Verslag commissie Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven : Verslag over het verzoekschrift van de heer H.W.W. en mevrouw J.B.W.-S. te Z. inzake toepassing hardheidsclausule
35 035 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven
Nr. 3
VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN DE HEER H.W.W. EN MEVROUW J.B.W.-S. TE Z.2 INZAKE TOEPASSING HARDHEIDSCLAUSULE
Vastgesteld 6 december 2018
Klacht
Verzoekers, een echtpaar dat zich laat vertegenwoordigen door een belastingadviseur,
beklagen zich over de afwijzing van hun verzoek om met toepassing van de hardheidsclausule
de waarde in bewoonde staat als waarderingsgrondslag voor de definitieve vaststelling
van het inkomen in box 1 over het jaar 2012 toe te staan.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
Verzoekers, houders van een melkveebedrijf in een vennootschap onder firma samen met
hun zoon, hebben in 2007 een nieuwe leeftijdsbestendige woning laten bouwen op het
bouwblok waarop ook de oude boerderij is gesitueerd, met de bedoeling deze mettertijd
zelf te gaan bewonen. De nieuwe woning behoorde tot het persoonlijk bedrijfsvermogen
van verzoekers. Ultimo 2012 wordt de vennootschap ontbonden en zet de zoon het bedrijf
voort. Na deze datum zijn verzoerkers in de oude bedrijfswoning blijven wonen, omdat
zij een zorgtaak vervulden ten aanzien hun ouders en een oom die bij hen inwoonden.
Pas in het najaar van 2014,
dus geruime tijd na staking (uittreding) uit de onderneming, zijn verzoekers naar
de nieuwe woning verhuisd. In verband met de heffing van de zogenaamde stakingswinst
hebben de verzoekers in de aangifte IB/PVV 2012 hun nieuwe woning voor de waarde in
bewoonde staat, dat wil zeggen een lagere waarde dan de waarde in het economisch verkeer,
overgebracht naar privé verrmogen. De Belastingdienst heeft deze handelwijze echter
niet geaccepteerd en eind 2016 alsnog aan verzoekers aanslagen IB/PVV opgelegd. Verzoekers
zijn hiertegen in bezwaar gekomen, zij het niet binnen de daarvoor gestelde termijn,
zodat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is verklaard. Vervolgens heeft de inspecteur
het bezwaar ambtshalve beoordeeld en afgewezen op grond van de overweging dat de woning
(nog) niet door belastingplichtge werd bewoond op het moment van overbrengen naar
privé vermogen en er dus geen waardedrukkende factor aanwezig was. Verzoekers zijn
niet in beroep gegaan tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift.
Wel hebben zij de Staatssecretaris van Financiën verzocht om met toepassing van de
hardheidsclausule cf. artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de waarde
in bewoonde staat als waarderingsgrondslag voor de definitieve vaststelling van het
inkomen in box 1 toe te staan. Dit verzoek is afgewezen omdat er dan sprake moet zijn
van een «onbillijkheid van overwegende aard», dat wil zeggen een gevolg dat de wetgever
had voorkomen als hij dat bij het maken van de wet had voorzien. Naar het oordeel
van de Staatssecretaris is dat in deze situatie niet het geval.
Overwegingen
Verzoekers zijn van oordeel dat de Staatssecretaris ten onrechte geen oog heeft voor
de bijzondere feiten en omstandigheden van hun casus. Hij zou teveel vasthouden aan
de letterlijke tekst van het beleidsbesluit van 31 augustus 2009, nr. CPP2009/1092M
in plaats van te kiezen voor een ruimere uitleg op grond van maatschappelijke argumenten.
Verzoekers menen dat dit besluit er juist voor bedoeld is om de waardedruk door duurzame
zelfbewoning vast te stellen en dat zij aantoonbaar aan de voorwaarde van duurzame
zelfbewoning voldoen. Zij wonen er immers nog steeds en zijn niet voornemens de woning
te verlaten, tenzij zij daartoe door slechte gezondheid worden gedwongen. Het niet
toepassen van de waarderingsgrondslag is voor verzoekers een hardheid die door toepassing
van de hardheidsclausule had moeten worden opgeheven. Er wordt volgens hen geen rekening
gehouden met door de overheid zelf geinitieerde maatschappelijk gewenste toename van
de zorg in de thuissituatie.
In zijn reactie verwijst de Staatssecretaris naar voornoemd besluit waarin expliciet
gesteld wordt dat als een ondernemer op het tijdstip van staking zijn tot het ondernemingsvermogen
behorende woning met ondergrond naar het privévermogen overbrengt, alleen dan met
de waardedrukkende factor rekening moet worden gehouden als hij daarin zelf woont
en duurzaam blijft wonen. Ook verwijst de Staatssecretaris naar de Hoge Raad die in
zijn arrest van 17 oktober 1990 uitdrukkelijk beslist dat de waardedrukkende factor
zelfbewoning alleen geldt als deze zelfbewoning reeds bestaat voor de overgang naar
het privévermogen. Hij ziet geen aanleiding in deze casus een ruimhartiger beleid
te voeren dan in voornoemd besluit is verwoord en acht de hardheidsclausule niet van
toepassing.
Oordeel van de commissie3
De commissie is van oordeel dat de zienswijze van de Staatssecretaris kan worden gedeeld.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Koopmans
De griffier van de commissie, Roovers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.M.G. Koopmans, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier