Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en ontwerpbesluit verplichte geestelijke gezondheidszorg
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
Nr. 435 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 december 2018
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 13 juli 2018 over het ontwerpbesluit zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten en het ontwerpbesluit verplichte geestelijke
gezondheidszorg (Kamerstuk 25 424, nr. 421).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 september 2018 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 11 december 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit
houdende regels ter uitvoering van de Wet zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische
aandoening of een verstandelijke handicap (Besluit zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten) en het ontwerpbesluit houdende regels ter
uitvoering van de Wet zorg en dwang Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Besluit
verplichte geestelijke gezondheidszorg). De leden van de VVD-fractie hebben nog een
aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie steunen de uitgangspunten in zowel de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg (hierna: Wvggz) als in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd) dat de specifieke zorgbehoefte van
de cliënt centraal staat en dat onvrijwillige zorg zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Mocht onvrijwillige zorg toch nodig zijn, dan spreken deze leden uit dat het goed
is dat nu voorwaarden en waarborgen gecreëerd worden, waaronder deze verplichte of
onvrijwillige zorg ook ambulant kan worden gegeven. Voor de Wvggz geldt dat wensen
en voorkeuren van betrokkenen zoveel mogelijk moeten worden gehonoreerd. Een plan
van aanpak kan de noodzaak voor een zorgmachtiging wegnemen, zo stelt de Minister.
Deze leden vragen de Minister of het mogelijk is om in overleg te treden met professionele
hulpverlening bij het opstellen van het plan van aanpak. Deelt de Minister de mening
dat ondersteuning van de professionele hulpverlening nodig is om de effectiviteit
van het plan van aanpak te vergroten? Bij wie ligt binnen de professionele hulpverlening
de verantwoordelijkheid om de betrokkene te ondersteunen bij het opstellen van het
plan van aanpak? Wat is hierin de rol van andere betrokken partijen zoals de gemeente,
wijkteams, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en Justitie?
Ook de leden van de CDA-fractie hebben vragen bij het plan van aanpak, en benadrukken
het belang van de rol van familie en naasten.
De leden van de Groen Links-fractie vragen in dit kader naar de begeleiding van de
cliënt bij het opstellen van een zo nuttig mogelijk plan van aanpak om de verplichte
zorg zo veel mogelijk te kunnen beperken.
Antwoorden 1, 36 en 54 – Het plan van aanpak
Een belangrijk uitgangspunt van de Wvggz is inderdaad het zoveel mogelijk honoreren
van de wensen en voorkeuren van de betrokkene. Dit uitgangspunt komt onder andere
terug in de mogelijkheid voor de betrokkene om, samen met zijn familie of naasten,
zelf een plan van aanpak op te stellen. Dit heeft als doel om verplichte zorg te voorkomen.
De nadruk bij het opstellen van een plan van aanpak ligt op het benutten van de eigen
omgeving en het eigen netwerk, bijvoorbeeld via een «eigen kracht conferentie». Bij
het opstellen van een plan van aanpak is geen standaard rol voor de zorgverantwoordelijke,
gemeente, wijkteams, GGD of Justitie voorzien. Betrokkene mag uiteraard zijn eigen
zorgverlener, of juist een andere zorgverlener (second opinion) of de patiëntenvertrouwenspersoon
betrekken als hij dat wil, maar dat is geen verplichting omdat het zijn plan is. Patiëntenorganisatie
Mind stelt een handreiking op over het eigen plan van aanpak. Die zal begin komend
jaar beschikbaar zijn. De vorm van de begeleiding wordt verder niet wettelijk voorgeschreven.
Wel is in artikel 5:5 Wvggz bepaald dat een eigen plan van aanpak door betrokkene
wordt opgesteld met familie en naasten. De regering vindt het niet noodzakelijk om
expliciet te regelen dat de geneesheer-directeur en de zorgaanbieder zorg dragen voor
voldoende ondersteuning bij het opstellen van het eigen plan van aanpak. De geneesheer-directeur
kan wel een rol spelen, maar zijn rol moet duidelijk zijn. Hij dient vooraf duidelijk
aan betrokkene aan te geven dat hij uiteindelijk diegene is die toetst of het plan
voldoende is om verplichte zorg te voorkomen. De geneesheer-directeur is ook degene
die na overleg met de officier van justitie kan besluiten om de procedure voor de
zorgmachtiging te hervatten, omdat hij vindt dat onvoldoende voortgang met het plan
wordt gemaakt of omdat het ernstig nadeel zich niet langer verdraagt met verder uitstel
van de voorbereiding voor een zorgmachtiging.
Over de rol van de politie en de samenwerking tussen de politie en de geestelijke
gezondheidszorg (ggz) wordt kort gesproken. De leden van de VVD-fractie steunen het
uitgangspunt dat vroegsignalering en tijdige interventie zoveel mogelijk moeten voorkomen
dat er politie aan te pas komt. Tegelijkertijd stellen zij dat dit niet zal voorkomen
dat de politie moet worden ingezet. Genoemde leden zijn van mening dat de politie
op dergelijke momenten moet kunnen weten in welke situatie zij terecht komen. In de
algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) is opgenomen dat bij ministeriële regeling
gegevensverwerkingen worden aangewezen die moeten voldoen aan de omschreven technische
standaarden. Geldt de ministeriële regeling ook voor de gegevensuitwisseling tussen
de politie en de ggz? Hoe wordt geborgd dat de politie, wanneer inzet noodzakelijk
is, kan beschikken over voor de situatie relevante gegevens?
Antwoord 2
Met dit ontwerpbesluit wordt ambulante verplichte zorg mogelijk en kan een opname
zo veel mogelijk voorkomen worden. Dit betekent dat in het geval dat een zorgmachtiging
strekt tot het gebruik van medicatie en de betrokkene thuis blijft wonen, het ook
mogelijk moet zijn om er op toe te zien dat de zorgmachtiging wordt nagekomen en zonodig
wordt afgedwongen zonder opname. De zorgverleners zullen in die gevallen de woning
moeten kunnen betreden om de verplichte zorg toe te passen. Indien de patiënt hier
geen toestemming voor geeft, kan dat in het uiterste geval met behulp van de politie.
De regering onderschrijft het uitgangspunt dat de leden naar voren brengen, namelijk
dat vroegsignalering en tijdige interventie de inzet van dwang moet voorkomen. Ook
als het tot dwang komt, moet de inzet van de politie beperkt blijven. De uitgangspunten
van de wet, met name de proportionaliteitstoets, gelden onverkort en alleen als het
niet anders kan zal de zorgverlener de hulp van de politie hierbij inschakelen.
Artikel 3.1, vijfde lid, van het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg dat
bepaalt dat in een ministeriële regeling gegevensverwerkingen kunnen worden aangewezen
die moeten voldoen aan technische standaarden, heeft betrekking op de informatieverplichtingen
in de Wvggz. Die bepaling ziet niet op de hier bedoelde incidentele informatiedeling
tussen zorgverlener en politie. Op het moment dat zorgverleners de politie moeten
inschakelen is er contact tussen beiden en zal de zorgverlener ervoor zorgen dat het
ingeroepen ambulancepersoneel of de politieagenten zoveel mogelijk op de hoogte zijn
van de situatie die zij zullen aantreffen. Welke concrete informatie de zorgverlener
met de politie moet delen en op welke wijze dat gebeurt, zal per situatie verschillen.
Het is niet mogelijk om dat op voorhand vast te leggen in regelgeving.
Ambulante verplichte zorg kan risico's met zich meebrengen, bijvoorbeeld door uitingen
van verzet tijdens de behandeling. Hierbij moet de verplichte zorg in een ambulante
setting, dus ook fixatie en insluiting, op een veilige manier kunnen worden toegepast.
Deze leden vragen bij wie hier de verantwoordelijkheid van het toezicht ligt. De Wvggz
geeft in haar memorie van toelichting aan dat het toezicht houden niet alleen door
hulpverleners, maar ook door mantelzorgers gedaan kan worden. Deze leden vinden het
niet wenselijk dat mantelzorgers in de rol van toezichthouder en/of bewaker terecht
kunnen komen. Daarom zouden zij graag extra toelichting van de Minister op dit punt
willen. Bij wie ligt de verantwoordelijkheid van toezicht binnen de Wvggz? Hoe geldt
dit voor de Wzd? Hoe ziet de Minister de rol van mantelzorgers hierbinnen? Tenslotte
vragen deze leden of de Minister deelt dat mantelzorgers niet in een bewakers- of
hulpverleningsrol terecht moeten komen.
Ook de leden van de PVV-fractie hebben in dit kader vragen over de haalbaarheid van
de zorg thuis. Specifiek uiten deze leden hun bezorgdheid over de belastbaarheid van
mantelzorgers en de rol van een eventueel personeelsgebrek van de zorgaanbieder hierbij.
De leden van de CDA-fractie vragen specifiek naar de rolverdeling tussen de zorgaanbieder
en de mantelzorger.
De leden van de D66-fractie vragen daarbij of een zorgverlener in staat om de juiste
inschatting te maken of een mantelzorger in staat is een toezichthoudende taak te
volbrengen en hoe voorkomen wordt dat de mantelzorger hierbij druk voelt deze taak
op zicht te nemen.
Ook de leden van de Groen Links-fractie hebben vragen over toezicht door de mantelzorger.
In hoeverre is de zorgaanbieder verantwoordelijk voor het handelen van de mantelzorger?
De leden van de SP-fractie hebben ook specifiek vragen over de toezichthoudende rol,
taken en belastbaarheid van de mantelzorger en de randvoorwaarden voor ambulante gedwongen
zorg.
Antwoorden 3, 12, 16, 30, 44, 51 en 60 – De rol van de mantelzorger en randvoorwaarden
ambulante gedwongen zorg
Zowel op grond van de Wvggz als op grond van de Wzd ligt de verantwoordelijkheid van
het toezicht bij ambulante dwang nooit bij de mantelzorger. Voor de Wvggz ligt de
eindverantwoordelijkheid bij de zorgaanbieder en de geneesheer-directeur. Voor de
Wzd ligt deze bij de zorgaanbieder en de Wzd-arts. Mantelzorgers spelen echter wel
een belangrijke rol bij de afweging of ambulante zorgverlening überhaupt mogelijk
is. Of gedwongen zorg ambulant kan worden verleend, is immers afhankelijk van veel
factoren. Zo spelen de voorkeuren van betrokkene en de eventuele mantelzorger zelf,
de aandoening, de thuissituatie, de sociale omgeving, allemaal een belangrijke rol
in de afweging of de zorgaanbieder ambulante zorg op een goede en veilige manier kan
verlenen. De mogelijkheid dat mantelzorgers een rol hebben, zorgt ervoor dat er niet
continu een zorgprofessional over de vloer hoeft te zijn, waardoor thuis zoveel als
mogelijk ook nog steeds écht thuis kan zijn. Enerzijds zullen zij de betrokkene wellicht
graag thuis houden om een opname voorkomen, anderzijds is dit een extra belasting
binnen een relatie die waarschijnlijk al wordt beïnvloed door de aandoening van betrokkene.
Afhankelijk van de situatie is het denkbaar dat de mantelzorger goed in staat is om
bijvoorbeeld mogelijke bijwerkingen van de dwangmedicatie in de gaten te houden –
na hierover geïnformeerd te zijn door de zorgverantwoordelijke, en dat hij de zorgverantwoordelijke
of de zorgverlener waarschuwt in geval bepaalde bijwerkingen zich voordoen. Of als
het nodig is dat een cliënt een anti-scheurpak aankrijgt om te voorkomen dat hij zichzelf
verwondt door excessief te krabben, ook dan is het goed denkbaar dat de mantelzorger
het feitelijke toezicht op zich neemt zonder dat de zorgverlener hier continue bij
aanwezig blijft. Maar gelet op het feit dat de eindverantwoordelijkheid voor gedwongen
zorg altijd bij de zorgprofessionals blijft, moeten die beoordelen of op deze manier
de zorg verantwoord kan worden verleend.
Deze ontwerpbesluiten bevatten vanzelfsprekend dus geen verplichting voor mantelzorgers
om bij ambulante verplichte zorg een rol te vervullen. Als mantelzorgers fysiek dan
wel mentaal niet in staat zijn om het toezicht gedeeltelijk op zich te nemen, of dat
simpelweg niet willen, hebben mantelzorgers hoe dan ook geen rol. Indien mantelzorgers
wel ondersteuning kunnen of willen bieden bij de zorg aan hun naaste, is het van belang
dat goed wordt samengewerkt tussen de zorgprofessionals, mantelzorgers en waar mogelijk
ook met betrokkene. Van belang is dat van tevoren afspraken worden gemaakt over wat
de rol van mantelzorgers bij het toezicht kan zijn en dat deze afspraken regelmatig
worden geëvalueerd. In het contact tussen zorgverleners en mantelzorgers kan tijdig
worden gekeken of mantelzorgers zelf ondersteuning nodig hebben vanwege bijvoorbeeld
overbelasting. De situatie verandert ten slotte vaak in de loop van de tijd. Als ambulante
(gedwongen zorg) met hulp van een mantelzorger niet (meer) verantwoord is, ligt opname
in een intramurale setting voor de hand.
Met de conceptbesluiten wil de regering de handelingsverlegenheid die zorgverleners
nu hebben oplossen en hen, onder de strikte waarborgen van de wetten en de besluiten,
instrumenten geven om in het uiterste geval dwangzorg in te zetten. De regering ziet
het risico dat door de mantelzorgers bij het toezicht te betrekken dit tot meer (over)belasting
bij de mantelzorger kan leiden. In het concept besluit wordt daarom nadrukkelijk gesteld
dat als mantelzorgers fysiek dan wel mentaal niet in staat zijn om het toezicht gedeeltelijk
op zich te nemen, of dat simpelweg niet willen, de zorgaanbieder er voor moet zorgdragen
dat het toezicht op andere wijze wordt georganiseerd of indien dit niet mogelijk is,
dat de cliënt in een accommodatie wordt opgenomen. De zorgaanbieder blijft immers
te allen tijde verantwoordelijk voor (de kwaliteit van) de zorg en het toezicht op
de uitvoering van de benodigde onvrijwillige zorg. Vanwege die verantwoordelijkheid
kunnen taken daarom ook niet om reden van onvoldoende beschikbaarheid van personeel,
bij een mantelzorger worden neergelegd. In het zorgplan wordt door de zorgverantwoordelijke
concreet op de betrokken omstandigheden van de te verlenen zorg ingegaan. Het is vervolgens
de geneesheer-directeur respectievelijk de Wzd-arts die toezicht houdt op de uitvoering
van de ambulante zorg. De Inspectie houdt vervolgens toezicht op de naleving van de
wet door professionele zorgaanbieders. Zij zal daarbij ook toezien op welke wijze
de inzet van mantelzorgers bij het toezicht op ambulante onvrijwillige zorg wordt
geregeld en hoe de zorgaanbieder hier in de praktijk mee om gaat.
Het is aan de gezamenlijke zorgaanbieders, cliënten- en mantelzorgorganisaties om
tot richtlijnen te komen met betrekking tot onvrijwillige zorg thuis, inclusief de
rol- en taakverdeling bij het betrekken van niet-professionals bij het toezicht. Bijvoorbeeld
als het gaat om de maximale termijn.
Bij het opstellen van het ontwerpbesluit zijn niet specifiek mantelzorgers geraadpleegd,
hoewel een groot deel van de inbreng tijdens de verschillende consultatiegesprekken
kwam van mensen die ook mantelzorger zijn en dit perspectief heeft zeker meegewogen.
Met cliëntenvertegenwoordigers is gesproken over de mogelijkheden en onmogelijkheden
van gedwongen zorg in de thuissituatie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de planning erop gericht was dat de «Generieke
module dwang en drang» afgerond zou zijn voordat de amvb werd opgesteld, maar dat
dit helaas nog niet het geval is.
Kan de Minister toelichten waarom het niet gelukt is om de «Generieke module dwang
en drang» tijdig af te ronden? Wat zijn de risico’s van het niet tijdig afronden en
het opstellen van de voorliggende amvb? Wanneer zal de generieke module alsnog worden
afgerond? Ook de leden van de CDA-fractie en de D66-fractie vragen naar de risico’s
van het niet het tijdig afronden van deze module doordat de invulling en uitwerking
van ambulante dwang nog niet geheel vast staat.
Antwoorden 4 34 en 49 – Generieke module dwang en drang
De belangrijkste waarborgen voor toepassing van verplichte zorg, zijn reeds opgenomen
in de wet zelf. Aangaande dit ontwerpbesluit geldt dat het tegelijkertijd met de wet
in werking zal moeten treden om ambulante verplichte zorg mogelijk te maken. Indien
dit ontwerpbesluit op 1 januari 2020 nog niet zou zijn afgerond, kan de Wvggz wel
in werking treden, maar kan nog geen ambulante dwang worden toegepast. Bij het opstellen
van de Wvggz was de verwachting dat in de door het veld op te stellen «Generieke module
dwang en drang» een hoofdstuk zou worden opgenomen over ambulante dwang. Het bleek
niet mogelijk om hierover wetenschappelijk goed onderbouwde normen op te nemen, omdat
het hier geen zorg betreft die «evidence-based» is. Nu er door het ontwerpbesluit
verplichte zorg (Bvggz) meer duidelijkheid is over het wettelijke kader voor ambulante
dwang, heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) het op zich genomen
om een handreiking op te stellen en hiermee de zorgverleners nadere handvatten te
bieden in de uitvoering. De planning is dat dit document voor de inwerkingtreding
van de Wvggz afgerond.
Voor de Wzd geldt dat ambulante onvrijwillige zorg niet nieuw is. De leden van de
VVD-fractie lezen dat de zorgaanbieder er desondanks voor kan kiezen om voorzichtig
te beginnen. Genoemde leden vragen zich af wat precies bedoeld wordt met deze zin.
Antwoord 5
Bedoeld wordt, dat ook op dit moment in de praktijk, waaronder bijvoorbeeld in de
thuissituatie van cliënten, maatregelen worden ingezet die onder de definitie van
«onvrijwillige zorg » zoals bedoeld in de Wzd kunnen worden geschaard. Bijvoorbeeld
het afsluiten van de gaskraan. Er kunnen heel goede reden voor zijn om dit te doen;
immers op deze manier kan de cliënt zo lang mogelijk thuis blijven wonen en kan ernstig
nadeel voor hemzelf of een ander mogelijk worden voorkomen. Het voorliggende concept
besluit biedt een wettelijk kader voor het toepassen van ambulante gedwongen zorg,
waarbij de verantwoordelijkheid expliciet bij de zorgaanbieder berust. In de praktijk
kan dit betekenen dat de ene zorgaanbieder hierin anders te werk zal gaan dan de andere;
ofwel dat in een vergelijkbare situatie de ene zorgaanbieder onvrijwillige zorg in
een ambulante setting zal verlenen, terwijl een andere dat niet doet omdat niet aan
de benodigde randvoorwaarden kan worden voldaan. De wens om «voorzichtig te beginnen»
is vooral afkomstig uit het ggz-veld, en is in het kader van de Wzd wellicht minder
geuit. De nota van toelichting zal op dit punt worden aangepast.
In de Wzd zijn verschillende waarborgen opgenomen voor onvrijwillige zorg. Wanneer
onvrijwillige zorg overwogen wordt, moet multidisciplinair overleg plaatsvinden over
vrijwillige alternatieven.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister wie bij dit multidisciplinaire overleg
bij voorkeur zijn betrokken. Zijn deze professionele hulpverleners voldoende geschoold
om met de zorgverantwoordelijke dergelijke afwegingen te kunnen maken? Kan de Minister
toelichten wat het tijdsbeslag is in die situatie waarin geen vrijwillige alternatieven
beschikbaar zijn en een uitgebreider deskundigenoverleg gehouden dient te worden?
Wie schuiven bij een dergelijk overleg aan? Wie is de externe deskundige aan wie om
advies wordt gevraagd? Wordt de externe deskundige altijd om advies gevraagd of enkel
in gevallen zoals neergelegd in artikel 11 Wzd?
Antwoord 6
In de artikelen 10 tot en met 14 van de Wzd wordt voorzien in een stappenplan dat
uitgaat van de zorgbehoefte van de cliënt. In de praktijk betekent dit dat het afhankelijk
is van de specifieke situatie van de cliënt en van diens zorgvraag wie bij het multidisciplinaire
overleg zijn betrokken, zo zal in het ene geval de specifieke inbreng en deskundigheid
van bijvoorbeeld een fysiotherapeut (bij valgevaar) nodig zijn om onvrijwillige zorg
te voorkomen, terwijl in een andere situatie de expertise van bijvoorbeeld een logopedist
(bijvoorbeeld in geval van slikgevaar) nodig zal zijn. Dit geldt ook ten aanzien van
de externe deskundige. Ook voor wat betreft de door de leden van de VVD-fractie gestelde
vragen over de vereiste scholing, het tijdsbeslag en wie bij een uitgebreider deskundigenoverleg
dienen aan te schuiven geldt dat dit situatie afhankelijk is en er per situatie maatwerk
wordt geleverd dat het belang van de cliënt zoveel mogelijk behartigt.
Volgens thans geldende wettekst moet in gevallen zoals neergelegd in artikel 11 Wzd
en artikel 10, tiende lid, de externe deskundige om advies worden gevraagd. Tijdens
de behandeling van de Wzd in de Eerste Kamer heb ik aangegeven dat ik voornemens ben
een wetsvoorstel in te dienen waarin ik de verplichte betrokkenheid van de externe
deskundige beperk tot die gevallen waarbij het niet lukt de onvrijwillige zorg binnen
de gestelde termijn af te bouwen. Dit wetsvoorstel is bij Koninklijke Boodschap van
22 november 2018 aan Uw Kamer aangeboden (kamerstuk 35 087). Uiteraard staat het de zorgverantwoordelijke vrij om eerder of vaker externe expertise
in te schakelen.
In de memorie van toelichting van de Wzd lezen de leden van de VVD-fractie dat «mensen
met een beperking het recht hebben in een maatschappelijke context te leven». De insteek
van de genoemde organisaties vinden deze leden terecht, maar zij vinden ook dat onvrijwillige
ambulante zorg noodzakelijk kan zijn met het oog op de veiligheid van de cliënt zijn
omgeving. Bieden de wet en de onderhavige amvb de zorgverlener ondanks deze bepaling
in het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, voldoende ruimte
om in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
De wet en de onderhavige amvb bieden voldoende mogelijkheden om, indien nodig, gedwongen
zorg in te zetten. Dus voor zover de leden suggereren dat dit niet het geval is kan
de regering dat ontkrachten.
De zin waar de leden van de VVD-fractie naar verwijzen betreft een kernachtige weergave
van wat door verschillende belangenorganisaties tijdens de consultatie is ingebracht.
Het betreft een interpretatie van het VN-verdrag van deze organisaties, niet een bepaling
uit het verdrag zelf. Om dit te verduidelijken zal de toelichting van het besluit
hierop worden aangepast.
In algemene zin is de regering het vanzelfsprekend eens met de gedachte dat personen
met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap passende zorg
krijgen die zoveel mogelijk vrijwillig wordt toegepast. Dwang mag alleen als laatste
redmiddel worden ingezet, zowel in een accommodatie als in een ambulante setting.
Zoals de leden van de VVD stellen kan het vanwege de veiligheid van een cliënt of
diens omgeving noodzakelijk zijn dat de rechten van de cliënt (tijdelijk) worden ingeperkt
door het toepassen van gedwongen zorg. Het VN-verdrag en de onderhavige amvb bieden
hier voldoende ruimte voor.
Verder vragen genoemde leden aan welk type innovatie in het kader «innovatie en extra
waarborgen» moet worden gedacht. Kan de Minister dit aan de hand van voorbeelden of
casuïstiek toelichten?
Antwoord 8
Gedacht kan worden aan draagbare sensoren en andere domotica die cliënten in staat
stellen thuis te blijven wonen, zodat onnodig gedwongen opnames kunnen worden voorkomen.
Een voorbeeld is de toepassing van GPS-technologie, waardoor cliënten niet langer
permanent op een gesloten afdeling hoeven te verblijven, maar nu ook naar buiten kunnen.
Zij kunnen door deze GPS technologie tijdig en eenvoudig worden gelokaliseerd.
Artikelsgewijs
Besluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
Artikel 2.2
In acute noodsituaties zal geen schriftelijke beslissing van de zorgverantwoordelijke
beschikbaar zijn. Hoe is in dergelijke situaties de positie van de zorgverlener gewaarborgd,
zo vragen genoemde leden. Hoe is de zorgverlener in dergelijke gevallen beschermd
tegen klachten van de cliënt en/of zijn naasten?
Antwoord 9
In acute noodsituaties zal een zorgverlener moeten ingrijpen. Dat betekent dat uitsluitend
gedwongen zorg mag worden toegepast indien dit noodzakelijk is om ernstig nadeel te
voorkomen of af te wenden. Doelstelling blijft om gedwongen zorg zoveel mogelijk te
voorkomen en, indien nodig, zo kort mogelijk te doen zijn. Daarnaast dient zo snel
als mogelijk een schriftelijke beslissing te komen van de zorgverantwoordelijke. Wanneer
de zorgverlener zicht houdt aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit
en de gedwongen zorg op verantwoorde wijze toepast, heeft hij gehandeld volgens het
wettelijk begrip «goed hulpverlenerschap».
Artikel 3.1
De leden van de VVD-fractie vragen of bij de inzet van onvrijwillige maatregelen in
een intramurale setting ook de eis van een onafhankelijke, externe deskundige geldt.
Antwoord 10
Dat is inderdaad het geval.
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 13 juli 2018 over
het ontwerpbesluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten en het ontwerpbesluit verplichte geestelijke gezondheidszorg. Genoemde leden
vinden het toepassen van onvrijwillige zorg thuis een onacceptabele ontwikkeling.
Ook maken zij zich grote zorgen dat wederom taken aan de mantelzorger(s) overgedragen
worden. Zij hebben onderstaande vragen en opmerkingen. Heeft de Minister een analyse
gemaakt van de impact en de consequenties van het doorvoeren van deze besluiten? Zo
ja, wat zijn de resultaten daarvan? Zo nee, hoe garandeert de Minister dat beide besluiten
goed en veilig kunnen worden uitgevoerd?
De leden van de CDA-fractie, de Groen Links-fractie en de SP-fractie hebben ook vragen
over de uitvoerbaarheid van de ambulante gedwongen zorg.
Antwoorden 11, 22, 32 en 52 -Uitvoerbaarheid ambulante gedwongen zorg
In de Wvggz en Wzd is opgenomen dat ambulante gedwongen zorg mogelijk wordt in bij
amvb aan te wijzen gevallen. Bij het opstellen van de wetten en de voorliggende besluiten
is getracht in te schatten hoe vaak er daadwerkelijk gedwongen zorg buiten een accommodatie
toegepast gaat worden. Voor de Wvggz is een kostenonderzoek gedaan. Eén van de conclusies
van het onderzoek was dat het complex is om een goede kostenberekening te maken, omdat
er vele factoren zijn die de hoogte van deze kosten zullen beïnvloeden, maar waarvan
het moeilijk is een goede schatting te maken. Bedoeling van de wetten en de ontwerpbesluiten
is verplichte zorg zoveel mogelijk te voorkomen door vroegtijdige en kwalitatief goede
zorg op basis van vrijwilligheid. Daarbij staat steeds voor ogen om door eerder ingrijpen,
zwaarder (en duurder) ingrijpen te voorkomen. Deze ontwerpbesluiten maken het mogelijk
dat eerder ambulant kan worden ingegrepen (bijvoorbeeld door middel van medicatie),
waardoor niet langer hoeft te worden gewacht tot de toestand van betrokkene zodanig
is verslechterd dat het ernstig nadeel alleen door een gedwongen opname kan worden
voorkomen. Ook maken deze besluiten het mogelijk dat ook in kleinschalige woonvoorzieningen
gedwongen zorg kan worden toegepast, waardoor patiënten zo lang mogelijk in hun eigen
omgeving kunnen verblijven. Omdat deze ontwerpbesluiten beogen opnamevoorkomend te
werken, kunnen naar verwachting de kosten voor het zorggebruik dalen. Tegelijkertijd
vraagt ambulante zorg zowel in de voorbereiding als uitvoering om meer tijd van de
zorgverleners, omdat dit vraagt om een uitgebreider zorgplan, waarin in wordt gegaan
op de wijze waarop het toezicht in de ambulante situatie wordt vorm gegeven, het aantal
zorgverleners dat bij de ambulante zorg betrokken is en bijvoorbeeld ook familie en
naasten en andere deskundigen betrokken zijn en alternatieven tegen elkaar afgewogen
zijn, om te komen tot de voor de cliënt minst belastende vorm van gedwongen zorg,
rekening houdend met zijn zorgbehoefte die overigens ook kan variëren in de tijd.
Op grond van deze besluiten moet in het zorgplan ook worden ingegaan op onder andere
de wijze waarop toezicht wordt gehouden in de ambulante situatie, het aantal zorgverleners
en worden opgenomen op welke wijze het toezicht wordt uitgeoefend in de ambulante
situatie en de eventuele betrokkenheid van familie en naasten.
Centraal doel van de nieuwe wetgeving is dat er maatwerk wordt geleverd. Dat maakt
dat de te verlenen zorg, ook in de ambulante situatie, per betrokkene, kan verschillen.
Op dit moment is daarom niet in te schatten hoe vaak en welke vormen van ambulante
gedwongen zorg toegepast gaan worden. Op dit moment zijn alle ketenpartijen de consequenties
van de Wvggz in kaart aan het brengen met hulp van het ketenprogramma Wvggz. Er worden
handreikingen, protocollen en informatieproducten ontwikkeld en in 2019 wordt er geoefend
met deze producten en casuïstiek. Ook voor de Wzd wordt in samenspraak met het veld
de implementatie voorbereid. U wordt zoals toegezegd periodiek geïnformeerd over de
voortgang.
Na de inwerkingtreding van de nieuwe wetten zullen de gevolgen voor de uitvoering
worden gemonitord en geëvalueerd.
De uitvoering moet goed en veilig gebeuren. De wettelijke waarborgen (dwang als uiterste
middel en alleen proportioneel, etc.) gelden altijd en onverkort. In de besluiten
worden voor de ambulante setting nog enkele aanvullende eisen gesteld. Bijvoorbeeld
dat een zorgaanbieder vooraf goed moet bedenken en opnemen in het beleidsplan hoe
hij verantwoorde zorg kan bieden en dat er altijd een hulpverlener beschikbaar is
voor verzoeken om hulp. De zorgaanbieder kan overigens voor gedwongen zorg aansluiten
bij bestaande crisisdiensten of piketdiensten.
Het is de regering bekend dat er in het veld zorgen zijn over krapte op de arbeidsmarkt
en de beschikbaarheid van ambulante teams. Deze zorgen spelen breder dan de reikwijdte
van de nieuwe wetten. Hierover zijn afspraken gemaakt in het Bestuurlijk akkoord geestelijke
gezondheidszorg van 11 juli 2018 (Kamerstuk 25 424, nr. 420). Op 4 oktober jl. heeft u de meest recente monitor «actieprogramma werken in de
zorg» (Kamerstuk 29 282, nr. 315) ontvangen. Daarnaast heeft u op 15 oktober jl. de voortgangsrapportage «Thuis in
het Verpleeghuis» (Kamerstuk 31 765, nr. 345) ontvangen, waarin nadrukkelijk aandacht is voor de personele uitdagingen voor de
verpleeghuiszorg.
De regering hecht zeer aan het verlagen van administratieve lasten voor zorgverleners,
zorgaanbieders en patiënten en zet daar ook stevig op in. Gelet op het ingrijpende
karakter van gedwongen zorg is een zorgvuldig proces rondom het besluit om dwang toe
te passen echter van groot belang. Met het veld zal gekeken worden hoe dit proces
en de daaruit voortvloeiende registratieplicht met zo min mogelijk lasten gepaard
kan gaan.
De haalbaarheid van verantwoorde zorg thuis is afhankelijk van tal van factoren, waar
onder de zorgbehoefte van betrokkene en zijn woonsituatie. De leden van de PVV-fractie
willen graag weten wat er hierbij van de mantelzorger, familie c.q. huisgenoten verwacht
wordt.
Welke van de zorgvormen mogen zij toepassen:
• toedienen van vocht, voeding en medicatie, evenals het verrichten van medische controles
of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van
een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische
aandoening;
• beperken van de bewegingsvrijheid;
• insluiten;
• uitoefenen van toezicht op betrokkene;
• onderzoek aan kleding of lichaam;
• onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag beïnvloedende middelen en gevaarlijke
voorwerpen;
• controleren op de aanwezigheid van gedrag beïnvloedende middelen;
• aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg
hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder begrepen het gebruik van
communicatiemiddelen.
Antwoord 12
Voor het antwoord op deze vraag van de leden van de PVV-fractie, wordt verwezen naar
het antwoord bij vraag 3.
Ten aanzien van fixatie zijn ook praktische bezwaren aangedragen tegen het uitsluiten
ervan. Kan de Minister een aantal voorbeelden geven van deze praktische bezwaren?
Hoe kan fixatie (zowel kortdurend als langdurende fixatie) en insluiting veilig gegeven
worden in de thuissituatie? Hoe kan het toepassen van enige vorm van fixeren en insluiten
maatwerk genoemd worden? Kan de Minister voor de relevante patiëntgroepen praktijkvoorbeelden
opstellen, waarbij specifiek wordt ingegaan op de inzet van psychosociale interventies
en domotica? De leden van de SP-fractie stellen vergelijkbare vragen.
Antwoord 13 en 67
Uitgangspunt is, zoals de leden van de PVV-fractie aangeven, dat de toepassing van
gedwongen zorg in de thuissituatie, maar ook in een andere ambulante setting, veilig
moet zijn.
De IGJ merkte in de toezicht- en handhavingstoets op de concept-versie van de besluiten
op dat het uitsluiten van fixatie de uitvoering van bijvoorbeeld dwangmedicatie praktisch
onmogelijk maakt, omdat ook het kortdurend vasthouden van iemand onder de definitie
van «fixatie» valt. Van de zijde van de cliënten kwam tijdens de consultatie van een
eerdere versie van de concept-amvb als argument om insluiting wel mogelijk te maken
in een ambulante setting, het argument dat daarmee opname in een zorginstelling zo
lang mogelijk kan worden uitgesteld. Maatwerk kan bijvoorbeeld zijn «kortdurende fixatie
voor de duur van het toedienen van medicatie of tijdens de lichamelijke verzorging».
In antwoord op de vraag van deze leden of voor de relevante patiëntgroepen praktijkvoorbeelden
kunnen worden opgesteld, verwijst de regering naar de recent gereed gekomen multidisciplinaire
richtlijn «Probleemgedrag bij dementie»1 en de richtlijn over dit onderwerp voor de VG-sector, die naar verwachting eind 2018
wordt opgeleverd. De regering benadrukt nogmaals dat gedwongen zorg, in welke vorm
dan ook, alleen overwogen en toegepast mag worden als daarmee ernstig nadeel wordt
voorkomen en er geen vrijwillige alternatieven meer zijn. De zorgaanbieder moet zich
er voorafgaand van vergewissen of zijn organisatie de benodigde gedwongen zorg op
verantwoorde wijze kan aanbieden.
De leden van de PVV-fractie willen graag weten welke fixatiematerialen geoorloofd
en welke niet geoorloofd zijn. Beugels om iemand aan een bank of muur vast te maken?
Een Zweedse band? Een tafelblad voor de rolstoel? Een slingerhes?
Antwoord 14
Voor een antwoord op deze vraag van de PVV-fractie, wordt verwezen naar het antwoord
op vraag 53.
Insluiting in een enkele kamer kan onder omstandigheden noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld
bij ernstig agressief gedrag. Genoemde leden willen graag weten op welke manier het
toezicht gehouden wordt.
Antwoord 15
Zorgaanbieders kunnen het toezicht bij insluiting in een enkele kamer op verschillende
wijzen organiseren. Zij moeten dit goed afwegen voorafgaand aan de situatie waarbinnen
deze vorm van gedwongen zorg nodig is, en dit betrekken bij de uiteindelijke beantwoording
van de vraag of de gedwongen zorg in deze (thuis)situatie op verantwoorde wijze kan
worden toegepast. Zo is bij het insluiten in een enkele kamer goed denkbaar dat er
in sommige omstandigheden tenminste een of twee zorgverleners aanwezig zijn, maar
bij insluiting in de zin van het afsluiten van de voordeur ’s nachts, is het toezicht
mogelijk goed geborgd als er bijvoorbeeld een mantelzorger aanwezig is die fysiek
in staat is om in te grijpen bij calamiteiten.
Deelt de Minister de constatering dat indien het toezicht wordt overgelaten aan de
mantelzorger dit bijdraagt aan meer (over)belasting specifiek bij dementie? Hoe wordt
de inschatting gemaakt of mantelzorgers hiertoe al dan niet fysiek of mentaal toe
in staat zijn? Hoe wordt voorkomen dat een mantelzorger zich verplicht voelt het toezicht
op zich te nemen? Kunnen zij dit toezicht weigeren? Vindt de Minister het verantwoord
om een mantelzorger met het toezicht tot onvrijwillige zorg te belasten, mede gezien
het risico op overbelasting? Zo nee, hoe denkt de Minister dit op te lossen? Hoe wordt
voorkomen dat mantelzorgers straks nog meer op hun bordje krijgen? Zijn bij het opstellen
van het ontwerpbesluit mantelzorgers geraadpleegd voor dit besluit? Hoe wil de Minister
voorkomen dat zorgaanbieders toezicht bij de mantelzorgers beleggen op het moment
dat er onvoldoende personeel beschikbaar is? Kan de Minister concreet toelichten op
welke wijze afspraken gemaakt worden tussen de zorgverantwoordelijke, de mantelzorger
en de cliënt? Voor welke termijn kan het toezicht maximaal worden overgedragen aan
de mantelzorgers?
Antwoord 16
Voor het antwoord op deze vragen van de leden van de PVV-fractie wordt verwezen naar
het antwoord bij vraag 3.
Bij een betrokkene met bijkomende dementie kan insluiting vaker voorkomen, bijvoorbeeld
wanneer hij aan een drukke weg woont, geen verkeersinzicht heeft en bij de neiging
tot nachtelijk dwalen. Het afsluiten van de woning door bijvoorbeeld de voordeur op
slot te draaien is dan toegestaan.
De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre het huis van een cliënt nog als veilig
wordt ervaren als je er in opgesloten wordt. Wat gebeurt er als deze betrokkene s»
nachts tegen de deur aan gaat trappen en boos wordt omdat hij/zij niet naar buiten
kan? Wie houdt dit in de gaten? Wie komt er in een dergelijk geval tot actie? Is het
nog wel verantwoord om deze betrokkene zelfstandig thuis te laten wonen? Levert dit
geen gevaar of overlast op voor omwonenden en/of voor de dementerende zelf?
Antwoord 17
Bij de afweging tussen gedwongen zorg in de thuissituatie en een gedwongen opname
is van belang dat iemand zich thuis zoveel mogelijk veilig moet voelen. Daartegenover
staat dat het voor mensen erg ontregelend kan zijn als zij gedwongen uit hun vertrouwde
omgeving worden gehaald. Daarom moet die afweging op de persoon en op de concrete
situatie worden toegesneden.
Als er sprake is van verzet, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het boos worden of het
trappen tegen de deur, dient conform het stappenplan te worden gekeken naar alternatieven
voor de gedwongen zorg. Het initiatief hiervoor ligt bij de zorgverantwoordelijke.
De zorgverantwoordelijk is en blijft ook verantwoordelijk voor de afweging of het
verantwoord is dat iemand thuis kan blijven wonen. Het is ook van belang dat de zorgverantwoordelijke
zich er altijd van vergewist of er wellicht sprake is van verzet, al dan niet op aangeven
van de mantelzorger. Indien dit het geval is, In deze situatie kan het zijn dat men
dan tot de conclusie komt dat het niet meer verantwoord is om de cliënt thuis te laten
wonen, vanwege het risico op ernstig nadeel voor zichzelf en /of zijn omgeving.
Is het de wens van de Minister dat het toepassen van onvrijwillige zorg ervoor zorgt
dat de indicatie voor intramurale zorg langer uitgesteld wordt?
Antwoord 18
De wens van de regering is dat de cliënt de zorg krijgt die hij nodig heeft. De vorm
van de zorg, de mate van dwang en het niveau van toezicht dienen te worden afgestemd
op de specifieke zorgbehoefte van de individuele cliënt en het mogelijk nadeel dat
hij veroorzaakt voor zichzelf of voor anderen. Het kan bijvoorbeeld voor een dementerende
juist goed zijn om zo lang mogelijk in zijn vertrouwde omgeving te blijven. Met gedwongen
zorg kan dat worden gefaciliteerd, bijvoorbeeld door de voordeur af te sluiten en
via domotica toezicht te houden, als deze dementerende anders ’s nachts gaat dwalen.
Maar er komt een moment waarop iemand met dementie niet meer verantwoord thuis kan
blijven. Dit omslagpunt is op voorhand niet in regelgeving te vatten. Uiteindelijk
zal de vraag of de noodzakelijke gedwongen zorg in de thuissituatie toepasbaar is
of dat hiervoor intramurale zorg noodzakelijk is, een afweging zijn die is toegespitst
op onder meer de cliënt, diens aandoening, de mogelijkheden van de zorgaanbieder,
de thuissituatie en de sociale context. Overigens zullen deze mensen veelal reeds
beschikken over een Wlz-indicatie. Deze indicatie kan zowel intra- als extramuraal
geëffectueerd worden.
De zorgaanbieder blijft verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg. Is
hiervoor wel voldoende capaciteit? Bij zorg thuis is het minder gemakkelijk om assistentie
van een collega te krijgen. Genoemde leden vragen hoe de veiligheid van de zorgverlener
geborgd wordt.
Antwoord 19
De leden van de PVV-fractie snijden hier een belangrijk punt aan. Juist met het oog
op de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder voor het leveren van verantwoorde
zorg en voor veiligheid van hun medewerkers worden in het ontwerpbesluit specifieke
waarborgen gesteld aan gedwongen zorg buiten de accommodatie. De zorgaanbieder moet
in een beleidsplan onder meer aangeven welke factoren worden meegewogen bij de beoordeling
of ambulante verplichte zorg de voorkeur heeft boven opname in een accommodatie en
hoe door middel van toezicht de veiligheid in geval van ambulante verplichte zorg
op voldoende wijze kan worden geborgd. In de zorgplannen van cliënten moet dit ook
vastliggen: hoe wordt de zorg geleverd op een wijze die voor de zorgverleners verantwoord
en veilig is.
Uit de Wkkgz volgt onder meer dat zorg van goede kwaliteit, veilig, doeltreffend,
doelmatig en cliëntgericht moet zijn. De leden van de PVV-fractie willen graag weten
wat de toevoeging van onvrijwillige zorg thuis daaraan per punt toevoegt. Hoe wordt
de zorg veiliger door onvrijwillige zorg thuis? Hoe wordt de zorg doeltreffender door
onvrijwillige zorg thuis? Hoe wordt de zorg doelmatiger door onvrijwillige zorg thuis,
zo willen genoemde leden weten.
Antwoord 20
Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is de zorgaanbieder
gehouden om goede zorg aan te bieden, dat wil zeggen zorg van goede kwaliteit en een
goed niveau. Goede zorg houdt in ieder geval in zorg die veilig, doeltreffend, doelmatig
en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van
de cliënt. De zorgaanbieder organiseert de zorgverlening op zodanige wijze dat aan
genoemde eisen voor goede zorg kan worden voldaan, ook wanneer die zorg plaatsvindt
in een gedwongen kader. Gedwongen zorg thuis kan doelmatiger zijn, omdat hiermee mogelijk
een gedwongen opname kan worden voorkomen of opname kan worden bekort. Dat is in het
belang van de cliënt. Gedwongen zorg thuis kan effectiever zijn, omdat soms opname
in een instelling averechts werkt of niet wenselijk is. Gedwongen zorg thuis kan veiliger
zijn, omdat een persoon in een intramurale voorziening ontregeld gedrag kan gaan vertonen,
waarmee hij binnen de instelling zichzelf of anderen (medepatiënten of hulpverleners)
ernstig nadeel kan berokkenen. Los hiervan gaat het bij de afweging primair om de
vraag of de cliënt in een ambulante setting beter af is dan intramuraal.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en het ontwerpbesluit verplichte
geestelijke gezondheidszorg. Genoemde leden hebben enkele vragen bij beide besluiten.
Zowel de Wzd als de Wvggz heeft als doel de behandeling van betrokkene centraal te
stellen en niet langer zijn gedwongen opname, zo lezen de leden van de CDA-fractie.
Genoemde leden vinden dit een juist vertrekpunt. Wel signaleren deze leden dat er
onrust is bij de beroepsgroepen in de uitvoering van de Wzd en de Wvggz. Zorgaanbieders
krijgen veel ruimte om zelf af te wegen of verplichte zorg ambulant verantwoord kan
worden toegepast. Deze mogelijkheid is nieuw. Verder gaan voor de ambulante zorg lagere
eisen gelden dan voor de intramurale zorg.
Antwoord 21
De regering wil benadrukken dat alle wettelijke waarborgen onverkort gelden bij ambulante
dwangzorg op grond van de besluiten, er is geen sprake van lagere eisen bij ambulante
toepassing. Dat betekent dat gedwongen zorg alleen mag worden toegepast met inachtneming
van de wettelijke procedures en enkel als ultimum remedium en als het proportioneel,
doelmatig en veilig is en er geen alternatief is. De besluiten stellen daarnaast aan
ambulante zorg aanvullende eisen.
Zo vragen de leden van deze fractie of niet eerst een impactanalyse zou moeten plaatsvinden
van wat de inwerkingtreding van de wet intramuraal betekent en met die wetenschap
en kennis hoe dit toegepast moet worden op ambulante situaties. Hoe kijkt de Minister
tegen de mogelijkheid aan om de Wzd en de Wvggz gefaseerd in te voeren?
Antwoord 22
In antwoord 11 is reeds ingegaan op de vraag naar een impactanalyse. Het is niet mogelijk
om de Wzd en de Wvggz gefaseerd in te voeren, omdat beide wetten straks de Wet Bopz
gaan vervangen en een stelselwijziging betekenen. Juist vanwege de vragen van het
veld bij ambulante dwang, stelt de NVvP een handreiking op dit punt op. Denkbaar is
dat zorgaanbieders op grond van de Wvggz in eerste instantie gedwongen zorg in ambulante
setting gaan toepassen in de vorm van gedwongen medicatie, en nog niet zozeer uit
de andere vormen van gedwongen zorg. zorg. Denkbaar is dat zorgaanbieders ervoor kiezen
om niet direct gedwongen zorg toe te passen, of slechts enkele vormen daarvan. Op
deze manier kan stapsgewijs ervaring worden opgedaan met gedwongen zorg. Nadrukkelijk
geldt dat op grond van deze ontwerpbesluiten de mogelijkheden voor zorgverlening worden
verruimd, maar dat zorgaanbieders er niet verplicht gebruik van hoeven maken.
Houdt de Minister rekening met de organisatorische aspecten die van belang zijn bij
de eisen voor ambulante verplichte zorg?
Antwoord 23
Voor het antwoord op deze vraag van de leden van de CDA-fractie, wordt verwezen naar
het antwoord bij vraag 11.
Voorts vragen deze leden of voldoende geborgd is, en op welke wijze, dat niet tegen
de wens van betrokkene in, intramurale dwangzorg plaatsvindt wanneer ambulante dwangzorg
zou volstaan.
Antwoord 24
Een van de uitgangspunten van de wet is dat de wensen en voorkeuren van de betrokkene
worden vastgelegd en zo veel mogelijk worden gehonoreerd. Een ander uitgangspunt is
dat dwangzorg onder andere veilig en verantwoord moet zijn. Dat betekent dat er geen
afdwingbaar recht is om ambulant te worden behandeld. Het is aan de zorgverantwoordelijke
om te beoordelen of en hoe de veiligheid voldoende geborgd kan worden. Dat is afhankelijk
van de concrete omstandigheden, zoals de zorgbehoefte van de betrokkene, diens woonsituatie
en omgeving, maar ook de mogelijkheden en capaciteit van de zorgaanbieder. Indien
gedwongen opname de aangewezen weg lijkt omdat met ambulante (gedwongen) zorg het
ernstig nadeel niet kan worden voorkomen, dan moet er op grond van de Wzd afzonderlijk
een rechterlijke machtiging zijn afgegeven die opname mogelijk maakt. Onder de Wvggz
moet verplichte opname ook onderdeel zijn van de rechterlijke machtiging voor verplichte
zorg. Anders is gedwongen opname niet mogelijk.
In de ambulante setting zal het voor veel cliëntenvertrouwenspersonen moeilijker zijn
om inzicht te hebben in het opnemen in het zorgplan van het toepassen van onvrijwillige
zorg. Hoe wordt geregeld dat ook in een ambulante setting de zorgaanbieder de cliëntenvertrouwenspersoon
informeert?
Antwoord 25
De antwoorden op vragen over de cliëntenvertrouwenspersoon zijn gebundeld bij vraag
65.
De leden van de CDA-fractie vragen wie volgens de Minister wel en niet als zorgverantwoordelijken
voor onvrijwillige/verplichte zorg kunnen optreden.
Antwoord 26
Bij ministeriële regeling wordt vastgelegd welke beroepsbeoefenaren als zorgverantwoordelijke
kunnen optreden.
Bij de behandeling in de Eerste Kamer is daarbij aangegeven dat er aansluiting met
de bestaande praktijk gezocht wordt. Zo volgt uit het kwaliteitskader verpleeghuiszorg
al dat de verantwoordelijkheid op grond van de Wzd voor het opstellen van een zorgleefplan
belegd wordt bij een verzorgende van tenminste niveau 3, of bij een andere zorgverlener
van tenminste niveau 3. Bij voorkeur is dit de contactverzorgende dan wel de eerste
verantwoordelijke verzorgende of verpleegkundige. Ook in de verstandelijke gehandicaptenzorg
zal eveneens worden aangesloten bij de bestaande praktijk. Het ligt in de rede dat
wordt vastgelegd dat dit in de gehandicaptenzorg ook minimaal een zorgverlener op
niveau 3 dient te zijn.
Voor de Wvggz is de zorgverantwoordelijke een persoon die een geregistreerd beroep
uitoefent als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en die behoort tot een bij regeling
van de Minister van VWS aangewezen categorie van deskundigen (conform artikel 1:1,
lid 1, onderdeel bb, van de Wvggz). Te denken valt aan de beroepsbeoefenaren die regiebehandelaar
kunnen zijn op grond van het Model-Kwaliteitsstatuut ggz2. De regiebehandelaar coördineert het zorgproces en is het eerste aanspreekpunt voor
de betrokkene en zijn naasten of wettelijke vertegenwoordiger. De taken en verantwoordelijkheden
van de regiebehandelaar zijn uitgewerkt in het Model-Kwaliteitsstatuut ggz.
Met het veld vindt nog overleg plaats over de exacte invulling van beide regelingen.
Wat is de reactie van de Minister op de suggestie van de Koninklijke Nederlandsche
Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) dat – als sprake is van onvrijwillige
zorg thuis – de eindverantwoordelijkheid voor de medische zorg niet meer bij de huisarts
kan liggen, maar dat dit bij een specialist ouderengeneeskunde, een arts voor verstandelijk
gehandicapten (AVG) of een psychiater moet liggen?
Kan de Minister ook ingaan op de capaciteitsproblematiek (tekorten aan specialisten
ouderengeneeskunde, AVG’s en psychiaters) in dit verband?
Is de Minister bereid hierover in gesprek te gaan met de beroepsverenigingen Verenso,
de Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG) en de Nederlandse
Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) om tot gezamenlijke concrete oplossingen te komen?
Antwoord 27
Bij de Wzd is het op voorhand niet te bepalen dat, als sprake is van gedwongen zorg
thuis, in alle gevallen de eindverantwoordelijkheid van de medische zorg bij een specialist
ouderengeneeskunde, een arts voor verstandelijk gehandicapten (avg-arts) of een psychiater
moet liggen. Dit zal per situatie anders liggen en de invulling hiervan bepaalt de
zorgaanbieder in overleg met de betrokken partijen, waaronder de huisarts. In sommige
gevallen kan het voor de hand liggen dat de huisarts verantwoordelijk blijft voor
de medische zorg. Bij de Wvggz is het de verwachting dat in de meeste gevallen de
psychiater de eindverantwoordelijke is, gezien het feit dat het hier om medisch-specialistische
zorg gaat. Zoals aangegeven in het vorige antwoord gaat de regering graag hierover
met de betrokken beroepsverenigingen in gesprek in het kader van de lagere regelgeving.
De leden van de CDA-fractie lezen in artikel 2.2 lid 1c van het Besluit zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten dat een permanente bereikbaarheid
van een ter zake deskundige zorgverlener vereist is voor verzoeken van hulp van de
cliënt of diens naasten bij onvrijwillige ambulante zorg. Genoemde leden vragen of
de Minister onderzoek heeft laten doen of dit in de praktijk haalbaar en uitvoerbaar
is. Hoe gaat de Minister deze permanente beschikbaarheid en bereikbaarheid waarborgen?
Antwoord 28
De regering ziet het vereiste van bereikbaarheid als een belangrijke waarborg om ambulante
gedwongen zorg te verlenen. Het vereiste van permanente bereikbaarheid van een ter
zake deskundige zorgverlener voor verzoeken van hulp van de cliënt of diens naasten,
en de mate waarin de zorgverlener in staat is om dit bij deze specifieke zorgvraag
te waarborgen, is een van de zaken die de zorgaanbieder goed moet meewegen in de afweging
of het in de gegeven situatie verantwoord is om de benodigde zorg in ambulante setting
te kunnen bieden, of dat deze beter intramuraal kan worden geboden. Het is een van
de randvoorwaarden voor het verlenen van goede zorg in een ambulante setting, ook
als er geen sprake is van dwang. De problematiek van personen met een psychogeriatrische
aandoening of verstandelijke beperking of een psychische stoornis of beperkt zich
nu eenmaal niet tot kantoortijden. Het wordt aan de zorgaanbieder overgelaten hoe
hij dit realiseert. Dit kan bijvoorbeeld door samenwerkingsafspraken te maken met
andere zorgaanbieders in de regio of door aan te sluiten bij een bestaande infrastructuur.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe de Wzd en de Wvggz
zich verhouden tot de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo)? Zijn zij
«lex specialis» ten opzichte van de Wgbo?
Antwoord 29
De Wzd en de Wvggz zijn inderdaad, zoals de leden van de CDA-fractie al veronderstellen,
lex specialis ten opzichte van de Wgbo. Voor de Wzd en de Wvggz geldt dat deze van
toepassing zijn bij samenhang tussen de psychogeriatrische aandoening, verstandelijke
handicap (Wzd) respectievelijk psychische stoornis (Wvggz), het ernstig nadeel dat
daaruit voorkomt en mogelijk verzet tegen de noodzakelijke zorg om dat ernstig nadeel
te voorkomen. Er is dan geen behandelingsovereenkomst zoals bij een behandeling op
grond van de Wgbo. Onvrijwillige zorg op grond van de Wzd en verplichte zorg op grond
van de Wvggz is steeds gericht op diagnostiek, herstel of het stabiliseren van geestelijke
en/of lichamelijke gevolgen van de psychogeriatrische aandoening, verstandelijke handicap
of psychische stoornis van de cliënt of patiënt. De Wzd en Wvggz bevatten veel meer
waarborgen voor een behandeling waarmee betrokkene niet instemt dan de Wgbo dat doet.
Zowel de Wzd als de Wvggz bevatten een bepaling om de samenloop met de Wgbo te regelen.
Zo is in artikel 8, tweede lid, Wzd geregeld dat indien een cliënt voor een geneeskundige
behandeling in een ziekenhuis wordt opgenomen – bijvoorbeeld omdat hij iets gebroken
heeft – men in het ziekenhuis uitvoering geeft aan het zorgplan van de cliënt tenzij
er een situatie is waarin het zorgplan niet voorziet of uitvoering van het zorgplan
niet mogelijk is bij het verlenen van verantwoorde zorg binnen de instelling waar
de geneeskundige behandeling plaatsvindt. In die gevallen handelt de desbetreffende
zorgaanbieder overeenkomstig de Wgbo. Daarbij is het uitgangspunt dat voor de behandeling
toestemming wordt gevraagd aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger. Met toestemming
van de vertegenwoordiger kan een cliënt die zich verzet op grond van de Wgbo worden
behandeld als die ingrijpende zorg nodig is om ernstig nadeel te voorkomen. Verder
kan op grond van de Wgbo zonder toestemming van de client worden ingegrepen in geval
van acute zorg in noodsituaties waarbij de tijd of gelegenheid voor het vragen van
toestemming ontbreekt en de zorg nodig is om ernstig nadeel te voorkomen.
Omdat uit de internetconsultatie is gebleken dat er onduidelijk bestaat over de samenloop
van de Wzd en de Wvggz met de Wgbo zal in het kader van de implementatie aandacht
worden besteed aan de afbakening van de Wgbo ten opzichte van de Wzd en de Wvggz.
Voorts hebben de leden van de CDA-fractie vragen over de rolverdeling tussen zorgaanbieder
en mantelzorger. Zo kunnen we enerzijds lezen dat het toezicht gedeeltelijk wordt
overgelaten aan de mantelzorger, maar anderzijds dat de mantelzorger niet verantwoordelijk
kan worden gemaakt voor de invulling aan het toezicht gedurende de periode van het
toepassen van onvrijwillige zorg.
Kan de Minister aangeven hoe toezicht door mantelzorgers vorm moet krijgen wanneer
zorgaanbieder en mantelzorger noch een hiërarchische, noch een professionele relatie
hebben? Hoe ver reikt de verantwoordelijkheid van professionele zorgaanbieders in
geval van toezicht door mantelzorgers? Wie is volgens de Minister verantwoordelijk
als de toezichthoudende mantelzorger, tegen de instructies en de vastgelegde afspraken
in, handelt en zich als gevolg daarvan een risico of ernstig incident voor de patiënt
voordoet?
Antwoord 30
Voor het antwoord op deze vraag van de leden van de CDA-fractie, wordt verwezen naar
het antwoord bij vraag 3.
De leden van de CDA-fractie merken dat er een toename is van patiënten die zowel ggz-
als psychogeriatrische problematiek hebben of waarbij in een bepaalde fase de ggz-problematiek
bovenliggend is en in andere fase juist de psychogeriatrische. Hierdoor is het soms
moeilijk te bepalen of de Wzd of de Wvggz geldt. Hoe zorgt de Minister dat voor cliënten
duidelijkheid ontstaat welke wet leidend is?
Ook de leden van de D66-fractie vinden duidelijkheid, zeker voor deze kwetsbare groepen,
van groot belang, en vragen specifiek naar het onderzoek van de Minister.
Antwoorden 31 en 43 – multiproblematiek en gelijk gestelde aandoeningen
De Wzd geldt voor alle mensen met een verstandelijke beperking of een psychogeriatische
aandoening. De Wvggz geldt voor alle mensen met een psychiatrische aandoening. Bij
multiproblematiek is van belang welke problematiek/stoornis voorliggend is. Een ter
zake deskundige arts stelt dit vast. Duidelijkheid over wat leidend is, is echter
niet generiek te geven, omdat de zorgbehoefte voorop staat en deze zorgbehoefte kan
variëren in de tijd, afhankelijk van het verloop van de aandoening. Het is de zorgbehoefte
die bepaalt welk wettelijk regime van toepassing is. Voor iemand die vanwege zijn
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking in principe onder de Wzd
valt, kan het noodzakelijk zijn een ook aanwezige psychische stoornis te behandelen.
In dat geval is een zorgmachtiging nodig op grond van de Wvggz. In artikel 1:1, derde
lid van de Wvggz is geregeld dat in een dergelijk geval een eerder afgegeven machtiging
tot opname onder de Wzd wordt geschorst door de machtiging op grond van de Wvggz en
weer herleeft bij het vervallen van de zorgmachtiging op grond van de Wvggz.
Het onderzoek waar de leden van de D66-fractie op wijzen heeft specifiek betrekking
op het vraagstuk of er ook andere aandoeningen zijn die gelijkgesteld zouden moeten
worden met de aandoeningen die nu al onder de Wzd vallen. Uit de gesprekken die hierover
zijn gevoerd met het veld en verschillende deskundigen is tot dusver nog geen eenduidig
conclusie gekomen. De zorgvraag van deze mensen staat voorop en kan varieren in de
tijd. De komende tijd zal onderzocht worden hoe hier onder het regime van de Wvggz
en de Wzd het beste mee omgegaan kan worden.
Bij de implementatie zal voldoende aandacht worden besteed aan multiproblematiek,
om ervoor te zorgen dat cliënten de juiste zorg op de juiste plek krijgen.
De leden van de CDA-fractie zijn wat verbaasd dat in de ontwerpbesluiten een toets
op de kosten van de uitvoering en het effect op de administratieve lasten ontbreken.
Kan de Minister om de gevolgen van de besluiten te overzien een onderbouwing leveren
met een uitvoeringstoets inclusief financieringsvoorstel? De leden van de CDA-fractie
vragen voorts wat de gevolgen voor de regeldruk zijn. Worden de kwantitatieve gevolgen
van de amvb voor de regeldruk gemonitord? Welke mogelijkheden ziet de Minister om
de regeldruk te beperken wanneer blijkt dat deze te veel zijn gestegen?
Antwoord 32
Voor het antwoord op deze vraag van de leden van de CDA-fractie, wordt verwezen naar
het antwoord bij vraag 11.
Hoe kijkt de Minister er tegenaan om in het kader van de vermindering van regeldruk
de maximale termijn van vier weken voor de evaluatie van het zorgplan te schrappen?
Antwoord 33
In de Wvggz is geen termijn gesteld voor evaluatie. Uit de consultatie van het ontwerpbesluit
ggz kwam het voorstel om het zorgplan uiterlijk binnen vier weken, te evalueren. Het
Centrum voor consultatie en expertise (CCE) gaf aan dat het van belang is om bij uitvoering
van ambulante dwangzorg zo snel mogelijk te evalueren en het zorgplan te actualiseren.
Bij deze evaluatie moet onder andere worden gekeken of de dwangzorg al kan worden
afgebouwd. Bij zorg binnen een instelling is het makkelijker om met collega’s «te
sparren» over alternatieven voor of het afbouwen van gedwongen zorg. In de ambulante
setting is dat niet altijd vanzelfsprekend, waardoor de regering meent hier een aanvullende
eis over te moeten stellen. Deze aanvullende eis sluit ook aan bij de termijn van
vier weken voor evaluatie die in de Wzd is vastgelegd.
De leden van de CDA-fractie hebben verder kennisgenomen van het feit dat de «Multidisciplinaire
richtlijn dwang en drang» en de «Generieke module dwang en drang» nog niet zijn aangepast
aan de Wvggz. Het verleden leert dat aanpassing van de richtlijn en de module tijd
kost. Ziet de Minister mogelijkheden dat richtlijn en module op tijd zijn aangepast
aan de Wvggz? Wat is er voor nodig om de richtlijn en module tijdig aan te passen?
Antwoord 34
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord bij vraag 4.
Na lezing werd het de leden van de CDA-fractie duidelijk dat binnen de Wvggz geen
definities zijn opgenomen voor de verschillende vormen van vrijheidsbeperkende interventies.
Dit geeft de vrijheid en verantwoordelijkheid aan zorgaanbieders om eigen definities
te hanteren en ook te registreren. Naast deze vrijheid en verantwoordelijkheid kan
er echter ook onzekerheid ontstaan. In geval van verschil van mening kan dit leiden
tot juridische procedures. Hoe wordt nu rechtszekerheid en rechtsgelijkheid bij zowel
de cliënt als bij de zorgaanbieder geboden? Wat zijn de overwegingen geweest om bijvoorbeeld
geen noodzakelijke wettelijke definities voor te schrijven voor gangbare vormen van
vrijheidsbeperkende interventies zoals fixatie en insluiting?
Antwoord 35
Voor een antwoord op deze vragen van de CDA-fractie wordt verwezen naar het antwoord
bij vraag 53.
De leden van de CDA-fractie vinden de betrokkenheid van familie en naasten belangrijk.
In artikel 5:5, Wvggz wordt dit ook expliciet genoemd in het kader van een «plan van
aanpak».
Hoe kijkt de Minister er tegenaan om in de amvb expliciet te vermelden dat van de
geneesheer-directeur en de zorgaanbieder worden verwacht dat zij ervoor zorgdragen
dat de betrokkene en zijn familie en naasten in voldoende mate worden ondersteund
bij het opstellen van een plan van aanpak, zoals genoemd in artikel 5:5, Wvggz? Klopt
het dat een dergelijke inzet niet onverkort volgt uit de wettelijke regeling zelf?
Antwoord 36
Deze vragen van de leden van de CDA-fractie zijn beantwoord bij het antwoord op vraag
1.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of de kwaliteit van het vertrouwenswerk
wel vergelijkbaar is tussen de Wzd en de Wvggz. Klopt het dat in de Wzd de cliënt
niet wordt geïnformeerd over de mogelijkheid van ondersteuning door de cliëntenvertrouwenspersoon,
terwijl in de Wvggz verschillende momenten zijn opgenomen waarop de cliënt geïnformeerd
wordt over de mogelijkheid tot ondersteuning door de patiëntenvertrouwenspersoon?
Zo ja, waarom is dat onderscheid er? Hoe kijkt de Minister aan tegen het opnemen van
de verplichting voor de zorgaanbieder om binnen de Wzd de cliënt te informeren over
de mogelijkheid om zich te laten ondersteunen door een cliëntenvertrouwenspersoon
bij het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan en bij het uitvoeren van onvrijwillige
zorg?
Antwoord 37
Nee dat klopt niet. Ook onder de Wzd geldt voor zorgaanbieders de plicht om cliënten
(of diens vertegenwoordig) te wijzen op de mogelijkheid van ondersteuning en bijstand
door een cliëntenvertrouwenspersoon, dit is geregeld in artikel 57 van de Wzd.
Voorts is deskundigheid van de cliëntenvertrouwenspersoon belangrijk. De leden van
deze fractie zijn blij dat aanbieders van het vertrouwenswerk verantwoordelijk zijn
voor de scholing van de cliëntenvertrouwenspersoon. Is dit nu echter nog niet te kwetsbaar?
Hoe kijkt de Minister aan tegen het idee om de eerste jaren de scholing vanuit een
centraal punt te organiseren, zodat uniformiteit in het werk kan ontstaan en deskundigheid
wordt bewaakt? Hoe kijkt de Minister er tegenaan om kwaliteitseisen voor de functie
van toepassing te laten zijn?
Antwoord 38
De antwoorden op vragen over de cliëntenvertrouwenspersoon, zijn opgenomen bij vraag
65.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit
zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en het ontwerpbesluit
verplichte geestelijke gezondheidszorg. Genoemde leden zien dat door de Wzd en de
Wvggz en de ontwerpbesluiten die hieruit voortvloeien, de behandeling van betrokkene
centraal staat en niet langer zijn gedwongen opname. Deze leden zien dit als een goede
ontwikkeling. Wel hebben deze leden nog enkele vragen over de beide ontwerpbesluiten.
Wegens de harmonisatie van de Wzd en Wvggz en de onderliggende besluiten evenals de
overeenkomst in de ontwerpnota’s van toelichting zijn de vragen van deze leden van
toepassing op beide besluiten en vernemen zij graag of er tussen de ontwerpbesluiten
verschillen zitten. Bij vragen over één van de twee ontwerpbesluiten zal dit expliciet
vermeld staan.
Nota’s van toelichting (Besluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten en Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg)
Paragraaf 1 – Ambulante onvrijwillige/verplichte zorg
De leden van de D66-fractie constateren dat de woorden «drang» en «dwang» vaak gebruikt
worden in beide ontwerpbesluiten. Derhalve horen genoemde leden van deze Minister
graag een definitie van beide termen.
Antwoord 39
De termen «dwang» en «drang» zijn ontleend aan de zorgpraktijk. Voor een omschrijving
kan worden aangesloten bij de «generieke module dwang en drang in de ggz», die hierover
zegt: «Dwang en drang zijn vormen van beïnvloeding waarmee beoogd wordt iemand iets
te laten ondergaan of tot bepaald handelen of nalaten aan te zetten. Kenmerkend voor
dergelijke vormen van beïnvloeding is dat de keuzevrijheid wordt ingeperkt. Bij drang
behoudt de patiënt keuzevrijheid, maar sommige keuzeopties worden aantrekkelijk of
juist onaantrekkelijk gemaakt, of aan bepaalde voorwaarden verbonden. De drang beoogt
een handeling of situatie die in beginsel niet door de patiënt gewenst wordt. Drang
kan daarom in principe worden opgevat als een door de patiënt ongewenste vrijheidsbeperkende
maatregel, zij het dat de autonomie in mindere mate wordt beperkt dan bij dwang. Beoogd
wordt de patiënt te overreden, niet te dwingen. Bij toepassing van dwang worden handelingsalternatieven
uitgesloten. Er is geen sprake meer van enige keuzevrijheid.»
Deze leden vinden voorts dat het betrekken van betrokkenen en hun familie en naasten
van groot belang is. Is de Minister van mening dat de rol van betrokkenen, familie
en naasten op dit moment voldoende geborgd is bij het opstellen van zorgplannen?
Antwoord 40
De regering is van mening dat de rol van betrokkenen, familie en naasten voldoende
geborgd is en aanzienlijk is versterkt ten opzichte van de Wet Bopz. Op verschillende
momenten in de procedure spelen familie en naasten een rol: in de signalering dat
er gedwongen zorg noodzakelijk is, bij het opstellen van een zelfbindingsverklaring
of een eigen plan van aanpak. Bij de Wvggz moet voorafgaand aan het vaststellen van
het zorgplan de zorgverantwoordelijke overleg voeren met de voor continuïteit van zorg relevante familie en naasten. Daarnaast moeten de voor de continuïteit
van zorg relevante familie en naasten in de gelegenheid worden gesteld om hun zienswijze
op het zorgplan kenbaar te maken en zijn zij betrokken bij de evaluatie van het zorgplan.
Ook bij het opstellen en evalueren van een zorgplan op grond van de Wzd, is de vertegenwoordiger
van de cliënt – in veel gevallen familie – van het begin af aan betrokken.
Paragraaf 2 – Zorgvormen
De leden van de D66-fractie erkennen net als de diverse veldpartijen dat fixatie en
insluiten in de ambulante setting verregaande middelen zijn maar zien ook in dat,
mits terughoudend omgegaan wordt met deze middelen, zij zorg op maat mogelijk maken,
hetgeen in het belang van een cliënt kan zijn. Genoemde leden constateren dat de proportionaliteits-
en subsidiariteitseisen van zowel de Wzd als de Wvggz reeds met zich mee brengen dat
onvrijwillige zorg uitsluitend gelegitimeerd is als geen vrijwillige zorg meer mogelijk
is, en zelfs dan zo kort mogelijk moet duren. Daarom is ervoor gekozen om «kortdurendheid»
als eis niet expliciet op te nemen in artikel 2.1 van het besluit. Deze leden vragen
de Minister of een opname van de term «kortdurendheid» toch niet een toegevoegde waarde
kan hebben?
Antwoord 41
Er is zeker overwogen om de term «kortdurend» op te nemen in de besluiten. Bij het
opnemen van een vereiste van kortdurendheid ontstaat de vraag waar de grens moet worden
gelegd tussen «kortdurend» en «langdurend». Wanneer bijvoorbeeld gekozen wordt voor
maximaal vijf minuten, zorgt dit ervoor dat maatregelen als fixatie wellicht niet
ambulant gebruikt kunnen worden, terwijl dat wel wenselijk kan zijn bijvoorbeeld om
iemand rustig te krijgen. Het afbakenen naar «kortdurend» kan daardoor mogelijk onnodig
beperkend werken. Om maatwerk mogelijk te maken biedt aansluiten bij de wettelijke
waarborg van proportionaliteit, meer waarborgen voor goede zorg dan een beperking
in de tijdsduur van maatregelen.
Daarnaast vragen deze leden om het argument van innovatie voor het niet uitsluiten
van zorgvormen, verder onderbouwd kan worden.
Antwoord 42
Voor het antwoord op deze vraag van de leden van de D66-fractie wordt verwezen naar
het antwoord op vraag 53.
Tot slot vragen deze leden in te gaan op de harmonisatie van de Wzd en de Wvggz en
de duidelijkheid over wanneer welke wet en welk besluit geldt. Immers de KNMG stelt
dat er een duidelijke toename is van patiënten die zowel ggz- als psychogeriatrische
problematiek hebben of waarbij in een bepaalde fase de ggz-problematiek bovenliggend
is en in een andere fase juist de psychogeriatrische problematiek. Ook in de nota
van toelichting wordt gesteld dat er groepen zijn waarvoor moeilijk is te bepalen
of de Wzd of de Wvggz geldt. Dit wordt door de Minister nader onderzocht. Deelt de
Minister de mening dat deze onduidelijkheid niet in het belang is van de cliënt of
patiënt, zijn hulpverleners en naasten? Wanneer is het nadere onderzoek gereed en
wanneer kan duidelijkheid hierover gegeven worden? De leden van de D66-fractie vinden
duidelijkheid, zeker voor deze kwetsbare groepen, van groot belang.
Antwoord 43.
Voor het antwoord op deze vragen van de D66-fractie wordt verwezen naar het antwoord
bij vraag 31.
Paragraaf 3 – Waarborgen specifiek voor onvrijwillige/verplichte zorg buiten een accommodatie
De leden van de D66-fractie lezen dat er besloten kan worden dat de toezichthoudende
rol, bijvoorbeeld na indiening van dwangmedicatie, overgelaten kan worden aan een
mantelzorger (familie en/of naasten). Is een zorgverlener in staat om de juiste inschatting
te maken of een mantelzorger in staat is deze taak te volbrengen? Op basis waarvan
zal deze inschatting gemaakt worden? De leden van de D66-fractie vragen hoe voorkomen
gaat worden dat een mantelzorger zich onder druk gezet voelt om een toezichthoudende
rol op zich te nemen bij ambulante onvrijwillige zorg.
Antwoord 44
Voor het antwoord op deze vraag van de leden van de D66-fractie wordt verwezen naar
het antwoord bij vraag 3.
Paragraaf 4 – Bestaande waarborgen voor onvrijwillige/verplichte zorg
De leden van de D66-fractie lezen over de waarborgen die voortvloeien uit beide wetten
met name over de wensen en voorkeuren van betrokkenen en de rol van familie en naasten.
Deze leden vragen de Minister hoe deze twee zaken en de rol van vertrouwenspersonen
(cliëntenvertrouwenspersoon en patiëntenvertrouwenspersoon) verschillen tussen de
beide wetten en ontwerpbesluiten.
Antwoord 45
De antwoorden op vragen over de cliëntenvertrouwenspersoon, zijn opgenomen bij vraag
65.
De leden van de D66-fractie constateren dat in zowel de Wvggz als van de Wzd een evaluatiebepaling
is opgenomen waarbij binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens
telkens om de vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag wordt gedaan over de doeltreffendheid
en de effecten van deze wet in de praktijk. Daar de ontwerpbesluiten een belangrijk
onderdeel vormen van de wetten, vernemen deze leden graag of de Minister bereid is
om in de evaluatie van de wetten expliciet aandacht te hebben voor de voorliggende
besluiten?
Antwoord 46
Ja, de evaluatie zal het gehele stelsel van wetten en uitvoerende regelgeving bezien.
Is hij bereid om, indien delen van het besluit hebben geleid tot een staande praktijk,
deze ook op te nemen in de wetstekst zelf?
Antwoord 47
Delegatie naar een lager niveau, zoals een amvb, maakt dat gemakkelijker kan worden
ingespeeld op ontwikkelingen in het veld. Mocht bijvoorbeeld blijken dat aan bepaalde
vormen van verplichte of gedwongen zorg meer of andere voorwaarden gesteld moeten
worden om de veilige toepassing voor zowel patiënt als zorgverlener te waarborgen,
kan een dergelijke wijziging voortvarender bij amvb worden geregeld dan wanneer daarvoor
een wetswijziging noodzakelijk is. Daarbij wil de regering benadrukken dat de keuze
om onderdelen van de wetten bij besluiten nader te regelen, zoals (onder meer) de
ambulantisering van gedwongen zorg, niets afdoet aan de rechtskracht. Door de voorhangprocedure
die is opgenomen in beide wetten, is de parlementaire betrokkenheid gewaarborgd.
Paragraaf 5 – Verhoudingen tot hogere regelgeving
Paragraaf 6 – Gevolgen voor de regeldruk
De leden van de D66-fractie hechten aan het verlagen van administratieve lasten voor
zorgverleners, zorgaanbieders en patiënten. Is de Minister van mening dat de voorliggende
ontwerpbesluiten niet leiden tot te veel administratieve lasten en regeldruk?
Antwoord 48
Voor het antwoord op deze vraag van de leden van de D66-fractie wordt verwezen naar
het antwoord bij vraag 11.
Paragraaf 7 – Toezicht- en Handhavingstoets van de IGJ
Paragraaf 8 – Fraudetoets
Paragraaf 9 – (Internet)consultatie
De leden van de D66-fractie lezen dat de «Generieke module dwang en drang» afgerond
zou zijn voordat de amvb zou worden opgesteld maar constateren vervolgens ook dat
op dit moment deze module nog niet is afgerond. Wanneer is deze module wel gereed
en wordt er op dit moment een risico genomen doordat de invulling en uitwerking van
ambulante dwang nog niet geheel vast staat?
Antwoord 49
Het antwoord op deze vraag wordt gegeven bij het antwoord op vraag 4.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit
zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en het ontwerpbesluit
verplichte geestelijke gezondheidszorg. Zij willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat het belangrijk is zorg onder
dwang te allen tijde te beschouwen als ultimum remedium, zoals in de nota van toelichting
beschreven wordt. Dwangzorg is echter in tien jaar met 80 procent gestegen: een zorgelijke
ontwikkeling. Genoemde leden zijn daarom van mening dat het noodzakelijk is zorg onder
dwang op een voor de cliënt zo aangenaam mogelijke manier te faciliteren. Kan de Minister
uitleggen in hoeverre hij het een goede ontwikkeling vindt dat ambulante dwangzorg
zou voldoen aan de voorkeur van de cliënt, maar de zorgaanbieder veelal intramurale
dwangzorg oplegt ten gevolge van het aanbod?
Antwoord 50
De regering is het met de leden van de GroenLinks-fractie volledig eens dat dwangzorg
alleen in uiterste gevallen kan worden toegepast. Dat is het centrale uitgangspunt
van de wetten. Het mogelijk maken van dwangzorg in de ambulante setting is daarbij
een belangrijk instrument. Niet zozeer in het terugdringen van het aantal dwangmaatregelen,
maar wel in het voorkomen van erger. Zo werd in de consultatie het voorbeeld genoemd
van een betrokkene die, wanneer het mogelijk was geweest thuis gedwongen medicatie
te krijgen, een gedwongen opname van maanden bespaard had kunnen worden.
Als het gaat om ambulante zorg is het aan de zorgaanbieder om vooraf te bepalen of
en hoe zorg in een ambulante setting goed en veilig geboden kan worden. Hierin spelen
meer factoren een rol, namelijk de (intensiteit van de) zorgbehoefte, de woonsituatie,
de omgeving en het sociale netwerk. Uiteraard spelen ook de wensen van de betrokkene
hierin een rol. Als een bepaalde zorgaanbieder de zorg in een specifieke situatie
niet kan leveren, moet gezocht worden naar wat dan wel precies mogelijk is. Dat kan
betekenen dat gezocht moet worden naar een andere zorgaanbieder.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de grote last die er op
de schouders van de mantelzorgers komt te liggen bij de intreding van ambulante dwangzorg.
Mantelzorgers zijn van belang binnen de ambulante (dwang)zorg en in de nota wordt
tevens vermeldt dat toezicht gedeeltelijk kan worden overgelaten aan de mantelzorger.
De zorgaanbieder blijft echter verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde
zorg en kan de mantelzorger niet verantwoordelijk maken voor het toepassen van onvrijwillige
zorg.
Zou de Minister kunnen uitleggen in hoeverre de zorgaanbieder verantwoordelijk is
voor zowel het instrueren van de mantelzorger, als voor het risicovol handelen van
de mantelzorger jegens de cliënt? In hoeverre vindt de Minister het verantwoord de
mantelzorger te belasten met het toezicht op ambulante dwangzorg, aangezien vele mantelzorgers
al worden overbelast met de huidige zorgtaken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat voor oplossingen
heeft de Minister voor deze kwestie?
Antwoord 51
Voor het antwoord op deze vraag van de leden van de GroenLinks-fractie wordt verwezen
naar het antwoord bij vraag 3.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn optimistisch over de mogelijkheden van de
nieuwe zorgvorm waarbij cliënten in hun vertrouwde woonsituatie kunnen verblijven,
maar wel verplichte zorg ontvangen. Genoemde leden constateren echter dat een situatie
kan ontstaan waarvoor extra scholing, zorgtijd en dus extra financiering nodig zal
zijn. Bij de gestelde eisen aan de ambulante verplichte zorg zou volgens deze leden
meer rekening moeten worden gehouden met de organisatorische aspecten die de aanvulling
met zich mee zal brengen. Gedacht wordt aan krapte op de arbeidsmarkt, beschikbaarheid
van ambulante teams en de financieringsmogelijkheden.
Heeft de Minister met de hiervoor genoemde organisatorische aspecten rekening gehouden
in het besluit?
Hoe zal de Minister de regeldruk reduceren in het geval deze te veel stijgt?
Hoe kan de Minister de permanente beschikbaarheid van een deskundige zorgverlener
voor verzoeken van hulp van cliënt of naasten bij ambulante zorg waarborgen zoals
genoemd in artikel 2.2, lid 1c, van het besluit, wat betreft de capaciteitsproblemen?
Is de Minister bereid extra geld vrij te maken voor ambulante dwangzorg?
Antwoord 52
Voor het antwoord op deze vragen van de leden van de GroenLinks-fractie wordt verwezen
naar de antwoorden bij vraag 11.
Ook zijn binnen de Wvggz de vrijheidsbeperkende interventies niet opgenomen in definities.
In het belang van de cliënten willen deze leden aan de Minister vragen of noodzakelijke
wettelijke definities alsnog kunnen worden geformuleerd voor alle vrijheidsbeperkende
interventies. De leden van de CDA-fractie stellen dezelfde vraag.
De leden van de PVV-fractie willen graag weten welke fixatiematerialen geoorloofd
en welke niet geoorloofd zijn. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie om het
argument van innovatie voor het niet uitsluiten van zorgvormen, verder onderbouwd
kan worden.
Antwoorden 14, 35, 42 en 53 – Vrijheidsbeperkende interventies
In de ontwerpbesluiten staat niet in detail hoe de verschillende zorgvormen kunnen
worden ingevuld, omdat dit per cliënt verschillend kan zijn. Wel worden in de wetten
en de voorliggende besluiten randvoorwaarden gesteld. Zo kan gedwongen zorg alleen
als ultimum remedium, worden toegepast, en dient de zorg te voldoen aan de eisen van
proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Daarnaast gelden uiteraard ook
de eisen van de Wkkgz dat zorg veilig en verantwoord moet zijn. Het is aan de zorgaanbieder
en de zorgprofessionals om, gelet op deze eisen, te bepalen welke materialen bij een
bepaalde cliënt verantwoord kunnen worden toegepast. Zowel binnen als buiten de instellingen
is de ambitie om bepaalde maatregelen helemaal uit te bannen. Ook wordt al steeds
meer gewerkt met alternatieven voor separatie, die als vorm van insluiting wel dienen
te worden geregistreerd.
Zodra verplichte zorg tot gevolg heeft dat iemand in zijn bewegingsvrijheid wordt
beperkt, of ingesloten wordt, betekent dat dat ze onder die begrippen in de zin van
de Wvggz vallen. Nader inkaderen voor reeds bekende vormen van interventies zorgt
ervoor dat interventies die niet tot de bekende vormen horen, maar wel hetzelfde effect
sorteren, niet eronder zouden vallen. Dat is een onwenselijke situatie.
Door in de amvb’s geen zorgvormen uit te sluiten wordt voorkomen dat in situaties
waarin het op dit moment (nog) niet mogelijk is om de benodigde gedwongen zorg binnen
de door de wet gestelde waarborgen ambulant te kunnen verlenen, dit op voorhand ook
in de toekomst niet kan. Er kunnen in toekomst mogelijk slimme innovatieve toepassingen
denkbaar zijn, waarmee in zo’n zelfde situatie wel aan de wettelijke waarborgen kan
worden voldaan. Zo wordt verwacht dat door slimme technologie gedwongen opnames kunnen
worden voorkomen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de toepassing van slimme bewegingsmelders.
Tenslotte willen de leden van de GroenLinks-fractie het volgende onder de aandacht
brengen: een plan van aanpak, zoals in artikel 5:5, Wvggz. Het voorkomen van verplichte
zorg zou volgens genoemde leden met een actieve houding moeten worden aangepakt. Een
belangrijk aspect hierin is het plan van aanpak dat de cliënt opstelt in samenwerking
met familie of naasten. Is de Minister met de fractie van GroenLinks van mening dat
de cliënt moet worden begeleid om een zo nuttig mogelijk plan van aanpak op te stellen
om de verplichte zorg zo veel mogelijk te kunnen beperken? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, kan dit expliciet in de amvb worden vermeld?
Antwoord 54
Voor het antwoord op deze vraag van de GroenLinks-fractie wordt verwezen naar antwoord
1.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennis genomen van het ontwerpbesluit
zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en het ontwerpbesluit
verplichte geestelijke gezondheidszorg. Aan de hand van de twee voorstellen hebben
genoemde leden onderstaande vragen.
Algemeen
Met het mogelijk maken van verplichte zorg dan wel onvrijwillige zorg in de thuis
setting moeten zorgmedewerkers extra geschoold worden. Kan de Minister nader toelichten
of deze scholingskosten volledig voor rekening van de zorgaanbieder komen? Zijn de
zorgaanbieders in staat om deze kosten financieel te dragen?
Antwoord 55
De wetten hebben tot doel dwang en drang terug te dringen en zijn te zien als een
volgende stap in de cultuuromslag die reeds langer gaande is. De cliënt staat centraal
en moet op de juiste plek de juiste zorg krijgen. Een zorgaanbieder zal zelf dienen
te bezien of zijn zorgmedewerkers extra geschoold moeten worden. Scholing is ten algemene
onderdeel van de ontwikkeling van elke zorgprofessional en in die zin ook onderdeel
van de tarieven in de zorg. Waar het gaat om nieuwe eisen en rollen die voortvloeien
uit de nieuwe regelgeving zal het ministerie zorgdragen voor informatieproducten.
Zo is er een artikelsgewijze toelichting gepubliceerd en worden er brochures ontwikkeld
die op www.dwangindezorg.nl worden gedeeld. Ook de koepels zijn al druk bezig met het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal
over de nieuwe wetgeving. Het ketenprogramma Wvggz organiseert oefensessies in de
regio.
Kan de Minister reageren op de zorgen die worden geuit door verschillende beroepsgroepen
over de veiligheid, uitvoerbaarheid en het toezicht waar het gaat over ambulante onvrijwillige/
en/of verplichte zorg?
Antwoord 56
De wijze waarop de veiligheid van betrokkene gewaarborgd moet worden, is afhankelijk
van de verleende zorg, de persoon van betrokkene en zijn sociale context. Er moet
sprake zijn van maatwerk. Denk bijvoorbeeld aan het toedienen van dwangmedicatie.
Als het gaat om een depot van een medicijn dat betrokkene al langer krijgt en waarvan
de zorgverlener weet wat de effecten zijn, is daar het toezicht op in te richten.
Het besluit geeft handvaten voor de afweging die de zorgaanbieder moet maken. Het
is aan de koepels om hier nadere invulling aan te geven met een handreiking, maar
de uiteindelijke afweging ligt bij de zorgverantwoordelijke. Meerdere malen is gehoord
dat de verwachting is dat waar betrokkene zich misschien in het begin verzet tegen
verplichte medicatie thuis (en hij vanwege de veiligheid wellicht over moet worden
gebracht naar een polikliniek om die zorg te ontvangen), betrokkene een volgende keer
zal prefereren om die zorg toch thuis te ontvangen, om niet opnieuw overgebracht te
moeten worden naar een polikliniek.
Is de Minister van mening dat er voldoende draagvlak is bij beide beroepsgroepen?
Antwoord 57
Niet helemaal duidelijk is welke twee beroepsgroepen specifiek worden bedoeld, aangezien
vele partijen zijn betrokken. Over de conceptbesluiten is uitgebreid gesproken met
de bij beide wetten betrokken partijen. Dat betreft niet alleen alle betrokken beroepsgroepen
en koepels zoals de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), de Landelijke
Huisartsenvereniging (LHV), GGZ Nederland, ActiZ en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland
(VGN), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van pedagogen
en onderwijskundigen (NVO), maar ook de patiënten/cliënten en hun vertegenwoordigers
(MIND, de Beroepsvereniging Vertrouwenspersonen Zorg (BeVeZo), het Centrum voor Consultatie
en Expertise (CCE), Stichting PVP, Stichting Familievertrouwenspersonen, Verenso,
LSR (Landelijk steunpunt medezeggenschap). De ontwerpbesluiten weerspiegelen de afweging
tussen de belangen van verschillende partijen.
Hoe wordt de uitvoering van de besluiten gemonitord?
Antwoord 58
Voor beide wetten geldt dat hier een monitor voor wordt opgezet. Ook de uitvoering
van deze besluiten zal daarin worden meegenomen. Bezien wordt in hoeverre aangesloten
kan worden bij reeds lopende trajecten, zoals de monitor ambulantisering in de ggz.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie de Minister wat de randvoorwaarden zijn voor
veilig en verantwoorde toepassing van onvrijwillige/verplichte zorg thuis? Door wie
en hoe wordt gecontroleerd of deze randvoorwaarden aanwezig zijn?
Antwoord 59
Voor het antwoord op deze vraag van de leden van de SP-fractie wordt verwezen naar
het antwoord bij vraag 3.
De leden van de SP-fractie constateren dat voor zowel het besluit zorg en dwang, als
het besluit verplichte ggz, een rol voor de mantelzorger is weggelegd in het toezicht.
Kan de Minister nader ingaan op de wijze waarop toezicht door een mantelzorger plaats
zou moeten vinden? Hoe verhoudt dat toezicht door de mantelzorger zich tot de zorgaanbieder,
die uiteindelijk verantwoordelijk is voor het leveren van verantwoorde zorg? Acht
de Minister het verstandig dat een mantelzorger, die hier niet voor is opgeleid, ingezet
wordt voor toezichtstaken? Welke eisen worden aan de mantelzorger gesteld, wanneer
hij of zij een toezichtstaak krijgt? Voor hoe lang kan de mantelzorger worden belast
met het toezicht? Hoe staat dit in verhouding tot mantelzorgers die vaak al overbelast
zijn door de zorg voor een naaste? Wie houdt toezicht op het toezicht door de mantelzorger?
Wie is er verantwoordelijk als tijdens het toezicht van de mantelzorger iets mis gaat,
de mantelzorger of de zorgaanbieder? Hoe voorkomt de Minister dat toezicht bij mantelzorgers
wordt belegd, op het moment dat er onvoldoende personeel beschikbaar is?
Antwoord 60
Op deze vragen van de leden van de SP-fractie over de rol van de mantelzorger wordt
ingegaan bij de antwoorden op vraag 3.
Tevens vragen de leden van de SP-fractie bij wie de eindverantwoordelijkheid voor
medische zorg ligt, wanneer er thuis onvrijwillige/verplichte zorg plaats vindt. Is
dit bij de huisarts, de specialist ouderengeneeskunde, de AVG of bij de psychiater?
Antwoord 61
In antwoorden 26 en 27 is ingegaan op de nadere regelgeving over wie eindverantwoordelijk
is voor gedwongen zorg thuis.
Is er in het geval van ambulante onvrijwillige/verplichte zorg sprake van permanent
bereikbaarheid van een deskundige zorgverlener voor hulpverzoeken van de patiënt/cliënt
of zijn naaste? Hoe wordt dit gegarandeerd? Wie houdt hier toezicht op?
Antwoord 62
Voor de antwoorden over dit onderwerp wordt verwezen naar antwoord 28.
Wanneer kan de Minister duidelijkheid geven over de rechtspositie van de groep patiënten
die zowel ggz- als psychogeriatrische problematiek hebben en daardoor onder zowel
het Besluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
als onder het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg vallen?
Antwoord 63
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar antwoord 31.
Ontwerpbesluit houdende regels ter uitvoering van de Wet zorg en dwang voor personen
met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Besluit zorg
en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten)
Hoofdstuk 6 – Cliëntenvertrouwenspersoon
De leden van de SP-fractie constateren dat er tijdens de behandeling van de Wzd in
de Eerste Kamer een aantal toezeggingen is gedaan. In dat kader vragen genoemde leden
of de taak-en functieomschrijving met bijbehorende kwaliteitseisen en opleidingseisen
voor de cliëntenvertrouwenspersoon al gereed is.
Antwoord 64
BeVeZo is voornemens de taak-en functieomschrijving met bijbehorende kwaliteitseisen
en opleidingseisen voor de cliëntenvertrouwenspersoon begin 2019 op te leveren.
In het ontwerpbesluit staat dat de beschikbaarheid van de cliëntenvertrouwenspersoon
op regionaal niveau wordt georganiseerd. Kan de Minister verduidelijken of cliëntenvertrouwenspersonen
op dezelfde wijze als de patiëntenvertrouwenspersonen worden aangesteld? Zo neen,
graag een toelichting
Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de Minister nader kan ingaan op de wijze
waarop de professionaliseringsslag van de cliëntenvertrouwenspersoon, zoals toegezegd
in de Eerste Kamer, zal worden bereikt. Wie houdt toezicht op dit proces? Erkent de
Minister dat in de Tweede Kamer is toegezegd dat de cliëntenvertrouwenspersoon van
gelijkwaardige kwaliteit zou zijn als de patiëntenvertrouwenspersoon? In dit licht
vragen genoemde leden of de Minister kan beargumenteren hoe de organisatiestructuur
van de cliëntenvertrouwenspersoon er nu precies uit gaat zien en waarom gekozen is
voor deze vorm. Kan de Minister hierbij toelichten of gekozen is voor een vorm van
marktwerking of niet? Hoe verhoudt deze keuze zich tot de harmonisatie van de Wzd
en de Wvggz?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe wordt geregeld dat ook in een ambulante setting
de zorgaanbieder de cliëntenvertrouwenspersoon informeert en hoe de Minister er tegenaan
kijkt tegenaan om kwaliteitseisen voor de functie van toepassing te laten zijn.
De leden van de D66-fractie lezen over de waarborgen die voortvloeien uit beide wetten
met name over de wensen en voorkeuren van betrokkenen en de rol van familie en naasten.
Deze leden vragen de Minister hoe deze twee zaken en de rol van vertrouwenspersonen
(cliëntenvertrouwenspersoon en patiëntenvertrouwenspersoon) verschillen tussen de
beide wetten en ontwerpbesluiten.
Antwoorden 25, 38, 45 en 65 – Vertrouwenspersonen
Artikel 5, derde lid, Wzd regelt dat de zorgaanbieder, voor zover de cliënt of zijn
vertegenwoordiger daarmee instemt, zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorg de
naam en contactgegevens van de cliënt en die van zijn vertegenwoordiger verstrekt
aan de cliëntvertrouwenspersoon (cvp). Op die manier kan de cvp de cliënt advies en
bijstand verlenen. Deze verplichting geldt ongeacht of er sprake is van zorg in een
accommodatie of van zorg in een ambulante setting.
Zowel voor de cliëntenvertrouwenspersoon als voor de patiëntenvertrouwenspersoon geldt
dat deze de wensen en voorkeuren van de cliënt of patiënt als uitgangspunt neemt.
In de GGZ-sector geldt dat familie en naasten een beroep kunnen doen op een familievertrouwenspersoon,
vanwege de soms tegenstrijdige belangen die ervaren worden tussen de wensen en voorkeuren
van de patiënt en die van diens naasten of familie. Vanuit de VG- en PG-sector is
de behoefte aan een aparte vertrouwenspersoon voor de familie niet naar voren gekomen.
Daar treedt ook veel vaker een vertegenwoordiger op (vaak een familielid of een naaste)
namens de cliënt vanwege diens wils(on)bekwaamheid. De cliëntenvertrouwenspersoon
is in principe dan ook bedoeld voor het bieden van advies en bijstand aan zowel de
cliënt als diens wettelijk vertegenwoordiger. Mochten de wensen en voorkeuren van
beiden toch verschillend zijn, dan is het mogelijk dat de cliënt en zijn vertegenwoordiger
elk door een eigen cliëntenvertrouwenspersoon worden ondersteund.
De wijze waarop de professionaliseringsslag van de cliëntenvertrouwenspersoon, zoals
toegezegd in de Eerste Kamer, zal worden bereikt, is afhankelijk van het model dat
gekozen wordt voor de organisatorische en financiële inbedding van de cliëntenvertrouwenspersoon
in de VG- en PG-sector. Dit geldt ook voor wie toezicht houdt op dit proces. Op dit
moment bevindt het traject waarin met de betrokken veldpartijen over dit alles wordt
gesproken, zich in een afrondende fase. Dit geldt ook voor het traject waarin onder
leiding van BeVeZo met de relevante partijen en met financiering vanuit het Ministerie
van VWS, de taak-en functieomschrijving met bijbehorende kwaliteitseisen en opleidingseisen
voor de cliëntenvertrouwenspersoon wordt ontwikkelt. Deze zijn bedoeld als professionele
standaard voor deze functie, en dienen daarmee als uitgangspunt voor onder meer de
vormgeving van de scholing. In beide trajecten is nadrukkelijk de inzet van zowel
de regering als uw Kamer meegenomen, dat (de kwaliteit van) de functie van cvp vergelijkbaar
moet zijn met die van de pvp in de ggz.
De regering is voornemens uw Kamer uiterlijk in het voorjaar van 2019 te informeren
over het uiteindelijke model voor de cliëntenvertrouwenspersoon.
Ontwerpbesluit houdende regels ter uitvoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
(Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg).
Paragraaf 1 – Ambulante verplichte zorg
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij nader kan uitleggen waarom een
zorgaanbieder zelf de afweging kan maken of zijn organisatie verplichte zorg dan wel
onvrijwillige zorg verantwoord aan kan bieden en hier dus niet toe verplicht is. Hoe
staat dit in verhouding met de zorgplicht?
Antwoord 66
De zorgaanbieder maakt in het algemeen de afweging of zijn organisatie gedwongen zorg
verantwoord kan aanbieden; hij is daartoe niet verplicht. Ook is het vanuit de patiënt
niet afdwingbaar dat hij de in zijn specifieke situatie benodigde gedwongen zorg in
een ambulante setting ontvangt. Indien betrokkene een voorkeur heeft voor ambulante
zorg, hoeft die voorkeur door de zorgaanbieder niet altijd gevolgd te worden wanneer
de zorgaanbieder van mening is dat die zorg niet op een goede en veilige manier in
de ambulante situatie geboden kan worden. Eventueel kan onderzocht worden of een andere
zorgaanbieder die zorg wel ambulant kan bieden. De zorgverzekeraar kan hierbij gevraagd
worden te bemiddelen.
Paragraaf 2 – Zorgvormen
Voorts vragen de leden van de SP-fractie de Minister om nader toe te lichten waarom
hij ervoor gekozen heeft om fixatie en insluiting als vorm van verplichte zorg/onvrijwillige
zorg in de ambulante setting toe te staan. Wie houdt toezicht op de thuissituatie,
wanneer iemand vastgebonden is? Kan het voorkomen dat iemand alleen gefixeerd thuis
zit, zonder aanwezige zorgverlener? Hoe garandeert de Minister de veiligheid van een
patiënt, wanneer deze thuis is gefixeerd?
Antwoord 67
In antwoord 13 is hier nader op ingegaan.
Kan de Minister nader ingaan op de afweging om domotica in te zetten om op afstand
toezicht te houden op de thuissituatie van een patiënt? Hoe zit het met privacy waarborgen?
Kan de Minister aangeven in welke situatie toezicht op afstand beter zou zijn dan
een fysieke zorgverlener, die bij iemand langs gaat? Wat wordt gedaan wanneer iemand
de hele dag op afstand in de gaten gehouden wordt en dan op een zeker moment doordraait
zonder adequate zorgverlening in de buurt?
Antwoord 68
Voor elke vorm van gedwongen zorg geldt dat deze noodzakelijk, proportioneel, doelmatig
en veilig moet zijn. Deze afweging is afhankelijk van de omstandigheden en het besluit
beoogt maatwerk mogelijk te maken. Voorstelbaar is dat een patiënt wel een vorm van
toezicht nodig heeft, maar de fysieke aanwezigheid van een zorgverlener intimiderend
vindt. Dan zou toezicht op afstand een betere oplossing zijn, mits de zorgaanbieder
kan garanderen dat er snel iemand ter plekke kan zijn. De privacy van betrokkene dient
hierbij te worden betrokken. Is cameratoezicht nodig of kan minder ingrijpend gebruik
gemaakt worden van uitluisterapparatuur? Wat betekent dit voor huisgenoten? De zorgverantwoordelijke
neemt deze overwegingen mee in zijn besluit tot toepassing van gedwongen zorg. Een
ander voorbeeld van de inzet van domotica is het eerder genoemde GPS-systeem waarmee
iemand met dementie niet ingesloten hoeft te worden, maar in geval van dwalen wel
snel kan worden opgespoord.
In het ontwerpbesluit wordt benadrukt dat ervoor gekozen is om geen verschil aan te
brengen in de toegestane vormen van ambulante gedwongen zorg tussen de verschillende
doelgroepen van de Wvggz en de Wzd.
Kan de Minister uitleggen waarom hij dan toch een reparatiewet aan het voorbereiden
is die de arts uit de Wzd haalt? Beseft de Minister dat hij hiermee bijdraagt aan
een verstoring van de beoogde harmonisatie? Graag ontvangen genoemde leden een toelichting.
Antwoord 69
De regering wil de leden van de SP-fractie er graag van verzekeren dat het geenszins
haar voornemen is om de arts uit de Wzd te halen. Wel beoogt de regering om mogelijk
te maken dat ook andere deskundige zorgverleners de rol van de Wzd-arts te laten vervullen.
Hiervoor is bij Koninklijke Boodschap van 22 november 2018 een wetsvoorstel bij de
Tweede Kamer ingediend (Kamerstuk 35 087).
Paragraaf 4 – Bestaande waarborgen voor verplichte zorg
Kan de Minister aangeven wat de consequenties zijn, wanneer een zorgaanbieder zorg
levert die niet voldoet aan de uitgangspunten subsidiariteit, proportionaliteit en
doelmatigheid?
Antwoord 70
Een van de algemene uitgangspunten van de Wvggz en de Wzd is dat verplichte of gedwongen
zorg alleen als ultimum remedium mag worden toegepast met inachtneming van de wettelijke
eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid, en veiligheid. Onder de
Wvggz zijn de zorgaanbieder en de geneesheer-directeur gezamenlijk verantwoordelijk
voor het bewaken van de kwaliteit van de verplichte zorg en het toezicht op de uitvoering
van verplichte zorg in ambulante omstandigheden, waaronder ook dat die zorg voldoet
aan dit algemene uitgangspunt. Onder de Wzd zijn dat de zorgverantwoordelijke en de
Wzd-arts. In eerste instantie zijn zij aan zet om te bewerkstelligen dat de zorgverantwoordelijke
uitvoering geeft aan een deugdelijk zorgplan dat in de actuele zorgbehoefte voorziet,
en dat de daadwerkelijk geleverde zorg daarmee in overeenstemming is. Daar hoort ook
de periodieke evaluatie en de tijdige afbouw van gedwongen zorg bij. Wanneer er zorgen
rijzen over de vraag of de zorg nog aan deze uitgangspunten voldoet, kan de patiënt,
zijn vertegenwoordiger, familie en naasten, de familievertrouwenspersoon, de patiëntenvertrouwenspersoon,
respectievelijk de cliëntvertrouwenspersoon dit met de zorgaanbieder, zorgverantwoordelijke
of geneesheer-directeur, respectievelijk Wzd-arts bespreken.
De betrokkene kan een klacht indienen bij de klachtencommissie met de mogelijkheid
van beroep bij de rechter. Hij kan ook een schadevergoeding eisen.
De patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon kunnen er vanuit hun
functie ook voor kiezen om bij de inspectie melding te doen van klachten waarop de
zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke onvoldoende, niet of
niet tijdig reageert. Ook kunnen de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon
tekortkomingen in de structuur en de uitvoering van de zorg – voor zover deze afbreuk
doen aan de rechten van de betrokkene – signaleren en aan de inspectie melden. Ook
in de Wzd heeft de cliëntenvertrouwenspersoon tot taak om signalen over tekortkomingen
in de structuur of de uitvoering van onvrijwillige zorg of onvrijwillige opname en
verblijf, voor zover deze afbreuk doen aan de rechten van een cliënt, aan de inspectie
te melden.
Daarnaast rust op de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de Wzd-arts en de zorgverantwoordelijke
een meldingsplicht aan de IGJ indien bij hem het gegronde vermoeden bestaat dat de
uitvoering van de verplichte zorg ernstig tekort schiet.
De IGJ kan vervolgens als toezichthouder op deze wetten optreden ten opzichte van
zorgaanbieders.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie hoe de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ) toe gaat zien op de toepassing van dwangmaatregelen, zoals fixatie, in de thuissituatie?
Heeft de Minister hier met de IGJ over gesproken?
Antwoord 71
Uiteraard heeft de IGJ in verschillende fasen in de totstandkoming van de regelgeving
geadviseerd over de mogelijkheden om in de ambulante setting gedwongen zorg te verlenen.
De opmerkingen van de IGJ hebben tot enkele aanscherpingen geleid die zijn beschreven
in de paragraaf «Toezicht- en handhavingstoets». Het is in de eerste plaats aan de
zorgverantwoordelijke om een zorgvuldig oordeel te vellen over de omstandigheden waarin
gedwongen zorg veilig en verantwoord kan worden toegepast. De IGJ houdt toezicht op
de wijze waarop de zorgaanbieder hier in de praktijk vorm aan geeft. De IGJ zet hierbij
haar toezichtscapaciteit gericht in. Enerzijds zal dat zijn op grond van meldingen,
anderzijds risicogestuurd.
De IGJ wijst er overigens op dat nog onzeker is hoe vaak gedwongen zorg buiten accommodaties
toegepast zal worden en kan daarom nog geen uitspraken doen over de capaciteit die
nodig is om haar toezicht vorm te geven. Vanzelfsprekend houdt de IGJ dit nauwlettend
in de gaten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier