Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de antwoorden op vragen commissie inzake voorhang accreditatiekader en uitwerking Wet accreditatie op maat (Kamerstuk 31 288 en 34 735-661 en 669)
2018D60677 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over twee brieven van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 oktober resp. 29 november 2018 inzake
het accreditatiekader en het verslag van een schriftelijk overleg hierover (Kamerstuk
31 288 en 34 735, nrs. 661 en 669).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
4
II
Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
4
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
het schriftelijk overleg bij het gewijzigde uitvoeringsbesluit WHW1 2008 en hebben nog enkele vragen. De leden zijn het met de Minister eens dat elke
opleiding die aan de kwaliteitseisen voldoet haar sterke en minder sterke punten heeft.
Opleidingen verschillen hierdoor van elkaar en sommige stijgen duidelijk boven het
basiskwaliteitsniveau uit. Dit vinden deze leden belangrijk en zij willen dan ook
zoveel mogelijk instellingen motiveren om te investeren in kwaliteitsverbetering,
ook nadat het basisniveau behaald is. De leden delen de mening van de Minister dat
de kwalificaties in het visitatierapport een breed beeld van de opleiding kunnen schetsen,
maar zijn van mening dat een eindoordeel over een opleiding in zijn totaliteit toegevoegde
waarde heeft. De gedifferentieerde oordelen waren een manier om de kwaliteitsverschillen
in een oogopslag inzichtelijk te maken. Erkent de Minister dat de verschillende kwalificaties
in het visitatierapport deze directe inzichtelijkheid niet bevorderen? De leden vragen
of de Minister de mening deelt dat instellingen moeten streven naar het maximaal haalbare.
Op welke wijze worden instellingen gestimuleerd om de kwaliteit te blijven verbeteren,
ook als de basiskwaliteit behaald is? Tevens vragen zij of instellingen nog kunnen
worden beloond als zij een uitstekende kwaliteit hebben behaald.
De voornoemde leden lezen dat het geen automatisme is om de NVAO2 in te lichten als een instelling de aanbevelingen uit het laatste accreditatierapport
niet heeft opgepakt. Kan de Minister toelichten waarom dit niet in de standaardprocedure
wordt opgenomen? Zij vragen of het mogelijk is dit eventueel wel automatisch te laten
verlopen. Hoe vaak komt het voor dat een instelling de aanbevelingen niet oppakt?
Zij vragen hoe vaak dit bij de NVAO is gemeld. Is de Minister bereid om het panel
en de NVAO ook te laten kijken naar meerjarige ontwikkelingen om tot goede aanbevelingen
ter verbetering te komen en zo ja, welke stappen gaat zij ondernemen om dit te realiseren?
Verder lezen deze leden dat het CHDO3 en de NVAO kijken hoe procedures beter kunnen verlopen. De leden zijn blij dat het
probleem wordt opgepakt om tot betere afhandeling zonder vertraging te komen. Tot
slot vragen zij of de Minister kan aangeven wanneer zij verwacht dat deze verbeteringen
zijn doorgevoerd.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden
van de Minister van onderwijs, cultuur en wetenschap van 29 november 2018 inzake het
schriftelijk overleg naar aanleiding van de voorhang van het accreditatiekader en
de uitwerking van de Wet accreditatie op maat. De leden hebben naar aanleiding van
de antwoorden nog enkele vragen.
Openheid en regulering
De Minister geeft in reactie op de vraag over de voorbereiding van de panels en secretarissen
op visitaties ten behoeve van een meer consistente toepassing van het beoordelingskader,
dat het uitgangspunt is dat instellingen vertrouwen verdienen en dat de panels voldoende
ruimte nodig hebben om de kwaliteit van de opleiding te beoordelen met een zogeheten
«timmermansoog». De leden zijn van mening dat een goede voorbereiding van panels en
secretarissen niet te maken heeft met vertrouwen in de instellingen. Het gaat om een
meer consistente toepassing van het beoordelingskader zodat opleidingen een betere
inschatting kunnen maken en het vertrouwen bij opleidingen kan groeien. De leden willen
graag daarom een meer concreet en precies antwoord op de vraag hoe de panels en secretarissen
voorbereid gaan worden zodat het beoordelingskader meer consistent toegepast wordt,
hoeveel ruimte zij hebben voor het «timmermansoog» en wat de Minister hiermee bedoelt
en hoe er ondanks het «timmermansoog» toch voor meer consistentie gezorgd wordt.
Onderwijstaal
In de antwoorden op de vragen van de voornoemde leden met betrekking tot de ITK4 geeft de Minister aan dat bij de lichtere opleidingsaccreditatie alleen standaarden
1 en 4 beoordeeld worden. In de uiteenzetting waarom onderwijstaal onder standaard
2 komt in plaats van onder standaard 1 geeft de Minister niet aan wat dit betekent
voor de opleidingen die vallen onder de lichtere opleidingsaccreditatie. De leden
zijn van mening dat ook voor opleidingen die onder de lichtere opleidingsaccreditatie
vallen de onderwijstaal meegenomen zou moeten worden. Graag horen zij van de Minister
hoe zij dit gaat realiseren.
Overig
De eerder genoemde leden zijn verheugd om te lezen dat conform het advies van de inspectie
in het accreditatiekader nu expliciet gewezen wordt op de verplichting voor instellingen
om tijdens de accreditatieprocedure melding te maken van alle wettelijke vereisten
die aan de betreffende opleiding zijn verbonden. Graag zouden zij willen weten wat
dit in de praktijk betekent. Zij vragen of de visitatiepanels naar een steekproef
van getuigschriften gaan kijken om te zien of de beroepsvereisten vermeld staan die
overeenkomen met hetgeen in de opleiding aangeboden wordt. Daarnaast willen zij graag
weten hoe met beroepsvereisten in een (her)accreditatie wordt omgegaan. Zij vragen
of de visitatiepanels hierna kijken en zo ja op welke manier. Tevens vragen zij hoe
ermee wordt omgegaan als in een beroepenveld meerdere beroepsvereisten zijn.
De voornoemde leden hadden ten slotte ook vragen gesteld over een open spreekuur tijdens
heraccreditatie en ITK. Met betrekking tot ITK is het antwoord helder. De leden willen
graag weten wat «de gelegenheid bieden om in vertrouwen en buiten het opleidingsmanagement
zaken onder aandacht te brengen van het panel» in de praktijk betekent en waarom de
Minister hier niet ook klip en klaar zegt dat een open spreekuur een onderdeel is
van de heraccreditatie.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister naar
aanleiding van de schriftelijke vragen. Dat geeft aanleiding tot het stellen van nadere
vragen.
Standaard 2
De leden van de SGP-fractie constateren dat het kabinet de NVAO vooralsnog een onbepaalde
mate van vrijheid lijkt toe te kennen bij de uitwerking van het accreditatiekader
zolang daarover geen publieke discussie ontstaat. Deze leden menen dat het niet de
bedoeling kan zijn dat het accreditatieorgaan een vrijbrief krijgt om naar eigen inzicht
een kader te ontwerpen zolang daartegen niet via officiële kanalen door instellingen
wordt geprotesteerd. Zij vragen op welke wijze de Minister een kritische toets inbouwt
om te controleren in hoeverre de standaarden redelijkerwijs te herleiden zijn tot
de wet. Deze leden vragen of de Minister onderkent dat bijvoorbeeld wettelijke aspecten
met een zakelijke weergave als de inhoud en opbouw van het onderwijs en de kwaliteit
van docenten niet direct aanleiding geven om te veronderstellen dat in de operationalisering
vereist wordt dat zaken als activerend leren onderdeel vormen.
Eindwerken
De voornoemde leden constateren dat het accreditatieorgaan formeel weliswaar niet
belast is met de beoordeling van eindwerken, maar dat door het controleren van de
vraag of het resultaat redelijkerwijs toegekend had kunnen worden, daarvan materieel
wel bijna sprake is. Het werk wordt min of meer overgedaan. Deze leden vragen waarom
Nederland nu zo sterk hecht aan deze praktijk, terwijl dat voorheen niet het geval
was en ook kennelijk in het buitenland geen gebruik is. Zij vragen of het niet ten
minste in het kader van de bestrijding van lastendruk nuttig kan zijn om te verkennen
of alternatieven mogelijk zijn.
Engels
De leden constateren dat de formulering van de werkwijze inzake de voertaal voor meerderlei
uitleg vatbaar is. Enerzijds moet sprake zijn van een deugdelijke onderbouwing. Anderzijds
schrijft de Minister dat er legitieme en minder legitieme redenen kunnen zijn. Kan
de Minister bevestigen dat de toets op een deugdelijke onderbouwing erop gericht dient
te zijn vast te stellen dat sprake is van legitieme redenen? Deze leden zouden het
opmerkelijk vinden als instellingen officieel ruimte zou worden geboden om vanwege
minder legitieme redenen te kiezen voor het Engels. Tot slot vragen zij wat de Minister
vindt van situaties waarin bijvoorbeeld de opleiding Nederlands voor een aanzienlijk
deel in het Engels gegeven wordt, terwijl er geen internationale studenten zijn ingeschreven.
II Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.