Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Slootweg en Rog over de maatschappelijke diensttijd en de status van het diplomasupplement na het vervullen hiervan
Vragen van de leden Slootweg en Rog (beiden CDA) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de maatschappelijke diensttijd en de status van het diplomasupplement na het vervullen hiervan (ingezonden 16 november 2018).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
7 december 2018).
Vraag 1
Hoe verhoudt zich uw reactie tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2019 dat «er een risico ontstaat op
een voorkeursbehandeling voor jongeren die de maatschappelijke diensttijd hebben vervuld»
met het regeerakkoord dat spreekt over «een pre voor jongeren die solliciteren bij
de overheid die hun maatschappelijke diensttijd hebben vervuld»?1
Antwoord 1
In mijn reactie heb ik aangegeven dat het van belang is om tot een vorm van waardering
te komen voor jongeren die een maatschappelijke diensttijd hebben gedaan. Dat is ook
de opdracht die het kabinet zichzelf in het regeerakkoord heeft gesteld. Hoe die vorm
er het beste uit kan komen te zien, is onderdeel van het grotere ontwerpproces van
de diensttijd. Stap één is het ontwerp van een betekenisvolle diensttijd, stap twee
is de vorm van waardering die de overheid en andere partijen daaraan geven. Ik vind
het op dit moment te vroeg om aan te geven hoe deze waardering een goede invulling
kan krijgen door de overheid vanuit het werkgeversperspectief. Van belang daarbij
is in elk geval dat de overheid blijft streven om een brede afspiegeling van de maatschappij
te vormen. Het doen van een maatschappelijke diensttijd moet in die zin niet tot voorkeursbehandeling
of beperking van diversiteit leiden.
In het algemeen wil ik graag benadrukken dat ik veel waarde hecht aan de gekozen werkwijze
voor het ontwerp van de maatschappelijke diensttijd. Zoals ik in mijn eerdere brieven
over dit onderwerp heb aangegeven, is het voor het succesvol uitwerken van de diensttijd
essentieel dat onze partners – jongeren, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties
en medeoverheden – de ruimte krijgen om aan te geven wat wel en niet werkt. Hun inzichten
zijn van doorslaggevend belang. Ik kan omwille van deze werkwijze niet vooruitlopen
op specifieke onderdelen van de diensttijd, zonder dat we eerst met elkaar hebben
onderzocht en bepaald hoe we tot een goede, betekenisvolle inrichting van de diensttijd
komen.
Vraag 2
Hoe staat het met de uitwerking van een diplomasupplement als getuigschrift van maatschappelijke
betrokkenheid en met ingang van wanneer ontvangen jongeren die de maatschappelijke
diensttijd hebben vervuld het diplomasupplement als getuigschrift?
Antwoord 2
Ook dit is onderdeel van de bredere uitwerking van de maatschappelijke diensttijd.
Jongeren geven aan dat zij het opdoen van nieuwe vaardigheden en de erkenning van
die vaardigheden via een certificaat zeer waardevol te vinden. Voor een certificaat
is herkenbaarheid en de maatschappelijke waarde die eraan wordt toegekend van groot
belang. Daarvoor zijn verschillende mogelijkheden, zoals een plusdocument bij het
diploma, de erkenning van elders verworven competenties of bijvoorbeeld vormen van
praktijkverklaringen. Ik wil wel voorkomen dat de term diplomasupplement zonder meer
suggereert dat de diensttijd verbonden is aan het onderwijs. Met de maatschappelijke
diensttijd richt het kabinet zich in principe op álle jongeren, dus ook de jongeren
die niet in opleiding zijn of die een opleiding volgen die niet resulteert in een
diploma.
Overigens wordt binnen een aantal proeftuinen geëxperimenteerd met vormen van certificering.
Vraag 3
Per wanneer geldt dit getuigschrift als pre wanneer jongeren solliciteren naar een
functie bij de overheid en welke overheidsinstanties zullen hier aan mee doen?
Antwoord 3
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 4
Wordt het diplomasupplement al als pre meegenomen bij de selectie van kandidaten of
is het pas een pre bij gelijke geschiktheid van kandidaten?
Antwoord 4
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 5
Bent u bekend met de «award of excellence»-certificaat, die jongeren in Engeland kunnen
verdienen bij maatschappelijke inzet, waar zowel de overheid als 50 toonaangevende
werkgevers in Engeland aan verbonden zijn? Gaat u bij de beleidsverkenning van het
diplomasupplement kijken naar deze «award of excellence»-certificaten? Hoe zien de
afspraken eruit die u met het bedrijfsleven maakt zodat het diplomasupplement voor
jongeren als pre geldt? En bent u bereid zich daarbij te laten inspireren door deze
aanpak?
Antwoord 5
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 aangaf, zijn er veel interessante vormen
van certificering, zowel in Nederland als in het buitenland. Zo is in Nederland het
bedrijfsleven betrokken bij de ontwikkeling van praktijkverklaringen. Hierdoor ontstaat
de noodzakelijke maatschappelijke waarde die een certificaat moet vertegenwoordigen
om als passende beloning te gelden. Bij het uitwerken van de meest geschikte vorm
van certificering laat ik mij door al deze voorbeelden inspireren.
Vraag 6
Welke initiatieven heeft u genomen om proeftuinen in te richten bij Defensie en in
het Onderwijs? Zo ja, wat was daarop het antwoord? Zo nee, waarom niet, gezien het
gegeven dat men bij Defensie ervaring heeft met het opleiden van jongeren en het Onderwijs
ervaring heeft met de maatschappelijke stage?
Antwoord 6
Beide sectoren zijn vanaf de start betrokken bij de inrichting van de proeftuinen,
onder andere door deelname vanuit de departementen aan de ambtelijke interdepartementale
werkgroep Maatschappelijke diensttijd. Het is uiteindelijk aan de organisaties zelf
om een proeftuin te ontwikkelen en voor honorering voor te dragen. Dat leidt overigens
niet in alle gevallen ook tot honorering van de voorstellen. Deze worden door onder
meer door een jongerenpanel en een programmacommissie beoordeeld op passendheid binnen
de criteria van de maatschappelijke diensttijd. In de sector onderwijs heeft het actieprogramma
van ZonMw geleid tot deelname en betrokkenheid bij meerdere proeftuinen, verspreid
over verschillende onderwijstypen. De resultaten uit deze proeftuinen delen we breder
in de verschillende sectoren, zodat we de betrokkenheid verder verbreden.
Vraag 7
Deelt u de veronderstelling dat de Onderwijssector ook een belangrijke bijdrage kan
leveren aan de maatschappelijke diensttijd door dit de combineren met lessen burgerschap,
die volgens het regeerakkoord ook extra aandacht verdient? Bent u bereid aan te dringen
op ruimere deelname van sectoren, zoals Defensie en Onderwijs, aan de proeftuinen
van de maatschappelijke diensttijd? Zo ja, binnen welke termijn wilt u dit voor elkaar
krijgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Zoals ook door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is aangegeven bij
de begrotingsbehandeling 2019 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
is die betrokkenheid bij de maatschappelijke diensttijd zeer gewenst en krijgt deze,
zoals ik in mijn vorige antwoord al aangaf, gelukkig ook al vorm via de proeftuinen.
Dat is een goede eerste stap, die ik via de lopende contacten met deze sectoren verder
hoop uit te breiden. Langs deze weg wil ik ook, samen met Defensie, invulling geven
aan de motie die oproept om ruimte te creëren voor de maatschappelijke diensttijd
bij Defensie.
Vraag 8
Op welke wijze heeft u bij de ontwikkeling en inrichting van de maatschappelijke diensttijd
ervaring opgedaan van het Europees Solidariteitskorps, met name op het punt dat bij
het Europees Solidariteitskorps «stages en banen op solidariteitsgerelateerde gebieden
jongeren extra kansen bieden op de arbeidsmarkt (rechtskader Europees Solidariteitskorps
(COM) 2017 262)»
Antwoord 8
Op 27 september 2018 heeft de Europese Raad een verordening over het Europees Solidariteitskorps
(ESK) aangenomen. Deze nieuwe verordening biedt jonge Europeanen de kans om bij te
dragen tot de ontwikkeling van Europa door deel te nemen aan een aantal activiteiten
die de samenleving als geheel ten goede moeten komen. Er wordt een breed scala van
activiteiten voorgesteld, waaronder vrijwilligerswerk, stages, banen en door jongeren
geleide solidariteitsprojecten. De relevante ervaringen die binnen het ESK worden
opgedaan zullen worden betrokken bij de ontwikkeling en inrichting van de maatschappelijke
diensttijd.
Vraag 9
Hoe staat het met de ambitie uit het regeerakkoord om bij vroegtijdige schoolverlaten
een meer verplichtend karakter van de maatschappelijke diensttijd te realiseren?
Antwoord 9
Dit is geen doel op zich, het regeerakkoord spreekt immers van een vrijwillige diensttijd.
De ambitie om een meer verplichtend karakter van de diensttijd te verkennen is direct
verbonden aan het regeerakkoordvoornemen om de kwalificatieplicht te verlengen van
18 naar 21 jaar. Dat is een complex dossier, waarvoor het primaat bij collega Van
Engelshoven ligt. Wij hebben hierover onderling goed contact. Wel heb ik in dit kader
aan uw Kamer toegezegd om in de tweede call expliciet ruimte te bieden voor initiatieven
die willen experimenteren met meer verplichtende varianten van de diensttijd. Hierdoor
kunnen we alvast ervaring opdoen met het succesvol inrichten van de diensttijd voor
de groep jongvolwassenen zonder startkwalificatie om de verlengde kwalificatieplicht
te ondersteunen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.