Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk
34 372 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III)
Nr. 29
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 december 2018
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 11 oktober
2018 over het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk (Kamerstuk 34 372, nr. 28).
De vragen en opmerkingen zijn op 9 november 2018 aan de Minister van Justitie en Veiligheid
voorgelegd. Bij brief van 4 december 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
INHOUDSOPGAVE
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
1.
Algemeen
2
2.
Inleiding
3
3.
Het onderzoek in een geautomatiseerd werk
3
3.1
Deskundigheid van opsporingsambtenaren
3
3.2
De uitvoering van een bevel van de officier van justitie
3
3.3
De vastlegging van gegevens over de uitvoering van een bevel in logbestanden
4
3.4
Technische eisen aan en keuring van een technisch hulpmiddel voor het verrichten van
onderzoekshandelingen
4
3.5
Het verrichten van onderzoekshandelingen in een geautomatiseerd werk
5
3.6
Verstrekking van ter uitvoering van een bevel vastgelegde gegevens
5
4.
Gegevensverwerking
5
5.
Toezicht
5
6.
De toepassing van de bevoegdheid met het oog op het vastleggen van gegevens of het
ontoegankelijk maken van gegevens
6
7.
Overig
6
II.
Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
6
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1. Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Besluit onderzoek
in een geautomatiseerd werk. Het stemt deze leden positief dat er in het besluit uitvoerig
en gedegen uiteen is gezet hoe de procedure voor het doen van een onderzoek in een
geautomatiseerd werk is vormgegeven. Bij een dergelijke zware bevoegdheid is van belang
dat de procedures met waarborgen zijn omkleed en dat deze procedures goed worden nageleefd.
Voornoemde leden zien dit terugkomen in het besluit, maar hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit onderzoek in een
geautomatiseerd werk. De leden zijn content met het feit dat de regering er bij de
uitvoering van de Wet computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372) voor zorgt dat de markt in onbekende kwetsbaarheid zo min mogelijk wordt gestimuleerd
en de schade aan cyberveiligheid zo klein mogelijk is. Slechts in een specifieke zaak,
en als minder schadelijke alternatieven (gebruik van inloggegevens, social engineering
of bekende kwetsbaarheden) zijn doorlopen, mag hacksoftware worden ingekocht. Leveranciers
van dergelijke software worden gescreend door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(AIVD) en verkopen niet aan dubieuze regimes. Bovendien worden statistieken over het
gebruik van hacksoftware jaarlijks openbaar gemaakt. Deze leden zien dit als een significante
verbetering ten opzichte van de bestaande situatie waarin opsporingsdiensten onbeperkt
hacksoftware konden inkopen en daarmee de markt in onbekende kwetsbaarheden zouden
stimuleren. Toch hebben voornoemde leden nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Besluit onderzoek
in een geautomatiseerd werk. Zij hebben daarover nog wel enkele vragen.
2. Inleiding
De leden van de SP-fractie hebben de Wet computercriminaliteit III steeds zeer kritisch
bekeken. Ook het Ontwerpbesluit onderzoek in een geautomatiseerd werk (Kamerstuk 34 372, nr. 26), dat de feitelijke uitwerking van de wet behelst, kon op de nodige kritische kanttekeningen
rekenen van de genoemde leden en ook van de leden van D66-fractie. Zo vroegen de leden
van de SP-fractie of hackbevoegdheden niet te veel uitgebreid zouden worden, en spraken
zij hun zorgen uit over het gebruik van kwetsbaarheden in geautomatiseerde werken
die door de opsporingsdiensten gebruikt kunnen worden (Kamerstuk 34 372, nr. 27, blz. 2 en 3).
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het nu voorliggende besluit niet
afwijkt ten opzichte van het ontwerpbesluit. Kan uiteen worden gezet op welke punten
dit besluit toch afwijkt van het ontwerpbesluit en ook waarom? Wat is er nu precies
met de stevige eerdere kritiek gedaan?
3. Het onderzoek in een geautomatiseerd werk
3.1 Deskundigheid van opsporingsambtenaren
De leden van de CDA-fractie lezen dat op grond van het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd
werk de genoemde ambtenaren worden aangewezen voor het onderzoek in een geautomatiseerd werk, indien zij lid zijn van een
technisch team. Kunt u aangeven aan welke buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld
in artikel 141 sub b, c en d, en artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering moet
worden gedacht? In welke gevallen zijn deze buitengewone opsporingsambtenaren lid
van een technisch team?
Verder lezen voornoemde leden in het besluit dat de technische teams, in ieder geval
gedurende de beginfase, centraal worden belegd in de politieorganisatie. Deze leden
achten dit verstandig, maar vragen hoe het toezicht verloopt ten aanzien van de personen
die geen lid zijn van een technisch team, maar wel worden aangewezen voor het doen
van onderzoek in een geautomatiseerd werk? Verder vragen deze leden de regering of
het is uitgesloten dat iemand van het tactisch team gevraagd kan worden eenmalig dan
wel incidenteel onderzoek te doen in een geautomatiseerd werk?
De leden van de D66-fractie vragen een nadere toelichting op de opleidingseisen van
opsporingsambtenaren. Wat voor soort kennis en vaardigheden moeten opsporingsambtenaren
precies hebben om in aanmerking te komen voor deze functie? Is besef van dilemma’s
op het gebied van cybersecurity, zoals het stimuleren van de markt in «0-days» en
ethiek, onderdeel van die opleidingseisen?
3.2 De uitvoering van een bevel van de officier van justitie
De leden van de CDA-fractie lezen dat uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken
in het Regeerakkoord 2017 – 2021 ten aanzien van de hacksoftware. Kunt u aangeven
of de extra te maken kosten van de hacksoftware opgevangen worden door de in het Regeerakkoord
toegezegde gelden voor de uitvoering van de Wet Computercriminaliteit III? Kunt u
bevestigen dat de kosten van een technisch hulpmiddel of van een onderzoek niet doorslaggevend
zullen zijn in de afweging of een bevoegdheid zal worden ingezet?
Ten aanzien van de ambtenaren die door de korpschef zijn aangewezen om als enige toegang
te hebben tot de vastgelegde gegevens die zijn verzameld bij het verrichten van onderzoekshandelingen,
vragen voornoemde leden of deze ambtenaren ook onderdeel (kunnen) zijn van het technische
team.
De leden van de D66-fractie constateren dat alleen in uiterste gevallen gebruik gemaakt
mag worden van commerciële hacksoftware. Daarbij stelt u dat deze software alleen
kan worden gebruikt wanneer minder ingrijpende middelen zoals het gebruik van inloggegevens,
social engineering of bekende kwetsbaarheden niet toereikend zijn om heimelijk toegang
te verkrijgen tot een geautomatiseerd werk. Op welke manier wordt vastgesteld dat
deze minder ingrijpende en minder schadelijke middelen niet toereikend zijn? Deelt
u de mening dat de ontoereikendheid van een techniek als social engineering alleen
geconstateerd kan worden door het toepassen van de techniek op de betreffende verdachte?
Kan een rapport haalbaarheidsonderzoek het voorstel voor het inkopen van commerciële
hacksoftware bevatten als niet eerst minder ingrijpende en minder schadelijke alternatieven
zijn geprobeerd? Welke eisen worden gesteld aan de beveiliging van de technische infrastructuur
waarop gegevens tijdens het verrichten van onderzoeksafdelingen worden geregistreerd?
Bent u bereid bij het publiceren van statistieken over het gebruik van software te
specificeren in hoeveel zaken commerciële hacksoftware is ingekocht?
3.3 De vastlegging van gegevens over de uitvoering van een bevel in logbestanden
De leden van de D66-fractie vragen een nadere toelichting op het procedureel vastleggen
binnen de politieorganisatie dat handmatige logging plaatsvindt. Wat wordt er verstaan
onder handmatige logging? In hoeverre is dit, gezien het belang van de betrouwbaarheid
en integriteit van vastgelegde gegevens, wenselijk? Welke eisen worden gesteld aan
de technische infrastructuur waarop de logging-gegevens worden opgeslagen? Bevinden deze technische infrastructuur of servers zich altijd in Nederland?
3.4 Technische eisen aan en keuring van een technisch hulpmiddel voor het verrichten
van onderzoekshandelingen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Dienst landelijke operationele samenwerking
belast wordt met de keuring van technische hulpmiddelen die gebruikt worden voor het
verrichten van onderzoekshandelingen in een geautomatiseerd werk. Op dit moment is
deze dienst belast met de traditionele technische hulpmiddelen die worden ingezet
bij stelselmatige observatie, zo begrijpen deze leden. Hoe schat u het kennisniveau
van deze dienst in het terrein van technische hulpmiddelen die het mogelijk maken
geautomatiseerde werken binnen te dringen? Deze leden vermoeden dat in sommige gevallen
complexe technische hulpmiddelen ingezet en gekeurd moeten gaan worden en achten het
van belang dat dit goed gebeurt. Welke ondersteuning ten aanzien van verbetering van
het kennisniveau op dit moment en in de toekomst kan de Dienst verwachten?
Ook vragen voornoemde leden hoe er is nagedacht over de toepassing van software die
gebruikt maakt van algoritmes en wellicht in de toekomstig kunstmatige intelligentie.
Hoe wordt er bijvoorbeeld op toegezien dat de werking van deze algoritmes altijd uitlegbaar
blijft zodat het technisch gekeurd kan worden? Wordt er in dergelijke gevallen rekening
gehouden met de omstandigheid dat het uitlegbaar is voor de rechter die mogelijk bij
de behandeling van de strafzaak de volledige informatie opvraagt over de verrichte
onderzoekshandelingen?
De leden van de D66-fractie vragen u nader toe te lichten of de technische infrastructuur
waarop onderzoeksgegevens worden opgeslagen altijd in beheer zijn van de politie.
Kan het ook voorkomen dat de infrastructuur in beheer is van de verkoper van commerciële
hacksoftware? Bevindt deze technische infrastructuur zich altijd in Nederland? Wat
is de reden dat de wijze waarop het binnendringen bij het gebruik van commerciële
hacksoftware plaatsvindt geen onderdeel uitmaakt van het keuringsproces? Is dat niet
juist noodzakelijk bij het bepalen van de risico’s voor het te onderzoeken geautomatiseerd
werk, waaronder schade aan derden?
3.5 Het verrichten van onderzoekshandelingen in een geautomatiseerd werk
De leden van de CDA-fractie lezen dat een technisch hulpmiddel dat niet van tevoren
is gekeurd in bepaalde gevallen kan worden ingezet worden. Deze uitzondering geldt
als het onderzoeksbelang dit dringend vordert en in dergelijke gevallen wordt het
hulpmiddel achteraf gekeurd of, in uiterste gevallen, niet gekeurd. Deze leden vragen
of bij de achteraf keuring van het hulpmiddel ook wordt bepaald of het middel op de
juiste manier is ingezet. Wat gebeurt er in het geval het hulpmiddel wordt afgekeurd,
maar al wel is ingezet bij onderzoekshandelingen? Welke gevolgen heeft dit voor het
onderzoek?
3.6 Verstrekking van ter uitvoering van een bevel vastgelegde gegevens
De leden van de D66-fractie vragen een nadere toelichting op «bewerking» in het geval een selectie gemaakt moet worden van de vastgelegde gegevens. Welke
procedurele waarborgen zijn mogelijk indien onderzoekshandelingen zonder technische
hulpmiddel worden verricht? Klopt het dat het in dit geval concreet gaat om het gebruik
van de verdachte buitgemaakte inloggegevens? Is er een standaard methode van logging
in een dergelijke situatie?
4. Gegevensverwerking
De leden van de D66-fractie constateren dat gegevens die tijdens een onderzoek worden
buitgemaakt tevens persoonsgegevens kunnen bevatten van onschuldige mensen die geen
verdachte zijn. Hoe wordt de privacy van deze mensen geborgd en worden gegevens van
deze mensen vernietigd? Kunt u de volgende zin nader toelichten: «De verwijderde politiegegevens
worden gedurende een termijn van vijf jaren bewaard ten behoeve van verwerking met
het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en vervolgens
gearchiveerd of vernietigd (artikel 14, eerste lid, Wet politiegegevens).»? Hoe kunnen
«verwijderde gegevens» alsnog vijf jaar bewaard worden? Hoe kunnen «verwijderde gegevens»
gearchiveerd worden?
5. Toezicht
De leden van de SP-fractie vinden dat het toezicht van de Inspectie Justitie en Veiligheid
op de uitvoering van de in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheden kwalitatief goed
moet zijn. Zijn inmiddels voldoende mensen met kennis en expertise in dienst bij de
Inspectie om goed toezicht te kunnen houden? Zo ja, kan dit nader onderbouwd worden?
Zo nee, waarom (nog) niet?
6. De toepassing van de bevoegdheid met het oog op het vastleggen van gegevens of
het ontoegankelijk maken van gegevens
De leden van de D66-fractie vragen u nader in te gaan op het punt van de Nederlandse
Orde van Advocaten dat de aanwijzing van het misdrijf «witwassen» surveillance toestaat
van ieder persoon met niet onmiddellijk verklaarbaar bezit. Kunt u inhoudelijk reageren
op dit bezwaar? Bent u bereid bij de evaluatie van de Wet computercriminaliteit III
uiteen te zetten hoe vaak voor welk soort misdrijf de bevoegdheid is ingezet?
7. Overig
De leden van de SP-fractie zijn op de hoogte van het voornemen tot evaluatie van de
Wet computercriminaliteit III. Kan een uitkomst van deze evaluatie te zijner tijd
ook zijn dat de bevoegdheid om een geautomatiseerd werk binnen te dringen zou moeten
gelden voor minder misdrijven dan nu in het besluit opgenomen? Zo nee, waarom niet?
II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
Hierbij antwoord ik op de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Justitie
en Veiligheid over het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk (hierna: besluit).
Aan het verzoek van de vaste commissie om geen onomkeerbare stappen te zetten totdat
met de Kamer van gedachten is gewisseld over het besluit kom ik tegemoet.
1. Algemeen
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van CDA, D66 en SP over het besluit. Graag ben ik bereid de vragen
en opmerkingen van deze leden te beantwoorden.
2. Inleiding
De leden van de SP-fractie hebben gevraagd of het klopt dat het besluit niet afwijkt
van het eerder aangeboden ontwerpbesluit, of uiteengezet kan worden op welke punten
het besluit toch afwijkt en wat gedaan is met de eerdere kritiekpunten.
Het besluit en de nota van toelichting zijn op de volgende punten gewijzigd. Ten eerste
is artikel 2 van het besluit waarin misdrijven worden aangewezen waarvoor de bevoegdheid
om heimelijk en op afstand een geautomatiseerd werk binnen te dringen en hierin onderzoekshandelingen
te verrichten met het oog op de vastlegging van gegevens en het ontoegankelijkmaken
van gegevens mag worden ingezet gewijzigd. Overeenkomstig het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is het misdrijf wegmaken van bewijs (artikel 200,
eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) uit de lijst geschrapt, omdat dit
geen misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Om dezelfde reden
is de lichtste variant van het misdrijf opzettelijke vernieling van elektriciteitswerken
(161bis, onder 1°, Sr) geschrapt. In de nota van toelichting is verduidelijkt in welke
gevallen toepassing van de bevoegdheid met het oog op het vastleggen van gegevens
of het ontoegankelijk maken van gegevens voor de artikel 2 van het besluit aangewezen
misdrijven mogelijk is. Vereist is een misdrijf dat gezien zijn aard of de samenhang
met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde
oplevert en een dringend opsporingsbelang. Toegelicht is dat het vereiste van een
dringend onderzoeksbelang meebrengt dat de inzet van de bevoegdheid in een concreet
geval dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en
dat dit tevens onderdeel vormt van de voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris.
Voorts is uiteengezet dat de afweging bij lichtere delictscenario’s van aangewezen
misdrijven ertoe kan leiden dat wordt afgezien van de toepassing van de bevoegdheid.
Tot slot is aangegeven dat de reikwijdte van de aanwijzing van misdrijven in het besluit
wordt betrokken bij de evaluatie van de Wet computercriminaliteit III, die plaatsvindt
twee jaren na de inwerkingtreding ervan en dat er tot die tijd geen wijziging van
de aangewezen misdrijven zal plaatsvinden.
Ten tweede is, mede naar aanleiding van de in het schriftelijk overleg door de Kamer
gemaakte opmerkingen en de ontvangen adviezen, de verplichting om gegevens vast te leggen over de uitvoering van een bevel (logging) uitgebreid
tot alle handelingen die worden verricht ter uitvoering van een bevel in artikel 5 van het besluit. Dit omvat mede de handelingen die
worden verricht om een geautomatiseerd werk binnen te dringen. Hiermee wordt bereikt
dat de Inspectie van Justitie en Veiligheid meer handvaten krijgt voor het toezicht
op het binnendringen in een geautomatiseerd werk en het verantwoord gebruik van binnendringsoftware hierbij.
Ten derde zijn de voorwaarden voor het gebruik van een niet (vooraf) gekeurd technisch
hulpmiddel geëxpliciteerd in artikel 21 van het besluit. Met name bij op maat gemaakte
software kan het onuitvoerbaar zijn om de omstandigheden waarbinnen de inzet heeft
plaatsgevonden te reproduceren en het ingezette technische hulpmiddel daarop te keuren.
Indien de officier van justitie besluit om gelet op de aard van het technische hulpmiddel
keuring achterwege te laten treft hij noodzakelijke procedurele maatregelen om controle
op de inzet mogelijk te maken. Hierbij kan worden gedacht aan een uitgebreide omschrijving
van de functionele specificaties van het op maat gemaakte technische hulpmiddel in
het proces-verbaal, het vooraf en achteraf maken van een forensische kopie van het
hulpmiddel of het audiovisueel vastleggen van het onderzoeksproces. Omdat de betrouwbaarheid,
integriteit en herleidbaarheid van gegevens cruciaal zijn voor het gebruik van de
verkregen gegevens voor het bewijs in een strafzaak, geniet het gebruik van een vooraf
gekeurd hulpmiddel sterk de voorkeur.
Ten vierde zijn de voorwaarden voor verstrekking en bewerking van ter uitvoering van
een bevel vastgelegde gegevens aan het tactische team vastgelegd in artikel 29 van
het besluit. Indien het ter uitvoering van een bevel of ten behoeve van het opsporingsonderzoek
nodig is om een selectie te maken uit op een technische infrastructuur vastgelegde
gegevens, kan een opsporingsambtenaar van een technisch team vooraf de gegevens bewerken.
In dat geval gebruikt hij een forensische kopie van de op de technische infrastructuur
vastgelegde gegevens en legt hij vast welke bewerkingen hebben plaatsgevonden met
betrekking tot de gegevens.
3. Het onderzoek in een geautomatiseerd werk
3.1 Deskundigheid van opsporingsambtenaren
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd welke opsporingsambtenaren worden aangewezen
voor het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk, in welke gevallen deze opsporingsambtenaren
lid zijn van een technisch team en hoe het toezicht verloopt op personen die wel zijn
aangewezen, maar geen lid zijn van een technisch team.
Het ligt in de verwachting dat in de beginfase opsporingsambtenaren van politie (op
grond van artikel 141, onder a, Wetboek van Strafvordering (Sv)) worden aangewezen.
Hierbij kan het, in verband met de behoefte aan specifieke expertise op het gebied
van ICT, ook gaan om politieambtenaren met een executieve aanstelling, die specialistisch
werk uitvoeren en veelal van buiten de organisatie worden aangetrokken, zoals cybercrimedeskundigen.
Naast politieambtenaren kunnen opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee
(op grond van artikel 141, onder b, Sv) en de FIOD (op grond van artikel 141, onder
c, Sv) worden aangewezen voor het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk.
Ook kunnen buitengewoon opsporingsambtenaren (op grond van artikel 142 Sv) die categoraal
zijn aangewezen door de Minister van Justitie en Veiligheid, worden aangewezen. Hun
opsporingsbevoegdheid strekt zich uit tot de in de categorale aanwijzing aangeduide
feiten. Hierbij kan bijvoorbeeld gaan om IT-specialisten die als zij-instromer binnenkomen
binnen de politie-organisatie. Om de bevoegdheid tot het doen van onderzoek in een
geautomatiseerd werk te kunnen uitoefenen dienen alle aangewezen opsporingsambtenaren
door de korpschef te zijn aangewezen als lid van of incidentele deelnemer aan een
technisch team. Het besluit vereist centrale positionering van een of meer technische
teams bij de Landelijke Eenheid. Gelet hierop ligt de eindverantwoordelijkheid voor
de technische teams bij de korpschef.
De leden van de CDA-fractie hebben tevens gevraagd of het is uitgesloten dat iemand
van het tactisch team gevraagd kan worden eenmalig dan wel incidenteel onderzoek te
doen in een geautomatiseerd werk.
Bij het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk is sprake van een strikte functiescheiding
die niet toelaat dat een opsporingsambtenaar die lid is van een tactisch team wordt
aangewezen als deelnemer aan een technisch team.
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd om een nadere toelichting op de opleidingseisen
van opsporingsambtenaren en of besef van dilemma’s op het gebied van cybersecurity,
zoals het stimuleren van de markt in «zero-days» en ethiek, onderdeel is van die opleidingseisen.
Het op afstand heimelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk is een specialistische
techniek, waarvoor grote deskundigheid op het gebied van informatie- en communicatietechnologie
is vereist. Toepassing is voorbehouden aan de daartoe speciaal aangewezen opsporingsambtenaren
die over deze expertise beschikken en die deel uitmaken van een speciaal team, een
technisch team bij de Landelijke eenheid van de Nationale politie. In een ministeriële
regeling worden de eisen die worden gesteld aan de kennis en vaardigheden verder uitgewerkt.
Centraal in deze ministeriële regeling staat de opleiding, training en certificering
van de opsporingsambtenaren die onderdeel zijn van technisch team. Van leden van het
technisch team wordt verwacht dat zij hun kennis en vaardigheden actueel houden. De
dynamische ontwikkelingen in het vakgebied van digitalisering en cybercrime vereisen
dat.
Naast technische vaardigheden hebben de opsporingsambtenaren van een technisch team
ook kennis van het juridisch kader, mede in verband met (de advisering over) het gebruik
van onbekende kwetsbaarheden. Na de inwerkingtreding van de Wet computercriminaliteit
III bevat artikel 126ffa Sv de verplichting om onbekende kwetsbaarheden die bekend
zijn geworden bij het toepassen van de bevoegdheid te melden bij de producent. Slechts
bij aanwezigheid van een zwaarwegend opsporingsbelang en na machtiging van de rechter-commissaris
kan de melding worden uitgesteld. Er is sprake van een zwaarwegend opsporingsbelang
wanneer het opsporingsbelang zwaarder weegt dan het maatschappelijk belang om de producent
de mogelijkheid te bieden de kwetsbaarheid te verhelpen. Factoren die hierbij een
rol kunnen spelen zijn of het een systeem betreft dat door criminelen is vervaardigd
en/of vrijwel alleen voor criminele doeleinden wordt gebruikt, hoe groot de kans is
dat de kwetsbaarheid door kwaadwillenden wordt uitgebuit, hoe groot het aantal onschuldige
personen en organisaties is dat kwetsbaar wordt door het achterwege blijven van de
melding en in hoeverre de desbetreffende hardware of software wordt gebruikt bij de
vitale infrastructuur of regulier en wijdverbreid in de maatschappij. Na accordering
door het centraal aanspreekpunt bij het Landelijk Parket wordt besloten om de rechter-commissaris
toestemming te vragen om de melding uit te stellen.
3.2 De uitvoering van een bevel van de officier van justitie
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of de extra te maken kosten van de hacksoftware
opgevangen worden door de in het Regeerakkoord toegezegde gelden voor de uitvoering
van de Wet Computercriminaliteit III en of bevestigd kan worden of de kosten van een
technisch hulpmiddel of van een onderzoek niet doorslaggevend zullen zijn in de afweging
of een bevoegdheid wordt ingezet.
Conform de afspraken in het Regeerakkoord 2017–2021 zal het inkopen van binnendringsoftware
die mogelijk gebruik maakt van onbekende kwetsbaarheden worden beperkt door dit enkel
in specifieke zaken mogelijk te maken. Hierdoor wordt het betreden van de markt van
binnendringsoftware die mogelijk gebruik maakt van onbekende kwetsbaarheden tot een
minimum beperkt. In plaats daarvan wil de regering meer inzetten op de eigen ontwikkeling
van methoden voor het binnendringen, daartoe zal de ontwikkeling van passende producten
binnen de politie worden gestimuleerd. De beperking in het Regeerakkoord van het gebruik
van software van derden zal leiden tot een grotere belasting van het technisch team
van de Landelijke eenheid dat met de uitvoering is belast en dat zelf passende methoden
moet ontdekken en ontwikkelen, vooral in zaken waarin inzet zonder de aanschaf van
software nodig is. Bij de toedeling van de financiële middelen voor de uitvoering
van dit wetsvoorstel is hiermee rekening gehouden. Niettemin zal het gebruik van software
die mogelijk gebruik maakt van onbekende kwetsbaarheden soms onvermijdelijk zijn om
ernstige criminaliteit te kunnen bestrijden. Binnen de afspraken uit het regeerakkoord
wordt zo efficiënt mogelijk om gegaan met de beschikbare middelen. Beperking van uitgaven
kan onder andere worden bewerkstelligd door gebruik te maken van een licentie of gebruiksrecht
alleen voor de specifieke zaak.
In het Regeerakkoord 2017–2021 is opgenomen dat vanaf 2019 jaarlijks additioneel € 10
miljoen is voorzien voor de uitvoering van de wet. Van dit bedrag wordt € 8 miljoen
besteed aan capaciteit en ICT bij de Landelijke Eenheid. Daarnaast wordt aanvullend
geïnvesteerd in de toezichtstaak van de Inspectie J&V, leiding en toezicht op de opsporingsonderzoeken
bij het OM, en in de rechterlijke macht. Daarnaast ontvangt de politie een bijzondere
bijdrage van € 13,8 miljoen per jaar voor de verdere professionalisering in een gedigitaliseerde
wereld en de bestrijding van cybercrime. Incidentele kosten zoals de aanschaf en implementatie
van ICT-hulpmiddelen wordt hieruit gefinancierd. Dit doet niet af aan het feit dat
de opsporing heeft altijd te maken heeft met krapte. Vooralsnog is niet voorzien dat
het budget ontoereikend zal zijn. Zoals gebruikelijk worden jaarlijks budgetten vastgesteld.
Bij de evaluatie van de wet wordt bezien of het budget voldoende is.
De leden van de CDA-fractie wensen te vernemen of ambtenaren die door korpschef zijn
aangewezen om toegang te hebben tot de gegevens die bij het verrichten van onderzoekshandelingen
zijn vastgelegd ook onderdeel kunnen zijn van een technisch team.
De vastgelegde gegevens zijn uitsluitend toegankelijk voor door de korpschef aangewezen
ambtenaren, deze zijn geen onderdeel van een technisch team. Zodra de gegevens zijn
vastgelegd op de technische infrastructuur kan hiertoe geen toegang meer worden verkregen
door leden van een technisch team. Indien een lid van een technisch team ter uitvoering
van het bevel of ten behoeve van het onderzoek een selectie moet maken uit de vastgelegde
gegevens dan gebeurt dit, conform artikel 29 van het Besluit, met gebruikmaking van
een forensische kopie van de op de technische infrastructuur vastgelegde gegevens.
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd hoe wordt vastgesteld dat minder ingrijpende
middelen dan het gebruik van commerciële binnendringsoftware niet toereikend zijn
voor het binnendringen van een geautomatiseerd werk en of de mening wordt gedeeld
dat de ontoereikendheid van een techniek als social engineering alleen geconstateerd
kan worden door het toepassen van de techniek op de verdachte. Tevens hebben deze
leden gevraagd of een rapport haalbaarheidsonderzoek het voorstel voor het inkopen
van commerciële hacksoftware kan bevatten als niet eerst minder ingrijpende en minder
schadelijke alternatieven zijn geprobeerd.
Het proces om te komen tot een inzet van de bevoegdheid tot het op afstand heimelijk
onderzoek doen in een geautomatiseerd werk is als volgt. Ten eerste toetst een zaaksofficier
het dringend opsporingsbelang. Vervolgens wordt geïnventariseerd welke mogelijke middelen
effectief kunnen zijn met het technisch team in gezamenlijkheid met de speciale landelijk
officier die is aangewezen voor de gecoördineerde inzet van de bevoegdheid. Het gebruik
van commerciële binnendringsoftware van derden is een uiterste middel binnen deze
bevoegdheid. Deze software kan alleen worden gebruikt wanneer minder ingrijpende middelen
zoals het gebruik van inloggegevens, social engineering of bekende kwetsbaarheden
niet toereikend zijn om heimelijk toegang te verkrijgen tot een geautomatiseerd werk.
Het door de leden van de fractie van D66 aangehaalde rapport haalbaarheidsonderzoek
wordt ter voorbereiding van het bevel opgesteld door het technische team, op basis
van de intakegegevens en overige relevante gegevens. Hierin wordt het plan van aanpak
voor de uitvoering van een onderzoek in het geautomatiseerde werk uitgewerkt. In het
rapport wordt onder meer opgenomen welke bevelen nodig zijn, of en zo ja welke software
van derden moet worden aangeschaft. Binnen dit haalbaarheidsonderzoek wordt de effectiviteit
van de beschikbare middelen afgewogen. In een specifieke zaak is het bijvoorbeeld
mogelijk dat social engineering wordt afgewogen, maar de effectiviteit ervan negatief
wordt beoordeeld, alsook andere alternatieve middelen en over wordt gegaan tot het
adviseren van de aanschaf van een licentie van binnendringsoftware. Een negatieve
beoordeling kan voortkomen uit het feit dat de kans van slagen nihil is of dat de
inzet onaanvaardbare grote risico’s meebrengt voor het opsporingsonderzoek. Om de
afweging te maken welke middelen effectief kunnen zijn bij de inzet is een hoog expertiseniveau
vereist. Gelet hierop zijn niet alleen opleiding en certificering van de betrokken
opsporingsambtenaren belangrijk, maar kan een opsporingsambtenaar ook pas worden ingezet
als hij de nodige ervaring heeft opgedaan met het doen van onderzoek in een geautomatiseerd
werk.
Na de afronding van het haalbaarheidsonderzoek toetst de zaaksofficier de proportionaliteit
en subsidiariteit van het middel en de inzet. De zaaksofficier legt vervolgens zijn
bevel binnen het openbaar ministerie voor aan de Centrale Toetsingscommissie(CTC).
Na advisering door de CTC en toestemming van het College beslist de rechter-commissaris
of een machtiging wordt afgegeven om over te gaan tot inzet van de bevoegdheid.
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd welke eisen worden gesteld aan de
beveiliging van de technische infrastructuur waarop onderzoeksgegevens worden vastgelegd.
Alle onderzoeksgegevens worden naar beveiligde omgevingen weggeschreven waar manipulatie
niet meer mogelijk is. Voor de beveiligde omgeving waar bij de uitvoering van de bevoegdheid
gebruik van wordt gemaakt gelden zwaardere fysieke en cryptografische beveiligingseisen
dan de gebruikelijke eisen voor de digitale infrastructuur van de politie, die overigens
reeds voldoen aan hoge standaarden omdat er voortdurend druk van buitenaf is om de
beveiliging te compromitteren.
De leden van de D66-fractie vragen naar de bereidheid om bij het publiceren van statistieken
over het gebruik van software te specifiëren in hoeveel zaken commerciële binnendringsoftware
is ingekocht.
Jaarlijks wordt uw Kamer geïnformeerd hoe vaak van de bevoegdheid van het onderzoek
in een geautomatiseerd werk gebruik is gemaakt en of bij deze inzet gebruik gemaakt
is van commerciële binnendringsoftware.
3.3 De vastlegging van gegevens over de uitvoering van een bevel in logbestanden
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd wat wordt verstaan onder handmatige
logging en in hoeverre dit, gezien het belang van de betrouwbaarheid en integriteit
van vastgelegde gegevens, wenselijk is.
Handmatige logging heeft betrekking op het handmatig vastleggen van bepaalde onderzoekshandelingen
die niet automatisch kunnen worden vastgelegd. In uitzonderlijke gevallen kan het
noodzakelijk zijn om handmatig te loggen, bijvoorbeeld in gevallen waarin geen technisch
hulpmiddel wordt ingezet. De Inspectie Justitie en Veiligheid houdt toezicht op de
uitvoering van het onderzoek in een geautomatiseerd werk, waaronder (de kwaliteit
van) de logging.
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd welke eisen worden gesteld aan de
technische infrastructuur waarop de gelogde gegevens worden opgeslagen en of deze
technische infrastructuur zich altijd in Nederland bevindt.
Alle logginggegevens worden naar beveiligde omgevingen weggeschreven waar manipulatie
niet meer mogelijk is. De servers van deze technische infrastructuur bevinden zich
in Nederland. De veiligheidsstandaarden voor de digitale infrastructuur van de politie
voldoen aan hoge standaarden aangezien deze structuur voortdurend onder druk staat
van buitenaf om de beveiliging te compromitteren.
3.4 Technische eisen aan en keuring van een technisch hulpmiddel voor het verrichten
van onderzoekshandelingen
De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat de Dienst landelijke operationele
samenwerking wordt belast met de keuring van technische hulpmiddelen. Deze leden vragen
naar een inschatting van het kennisniveau van deze dienst op het terrein van technische
hulpmiddelen en welke ondersteuning ten aanzien van verbetering van het kennisniveau
op dit moment en in de toekomst kan de Dienst verwachten.
Het keuren van een technisch hulpmiddel met behulp waarvan onderzoekshandelingen worden
verricht in een geautomatiseerd werk vereist hoogwaardige en schaarse technologische
kennis. Op dit moment beschikt de keuringsdienst van de politie nog niet over de vereiste
expertise, maar is wel bezig met de capaciteit en expertise te verwerven om de keuringstaak
in de toekomst te kunnen vervullen. Het besluit bevat de mogelijkheid om andere organisaties
als keuringsdienst aan te wijzen (artikel 16, tweede en vierde lid). Van deze mogelijkheid
wordt gebruikt gemaakt. Er is een programma van eisen opgesteld voor de aanwijzing
van een alternatieve keuringsdienst. Op basis hiervan is gezocht naar een geschikte
keuringsinstantie. Het programma van eisen wordt op dit moment geformaliseerd een
ministeriële regeling. Nadat deze regeling is gepubliceerd kan de aanwijzing van een
keuringsinstantie worden afgerond. Zodra de Wet computercriminaliteit III in werking
is getreden zal er een keuringsdienst zijn die een onafhankelijk, objectief en kwalitatief
hoogwaardig oordeel kan geven over de ter keuring aangeboden technische hulpmiddelen.
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd hoe bij de keuring wordt omgegaan
met de toepassing van software die gebruikt maakt van algoritmes en wellicht in de
toekomstig kunstmatige intelligentie en hoe erop wordt toegezien dat de werking van
deze algoritmes altijd uitlegbaar blijft. Daarnaast vragen deze leden hoe er rekening
mee wordt gehouden dat de werking van de software uitlegbaar is voor de rechter in
een strafzaak, indien deze de volledige informatie opvraagt over de verrichte onderzoekshandelingen.
In het keuringsprotocol van de keuringsinstantie wordt vastgelegd aan welke eisen
software moet voldoen om door de keuring te kunnen komen. Een onderdeel daarvan is
dat altijd helder moet zijn welke cryptografische algoritmes gebruikt worden, zodat
daar ook op getoetst kan worden. In het keuringsprotocol wordt aangegeven dat de leverancier
de toegepast cryptografische algoritmes en sleutels aan de keuringsdienst kenbaar
moet maken. Inzicht hierin is van belang om de werking van het technisch hulpmiddel
te waarborgen en de betrouwbaarheid, integriteit en herleidbaarheid van het bewijsmateriaal
dat hiermee wordt verzameld te garanderen. In de ministeriële regeling over de aanwijzing
van de keuringsdienst zal als voorwaarde voor aanwijzing worden opgenomen dat personen
die de keuring uitvoeren in staat moeten zijn om ter terechtzitting uitleg te geven
over de verrichte werkzaamheden.
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd of de technische infrastructuur altijd
in beheer is van de politie, of deze zich altijd in Nederland bevindt en of het ook
kan voorkomen dat de infrastructuur in beheer is van de verkoper van commerciële hacksoftware.
De technische infrastructuur waarop onderzoeksgegevens worden vastgelegd is in beheer
van de politie. De servers van deze technische infrastructuur bevinden zich in Nederland.
Indien voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk gebruik gemaakt zal worden
van commerciële binnendringsoftware, dan worden de onderzoeksgegevens opgeslagen op
de technische infrastructuur van de politie. Er wordt geen gebruik gemaakt van een
server van de leverancier van de software.
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd waarom de wijze van het binnendringen
van het geautomatiseerde werk bij gebruik van commerciële binnendringsoftware geen
onderdeel is van het keuringsproces en of dat niet juist noodzakelijk is bij het bepalen
van de risico’s voor het te onderzoeken geautomatiseerd werk, waaronder schade aan
derden.
Het doel van de keuring van technische hulpmiddelen die worden gebruikt voor het verrichten
van onderzoekshandelingen is om te borgen dat de werking van een hulpmiddel dusdanig
betrouwbaar is dat de hiermee verkregen onderzoeksgegevens, die kunnen dienen als
bewijs in een strafzaak, betrouwbaar, integer en herleidbaar zijn. De wijze waarop
het binnendringen in een geautomatiseerd werk plaatsvindt is niet van invloed op de
betrouwbaarheid van de onderzoeksgegevens en maakt daarom geen onderdeel uit van het
keuringsproces. De kwaliteit van het binnendringen in een geautomatiseerd wordt geborgd
door dit handelen voor te behouden aan daartoe opgeleide deskundige opsporingsambtenaren
van een technisch team. Het functioneren van de binnendringsoftware wordt in een testomgeving gecontroleerd. In de procedure rondom de inzet
van de bevoegdheid wordt aandacht besteed aan de risico’s voor het te onderzoeken
geautomatiseerd werk, waaronder de schade voor derden.
3.5 Het verrichten van onderzoekshandelingen in een geautomatiseerd werk
De leden van de CDA-fractie vragen of bij de achteraf keuring van een technisch hulpmiddel
ook wordt bepaald of het hulpmiddel op de juiste wijze is ingezet en welke gevolgen
het heeft voor het onderzoek als een ingezet hulpmiddel achteraf wordt afgekeurd.
Voor de toelating van het bewijs in een strafzaak zijn de betrouwbaarheid, integriteit
en herleidbaarheid van met een technisch hulpmiddel vergaarde onderzoeksgegevens cruciaal.
In de praktijk zal daarom niet lichtzinnig van het gebruik van een vooraf goedgekeurd
hulpmiddel worden afgezien. Bij deze afweging zal de officier van justitie in overleg
met de politie nagaan of het beoogde technische hulpmiddel naar verwachting zal voldoen
aan de in het besluit gestelde technische eisen. Via de logging wordt controle uitgeoefend
op de verrichte onderzoekshandelingen. Indien de situatie zich voor zou doen dat een
reeds ingezet hulpmiddel toch achteraf wordt afgekeurd, dan wordt dit voorgelegd aan
de rechter in de strafzaak, die beslist over het gebruik van de gegevens als bewijs.
3.6 Verstrekking van ter uitvoering van een bevel vastgelegde gegevens
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd om een nadere toelichting op «bewerking»
in het geval een selectie moet worden gemaakt van de vastgelegde gegevens en welke
procedurele maatregelen mogelijk zijn indien onderzoekshandelingen zonder technisch
hulpmiddel worden verricht.
Bij de selectie van gegevens wordt in een proces-verbaal verantwoord welke bewerkingen
hebben plaatsgevonden.
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd of het klopt dat het bij het verrichten
van onderzoekshandelingen zonder technisch hulpmiddel gaat om gebruik van op de verdachte
buitgemaakte inloggegevens en of er een standaardmethode van logging is in dit soort
situaties.
Een onderzoekshandeling zonder technisch hulpmiddel hoeft zich niet te beperken tot
op de verdachte buitgemaakte inloggegevens. Hierbij kan het bijvoorbeeld ook gaan
over gegevens die aan een website of het achterliggende systeem onttrokken zijn. Onderzoekshandelingen
die verricht worden zonder technisch hulpmiddel worden standaard gelogd. Hierbij valt
te denken aan het monitoren en loggen van systeemhandelingen, schermopnames en toetsenbordaanslagen.
4. Gegevensverwerking
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd hoe de privacy van onschuldige mensen
van wie gegevens vergaard worden tijdens een onderzoek wordt geborgd en of deze gegevens
worden vernietigd. Tevens hebben deze leden gevraagd om de regeling omtrent het verwijderen,
bewaren en archiveren of vernietigen van politiegegevens, in artikel 14, eerste lid,
van de Wet politiegegevens, nader toe te lichten.
Het kan voorkomen dat tijdens het onderzoek in een geautomatiseerd werk gegevens worden
verzameld van personen die zelf niet bij criminaliteit zijn betrokken. Dit is bij
de inzet van traditionele opsporingsmiddelen, als de telefoon- en de IP-tap, niet
anders. Doordat uitsluitend de gegevens die binnen de reikwijdte van het bevel van
de officier van justitie vallen ter beschikking mogen komen van de opsporing, worden
de gegevens van de verdachte die niet relevant zijn voor het opsporingsonderzoek,
evenals gegevens van derden, zoveel mogelijk beschermd.
Voor zover er bij het verrichten van onderzoekshandelingen in een geautomatiseerd
werk gegevens van onschuldige derden worden verzameld gelden afhankelijk van het doel
waarvoor de onderzoekshandelingen worden verricht verschillende verwijderregimes.
Gegevens van onschuldige mensen die zijn tijdens het onderzoek zijn verzameld bij
het verrichten van onderzoekshandelingen met het oog op het aftappen van telecommunicatie
of het opnemen van vertrouwelijke communicatie worden op grond van artikel 126cc Sv
vernietigd binnen twee maanden nadat de zaak geëindigd, behoudens gebruik voor ander
strafrechtelijk onderzoek. Gegevens van onschuldige mensen die tijdens het verrichten
van onderzoekshandelingen worden verzameld voor andere onderzoeksdoelen vallen onder
het regime van de Wet politiegegevens. Deze wet maakt onderscheid tussen verschillende
doelen binnen de politietaak, met het oog waarop persoonsgegevens kunnen worden verwerkt.
De verwerking voor deze doelen is gekoppeld aan een bepaalde termijn. Als algemene
regel geldt dat de politiegegevens worden verwijderd zodra ze niet meer nodig zijn
voor het doel waarvoor ze worden verwerkt of zodra de termijn voor de verwerking is
verlopen. Daarna worden de gegevens verwijderd. De bewaartermijn voor de verwijderde
gegevens is vijf jaar. De verwijderde politiegegevens zijn niet langer toegankelijk
voor operationele doeleinden. De gegevens worden als het ware apart gezet en kunnen
niet aan derden worden verstrekt. Wel kunnen de verwijderde gegevens worden gebruikt
ten behoeve van de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen.
Nadat de periode van vijf jaar is verstreken worden de verwijderde politiegegevens
vernietigd. Van de vernietiging kan worden afgezien voor zover de waarde van de archiefbescheiden
als bestanddeel van het cultureel erfgoed of voor historisch onderzoek zich daartegen
verzet.
5. Toezicht
De leden van de SP-fractie hebben opgemerkt dat het toezicht van de Inspectie Justitie
en Veiligheid op de uitvoering van de wet kwalitatief goed moet zijn en hebben gevraagd
of er inmiddels voldoende mensen met kennis en expertise in dienst zijn bij de Inspectie.
De Inspectie Justitie en Veiligheid bereidt het toezicht op de uitvoering van het
onderzoek in een geautomatiseerd werk op dit moment voor zodat ze voldoende toegerust
is om deze taak te vervullen bij inwerkingtreding van de Wet computercriminaliteit
III. Daartoe wordt een normen- en toetsingskader opgesteld, wordt een model voor het
toezichtproces ontwikkeld en zijn aan de formatie vier fte’s toegevoegd om het toezicht
goed te kunnen uitoefenen. Het betreft specifieke functies waarvoor kennis en expertise
met het oog op de nieuwe toezichttaken wordt vereist. Het wervingsproces voor de invulling
van deze functies loopt inmiddels. De Inspectie maakt gebruik van externe expertise
voor het vormgeven van het toezicht.
6. De toepassing van de bevoegdheid met het oog op het vastleggen van gegevens of
het ontoegankelijk maken van gegevens
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd nader in te gaan op het punt van de Nederlandse
Orde van Advocaten dat de aanwijzing van het misdrijf witwassen surveillance toestaat
van ieder persoon met niet onmiddellijk verklaarbaar bezit.
Surveillance van ieder persoon met niet onmiddellijk verklaarbaar bezit is niet aan
de orde. De in het besluit aangewezen misdrijven vormen de nadere uitwerking van de
normstelling in de wet, op grond waarvan de opsporingsbevoegdheid mag worden ingezet
indien sprake is van verdenking van een misdrijf dat gezien zijn aard of de samenhang
met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde
oplevert en een dringend opsporingsbelang aanwezig is. Het vereiste van een dringend
onderzoeksbelang brengt mee dat de inzet van de bevoegdheid in een concreet geval
dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit vormt
tevens onderdeel van de voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris. De afweging
bij de lichtere delictscenario’s van algemeen geformuleerde strafbaarstellingen, zoals
witwassen, kan slechts leiden tot toepassing van de bevoegdheid in de gevallen die
aan bovengenoemde vereisten voldoen.
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd naar de bereidheid om bij de evaluatie
van de Wet computercriminaliteit III uiteen te zetten hoe vaak voor welk soort misdrijf
de bevoegdheid is ingezet.
De Wet computercriminaliteit III en het Besluit worden twee jaren na de inwerkingtreding
hiervan geëvalueerd. De evaluatie heeft betrekking op de de doeltreffendheid en de
effecten van de wetgeving in de praktijk. De reikwijdte van de in het Besluit aangewezen
misdrijven is onderdeel van deze evaluatie. Zowel de misdrijven waarvoor de bevoegdheid
kan worden ingezet, de criteria die hiervoor gelden als het niveau waarop de aanwijzing
van deze misdrijven plaatsvindt worden betrokken bij de evaluatie
7. Overig
De leden van de SP-fractie hebben gevraagd of de uitkomst van de evaluatie van de
Wet computercriminaliteit III zou kunnen zijn dat de bevoegdheid om een geautomatiseerd
werk binnen te dringen en hierin onderzoekshandelingen te verrichten zou moeten gelden
voor minder misdrijven dan nu in het besluit opgenomen.
Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zullen de aangewezen misdrijven en het
niveau waarop die aanwijzing plaatsvindt opnieuw worden bezien.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.E.A.J. Hessing-Puts, griffier