Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Van Oosten over het bericht ‘Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht’
Vragen van de leden Yeşilgöz-Zegerius en Van Oosten (beiden VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht» (ingezonden 9 november 2018).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 21 december
2018). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 820.
Vraag 1
Kent u het bericht «Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat er jaarlijks gemiddeld 1.300 aangiften tegen anti-homogeweld worden
gedaan bij de politie, maar dat dit gemiddeld tot minder dan tien veroordelingen per
jaar leidt? Zo ja, hoe kunt u dit grote verschil verklaren? Zo nee, kunt u de meest
recente cijfers met de Kamer delen?
Antwoord 2
Uit het eerder aan uw Kamer gezonden rapport Discriminatiecijfers in 20172 blijkt dat in 2017 3.499 meldingen en aangiftes van discriminatie-incidenten zijn
geregistreerd door de politie. Daarvan had 27% betrekking op seksuele gerichtheid.
Niet in al deze gevallen is echter ook sprake van een geweldsincident. Hetzelfde rapport
meldt dat de politie in 2017 603 geweldsincidenten registreerde waarbij (ook) sprake
was van discriminatie. Dit gaat om incidenten als bedreiging, geweld en geweld in
combinatie met uitlatingen en bespugen. Hiervan stonden 239 gevallen geregistreerd
als geweldsincident waarbij (ook) sprake was van discriminatie op grond van seksuele
gerichtheid.
Meldingen/aangiften komen niet allemaal bij het OM terecht (zie ook het antwoord op
vraag 3). Zo zal in zaken waarin geen verdachte kan worden gevonden of waarin geen
sprake blijkt van een strafbaar feit, geen vervolging worden ingesteld. Daarnaast
leidt niet elke vervolging door het OM tot een veroordeling voor een specifiek discriminatiefeit.
Vraag 3
Hoeveel van deze aangiften worden door de politie doorgestuurd naar het openbaar ministerie
(OM)?
Antwoord 3
Het OM registreert geen discriminatie-incidenten, maar discriminatiefeiten.
Alle aangiften worden door politie en/of OM op strafbaarheid en opportuniteit beoordeeld.
Wordt er bij de politie melding of aangifte gedaan, dan is het mogelijk dat er geen
verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Bij zaken die
wel aan het OM worden ingestuurd, kan het scenario optreden dat een incident bij de
politie staat geregistreerd als specifiek discriminatiefeit, maar dat bij de beoordeling
door het OM blijkt dat niet is voldaan aan één of meer bestanddelen van het specifieke
discriminatiefeit. Bij commune feiten met mogelijk een discriminatie-aspect, die in
de politiesystemen als discriminatie-incident opgenomen zijn, kan na onderzoek blijken
dat het discriminatie-aspect niet aannemelijk kan worden gemaakt. In al deze situaties
stroomt een feit niet als commuun feit met discriminatie-aspect in bij het OM, en
wordt het feit dus niet als zodanig opgenomen in de cijfers van het OM. In 2017 stroomden
144 specifieke discriminatiefeiten in bij het OM, behorend bij 138 verschillende zaken.
8% van die zaken zag op de seksuele gerichtheid.
In 2017 stroomden 187 commune feiten met een discriminatie-aspect (CODIS-feiten) in,
behorend bij 154 verschillende zaken. In 29% van deze zaken betrof het discriminatoire
aspect de seksuele gerichtheid.
Vraag 4
Bij hoeveel zaken per jaar betreffende anti-homogeweld gaat het OM over tot vervolging?
Antwoord 4
Het aantal bij het OM ingestroomde feiten kan verschillen van het aantal feiten dat
in een bepaald jaar wordt afgedaan en het gaat daarbij niet per se om dezelfde feiten.
Een feit kan immers in het ene jaar instromen en in het daaropvolgende jaar worden
afgedaan. In 2017 werden 45 CODIS-feiten geregistreerd waarbij het discriminatoir
aspect iemands seksuele gerichtheid betrof. Daarbij ging het in 24 gevallen over een
eenvoudige belediging (art 266 Sr), in 11 gevallen over openlijke geweldpleging (art
141 Sr), in 6 gevallen over bedreiging (art 285 Sr) en in 4 gevallen over mishandeling
(art 300 Sr). Deze CODIS-feiten zijn op verschillende momenten in 2017 bij het OM
ingestroomd, en verkeren in verschillende stadia van beoordeling en behandeling. Zo
is mogelijk dat op een later moment wordt beoordeeld dat het discriminatie-aspect
niet als voldoende vaststaand kan worden beschouwd, zoals hiervoor is aangegeven in
het antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Ziet u mogelijkheden het aantal vervolgingen van anti-homogeweld te vergroten?
Antwoord 5
Momenteel beraad ik mij op de uitvoering van de motie Sjoerdsma/Van den Hul3, die oproept tot het opstellen van een actieplan om geweld tegen LHBTI’s tegen te
gaan. Met relevante betrokken partijen, zoals het OM, de politie, de anti-discriminatie-voorzieningen
(ADV’s), het Ministerie van OCW en de G4-partijen, wordt momenteel gesproken over
de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de motie. Samen met de Minister van
OCW zal ik in het eerste kwartaal van 2019 een Actieplan Veiligheid LHBTI aan uw Kamer
zenden.
Vraag 6, 7
Is er in het algemeen iets te zeggen over de voorwaarden waar een vergrijp aan moet
voldoen, om geclassificeerd te worden als homohaat?
Zijn er volgens u situaties denkbaar waarin woorden als «kankerhomo» en «flikker»
geclassificeerd moeten worden als homohaat en niet slechts als dagelijks taalgebruik?
Antwoord 6, 7
Discriminatiezaken kunnen worden onderverdeeld in twee typen:
Een commuun delict met discriminatie-aspect is een feit waarbij
– het discriminatie-aspect een rol heeft gespeeld bij het motief tot het plegen van het feit en/of
– van het discriminatie-aspect gebruik is gemaakt bij het plegen van het feit en/of
– het discriminatie-aspect wordt gebruikt om het delict indringender te plegen, waarbij
het discriminatie-aspect is gelegen in iemands homoseksuele gerichtheid.
Daarnaast kan sprake zijn van feiten waarbij de discriminatieartikelen in het Wetboek
van Strafrecht mogelijk zijn geschonden: het gaat dan om de artikelen 137c, 137d,
137e, 137f, 137g en 429quater Sr, voor zover die artikelen zien op de grond «homoseksuele
gerichtheid».
Een uitlating moet, volgens vaststaande jurisprudentie, als beledigend worden beschouwd
wanneer zij de strekking heeft die ander aan te tasten in zijn eer en goede naam.
Het oordeel dat daarvan sprake is zal afhangen van de context waarin de uitlating
is gedaan.
Het Openbaar Ministerie en de strafrechter zullen steeds weer naar alle feiten en
omstandigheden in een specifieke zaak moeten kijken om te beoordelen of sprake is
van een discriminatoir aspect.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.