Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 006 Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met het toevoegen van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke herstelsancties ter handhaving van die wet
Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 13 december 2018
I. Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over haar bevindingen ten aanzien van dit wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij. In deze nota ga ik in op de vragen
van de leden van de fracties van VVD, CDA en D66, waarbij ik zoveel mogelijk de indeling
en volgorde van het verslag volg.
II. Doel en aanleiding
De leden van de CDA-fractie vragen de regering de noodzaak toe te lichten van het
voorliggende wetsvoorstel. In hoeverre zijn de voorliggende extra sancties echt nodig
om handhaving van de wet te bewerkstelligen? In hoeverre hadden de voorgestelde sancties
sinds de inwerkingtreding van de wet toegepast kunnen worden? In hoeverre is dat in
de toekomst naar verwachting nodig?
De leden van de D66-fractie ondersteunen de wijziging van de wet in het kader van
dierenwelzijn en onderschrijven het belang van effectieve handhaving. Deze leden wensen
echter wel meer inzicht te krijgen in de context van de totstandkoming van de wetswijziging.
Kan de regering inzicht verschaffen in de aanleiding voor het opstellen van dit wetsvoorstel?
Hoeveel pelsdierhouderijen zijn er op dit moment in Nederland en hoeveel overtredingen
hebben er plaatsgevonden in de afgelopen vijf jaar? Is er sprake van regelmatige overtreding
van de Wet verbod pelsdierhouderij?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat een wet die door het parlement is
vastgesteld gehandhaafd moet worden. Daar dienen voldoende instrumenten voor beschikbaar
te zijn. Kan de regering motiveren waarom deze wijziging van wet noodzakelijk is?
Waarom zijn deze instrumenten niet eerder meegenomen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie de regering om aan te geven hoeveel overtredingen
er hebben plaatsgevonden waarbij onvoldoende handhavend opgetreden kon worden. Wat
is de aard van de overtredingen? Kan de regering motiveren waarom deze wijziging van
wet noodzakelijk is? Waarom zijn deze instrumenten niet eerder meegenomen?
De Wet verbod pelsdierhouderij is op 15 januari 2013 in werking getreden. Bij de laatste
telling in 2018 waren nog 152 bedrijven actief. In 2013 en 2014 zijn drie respectievelijk
vier overtredingen geconstateerd. Omdat de rechtbank Den Haag de wet op 21 mei 2014
buiten werking heeft gesteld, zijn in 2015 geen pelsdierhouderijen geïnspecteerd en
zijn geen overtredingen geconstateerd. Na de vernietiging van het vonnis van de rechtbank
door het gerechtshof Den Haag, en de bekrachtiging daarvan door de Hoge Raad, is de
handhaving in 2016 hervat. In 2016 zijn geen overtredingen geconstateerd. In 2017
en 2018 heeft de NVWA één overtreding respectievelijk twee overtredingen geconstateerd.
De overtredingen betroffen in de meeste gevallen het houden van meer dieren dan was
toegestaan op grond van de omgevingsvergunning. Eén geval betrof de overtreding het
houden van nertsen op een locatie waarvoor niet de benodigde melding bij RVO was gedaan.
De NVWA heeft tot nu toe geen overtredingen geconstateerd waarbij onvoldoende handhavend
kon worden opgetreden.
De aanleiding en noodzaak van dit wetsvoorstel liggen bij het algemene uitgangspunt
dat overtreding van wetgeving zowel met een bestraffende sanctie als met een herstelsanctie
moet kunnen worden gehandhaafd. Op deze manier kan de handhaving zo goed mogelijk
worden afgestemd op de aard en ernst van de geconstateerde overtreding. Het voorzien
in de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke herstelsancties betekent
niet alleen dat de NVWA beter en effectiever op kan treden tegen eventuele grote en
ernstige overtredingen door middel van een combinatie van het strafrecht en het bestuursrecht.
Het betekent ook dat de NVWA ervoor kan kiezen te volstaan met het opleggen van een
bestuursrechtelijke herstelsanctie voor kleinere, minder ernstige overtredingen, waarvoor
de inzet van het strafrecht (dat ook kan leiden tot een strafblad) een te zwaar middel
zou zijn. Anders dan een stelsel waarin de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete is toegekend naast of ter vervanging van strafrechtelijke sanctionering, is een stelsel
met bestuursrechtelijke herstelsancties de regel, waarop de Wet verbod pelsdierhouderij
thans één van de weinige uitzonderingen is. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van
de Wet verbod pelsdierhouderij blijkt niet waarom de initiatiefnemers hiervoor hebben
gekozen.
III. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel en verhouding tot andere wetgeving
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering om een nadere toelichting
op de voordelen voor de overtreder die een overtreding kan opleveren. Hoe groot is
een eventueel financieel voordeel, afgewogen tegen de strafrechtelijke sanctie? Hoe
vaak hebben de huidige sanctiemogelijkheden tot nu toe in de praktijk tekortgeschoten?
Het financieel voordeel is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de aard
en omvang van de overtreding en van de op dat moment geldende prijs per pels. Omdat
hierbij veel variabelen een rol spelen, is het niet mogelijk om in zijn algemeenheid
te bepalen hoe groot een eventueel financieel voordeel is, afgewogen tegen een strafrechtelijke
sanctie. Het Openbaar Ministerie en, uiteindelijk, de strafrechter houden bij het
vaststellen van de hoogte van de sanctie in ieder geval rekening met het behaalde
financieel voordeel. In onderdeel II van deze nota is de aanleiding van dit wetsvoorstel
beschreven.
De leden van de D66-fractie lezen in het voorstel van wet dat dit de Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de bevoegdheid geeft om een last onder bestuursdwang
op te leggen aan pelsdierhouderijen. De leden erkennen de meerwaarde die bestuursrechtelijke
sancties bieden ten opzichte van strafrechtelijke sancties vanwege het herstellend
effect van deze maatregel. De leden steunen het doel dat met deze middelen bereikt
kan worden. Wel zien deze leden dat er in het strafrecht voldoende waarborgen zitten
ten behoeve van een zorgvuldige procedure. Kan de regering nader toelichten op welke
wijze ook in bestuursrechtelijke procedures een passende zorgvuldigheid in acht genomen
wordt?
Net als het strafrecht, voorziet het bestuursrecht in verschillende voorschriften
die het bestuur verplichten om bij de toepassing van bestuursrechtelijke bevoegdheden
een passende zorgvuldigheid in acht te nemen. Zo bepaalt de Algemene wet bestuursrecht
dat het bestuursorgaan voorafgaande aan het nemen van besluiten, zoals tot het opleggen
van een last onder bestuursdwang of onder dwangsom, eerst de nodige kennis omtrent
de relevante feiten en af te wegen belangen moet vergaren en een evenredige afweging
moet maken tussen deze belangen. Uiteraard kunnen burgers ook bezwaar en beroep instellen
tegen een besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder
dwangsom, als zij menen dat het bestuursorgaan niet een passende zorgvuldigheid in
acht heeft genomen.
De leden van de ChristenUnie vragen in welke situaties de regering verwacht op te
treden door middel van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom en
welke criteria zullen worden gehanteerd bij het bepalen van de hoogte van een dwangsom.
De leden van de D66-fractie vragen de regering om helderheid te geven in welke situaties
zij wil handelen door middel van bestuursrechtelijke herstelsancties, in welke situaties
zij de strafrechtelijke procedure wil volgen, in welke situaties ze beide typen sancties
wil toepassen, en om een indicatie van hoe vaak de instrumenten naar verwachting zullen
worden ingezet. Hiernaast vragen de leden van de D66-fractie de regering om toe te
lichten welke criteria zij zal hanteren onder andere bij het opleggen van dwangsommen.
De NVWA zal bij de beslissing ten aanzien van de inzet van het strafrecht of het opleggen
van bestuursrechtelijke herstelsancties haar Algemeen Interventiebeleid volgen. Volgens
het Algemeen Interventiebeleid, houdt de NVWA rekening met de ernst, omvang en het
karakter van de overtreding, de feiten en omstandigheden waaronder de overtreding
is begaan, de voorgeschiedenis van degene die met een interventie te maken krijgt,
en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hierbij wordt tevens rekening
gehouden met de door het OM en de NVWA overeengekomen prioriteits- en aandachtsgebieden.
Bij het bepalen van de hoogte van een dwangsom houdt de NVWA onder andere rekening
met de ernst en urgentie om de overtreding op te heffen en met het economisch voordeel
voor de ondernemer om een overtreding al dan niet te beëindigen. Het is niet mogelijk
om vooraf een indicatie te geven van hoe vaak de last onder bestuursdwang en de last
onder dwangsom naar verwachting zullen worden ingezet.
IV. Gevolgen van het verbod voor pelsdierhouders
De leden van de VVD-fractie realiseren zich dat deze wetswijziging het verbod niet
ter discussie stelt maar zij vragen de regering of zij op de hoogte is van het groot
persoonlijk leed en drama op de verschillende bedrijven. Kan de regering aangeven
wat zij met de signalen, die ook de regering hebben bereikt, heeft gedaan? Op welke
manier kan de regering de pelsdierhouders tegemoet treden om het leed enigszins te
verzachten, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij bekend is met het leed bij nertsenhouders
met het huidige uitsterfbeleid, omdat zij niet de mogelijkheid krijgen om het bedrijf
om te bouwen naar een andere economische activiteit. Zo ja, is de regering bereid
om hierover in gesprek te gaan met gemeenten en provincies, zo vragen deze leden.
Ik ben me ervan bewust dat de Wet verbod pelsdierhouderij negatieve gevolgen heeft
voor pelsdierhouders. Pelsdierhouders zullen hun activiteiten immers op termijn gedwongen
moeten staken. Gelet op deze negatieve gevolgen, voorziet de wet in een overgangstermijn
tot 2024, en in flankerend beleid. Dit flankerend beleid omvat een subsidieregeling
voor een tegemoetkoming in de kosten voor sloop en ombouw van pelsdierhouderijen,
fiscale voorzieningen voor ondernemers die omschakelen naar een andere onderneming,
en een hardheidsclausule die is bestemd voor individuele, oudere pelsdierhouders waarbij
zich, als gevolg van het verbod, onbillijkheden van overwegende aard voordoen ten
aanzien van hun pensioenvoorziening. Voor dit flankerend beleid is € 28 miljoen gereserveerd
in de periode tot 2024. Hiernaast heb ik eerder dit jaar besloten1 om € 8 miljoen extra te reserveren voor flankerende maatregelen in het kader van
de Wet verbod pelsdierhouderij. Daarmee komt het totaal te reserveren budget op € 36 miljoen.
De sector heeft bij mij – onder meer – aandacht gevraagd voor de sociaaleconomische
gevolgen van het verbod voor de ondernemers, medewerkers en hun gezinnen. Ik heb de
sector uitgenodigd om een sociaaleconomisch plan op te stellen, gericht op advisering,
kennisoverdracht, omscholing, beroepsopleidingen en voorlichting. Vanuit het budget
voor flankerende beleid kan hiervoor, met inachtneming van de toepasselijke (staatssteunrechtelijke)
randvoorwaarden, een bedrag beschikbaar worden gesteld. Ook ben ik mij ervan bewust
dat de mogelijkheden voor ombouw van een pelsdierhouderij sterk locatie- en omgevingsgebonden
zijn. De voorwaarden voor omschakeling naar een andere onderneming worden bepaald
door decentrale overheden. Het is primair de verantwoordelijkheid van de sector zelf
en de betrokken brancheorganisaties om bij decentrale overheden knelpunten te signaleren
en oplossingen aan te dragen. Ik ben bereid om met de meest betrokken provincies en
gemeenten in gesprek te gaan over de mogelijkheden om pelsdierhouderijen om te bouwen
naar een andere economische activiteit.
Hoewel ik de voorkeur voor ombouw begrijp, zijn pelsdierhouders niet tot ombouw verplicht.
Pelsdierhouders die door ruimtelijke of milieutechnische beperkingen niet op dezelfde
locatie kunnen ombouwen, of om andere redenen daar niet voor kiezen, kunnen wel in
aanmerking komen voor een subsidie voor sloop.
V. Europa
De Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij heeft betrekking op de pelsdierhouderijen
in Nederland. De leden van de D66-fractie steunen de inzet van de regering om deze
uitdaging op nationaal niveau aan te pakken. De leden zijn van mening dat dit ook
een Europese uitdaging betreft. Kan de regering toelichten op welke wijze deze uitdaging
op Europees niveau wordt geadresseerd?
Zoals ik de leden van de D66-fractie eerder dit jaar heb geantwoord op een vergelijkbare
vraag2, heeft Nederland in 2009 bij de Europese Commissaris voor Gezondheid en Consumentenbescherming
(SANCO) gepleit voor een verbod op EU-niveau voor het houden van dieren voor de bontproductie.
De Europese Commissie heeft toen aangegeven zich bij een dergelijk onderwerp rekenschap
te geven van subsidiariteit en proportionaliteit. Sindsdien hebben er geen nieuwe
ontwikkelingen plaatsgevonden op Europees niveau.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit