeds verwezen
naar de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. De technische criteria
voor het meten van een dergelijke bijdrage zijn nog niet uitgewerkt. Het kabinet zal
zich bij de behandeling in de Raad er voor inspannen dat de criteria die worden uitgewerkt,
in lijn zullen zijn met de Overeenkomst van Parijs.
De leden van de PvdD-fractie vragen om helderheid te verschaffen over of investeringen
die leiden tot een uitbreiding van de veestapel het label duurzaam kunnen krijgen.
De verordening richt zich, bij het definiëren van criteria waaraan investeringen dienen
te voldoen om als duurzaam te worden bestempeld, op de effecten van de investering
op het milieu, en niet op de omvang van de investering (i.c. grootte van de veestapel).
Die effecten zijn veelal emissie-gerelateerd. De doelstellingen zijn uitgewerkt in
de artikelen 5–12 en betreffen onder andere het terugdringen van broeikasgasemissies
(art. 6), duurzaam gebruik en bescherming van water (art. 8), preventie en beheersing
van verontreiniging (art. 10) en bescherming van gezonde ecosystemen (ar.11). Alleen
als een investering die leidt tot een uitbreiding van de veestapel voldoet aan de
doelstellingen zoals gesteld in de artikelen 5–12, en de criteria die op basis hiervan
uitgewerkt worden, kan deze investering in de taxonomie als duurzaam bestempeld worden.
De leden van PvdD-fractie vragen om duidelijkheid te verschaffen over hoe milieudruk
die door bedrijven, inwoners en de lidstaten van de EU wordt neergelegd bij (inwoners
van) landen buiten de EU in het onderhavige voorstel van de Europese Commissie is
verwerkt.
Het voorgestelde raamwerk maakt inzichtelijk of investeringen in economische activiteiten
die als duurzaam worden bestempeld door financiële marktpartijen, ook duurzaam zijn.
Hoewel de taxonomie van toepassing is op lidstaten of financiële marktpartijen in
de EU, is het inzicht niet beperkt tot investeringen binnen de EU. Een financiële
marktpartij kan met een duurzaam financieel product namelijk ook economische activiteiten
financieren in het buitenland. Het voorstel van de Europese Commissie beoogt inzicht
te verschaffen in de milieueffecten van deze investeringen. De wijze van ontsluiten
van informatie over de duurzaamheidscriteria door financiële marktpartijen, zal volgens
het voorstel later per gedelegeerde handeling worden bepaald. Doordat de taxonomie
technisch nog uitgewerkt moet worden, kan ik nog geen sluitend antwoord geven of milieueffecten
in de keten onderdeel zullen zijn van de beoordeling van de duurzaamheid van economische
activiteiten.
Voorts vragen de leden van PvdD-fractie in meer algemene zin of ik de mening deel
dat dierenwelzijn een rol zou moeten spelen in deze Commissievoorstellen, en bereid
ben me daarvoor in te spannen.
De verordening richt zich op de vaststelling van criteria om uit te maken of een economische
activiteit vanuit het oogpunt van milieu duurzaam is. Dierenwelzijn is voor de Commissie
hierbij geen criterium, maar zou volgens het kabinet wel verbonden moeten zijn met
de inzet van de verordening om duurzame landbouwpraktijken te bevorderen (artikel 11,
lid 1 c.). Het kabinet zal deze zienswijze bij de Commissie onder de aandacht brengen.
Temeer omdat de FAO-OECD Guidance for Responsible Agricultural Supply Chains richtsnoeren
en handvatten geeft voor landbouwbedrijven en bedrijven in de dierlijke productieketen
om verantwoord om te gaan met dieren.
De leden van PvdD-fractie vragen verder in meer algemene zin hoe het advies van de
Raad van State over het betrekken van de Monitor Brede Welvaart bij beleidsvorming
wordt geïnterpreteerd in het kader van de Europese besluitvorming. Zij vragen tevens
of de Europese Commissie op de hoogte is van de ontwikkeling van de Monitor Brede
Welvaart en ik bereid ben om het advies van de Raad van State ook van toepassing te
verklaren op te ontwikkelen Europees beleid.
Het is het kabinet niet bekend of de Europese Commissie op de hoogte is van de Monitor
Brede Welvaart. In algemene zin onderschrijft het voorstel van de Europese Commissie
wel het uitgangspunt dat brede welvaart vereist dat de lange termijn in ogenschouw
genomen wordt. Het voorstel van de Europese Commissie heeft betrekking op het functioneren
van de interne markt en stelt dat de werking van deze markt voor duurzame investeringen
verbeterd kan worden. De Europese Commissie verbindt de werking van dit specifieke
deel van de markt aan het financieren van de lange termijn klimaatdoelen die zijn
afgesproken in het kader van de Overeenkomst van Parijs en de SDGs. Zoals eerder aangegeven
moet het voorstel bijdragen aan meer transparantie in de markt voor duurzame investeringen.
Het kabinet vindt het dan ook niet nodig om bij de Europese Commissie extra aandacht
te vragen voor het begrip brede welvaart.
De leden van de PvdD-fractie vragen of er een risico bestaat dat dit voorstel van
de Europese Commissie de beleidsvrijheid van Nederland aantast aangaande groenfondsen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de invloed van het voorstel op de groenregeling,
en of als gevolg van dit voorstel meer of minder projecten in aanmerking komen.
De Nederlandse groenregeling kent twee type aanbieders: groenfondsen en groenbanken.
Groenfondsen werken onder een vergunning van een beleggingsonderneming. Dit type financiële
instelling valt onder de reikwijdte van het voorstel. Banken, en daarmee dus ook de
groenbanken, vallen niet onder de reikwijdte van het voorstel.
In het voorstel worden lidstaten verplicht om, bij het stellen van eisen aan marktpartijen
die producten als duurzaam aan willen bieden, de Europese taxonomie te hanteren. In
de groenregeling wordt bij het verstrekken van een groenfonds-vergunning aan beleggingsondernemingen
de voorwaarde gesteld dat zij minimaal 70% van het belegde vermogen steken in projecten
met een groencertificaat. De groencertificaten worden verstrekt aan projecten die
Nederland ziet als «groen». Dit zou de taxonomie van de groenregeling genoemd kunnen
worden.
Het kabinet acht de kans reëel dat het voorstel de beleidsvrijheid van Nederland in
de groenregeling voor wat betreft beleggingsondernemingen aantast. De voorgestelde
Europese taxonomie kan bepalend worden bij het verstrekken van groencertificaten.
Pas bij de vaststelling van de gedelegeerde handelingen zal duidelijk worden in hoeverre
deze Europese definitie afwijkt van de eisen die aan groencertificaten worden gesteld,
en hoe groot de invloed dus is. De Nederlandse inzet is er bij de behandeling in de
Raad op gericht om al op voorhand effecten op de Nederlandse beleidsvrijheid in de
groenregeling uit te sluiten.
Fiche 2: Verordening duurzaamheidsoverwegingen bij investeringen en advisering (Kamerstuk
22 112, nr. 2655)
De leden van de VVD-fractie vragen naar de meerwaarde van dit voorstel, in relatie
tot de wens tot minder regeldruk. De leden vragen naar de extra (administratieve)
lasten voor het bedrijfsleven, beleggers en pensioenfondsen, de proportionaliteit
en de gevolgen van de voorgestelde regelgeving. Daarnaast vragen de leden naar de
gevolgen voor de al lopende projecten, en of deze vroegtijdig stilgelegd moeten worden
indien deze niet meer aan de ESG-criteria voldoen.
Het kabinet is van mening dat een gemeenschappelijke Europese aanpak voor het vergroten
van transparantie over de wijze waarop instellingen3 waarop het voorstel van toepassing is, in hun beleggingsbeleid en advies ESG (ecologische,
sociale en governance) factoren integreren, kan bijdragen aan een duurzamere economie
en betere beheersing van duurzaamheidsrisico’s. Het kabinet verwacht dat de nalevingskosten
voor financiële marktpartijen beperkt zullen zijn. Hoewel het voorstel leidt tot nalevingskosten,
doordat financiële marktpartijen ESG-factoren zullen moeten betrekken bij hun investeringsafweging
en moeten integreren in het adviesproces, kunnen de nieuwe voorschriften geïntegreerd
worden in al bestaande processen. Het aanpassen van de pre-contractuele informatie
zal leiden tot een beperkte stijging van de kosten voor financiële marktpartijen.
Veelal wordt deze informatie reeds jaarlijks aangepast. Bij deze jaarlijkse aanpassing
kan ook ESG-informatie worden toegevoegd. Op deze manier zullen de gevolgen voor Nederlandse
financiële marktpartijen beperkt zijn. Bovendien zullen de kosten voor beleggers lager
zijn voor het vinden van financiële producten of diensten die aan hun voorkeuren op
het gebied van duurzaamheid beantwoorden. Ook zal de beschikbaarheid en kwaliteit
van informatie over duurzaamheid toenemen. Het kabinet zal aandacht vragen voor het
zo lastenluw mogelijk uitwerken van de informatieverplichtingen.
De richtlijn heeft betrekking op het geven van informatie aan beleggers over in hoeverre
duurzaamheidsoverwegingen worden meegenomen in hun investeringsbeslissingen en adviesproces.
Hierdoor kan de belegger zelf een afgewogen beslissing nemen. Op grond van het voorstel
dient de financiële marktpartij informatie aan beleggers te verstrekken over de integratie
van duurzaamheidsrisico’s en duurzaamheidsdoelstellingen in lopende projecten en in
hoeverre deze projecten voldoen aan de ESG-criteria. Indien de investeringen niet
overeen komen met de wensen van de klant ten aanzien van ESG-criteria, dan kan worden
geadviseerd dat de belegger overstapt naar bijvoorbeeld een ander beleggingsfonds.
Voor financiële marktpartijen bestaat er geen verplichting dat investeringen voldoen
aan ESG-criteria. Het gaat erom wat er met de klant is afgesproken en dat de beleggingen
overeen komen met de duurzaamheidswensen van de klant.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit voorstel ervoor zorgt dat informatie voldoende
stelselmatig verstrekt wordt en samenhangend en goed is te verkrijgen. Daarbij vragen
de leden van de VVD naar de noodzaak van het voorstel, gegeven bestaande inspanningen
van financiële instellingen in het nader identificeren van de klimaateffecten van
investeringen via het Platform Carbon Accounting Financials. De leden vragen waarom
dit niet wordt afgewacht, en welk overleg over dit plan heeft plaatsgevonden met de
financiële sector, beleggers en pensioenfondsen. Voorts vragen deze leden naar de
resultaten van dit overleg.
Voor het behalen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de SDG’s
zijn grote financiële inspanningen nodig. Deze opgave kan niet alleen door overheden
worden gefinancierd. Het is daarom hard nodig dat de private investeringen verder
gemobiliseerd worden. Het voorstel van de Europese Commissie kan daar een positieve
bijdrage aan leveren. Het nadrukkelijker belichten van duurzaamheidsrisico’s kan bijdragen
aan het terugdringen van deze risico’s in het financiële systeem en daarmee de transitie
vergemakkelijken.
Het voorstel van de Europese Commissie verbetert de informatievoorziening aan investeerders
over ESG-criteria, zodat deze informatie meegewogen kan worden bij investeringsbeslissingen.
Dit zorgt bovendien voor een gelijk speelveld voor financiële marktpartijen.
Terwijl de richtlijn van de Europese Commissie tot doel heeft de informatievoorziening
te verbeteren, is het doel van het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) het
inzichtelijk krijgen van de CO2-impact van investeringen door financiële instellingen. Deze informatie kan door financiële
instellingen gebruikt worden om hun voetafdruk naar beneden bij te sturen. Het voorstel
van de Europese Commissie ziet bovendien toe op alle ESG-factoren (niet alleen op
de «E»). Het PCAF kijkt alleen naar de CO2-impact van investeringen door financiële instellingen.
De Europese Commissie heeft over het voorstel gesproken met verschillende belanghebbenden.
De belanghebbenden steunden het werk van de Europese Commissie om ervoor te zorgen
dat institutionele beleggers en vermogensbeheerders duurzaamheidsfactoren beoordelen,
consequent in aanmerking nemen en openbaar maken. Door deze partijen werd gewezen
op het belang van informatieverschaffing richting beleggers, toezicht op de ESG-integratie
en de vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid van beschikbare gegevens voor risicobeheer
en governance.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de financiële sector, beleggers en pensioenfondsen
betrokken worden bij de uitwerking van technische reguleringsnormen, en hoe het kabinet
en de Kamer zicht kunnen houden op de uitwerking en de proportionaliteit daarvan.
Technische reguleringsnormen houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen
in en zijn inhoudelijk ingekaderd door de artikelen waarop ze zijn gebaseerd. EBA
(Europese Bankautoriteit), EIOPA (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen)
en ESMA (Europese Autoriteit voor effecten en markten) kunnen via het Gemengd Comité
van de Europese toezichthoudende autoriteiten concept-technische reguleringsnormen
nadere regels vaststellen met betrekking tot de presentatie en inhoud van de informatie
over de duurzaamheid van beleggingen in pre-contractuele informatie, websites en periodieke
rapportages.
Het gaat bij dit voorstel bijvoorbeeld over de inhoud van de informatie met betrekking
tot de methoden die dienen te worden gebruikt om de impact van de voor het financieel
product geselecteerde duurzame beleggingen te beoordelen, te meten en te monitoren,
screening van de onderliggende activa en de duurzaamheidsindicatoren die worden gebruikt
om de duurzame impact van het financieel product te meten. Aangezien het hier gaat
om een nadere technische uitwerking heeft het kabinet op voorhand geen bezwaar tegen
deze delegatie van bevoegdheden aan de Europese Commissie. De keuze voor gedelegeerde
handelingen ligt juridisch gezien ook voor de hand omdat het gaat om de vaststelling
van maatregelen ter aanvulling van de verordening.
Deze technische reguleringsnormen zullen openbaar worden geconsulteerd en de kosten
en baten dienen door de Europese toezichthouders in kaart te worden gebracht. Verder
dienen de Europese toezichthouders advies in te winnen bij de relevante stakeholders.
Indien de Europese Commissie de technische reguleringsnormen heeft vastgesteld, kunnen
het Europees Parlement en de Raad bezwaar maken.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de invloed van het voorstel op de Nederlandse
pensioenfondsen, en hoe voorkomen kan worden dat deze verordening ervoor zorgt dat
gedelegeerde handelingen aan de herziene Institutions for Occupational Retirement
Provision (IORP)-richtlijn toegevoegd worden.
Als het voorstel er in de huidige vorm doorheen komt, dan betekent dit dat de Europese
Commissie de bevoegdheid krijgt om met gedelegeerde regelgeving te komen over de wijze
waarop door pensioenfondsen in het kader van de prudent person regel rekening moet
worden gehouden met ESG-factoren, alsmede over de wijze waarop ESG-factoren door pensioenfondsen
moeten worden meegenomen bij beleggingsbeslissingen en het risicomanagement.
Op dit moment wordt er over het voorstel onderhandeld. In deze onderhandelingen zet
het kabinet zich, conform het fiche, in om te voorkomen dat er gedelegeerde handelingen
worden toegevoegd aan de recent herziene IORP richtlijn.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de objectiviteit van de gegeven informatie,
bijvoorbeeld aan de deelnemers van een pensioenfonds wordt gewaarborgd, bijvoorbeeld
bij het vaststellen van mensenrechten met betrekking tot beleggingen.
Pensioenfondsen moeten op grond van de huidige Pensioenwet reeds in hun bestuursverslag
inzicht geven in de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met
milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Het bestuursverslag wordt
gecontroleerd door de accountant. Daarnaast vormen het verantwoordingsorgaan dan wel
belanghebbendenorgaan en de raad van toezicht zich een oordeel over het bestuursverslag.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister zich nadrukkelijk uit te spreken tegen
gedelegeerde wetgeving binnen de IORP II-richtlijn en alle politieke en diplomatieke
middelen in te zetten om deze wijziging van artikel 10 te voorkomen. De leden van
de CDA fractie vragen tevens om elke stap omtrent deze voorgestelde aanpassing van
de herziene IORP-richtlijn direct met de Kamer te delen.
Het kabinet bevestigt dat het tegen het opnemen van gedelegeerde bevoegdheden in de
herziene IORP-richtlijn is en dat het zich, conform het fiche, in zal zetten om te
voorkomen dat er gedelegeerde handelingen worden toegevoegd aan de herziene IORP-richtlijn.
Nederland zet zich volgens de gangbare middelen, waaronder formele en informele beïnvloeding,
in om onze inzet te verwezenlijken. Dat betekent dat Nederland samen met gelijkgestemde
landen optrekt om gekwalificeerde meerderheden te vormen om het voorstel conform onze
wensen aan te passen.
Ik zal via de gebruikelijke communicatiemiddelen uw Kamer op de hoogte houden over
de stand van zaken in de onderhandelingen, om te zorgen dat u betrokken blijft bij
voorgestelde aanpassingen in de herziene IORP-richtlijn.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de wettelijke verplichting van Nederlandse
pensioenfondsen om transparant te zijn over de wijze waarop zij in het beleggingsbeleid
rekening houden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen, terugkomt
in de voorstellen van de Europese Commissie. Daarbij vragen de leden of het risico
bestaat dat met de implementatie van deze Europese richtlijnen (voorstellen besproken
in Kamerstuk 22 112, nrs. 2654 t/m 2656), of in andere voorstellen) deze Nederlandse wettelijke verplichting komt te vervallen.
Op grond van artikel 135 Pensioenwet zijn pensioenfondsen verplicht om in hun bestuursverslag
inzicht te geven in de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden
met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Ook de herziene IORP-richtlijn
bevat de verplichting dat pensioenfondsen in hun verklaring inzake beleggingsbeginselen
aangeven op welke wijze rekening wordt gehouden met deze factoren. Deze wettelijke
verplichting komt niet terug in dit nieuwe voorstel van de Europese Commissie. De
Nederlandse wettelijke verplichting komt niet te vervallen.
Voorts vragen de leden van de PvdD-fractie of deze wettelijke verplichting ook niet
voor de bancaire sector zou moeten gelden. De leden van de PvdD-fractie vragen of
ook banken in aanmerking zouden moeten komen voor een verplichting tot meer transparantie
op milieu en klimaat, mensenrechten, dierenwelzijn en sociale verhoudingen.
Het kabinet is er voorstander van dat duurzaamheid en andere ESG-criteria meer consistent
gemeten en besproken worden in de financiële sector, waaronder in de bankensector.
Banken, verzekeraars en beursgenoteerde ondernemingen met meer dan 500 medewerkers
en een minimale jaaromzet van 40 miljoen euro of met activa ter waarde van minimaal
20 miljoen euro dienen hiertoe reeds vanaf boekjaar 2017 in hun bestuursverslag een
niet-financiële verklaring openbaar te maken over milieu, sociale en personeelsaangelegenheden,
eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping. Dit volgt
uit het besluit ter implementatie van de richtlijn bekendmaking niet financiële informatie
(2014/95/EU), dat in 2017 in werking is getreden. De Europese Commissie geeft in haar
actieplan aan deze regelgeving voor het rapporteren van niet-financiële informatie
te gaan beoordelen. Ook zal de Europese Commissie richtsnoeren voor deze richtlijn
herzien in lijn met aanbevelingen van de taakgroep klimaat gerelateerde financiële
openbaarmaking (TCFD) van de Financial Stability Board van de G20.
Fiche 3: Wijziging van Verordening (EU) 2016/1011 in verband met low-carbon benchmarks
en positive carbon impact benchmark (Kamerstuk 22 112, nr. 2656).
De leden van de VVD-fractie vragen of de Europese Commissie voldoende inspanning heeft
verricht om carbon benchmarks door de markt op te laten zetten, in plaats van zelf
met het voorstel te komen.
De Europese Commissie stelt in de toelichting bij het voorstel dat indien de Europese
Unie geen minimumnormen zou invoeren voor low carbon of positive carbon impact indices
en het opzetten van benchmarks aan de markt zou overlaten, de fragmentatie in de markt
groter zou kunnen worden terwijl de kosten voor beleggers om de juiste informatie
te krijgen hoog zouden blijven. Beleggers zouden dan nog steeds niet kunnen beschikken
over passende geharmoniseerde benchmarks om de prestaties van koolstofarme fondsen/portefeuilles
te beoordelen. Het gaat om minimumcriteria waaraan de benchmarks moeten voldoen. Benchmarkbeheerders
behouden derhalve de flexibiliteit in de opzet van hun methodologie. Er bestaat ook
geen verplichting om gebruik te maken van de EU-taxonomie bij het ontwikkelen van
parameters van de methodologie voor selectie van onderliggende activa.
Uit de toelichting bij het voorstel blijkt voorts dat de Europese Commissie aan vermogensbeheerders,
herverzekeringsondernemingen, benchmarkaanbieders en één vereniging van banken heeft
gevraagd naar het nut van geharmoniseerde normen voor de methodologie voor low-carbonindices.
Deze belanghebbenden hebben richting de Europese Commissie onder meer aangegeven weinig
gebruik te maken van low-carbonindices, omdat de huidige methodologieën niet alle
bronnen van broeikasemissies weergeven en beleggers geen vertrouwen hebben in de methodologie
die wordt gebruik door de beschikbare low-carbonindices. Bovendien leidt het verschil
in aanpak inzake benchmarkmethodologieën tot fragmentatie in de markt. Gebruikers
van benchmarks hebben namelijk geen duidelijk zicht op de vraag of een bepaalde low-carbonindex
een benchmark is die afgestemd is op de lange termijn doelen van de Overeenkomst van
Parijs, dan wel als benchmark alleen gericht is op het verkleinen van de koolstofvoetafdruk
van een standaardportefeuille van beleggingen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de gevolgen van het aanscherpen van de duurzaamheidseisen
van benchmarks.
Het voorstel heeft betrekking op low carbon indices. Indien een benchmark die beweert
low carbon te zijn of een positive carbon impact te hebben niet voldoet aan de minimumnormen
van de verordening, kan die betreffende benchmark volgens het voorstel niet meer kwalificeren
als een low carbon of positive carbon impact benchmark. Gebruikers (investeerders)
van die betreffende benchmark kunnen besluiten niet langer de benchmark te gebruiken
en niet langer in de onderliggende activa te investeren. Dit kan gevolgen voor de
financierbaarheid van projecten met zich brengen. Het is overigens geen verplichting
om gebruik te maken van low carbon of positive cabon impact benchmarks. Indien vermogensbeheerders
of beheerders van beleggingsinstellingen toch gebruik willen blijven maken van de
oorspronkelijke benchmark dan zou richting beleggers dienen te worden uitgelegd waarom
de desbetreffende benchmark wordt gehandhaafd.
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de technische beoordelingscriteria van
de benchmarks worden uitgewerkt en welke mogelijkheden Nederland heeft om de benchmark
tegen te houden wanneer deze technische beoordelingscriteria negatief uitvallen.
Het kabinet zal zich tijdens de onderhandelingen inzetten voor meer duidelijkheid
wat betreft de beoogde inhoud van de gedelegeerde handelingen. Op dit moment is niet
duidelijk wanneer de gedelegeerde handelingen van de benchmarks nader worden uitgewerkt.
Wanneer de gedelegeerde handelingen negatief uitvallen kunnen de Raad (waarin Nederland
is vertegenwoordigd) en het Europees Parlement daartegen – op grond van artikel 49
van de verordening financiële benchmarks – binnen een termijn van drie maanden na
de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad
bezwaar maken. Besluitvorming in de Raad zal plaatsvinden aan de hand van een gekwalificeerde
meerderheid van stemmen.
De leden van de PvdD-fractie vragen hoe het standpunt van het Nederlandse kabinet
dat benchmarks marktgedreven instrumenten zijn en dat benchmarks tot stand komen vanwege
een behoefte in de markt te rijmen valt met het standpunt van het Nederlandse kabinet
dat de financiële sector een belangrijke rol heeft in het faciliteren van de transitie
die nodig is om de internationale klimaatdoelen te realiseren.
Het gegeven dat benchmarks primair marktgedreven instrumenten zijn sluit niet uit
dat zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren in het faciliteren van de transitie
die nodig is om de internationale klimaatdoelen te realiseren. Wat het kabinet betreft
moet terughoudendheid worden geboden bij het als overheid creëren van benchmarks,
maar is het niet uitgesloten dat de creatie van benchmarks in bepaalde gevallen gerechtvaardigd
is. De huidige markt, waarin verschillende categorieën low-carbonindices worden aangeboden,
laat een bestaande behoefte aan carbon benchmarks zien. Het kabinet is er voorstander
van om een geharmoniseerd minimumkader te creëren voor low carbon benchmarks zodat
deze benchmarks beter geschikt zijn om de prestaties te meten van portefeuilles of
financiële producten die een low carbon beleggingsstrategie of een strategie voor
de lange termijn doelen van het Parijs akkoord volgen.
De leden van de PvdD-fractie vragen of ik onderschrijf dat het een onmogelijkheid
is dat private marktpartijen kunnen komen tot «carbon benchmarks» waarbij de benchmarks
daadwerkelijk realiseren wat nodig is, aangezien de markt niet in staat is gebleken
om de negatieve gevolgen van CO2-uitstoot te beprijzen.
Private marktpartijen kunnen ook komen tot carbon benchmarks waarbij de benchmarks
daadwerkelijk realiseren wat nodig is. De carbon benchmarks die op de markt worden
aangeboden door private marktpartijen hebben echter uiteenlopende ambitieniveaus.
Het bestaan van verschillen tussen carbon benchmarks is mede een gevolg van een ontbrekend
uniform regelgevend kader. Met het oog hierop introduceert het voorstel minimumnormen
voor de harmonisatie van de methodologie die toegepast zou moeten worden op koolstofarme
indices of indices met een positieve koolstofbalans. Op deze manier worden de methodologieën
voor low carbon benchmarks in Europa gestandaardiseerd en wordt de huidige versnippering
van de markt tegengegaan. Bovendien wordt voorkomen dat door de verschillende aanpak
van benchmarks tussen de lidstaten belemmeringen worden opgeworpen voor de vlotte
werking van de interne markt.
De leden van de PvdD-fractie vragen naar de middelen die het kabinet heeft en bereid
is om in te zetten om af te dwingen dat de financiële sector de verantwoordelijkheid
neemt die het heeft om de klimaatdoelen van Parijs te halen.
Het kabinet stelt via het af te spreken klimaatakkoord langjarige en heldere doelen
met betrekking tot de transitie naar een CO2-neutrale energievoorziening. In de door het kabinet ingestelde «taakgroep financiering»
onder het klimaatakkoord, wordt specifiek aandacht besteed aan de financiering van
de klimaattransitie door de financiële sector.
Het is positief dat verschillende financiële instellingen werken aan het in kaart
brengen van de CO2-voetafdruk van hun portefeuille en zich gecommitteerd hebben aan de klimaatdoelstellingen
van het kabinet, onder andere via de zogenoemde «Spitsbergen Ambitie.» Er lopen nu
gesprekken om dit over de hele breedte van de financiële sector te gaan doen. Ik ben
van mening dat hiermee een belangrijke bijdrage kan worden geleverd aan de transitie.
Volledige agenda
Brief regering d.d. 13-07-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, S. Blok
– Fiche: verordening raamwerk voor duurzame investeringen (Kamerstuk 22 112, nr. 2654)
Brief regering d.d. 13-07-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, S. Blok
– Fiche: Verordening duurzaamheidsoverwegingen bij investeringen en advisering (Kamerstuk
22 112, nr. 2655)
Brief regering d.d. 13-07-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, S. Blok
– Fiche: Wijziging van Verordening (EU) 2016/1011 in verband met low-carbon benchmarks
en positive carbon impact benchmarks (Kamerstuk 22 112, nr. 2656+)
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier