Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het bericht dat de vader van een ontvoerd kind alimentatie moet betalen
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht dat de vader van een ontvoerd kind alimentatie moet betalen (ingezonden 14 september 2018).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 12 december 2018). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 168.
Vraag 1
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van de leden Van Nispen, Van Oosten
en Van Toorenburg over het bericht dat de vader van een ontvoerd kind alimentatie
moet betalen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3
Kunt u verduidelijken of het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), na
uw gesprek met deze organisatie, nu actief toetst of verzoeken vanuit het buitenland
rechtsgeldig zijn en dus gebaseerd zijn op gedegen rechtelijke procedures met hoor
en wederhoor, voordat zij daar uitvoering aan geeft?
Heeft het LBIO dusdanig zicht op verzoekprocedures bij centrale autoriteiten van andere
landen dat zij zeker weet dat verzoeken rechtmatig zijn en er geen sprake is van bijvoorbeeld
kinderontvoering? Zo ja, op welke wijze controleert zij dit? Zo nee, waarom niet?
Waarom worden verzoeken ondanks het ontbreken van controlemogelijkheden alsnog uitgevoerd
door het LBIO?
Antwoord 2, 3
Zoals eerder aangegeven ben ik met het LBIO in gesprek gegaan om te bekijken op welke
wijze de huidige praktijk verbeterd kan worden, binnen de beperkte mogelijkheden die
de verdragen daartoe bieden. Het ging hierbij om een verbetering op drie punten. Hierbij
geef ik deze punten en de laatste stand van zaken weer.
1. De alimentatieplichtige ouder krijgt eerder een stem doordat het LBIO in verlofzaken2 – die onder de Haagse verdragen uit 1973 en 2007 of het Verdrag van New York vallen
– in het verzoek aan de rechtbank een samenvatting van de eventuele bezwaren van de
alimentatieplichtige ouder opneemt.
Het LBIO heeft de werkwijze veranderd in zaken die vallen onder de Haagse verdragen
uit 1973 of 2007 of het Verdrag van New York. Indien er sprake is van een verzoek
van een buitenlandse Centrale autoriteit om de alimentatie te laten innen door de
Nederlandse rechter wordt de alimentatieplichtige door het LBIO benaderd met het verzoek
een inhoudelijk reactie te geven die het LBIO meestuurt aan de rechtbank. Op deze
manier geeft het LBIO eerder een stem aan de alimentatieplichtige en wordt hem of
haar de gelegenheid geboden zijn of haar kant van het verhaal te doen. Overigens kan
de alimentatieplichtige ook verweer voeren of bezwaar en beroep aantekenen.
2. Indien een zaak hiertoe aanleiding geeft, zal het LBIO vanaf nu tevens een check doen
bij de Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (Ca) of
er een kinderontvoeringszaak loopt of heeft gelopen, onder voorbehoud van privacy
beletselen. Deze informatie wordt eveneens bijgevoegd in het verzoek aan de rechter.
Ten aanzien van de check die het LBIO bij de Ca kan doen is een voorbehoud gemaakt
omtrent mogelijke privacy beletselen. Met privacy dient zorgvuldig te worden omgegaan.
Ook door instanties en de overheid. Ik heb de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd
om een standpunt ten aanzien van deze gegevensuitwisseling.
3. Het LBIO zal beleid gaan ontwikkelen over de invulling van de beperkte discretionaire
ruimte die de verschillende verdragen bieden voor de weigering van medewerking aan
het verzoek van een buitenlandse instantie.
Voor alimentatiezaken van buiten de Europese Unie spelen het Verdrag van New York
uit 1956, het Haagse erkenning en executieverdrag uit 1973 of het Haagse alimentatieverdrag
uit 2007 (dat de eerdere twee verdagen vervangt) een rol.
Op grond van dit laatst genoemde verdrag kan de ontvangende centrale autoriteit (in
Nederland het LBIO) het verzoek weigeren als kennelijk niet aan de vereisten van het
verdrag is voldaan. Deze toets houdt in dat bezien wordt of de juiste juridische stukken
aanwezig zijn. In zaken betreffende erkenning en tenuitvoerlegging betekent dit dat
er ook een stuk moet zijn bijgevoegd waaruit blijkt dat, in het geval een verweerder
niet is verschenen, deze naar behoren in kennis is gesteld van de procedure en in
de gelegenheid is gesteld zich te verweren. Ook kan worden nagegaan of de procedure
van het verdrag juist wordt gebruikt. Wanneer eerder door een zelfde partij een zelfde
verzoek ten aanzien van dezelfde schuldenaar is gedaan waarover een beslissing is
gegeven en er geen wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, kan een verzoek
worden geweigerd.
Vraag 4
Verandert de toetreding van een land als de Oekraïne aan het Haags Kinderontvoeringsverdrag
iets aan de manier waarop het LBIO met verzoeken vanuit dat land omgaat? Zo ja, wat
precies?
Antwoord 4
Het Haags Kinderontvoeringsverdrag is voor Oekraïne op 1 september 2006 in werking
getreden en geldt tussen Oekraïne en Nederland sinds 1 februari 2007. In algemene
zin versterkt de toetreding tot het Kinderontvoeringsverdrag de samenwerking tussen
de beide landen. De toetreding van een land tot het verdrag leidt er in de regel toe
dat de teruggeleidingsprocedure spoediger zal verlopen. Het leidende principe van
het verdrag is immer «Eerst terug, dan praten». Dit zal in de eerste plaats helpen
te voorkomen dat schrijnende situaties ontstaan waarbij een kind wordt ontvoerd zonder
dat hiertegen kan worden opgetreden en tegelijkertijd een aanspraak wordt gedaan op
kinderalimentatie door de meenemende ouder richting de achtergebleven ouder. De toetreding
tot het Haags Kinderontvoeringsverdrag heeft geen directe invloed op het beoordelingskader
of de werkwijze van het LBIO.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.