Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 28 november 2018, over Bouwopgave
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 466
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 10 januari 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 28 november 2018 overleg gevoerd
met mevrouw Ollongren, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Vice-Minister-President,
over:
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Vice-Minister-President
d.d. 16 november 2018 inzake Staat van de Woningmarkt 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 449);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Vice-Minister-President
d.d. 9 november 2018 inzake voortgangsrapportage Nationale woonagenda en toekomstbestendig
wonen (Kamerstuk 32 847, nr. 442).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Voorzitter: Nijboer
Griffier: Roovers
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bisschop, Bromet, Diks, Van Eijs, Koerhuis,
Nijboer en Ronnes,
en mevrouw Ollongren, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Vice-Minister-President.
Aanvang 16.02 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag, dames en heren. Ik open deze vergadering, het algemeen overleg Bouwopgave.
Ik heet de collega's van harte welkom. Ik heet ook de Minister welkom, de gasten op
de publieke tribune en de mensen die ons via internet of anderszins volgen. We hebben
een spreektijd van ongeveer vijf minuten en daar ga ik de collega's ook ongeveer aan
houden. Ik geef als eerste het woord aan de heer Koerhuis van de VVD.
De heer Koerhuis (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Een eigen huis is belangrijk voor iedereen, maar de tekorten
lopen op. Iedereen kent wel iemand die graag wil verhuizen, maar geen huis kan vinden.
Om precies te zijn: er is nu een tekort aan 200.000 huizen. En de hoge langetermijnhuishoudensprognose
laat zien dat we 1 miljoen huizen moeten bouwen. We moeten bouwen, bouwen, bouwen.
Ik heb daarom samen met het CDA de Minister opgeroepen om de harde plancapaciteit
en de middellange- en langetermijnprognose per gemeente in een halfjaarlijkse rapportage
in kaart te brengen. Maar ik heb ook samen met de ChristenUnie de Minister opgeroepen
om niet alleen de plancapaciteit van vaste woningen in kaart te brengen, maar ook
van tijdelijke woningen. De Minister had toegezegd dat in deze rapportage te doen.
Met dezelfde tijd en moeite kunnen we tenslotte meer tijdelijke woningen plaatsen
dan vaste woningen bouwen. Ik zie dat echter niet terug in deze rapportage. Waarom
niet? Wil de Minister toezeggen dat echt te gaan doen in de volgende rapportage?
Er is genoeg geld. Om huizen te bouwen zijn er nu drie dingen nodig: plancapaciteit,
personeel en materiaal. Om personeel aan te nemen en materiaal aan te kopen moeten
we bouwers zekerheid geven dat we enerzijds gaan versnellen en anderzijds die 1 miljoen
huizen gaan bouwen. Om te gaan versnellen heeft mijn collega Laan samen met het CDA
de Minister opgeroepen om woningbouw aan de Crisis- en herstelwet toe te voegen. Ik
ben blij dat de Minister deze wetstoevoeging naar de Kamer heeft gestuurd. Kan de
Minister toezeggen dat ze alles op alles gaat zetten om deze wetstoevoeging zo snel
mogelijk door de Kamer te krijgen? Graag zonder groene voorwaarden, want de bedoeling
van deze wetstoevoeging is dat we woningbouw gaan versnellen in plaats van afremmen.
Om die 1 miljoen huizen te gaan bouwen moeten we rekening houden dat gemeenten niet
alle plannen uiteindelijk ook gaan realiseren. Er gaat zo'n 30% van zachte plannen
verloren. Er moet dus 1 miljoen hard en 1,3 miljoen zacht gepland worden, maar de
cijfers tellen nog niet op. In het rapport is helder waar het probleem zit: «Op de
lange termijn is de verhouding tussen harde plannen en de toename van de woningbehoefte
het laagst in Noord-Holland en Utrecht.»
Ik heb al gezegd dat we de rol van provincies tegen het licht moeten houden. Gemeenten
willen juist vaak huizen bouwen, maar provincies houden dat vaak tegen. In Noord-Holland
en Utrecht lijkt de ladder van duurzame verstedelijking te worden misbruikt om overprogrammeren
en het verruimen van regionale woonafspraken niet toe te staan. Hoe staat het nu met
de uitvoering van de onderzoeksmotie-Ronnes/Koerhuis om overprogrammeren en verruimen
van regionale woonafspraken toe te staan? We krijgen signalen dat Amsterdam en Utrecht
te veel sociale huur willen bouwen, te veel voorwaarden willen opleggen aan middenhuur
en te weinig koop willen bouwen. Bouwers zouden met die voorwaarden verlies draaien
op het bouwen, dus die willen in de rest van de provincies Noord-Holland en Utrecht
bouwen. Om te voorkomen dat bouwers naar de rest van die twee provincies gaan, zijn
die twee steden een lobby gestart naar hun provincie. Die lobby lijkt succesvol, want
gemeenten boven Amsterdam en rondom de stad Utrecht lijken op slot te zijn gezet in
hun woningbouwplannen. En dat terwijl in die twee provincies een derde van de landelijke
bouwopgave ligt. De trend van afgegeven bouwvergunningen lijkt dalend. Ziet de Minister
deze trend ook en deelt de Minister onze mening dat de provincies Noord-Holland en
Utrecht niet meer op de rem moeten staan?
Ik krijg signalen dat vijf gemeenten uit de regio Alkmaar – Alkmaar, Bergen, Castricum,
Heiloo en Langedijk – zich willen aansluiten bij de metropoolregio Amsterdam. Die
vijf gemeenten kunnen dan makkelijker schuiven met woningbouwplannen zonder dat de
provincie Noord-Holland te veel op de rem kan staan. Zou de Minister in gesprek kunnen
gaan met die vijf gemeenten en de metropoolregio? Ik zou het een logische stap vinden
om deze vijf gemeenten te laten aansluiten, maar ik vind dat het uiteindelijk vanuit
de gemeenten zelf moet komen. Als die vijf gemeenten en de metropoolregio aan één
tafel zitten met de Minister erbij, zonder dat Noord-Holland te veel op de rem kan
staan, dan denk ik dat dat al helpt. Ik vraag het open, want ik kan me voorstellen
dat misschien andere gemeenten boven Amsterdam willen aansluiten of dat misschien
een van die vijf gemeenten uiteindelijk niet wil. Ik kan me ook voorstellen dat het
meer gevolgen heeft dan alleen voor woningbouw en dat we dat moeten meewegen.
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Bromet van GroenLinks.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik hoor de heer Koerhuis over allerlei gemeentes die van alles willen en een provincie
die dat tegenhoudt. Welke gemeentes zijn dat? Zijn dat alleen die bij Alkmaar of zijn
er nog veel meer waar hij weet van heeft?
De heer Koerhuis (VVD):
Ik krijg concrete signalen van deze vijf gemeenten dat ze zich willen aansluiten bij
de Metropoolregio Amsterdam, maar we krijgen wel signalen van meer gemeenten – ik
kijk ook naar mijn collega Ronnes van het CDA – die zich op de rem getrapt voelen
door de provincie Noord-Holland.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Heeft de VVD dan ook nagedacht over de bereikbaarheid van die gemeentes of de mensen
die van die gemeentes naar Amsterdam moeten omdat ze daar werken?
De heer Koerhuis (VVD):
De VVD denkt vooral na dat we nu een tekort hebben aan 200.000 huizen en dat mensen
geen eigen huis kunnen vinden. Dat is schrijnend.
De voorzitter:
De heer Koerhuis was volgens mij net aan het einde van zijn betoog gekomen, dus ik
geef nu het woord aan... O, mevrouw Van Eijs van D66 heeft ook nog een interruptie.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Ik wachtte het verhaal af, want hij had het erover dat het niet alleen lag aan plancapaciteit,
maar misschien ook aan personeel en materiaal. Over die laatste heb ik helaas niet
zo veel gehoord. Maar ik heb een vraag over de plancapaciteit, een beetje voortbouwend
op de vraag die mevrouw Bromet stelde. Is het niet zo dat het bereikbaarheidsissue
ook essentieel is als je van zachte plancapaciteit harde plancapaciteit wil maken
en dat je moet nadenken over het feit – iets wat ontwikkelaars misschien niet zo boeit
– dat als mensen het zes jaar lang zonder goede ov-verbindingen moeten doen, je die
mensen dan zes jaar lang in de file neerzet?
De heer Koerhuis (VVD):
Ik herhaal mijn antwoord aan GroenLinks. We hebben nu een tekort aan 200.000 huizen.
Laten we nu vooral niet op de rem gaan trappen en laten we vooral gaan bouwen.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Ik kan dus concluderen dat de VVD het heel veel heeft over het filemonster als het
gaat over het MIRT, maar blijkbaar geen moeite heeft met mensen ergens te laten wonen
waardoor ze verplicht in een filemonster terecht moeten komen.
De heer Koerhuis (VVD):
Als er iemand het heeft over het bestrijden van het filemonster en als iemand dat
begrip heeft geïntroduceerd, dan is het mijn collega Dijkstra wel. Neem van mij aan
dat hij zich hardmaakt voor zo veel mogelijk asfalt.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ronnes wil daar ook nog een vraag over stellen.
De heer Ronnes (CDA):
Ik moet zeggen dat ik wel wat verbaasd ben over het voorstel dat de VVD hier doet
om te gaan schuiven met regiogrenzen binnen een provincie. Ik vind dat wij ons daar
als Rijk niet mee bezig moeten houden, maar dat dat vooral een afspraak moet zijn
die regionaal samen met provincies wordt gemaakt. Maar het zou toch van de zotte zijn
dat het uitmaakt in welke regio je ligt of je wel of niet mag bouwen? Je moet toch
kijken of het noodzakelijk is dat er gebouwd wordt? Als er infrastructuur nodig is
voor vervoer, dan is dat nodig. Maar het is toch van de zotte om te denken dat je
met een grensverschuiving dit probleem gaat oplossen? Want ja, zo blijven we aan de
gang.
De heer Koerhuis (VVD):
Er is niet maar één oplossing om de woningnood aan te pakken. Dit is er eentje. Ik
denk dat die kan bijdragen. Je ziet nu bij deze vijf gemeenten, maar ook bij meer
gemeenten boven Amsterdam, dat de provincie op de rem trapt en zegt: jullie hebben
je regionale woonafspraken in bepaalde delen van Noord-Holland; dat is wel genoeg
zo. Als je in diezelfde provincie ziet dat de Metropoolregio Amsterdam hele ruime
woningbouwplannen heeft, dan denk ik dat het helpt als die vijf gemeenten en misschien
ook andere gemeenten zich kunnen aansluiten bij de Metropoolregio Amsterdam. Die gemeenten
zelf denken dat ook. Binnen die metropoolregio kan dan makkelijker geschoven worden
zonder dat de provincie op de rem trapt. Om mijn antwoord nog verder af te maken:
nee, dat moet niet vanuit Den Haag komen. Ik heb gezegd dat dat vanuit die gemeenten
zelf moet komen. Maar ik denk dat een faciliterend gesprek met de Minister erbij kan
helpen om de boel daar een beetje vlot te trekken.
De voorzitter:
Meneer Ronnes, nog een vervolgvraag of was dit voldoende?
De heer Ronnes (CDA):
Ik ben het met de heer Koerhuis dat de regio kan helpen om de MRA-problemen op te
lossen. Dat denk ik zeker, dus daar mag meer vrijheid gegeven worden. Ik ben het niet
met hem eens dat het schuiven met grenzen van regio's een oplossing is. Ik zou hem
toch willen vragen of hij met mij wil pleiten dat de provincies de teugels wat meer
loslaten zodat er gebouwd kan worden, ook in het noorden van Noord-Holland.
De heer Koerhuis (VVD):
Ik zei al dat er niet maar één oplossing is. Ik denk dat het laten aansluiten van
deze vijf gemeenten uit de regio Alkmaar bij de Metropoolregio Amsterdam bijdraagt
aan een oplossing. Er zijn ook andere oplossingen. De heer Ronnes en ik trekken altijd
graag samen op, bijvoorbeeld om meer overprogrammeren toe te staan. Ook voor het verruimen
van regionale woonafspraken en het verruimen van groene en rode contouren trekken
we graag samen op.
De voorzitter:
Hiermee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de heer Koerhuis van de VVD.
Ik geef graag het woord aan mevrouw Bromet van GroenLinks.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik zit hier als vervanger van mijn collega Paul Smeulders,
die hier vandaag vanwege de begrotingsbehandeling SZW niet aanwezig kan zijn.
Tot een halfjaar geleden was ik wethouder in een kleine gemeente in de Metropoolregio
Amsterdam – het ging er al over – ten noorden van Amsterdam. Vanuit die hoedanigheid
weet ik als geen ander hoe hoog de nood op de woningmarkt kan zijn. Waar langer geleden
de rijksoverheid tot op lokaal niveau stuurde op waar wanneer welke woningen in welke
aantallen moesten komen, is er al jaren geleden voor gekozen om deze bevoegdheden
over te laten aan provincies en lokale overheden. Hoewel sommigen hier in de commissie
– mijn collega naast me begon er al over – suggereren dat de provincies en gemeenten
niet genoeg hun best doen om genoeg plannen voor woningbouw te maken, zegt mijn lokale
ervaring iets heel anders. Ik zou hier dan ook even willen opkomen voor al die raadsleden,
wethouders, Statenleden en gedeputeerden, die precies weten hoe groot de vraag naar
woningen is en die hun best doen om dit voor elkaar te krijgen. Zij staan dicht bij
hun burgers en weten dus als geen ander wat er nodig is. Dat was toch ook de bedoeling
van de decentralisaties?
In de brief die de Minister aan de Kamer schreef, bevestigt zij dit beeld. Uit de
inventarisatie van de plancapaciteit blijkt dat er voldoende plannen liggen om de
vraag naar woningen in te vullen en daar is GroenLinks blij mee.
De voorzitter:
De heer Ronnes heeft een vraag.
De heer Ronnes (CDA):
Toch eventjes de vraag of u het rapport helemaal gelezen heeft. Als u kijkt naar tabel
4.1 kunt u zien dat bijvoorbeeld in Noord-Holland, waar deze regio deel van uitmaakt,
de harde plancapaciteit van 2017 tot en met 2020 80% is. Wetende dat je eigenlijk
moet overprogrammeren om 100% te halen, werk je daarmee dan toch aan het creëren van
een druk op die woningmarkt? Die wordt dan toch eigenlijk in stand gehouden door gewoon
niet voldoende harde plancapaciteit te realiseren waar gebouwd kan worden? Er spelen
meer elementen, zoals handjes om de woningen te bouwen, maar één vereiste is dat er
plek is om te bouwen.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Zeker en GroenLinks gelooft ook dat zachte plancapaciteit uiteindelijk harde plancapaciteit
kan worden. Als u weet hoe het op lokaal niveau gaat ten aanzien van het aanwijzen
van woningbouwlocaties, zou u ook moeten weten wat u zich op de hals haalt door overal
maar plannen te projecteren en dus onrust te kweken – want het gaat altijd over het
afwegen van belangen – terwijl die dan misschien uiteindelijk helemaal niet gebouwd
hoeven te worden. Dus GroenLinks pleit ervoor om van zo veel mogelijk zachte plannen
harde plannen te maken. Daar zijn belemmeringen. De Minister heeft geschreven dat
zij eraan gaat werken om die te verhelpen. Maar stellen dat 30% planuitval een wetmatigheid
is, daar gaan wij niet in mee.
De heer Ronnes (CDA):
Laat ik dat twistpunt dan even parkeren. Wat we nu zien, is dat de harde plancapaciteit
volgens de cijfers 80% is. Het rapport zegt, ik citeer letterlijk: «Voor plannen die
in de periode 2018 t/m 2020 tot realisaties moeten leiden, mag verwacht worden dat
ze op dit moment al in belangrijke mate hard zijn.» En dat zijn ze niet. Het duurt
gewoon een tijd voor je zachte plannen hard hebt gemaakt, dus je kunt verwachten dat
wij de komende jaren nog een tekort zullen zien daar.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Nou, dat denk ik niet. Mijn betoog is er juist op gericht dat ook gemeentes heel goed
weten dat er woningbouw moet komen. Het gegeven zoals dat nu in het rapport zit, is
geen vaststaand gegeven. Want ook op dit moment zijn gemeentes nog bezig. Ik ken echt
voorbeelden van gemeentes die 10% binnenstedelijk gaan uitbreiden en die plannen nog
niet eens als zacht geregistreerd staan, maar nog onzichtbaar zijn. Die komen ook
op een gegeven moment tevoorschijn. Het is niet zo dat lokale overheden stilzitten.
Ze zijn er nu net zo druk mee bezig als u.
De voorzitter:
De heer Koerhuis heeft ook een vraag.
De heer Koerhuis (VVD):
Mijn collega van GroenLinks zegt dat ze wethouder is geweest in een kleine gemeente
in het gebied rondom Amsterdam, in Waterland. Die ligt in die comfortabele Metropoolregio
Amsterdam met ruime woningbouwplannen. Is ze het niet met mij eens dat we die comfortabele
positie ook zouden moeten geven aan andere gemeentes in Noord-Holland, om ook daar
die woningnood op te lossen? Dan heb ik het over samen strijden voor Alkmaar, Bergen,
Castricum, Heiloo, Langedijk en eventueel Heerhugowaard.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik zou die gemeentes eigenlijk willen aanraden om daar net zo creatief mee om te gaan
als de gemeentes ten noorden van Amsterdam in de Metropoolregio Amsterdam. Die kiezen
ervoor om binnen de randvoorwaarden die de provincie stelt, namelijk binnenstedelijk
bouwen, die plancapaciteit op te voeren. Dat de provincie nee zegt tegen plannen van
de gemeentes die u noemt, dat is alleen omdat ze graag in het weiland willen bouwen.
De heer Koerhuis (VVD):
Kijk, daar is hij. GroenLinks pleit voor binnenstedelijk bouwen. GroenLinks weet ook
dat we daarmee niet die woningnood gaan oplossen, dat we daarmee niet die 1 miljoen
huizen gaan bouwen. Dat vind ik spijtig en ik zou willen vragen om dat te herzien.
De voorzitter:
Mevrouw Bromet, vervolgt u uw betoog nadat u hebt gereageerd.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ja, we hebben daar een andere opvatting over.
Ik heb wel een vraag aan de Minister. Zij schrijft dat er de komende jaren 75.000
woningen per jaar gebouwd moeten worden en in 2017 zijn er ruim 70.000 woningen gebouwd.
Een eenvoudige rekensom leert dat er dus ten opzichte van 2017 iets minder dan 5.000
woningen per jaar extra gebouwd moeten worden. Klopt dat? Kan zij ook al iets zeggen
over het aantal woningen dat naar schatting in 2018 zal worden gebouwd?
Voorzitter. GroenLinks juicht het toe dat in veel provincies en gemeenten wordt gekozen
voor binnenstedelijk bouwen. De groene ruimte om de steden is voor ons van groot belang,
omdat wij vinden dat ook mensen in de stad snel in het buitengebied moeten kunnen
zijn om te genieten van rust en ruimte. Dat is een van de sterke punten in Nederland.
Zelfs vanuit onze hoofdstad kun je snel midden in het veenweidelandschap staan of
de horizon zien bij het IJmeer. De tijd dat grote stukken groen werden opgeofferd
om huizen te bouwen, ligt lang achter ons, maar de gevolgen ervan worden nog dagelijks
ervaren. De wegen tussen onze steden, de voormalige groeikernen en Vinex-locaties
zijn nog steeds overvol, omdat er in het verleden niet genoeg nagedacht werd over
de bereikbaarheid van al deze woningen. Vandaar ook mijn vraag aan de VVD. Dat is
een van de reden waarom steden als Amsterdam en Utrecht kiezen voor binnenstedelijk
bouwen. Wonen en werken op korte afstand, het levert mensen vrije tijd op en alle
voorzieningen zijn geconcentreerd. Hulde dan ook van GroenLinks voor deze benadering
van de stadsbesturen, want voor binnenstedelijk bouwen is meer creativiteit nodig
dan voor het volbouwen van een weiland. Lof ook voor de gedeputeerden, bijvoorbeeld
Joke Geldhof van Noord-Holland die de projectontwikkelaars met grondposities in het
groen weerstaat en de groene ruimte behoudt.
Het is goed dat de Minister gekozen heeft voor een regionale aanpak en bestuurlijke
overleggen voert met de regio's. Zij schrijft ons dat zij daarbij ook spreekt over
de bereikbaarheidsvraag en dat vinden wij ook goed. Een vraag aan de Minister is hoe
zich dat verhoudt tot de inzet van de middelen in het MIRT waarin langjarige bestedingen
zijn vastgelegd. Kunnen gemeenten met het MIRT uit de voeten?
GroenLinks maakt zich al langer zorgen over de mogelijkheden van corporaties om te
investeren in sociale huurwoningen. Het verontrust ons dat Aedes schrijft dat door
de stijgende bouwkosten corporaties soms af moeten zien van het bouwen van woningen
voor mensen die op de vrije markt niet terechtkunnen. Ook maken we ons nog steeds
zorgen over de groep mensen die te veel verdient voor een sociale huurwoning, maar
in gebieden met een overspannen woningmarkt niet terechtkan voor een koopwoning. Het
gaat GroenLinks niet alleen om aantallen woningen, maar juist om woningen voor iedereen:
rijk, maar zeker ook arm. In de Staat van de Woningmarkt is hier relatief nog weinig
aandacht voor. Graag hoor ik van de Minister of zij dat met mij eens is en op welke
manier zij hier iets aan gaat doen. Is de verlaging van de verhuurderheffing van 100
miljoen hier behulpzaam bij? Wat vinden de corporaties hier zelf van?
Ten slotte. GroenLinks denkt dat de wekelijkse oproep in de krant van ontwikkelaars
en politici waarin geschreeuwd wordt om «bouwen, bouwen, bouwen» – ik had hem opgeschreven,
maar mijn collega naast me heeft het al gezegd – geen enkele extra woning op gaat
leveren. Wij adviseren de Minister dan ook om haar rust te bewaren en efficiënt en
daadkrachtig met gemeenten aan de slag te gaan.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bromet van GroenLinks. Dan geef ik nu het woord aan de heer Ronnes
van het CDA.
De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter. De directe aanleiding voor dit algemeen overleg is de tweede ABF-rapportage
Update Inventarisatie Plancapaciteit 2018. Op een eerder verzoek van de Kamer is de
Minister begonnen met het in kaart brengen van de feitelijke situatie. Immers, meten
is weten. Als eerste een opmerking over de kwaliteit en de volledigheid van de data.
Ons moet van het hart dat de vooruitgang die sinds het eerste rapport is gemaakt enigszins
teleurstelt. Met name dat wat we willen hebben, namelijk inzicht in de harde plancapaciteit
ten opzichte van de behoefte, laat te wensen over. Welke stappen gaat de Minister
zetten richting provincies en gemeenten om dit inzicht volledig te maken? Voor diverse
provincies kennen we de cijfers nog niet. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de realistische
harde plancapaciteit voor 2017 tot en met 2020 op laten we zeggen 130% komt? Dit bepaalt
namelijk of we vanaf nu tot 2020 kunnen en mogen bouwen. Overigens is het samenbrengen
van de bouwopgaven met de prioriteiten op de MIRT-agenda een heel goede stap. Maar
ik denk dat het voor de korte termijn nog te weinig soelaas biedt, omdat het vaak
langjarige trajecten zijn.
Dan de verdere jaren en het planningsoptimisme. Voor de verdere jaren tot en met 2029
speelt het planningsoptimisme, voor mij overigens het woord van het jaar. Wat men
hiermee bedoelt, is duidelijk. ABF geeft in zijn rapport nadrukkelijk aan dat het
aannemelijk is dat er sprake is van planningsoptimisme. Dus men maakt plannen, maar
die zijn te optimistisch. Er komt dus minder van de grond dan men denkt. Op basis
van de trends in de bouwproductie is het volgens de prognose van Primos te verwachten
dat de woningvoorraad in de periode 2017 tot en met 2020 met gemiddeld 63.000 woningen
per jaar toeneemt. De planinventarisaties komen tezamen op gemiddeld 87.000 woningen.
Daar wringt de schoen. Hoe krijgen we dit planningsoptimisme omgezet in een reëel
te verwachten aantal woningen? Berusten lokale bestuurders, provinciale bestuurders
en misschien de Minister ook niet te veel in de verstrekte cijfers? Het CDA pleitte
al eerder voor vereenvoudiging van regelgeving voor toepassing van de Ladder voor
duurzame verstedelijking. Over dat laatste is een motie aangehouden. Gezien de reactie
in de brief van de Minister hierop, overwegen wij de motie gewijzigd in stemming te
brengen. De discussie over bouwen in het groen, c.q. rode en groene contouren moet
doorbroken worden.
Dan de corporaties. Ook corporaties bevestigen het tekort aan concrete locaties waar
men aan de slag kan. Zeer recent heeft Aedes een onderzoek gehouden onder haar leden,
omdat die zag dat het aantal bouwplannen achterblijft bij de ambitie. Uit dat onderzoek
komt naar voren dat corporaties een planuitval verwachten van circa 38% voor 2018.
Aedes noemt vooral de ruimtelijke procedures als oorzaak. Het gevolg is dat corporaties
verwachten in 2018 nog maar 14.000 woningen te kunnen bouwen. Dat is zorgwekkend.
De huidige marktsituatie leidt tot meer uitval dan voorheen. Dit ondersteunt ons pleidooi
voor een hoge plancapaciteit, zodat er ondanks hogere planuitval toch meer gebouwd
zal worden.
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Bromet van GroenLinks.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik heb ook een brief gezien van Aedes waarin zij het hebben over planuitval. Dat verbaast
me, want de argumenten die gegeven worden voor die planuitval zijn vertragingen. Het
gaat dus niet om uitval, maar om vertraging.
De heer Ronnes (CDA):
Dat klopt en dat veroorzaakt het tekort dat wij kennen. U geeft nu eigenlijk precies
aan waarom we nu, om de achterstand in te lopen, concrete bouwplannen nodig hebben.
Dat is gewoon een feit. Ik heb ook jarenlang in gemeentes rondgelopen. U ook, heb
ik zojuist begrepen. Het is gewoon een feit dat ruimtelijke procedures vaak heel lange
trajecten zijn. Als wij echt meters willen maken, zullen we met elkaar een versnelling
moeten bewerkstelligen. Dan moeten we toch even op onze tanden bijten en zorgen dat
die harde plancapaciteit er zo snel mogelijk komt.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ja. Het zou kunnen dat een vertraging een jaar uitstel oplevert. Dat is spijtig in
de aantallen die de komende tientallen jaren nodig zijn, maar het is geen uitval.
Dat wil ik even gezegd hebben.
De heer Ronnes (CDA):
Ik mag daar nog op reageren. U geeft bijvoorbeeld aan dat er in Noord-Holland voldoende
plancapaciteit is, waarbij u kijkt naar de theoretische plancapaciteit die er is.
Mag ik u gewoon eens verwijzen naar het tabelletje 4.1 dat in het rapport zit, waarin
echt nadrukkelijk staat dat ook meerjarig die 100% harde plancapaciteit nog niet gerealiseerd
wordt? Er moet echt werk gemaakt worden van het creëren van bouwlocaties, want anders
gaan wij het met elkaar niet redden om de mensen in Nederland een fatsoenlijk dak
boven hun hoofd te geven.
De voorzitter:
Mevrouw Van Eijs heeft ook een vraag.
Mevrouw Van Eijs (D66):
De heer Ronnes had het over harde plancapaciteit. Dat is een van zijn favoriete termen,
en ik denk van meer mensen hier. Hij geeft daarbij twee zaken aan. Hij zegt dat er
meer zachte plancapaciteit hard moet worden en dat we naar die 130% moeten. Ik kan
me er misschien nog we iets bij voorstellen dat je zegt: we houden wat plannen achter
de hand, voor als er een paar uitvallen. Tegelijkertijd wil hij ook de Ladder voor
duurzame verstedelijking loslaten. Nu vraag ik me iets af. U wilt twee middelen inzetten
omdat er een capaciteitsprobleem is. Dat wordt natuurlijk niet alleen door dat soort
zaken veroorzaakt, maar ook door allerlei andere factoren. Gooit u daarmee niet het
kind met het badwater weg?
De heer Ronnes (CDA):
Het is heel goed dat u dat vraagt. Ik heb er al heel kort iets over gezegd. We hebben
een motie ingediend, nadat we heel lang aangedrongen hebben op verbetering van het
gebruik van die ladder. Dat kwam eigenlijk niet aan. We hebben toen een motie ingediend
met het verzoek om die dan maar uit de wetgeving te schrappen. De Minister heeft verzocht
om die even aan te houden, zodat zij nog even de kans had om met het veld te sparren
over hoe dat nu eigenlijk zit. Zij is teruggekomen en heeft gezegd dat de ladder het
eigenlijk niet blokkeert, maar dat de toepassing van de ladder niet overal zo is als
die zou kunnen zijn. Wij willen kijken hoe we onze motie kunnen veranderen, zodat
we die daar meer op toespitsen. Het gaat ons niet om de ladder erin of eruit. Wij
zijn voor een zorgvuldige afweging, maar wel voor een zodanige afweging dat we meters
maken en dat er bouwcapaciteit wordt gerealiseerd.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Ik ben blij om dat te horen, want ik denk dat een zorgvuldige toepassing met voldoende
ruimte voor die plancapaciteit juist datgene is waarnaar we op zoek zijn. Ik hoop
dat dat ook zal betekenen dat die afweging nog steeds gemaakt kan worden, want in
meerdere rapporten wordt ook aangegeven dat we heel zorgvuldig moeten kijken hoe we
programmeren, om te zorgen dat de woningmarkt stabiel is. Het zou dus zonde zijn als
we «m in één keer helemaal wegdoen.
De voorzitter:
Meneer Ronnes, en dan vervolgt u ook uw betoog.
De heer Ronnes (CDA):
Maar het staat voor mij wel vast dat om die helderheid te geven, de ladder op diverse
plaatsen niet toegepast is zoals die toegepast zou moeten worden, en dat de ruimte
die de ladder biedt om een goede afweging te maken, gebruikt moet worden en niet als
een soort blokkade moet worden opgeworpen om maar tegen alle plannen nee te zeggen.
Voorzitter. Ik kom te spreken over opmerkelijke regio's. Met name in de regio Den
Haag is op korte termijn een discrepantie tussen de geïnventariseerde plannen en de
verwachte toename van de woningbehoefte. In de periode 2017 tot en met 2020 dekt de
planvoorraad slechts 79% van de behoefte. Dit terwijl bij een goed functionerende
woningmarkt en met de huidige druk je eigenlijk 130% aan plannen zou moeten hebben.
Dit gaat echt leiden tot zware problemen in de toekomst als we er niet op ingrijpen.
Rotterdam idem dito: 86%, FoodValley: 81%, Roozendaal: 94%, Breda zit aan 97%, maar
we weten dat we moeten overprogrammeren, dus dat is ook al te weinig. Op korte termijn
zal in Zuid-Holland, 93%, Noord-Holland, 80%, en Utrecht, 67%, de harde plancapaciteit
echt te weinig zijn. Welke concrete acties zijn hier te verwachten van de Minister?
Moet de Minister niet dwingender gaan optreden richting grootstedelijke regio's met
tekorten aan harde plancapaciteit?
Voorzitter. Dan kom ik bij de BBV, het Besluit begroting en verantwoording. De veranderingen
in de boekhoudkundige regels voor gemeenten die de commissie BBV heeft doorgevoerd
tijdens de crisis brengen de grondbedrijven nu soms in een moeilijke positie. Met
name de restrictie om de exploitatie maximaal tien jaar te laten lopen, is bij grote
ontwikkelingen te kort, zoals we zien. Ziet de Minister mogelijkheden om een uitzonderingspositie
te geven bij grote projectontwikkelingen die bijdragen leveren aan het woningtekort?
Kan er bijvoorbeeld met een ontheffing gewerkt worden voor die BBV-regels op het moment
dat het grote ontwikkelingen betreft die langjarig lopen?
Voorzitter. Als laatste... Ik weet niet hoe het met mijn tijd zit?
De voorzitter:
Nou, heel krap.
De heer Ronnes (CDA):
We richten ons in de discussie van vandaag vooral op het bouwvolume. Met andere woorden:
de aantallen. Maar ik wil wel graag blijven waken dat het een kwalitatieve opgave
is, dat er ook gewoon kwalitatieve huisvesting moet komen en dat dat ook voldoende
in beeld blijft. Wat is het beeld dat de Minister heeft van de wijze waarop gemeenten
en provincies op dit moment de kwalitatieve aspecten meewegen in de keuzes die zij
maken?
Afsluitend. Het CDA is er nog niet gerust op. Starters, senioren, sociale huur, arbeidsmigranten,
statushouders, middeninkomens, gezinnen, noem maar op. Hoe bouwen we betaalbaar? Wordt
het tekort in het middensegment in de huidige bouwwoede echt opgelost?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van Eijs van D66, maar niet dan nadat
ik de leden oproep om interrupties een beetje kort en bondig te houden en ook kort
en bondig te reageren. Het is een punt dat velen aangelegen ligt. Maar u kunt het!
Mevrouw Van Eijs.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Dank u wel, voorzitter. De vorige keer dat wij spraken over de bouwopgave, ging het over de Nwa. Dat is iets anders dan de Amerikaanse hiphopformatie
uit de jaren tachtig, wat mijn medewerker hoopte. De Nwa is natuurlijk de Nationale
woonagenda. De bouwopgave die voor ons ligt, is groot. We hebben veel te compenseren
voor de jaren na de crisis, en de aantrekkende economie, de stijgende koopkracht en
de lage rente zorgen voor een nog grotere vraag en hogere prijs voor woningen. De
Minister is hiermee aan de slag gegaan. Het zal velen niet snel genoeg gaan, maar
ook Rome is niet in één dag gebouwd.
Ik wil vandaag vijf onderwerpen aansnijden waar ik ruimte voor verbetering zie. Allereerst
het fonds binnenstedelijke gebiedstransformatie. D66 is een groot voorstander van
binnenstedelijk bouwen. Lekker op de fiets naar je werk, lopend naar het station,
midden in een gebied met goede voorzieningen. Er zijn nog tal van verwaarloosde of
zieltogende plekken in de stad die kunnen worden omgetoverd tot binnenstedelijke paradijsjes.
Platform31 heeft vorige maand een onderzoek gepubliceerd over de mogelijke meerwaarde
van een nationaal revolverend fonds voor binnenstedelijke gebiedstransformaties. Daarin
worden vijf interessante aanbevelingen gedaan, ook met betrekking tot regionale fondsen
en kennisdeling. Hoe staat de Minister tegenover deze vijf aanbevelingen? Kan zij
ons iets meer vertellen over hoe deze worden meegenomen?
Een tweede dat ik wil bespreken is welstand. Welstand houdt zich naast de dakkapel
vaak bezig met nieuwbouw in de stad. Wij vragen ons af of deze commissies mogelijk
een belemmerende werking hebben voor de bouwopgave. Heeft de Minister er inzicht in
of welstand een belemmerende factor is? Daarnaast heb ik eerder gevraagd naar voldoende
capaciteit bij gemeentes en of de ambtenaren met dit werk de benodigde snelheid kunnen
bijbenen. De Minister zet haar expertteam in waar gevraagd, maar ziet zij nog andere
manieren om hierin meer snelheid, naast zorgvuldigheid, te stimuleren?
Van de capaciteit op de gemeentes kom ik op mijn derde punt, capaciteit op de arbeidsmarkt.
Het EIB geeft aan dat de bouw aan steeds meer mensen werk kan bieden, maar ziet ook
dat de spanning op de arbeidsmarkt in de bouw oploopt en dat er flink veel mensen
bij moeten om aan de vraag te voldoen. Hoe gaan we dit oplossen? De Minister heeft
aangegeven dat zij momenteel stappen aan het zetten is om dit capaciteitstekort aan
te pakken. Wat D66 betreft zit een belangrijk deel van het probleem in de cycliciteit
van de woningmarkt. Hoe kunnen we komen tot minder heftige schommelingen in de bouwproductie?
Het CPB zal vanaf 2019 onderzoek verrichten naar dit onderwerp. Kan de Minister al
iets toelichten over de lessen die wellicht daaruit getrokken worden of de vragen
die bij dit onderzoek worden gesteld?
Om mensen productiever in te zetten en langer aan het werk te houden, moet de bouw
echt vol aan de bak met innovatie. Maak werken in de bouw gezonder, minder zwaar en
daarmee ook aantrekkelijker. Er is veel te winnen in de bouw met innovatieve, nieuwe
bouwmethodes en producten. De bouw staat bekend als een conservatieve sector; ik denk
niet geheel onterecht. In de Nationale bouwagenda wordt gesproken over de noodzaak
van een kwaliteitssprong en een schaalsprong. Wat D66 betreft is die impuls, die ontwikkeling
echt nodig. De bouw moet en kan sneller, slimmer, goedkoper, duurzamer en ook circulair.
In april hebben we de laatste update van de Bouwagenda gekregen. De overheid heeft
in die Bouwagenda verschillende rollen als het gaat om aanbestedingen, normen of opleidingen.
Hoe staat het met de ontwikkelingen uit de Bouwagenda? In hoeverre kunnen deze ons
helpen bij de enorme bouwopgave die voor ons ligt? Hoe wordt circulair bouwen meegenomen
in de bouwopgave? Kan de Minister meer vertellen over circulair bouwen in opleidingen?
Ik heb begrepen dat dit onderwerp nog vrijwel niet in de curricula zit. Hoe staat
het met het materialenpaspoort?
Voorzitter. Morgen vindt het notaoverleg MIRT plaats. Daar gaat het om de grote investeringen
in mobiliteit. Zoals we de afgelopen tijd uitgebreid hebben kunnen lezen in meerdere
adviezen en rapporten, en zoals mijn gezond verstand mij ook zou kunnen vertellen,
zijn mobiliteit en de bouwopgave niet los van elkaar te zien. De Monitor Infrastructuur
en Ruimte geeft aan dat we de afgelopen jaren niet hebben ingezet op bouwen op plaatsen
met een goede multimodale ontsluiting. Er zijn ook zorgen over de combinatie van mobiliteit
en wonen in de toekomst, mede omdat het MIRT al voor vele jaren vastligt. Hoe neemt
de Minister de aanbevelingen op dit gebied van bijvoorbeeld Rli, PBL en CRA mee in
de prioritaire regio's? Hoe kunnen de al schijnbaar vastliggende plannen in het MIRT
en de woningbouwopgave gematcht worden, zodat er goede en duurzaam aantrekkelijke
woonmilieus bij komen?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Eijs. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Bisschop
van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Zelden is de Kamer zo eensgezind, heb ik de indruk: bouwen,
bouwen, bouwen. Ieder doet dat op een verschillende toonhoogte, maar het liefst zouden we met zijn allen gewoon een paarhonderdduizend woningen
de grond uit stampen. Klaar, dan kunnen we weer vooruit. Al dan niet binnenstedelijk,
natuurlijk. Dat is helder. Energieneutraal, betaalbaar en goed bereikbaar, allemaal
waar. Maar helaas, het werkt niet zo. Daar zijn we met zijn allen ook al ruimschoots
achter. Er moet zelfs keihard gewerkt worden om die 75.000 woningen per jaar te realiseren.
De realiteit is dat er op dit moment 67.000 nieuwbouwwoningen gerealiseerd kunnen
worden en dat het aantal verstrekte vergunningen al afneemt vanaf het derde kwartaal
van 2017. Dat is dus al meer dan een jaar.
Dan is de vraag op welke punten de overheid de bouwsector kan ondersteunen. Gaat de
Minister de provincies waar de bouw achterblijft achter de broek zitten om het tempo
op te schroeven? Want laten we wel wezen, het tekort, het niet realiseren van het
bouwvolume, is niet alleen een kwestie van een laag bouwvolume en lange wachttijden.
Het is ook een kwestie van betaalbaarheid. Ik heb geen economische studie verricht,
maar ik heb weleens begrepen dat schaarste iets met prijs te maken heeft als je het
over de markt hebt. Laten we dat ook goed voor ogen houden. Juist om die betaalbaarheid
te kunnen garanderen, is ook een zeker volume absoluut noodzakelijk. Daar komt nog
bij dat naast voor nieuwbouw de bouwsector ook wordt ingeschakeld voor de verduurzaming.
Ook dat is een enorme opgave. Hoe zorgt de Minister er nu voor dat deze twee elkaar
niet gaan bijten?
Voorzitter. Even inzoomend op die huizenprijzen. Als ik het goed lees, wordt volgend
jaar een gemiddelde huizenprijs verwacht van boven de 3 ton en dat is voor starters
natuurlijk een volstrekt onbereikbaar iets. In dat licht vraag ik de Minister nog
eens goed te kijken naar tiny houses. Die zijn klein, goedkoop en duurzaam, maar er
wordt niet gemakkelijk een vergunning voor verleend. Het zal allemaal moeten passen
binnen de wetgeving. Gemeenten lijken vaak een beetje huiverig te zijn. Mijn vraag
aan de Minister in dit verband is welke mogelijkheden zij ziet om de gemeenten goed
te informeren over de bestaande mogelijkheden, zodat die optimaal gebruikt kunnen
worden.
Op het dieptepunt van de crisis werden 45.000 woningen gebouwd, terwijl er ook op
dat moment al meer woningen per jaar nodig waren. De SGP is bang dat een volgende
crisis opnieuw een grote dip gaat betekenen. We zullen dus nu al verder moeten kijken
dan de korte termijn. De woningmarkt moet stabieler, minder conjunctuurgevoelig worden.
Welke mogelijkheden ziet de Minister om meer continuïteit te bieden? Kan dat bijvoorbeeld
via die verduurzamingsmaatregelen?
Dan een puntje over de woningcorporaties. Daar bereiken ons inderdaad berichten over.
De collega's hebben daar ook kennis van genomen, hoor ik. De woningcorporaties zijn
heel lang een continue factor geweest, maar er bereiken ons toch de nodige berichten
die we serieus moeten nemen. Want in plaats van financiële ruimte die ze zouden kunnen
benutten, krijgen ze een rekening van 300 miljoen extra aan vennootschapsbelasting
gepresenteerd waar inderdaad maar 100 miljoen aan lastenverlichting tegenover staat.
Die wordt dan weer teniet gedaan doordat stijgende WOZ-waardes een hogere verhuurderheffing
veroorzaken. Ik roep de Minister daarom op om actie te ondernemen door op twee punten
stappen te zetten: ten eerste om de woningcorporaties een-op-een te compenseren voor
de extra vennootschapsbelasting, zodat daar versneld in woningbouw geïnvesteerd kan
worden, en ten tweede om de verhuurdersheffing los te koppelen van de stijging van
de WOZ-waardes. Er ligt geen extra geld op de plank om af te dragen, zo is onze stellige
overtuiging.
Tot slot iets over beleggers en expats. Het klinkt een beetje onvriendelijk wat ik
nu ga zeggen, maar het komt echt voort uit een zorg over de prijzen die in sommige
regio's de pan uitrijzen. De SGP-fractie vindt het wrang dat in een krappe markt zo
veel woningen – ik zet het tussen aanhalingstekens, maar ik zeg het toch – «gekaapt»
worden door expats en beleggers. De heer Nijboer diende onlangs een amendement in
dat de overdrachtsbelasting voor woningen verhoogt in box 3 en verlaagt voor koopstarters.
Wij hebben dat niet gesteund, maar dat was niet omdat wij het er niet mee eens waren.
Het is een goede gedachte, alleen zouden wij de heer Nijboer willen vragen om een
volgende keer eventjes over de dekking te overleggen. Dan komen we samen een heel
eind, want dat was de reden dat wij daar afhoudend op gereageerd hebben. Ik wil de
Minister wel vragen of zij ook eens wil kijken of en hoe die overdrachtsbelasting
voor een tweede woning en meer fors verhoogd kan worden, want dat kan echt een prijsdrukkende
werking hebben.
Voorzitter. Ik wil het hierbij laten. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik ben voorzitter van deze vergadering, dus ik zal nu niet ingaan op uw opmerking
over het amendement. Dat zal ik zo in mijn eigen inbreng doen. Dat lijkt me het meest
praktisch, anders wordt het zo verwarrend voor iedereen. Dan geef ik graag het woord
aan mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie voor haar eerste termijn.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Ik was vorige week in het kader van de herindelingsverkiezingen
op bezoek in Rijsenhout in de Haarlemmermeer, een prachtig dorp aan de Westeinderplassen.
Midden in het dorp ligt een gebied met lege kassen waar de gemeente graag zo'n 400
woningen wil bouwen, woningen met kwaliteit en passend bij de karakteristiek van het
dorp voor verschillende doelgroepen. Zo sprak ik met een oudere mevrouw die graag
wilde verhuizen naar een seniorenwoning, maar die is er niet. Als zij kan verhuizen,
komt er een woning vrij voor een gezin met kinderen. Ook sprak ik een studente die
graag terug wil naar de plek waar ze opgroeide, maar jongerenhuisvesting is er niet.
En midden in het dorp is er een groot gebied met daar omheen woningen. Dat is dus
dat vervallen kassengebied. Er kunnen geen woningen gebouwd worden, omdat de bestemming
agrarisch is en omdat een bestemmingsplanwijziging niet mogelijk is vanwege het nabijgelegen
Schiphol. Er mag wel een ontheffing worden gegeven voor 25 woningen en soms gebeurt
dat ook, maar nu moet de gemeente dus zestien keer een ontheffing vragen om 400 woningen
te kunnen bouwen. Ik denk dat dat voor zowel ambtenaren van het Rijk als van de gemeente
over the top is. Aan de andere kant van het water, in Aalsmeer, is er wel een nieuwe
wijk gebouwd, omdat de bestemming daar niet agrarisch maar bedrijventerrein was.
Voor mij is de situatie in Rijsenhout tekenend voor de bouwopgave en de problemen
die we hebben. We moeten bouwen om de doorstroming op gang te helpen en specifieke
doelgroepen te huisvesten: 75.000 woningen per jaar. Natuurlijk is de vraag waar we
die laten. Wat de ChristenUnie betreft is dat niet in het groen, maar wel in verrommelde
gebieden zoals in Rijsenhout.
De heer Koerhuis (VVD):
Ik ken de situatie in Rijsenhout niet precies, maar ik hoor de naam Schiphol vallen.
Is de ChristenUnie het niet met ons eens dat Schiphol van nationaal belang is en dat
het vooral moet kunnen blijven doorgroeien?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Laten we nou niet de hele luchtvaartdiscussie gaan betrekken bij een debat over de
bouwopgave. Het punt dat ik hier schets, is dat er woningen worden gebouwd in Rijsenhout
en in Aalsmeer. Dat kan ook gewoon, ondanks de nabijheid van Schiphol, maar er moet
wel elke keer een ontheffing voor worden aangevraagd. De gemeente kan dus dat plan
voor 400 woningen gaan opknippen in zestien partjes en zestien keer naar het Rijk
gaan om een ontheffing te vragen en misschien krijgen ze die ook nog wel, maar dat
kost gewoon heel veel tijd. Dat kost de gemeente heel veel tijd en dat kost het Rijk
heel veel tijd. Als de Minister daar gewoon even op bezoek gaat – daar wil ik haar
zo meteen ook voor uitnodigen – kan ze het zelf zien. Het is zo logisch om daar woningbouw
te realiseren. Ik wil hier echt niet helemaal de luchthavendiscussie in betrekken.
Laten gewoon kijken wat er op deze plek mogelijk is.
De heer Koerhuis (VVD):
We vliegen allemaal graag en Schiphol is heel belangrijk voor onze economie. Ik begrijp
ook dat mijn collega van de ChristenUnie, net als ik, niet precies de situatie daar
overziet. Als er te krappe regionale woonafspraken zijn of een provincie die onnodig
op de rem trapt, dan graag. Maar is mijn collega van de ChristenUnie het dan in ieder
geval met mij eens dat Schiphol belangrijk is voor de economie en gewoon door moet
kunnen groeien?
De voorzitter:
Dit is niet helemaal het bestek van dit overleg. U mag reageren mevrouw Dik-Faber,
maar het hoeft niet.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik ga hier niet uitspraken doen over luchtvaart waar we het hebben over de bouwopgave
in ons land. Ik weet ontzettend goed hoe deze gemeente eruit ziet. Ik zal het ook
voor de Minister een beetje schetsen. Het is als een soort donut. Het is gewoon een
cirkel waar allemaal huizen staan en midden in die cirkel staan allemaal leegstaande
kassen, met ruitjes ingetikt en wietplantages. Er zijn allerlei zaken die we er niet
willen hebben. Het is een woest terrein. We kunnen hier 400 woningen bouwen, waardoor
de doorstroom op gang komt. Dat zou fantastisch zijn en het kan gewoon. We kunnen
er ontheffingen voor verlenen, maar we moeten het wel willen.
De voorzitter:
De heer Ronnes van het CDA heeft daar ook een vraag over.
De heer Ronnes (CDA):
Ik wil me om te beginnen aansluiten bij de oproep aan de Minister om daar eens met
eigen ogen te gaan kijken. De tranen schieten je in de ogen. Ik ben er zelf geweest.
Ik heb met twee gedeputeerden van de provincie aan tafel gezeten over dit onderwerp.
Het is te bizar voor woorden dat inwoners van zo'n dorp zo lang in onzekerheid blijven
zitten, dat de ontwikkeling van zo'n dorp stil staat en dat er gewoon niets gebeurt.
Wat mijn waarneming is, is dat dit erg te maken heeft met het spanningsveld en de
belangen van de provincie en van de individuele gemeente. Mijn vraag aan mevrouw Dik-Faber
is eigenlijk of zij het met mij eens is dat wij als dat spanningsveld er blijkt te
zijn, moeten kijken hoe wij dat spanningsveld weg kunnen nemen en dat het niet zo
kan zijn dat het provinciale belang zo lang de situatie van de mensen in dit dorp
tart.
De voorzitter:
Bent u dat met de heer Ronnes eens, is de vraag.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik heb mij uitvoerig laten informeren door mijn lokale mensen. Ik ben er ook in gesprek
gegaan, niet alleen met mensen uit de gemeenteraad maar ook met mensen uit het dorp.
Ik heb hier nog niet over gesproken met mensen vanuit de provincie, dus ik weet niet
precies wat het provinciale belang hier is. Volgens mij hebben wij met elkaar één
belang: woningen bouwen. «Leefbaarheid», hoor ik de heer Ronnes zeggen. Daar ben ik
het ook helemaal mee eens. Ik zie dat er in deze Kamer heel veel discussie is over
bouwen in het groen. Er zijn voorstanders en tegenstanders. Ik ben een tegenstander
van bouwen in het groen, maar waar we het volgens mij allemaal over eens zijn is dat
dit de plekken zijn waar we echt woningen moeten bouwen. Hier is geen levensvatbare
tuinbouw meer mogelijk, dus laten we dit gebied gebruiken voor woningbouw.
De heer Ronnes (CDA):
Het wordt een erg technische discussie als ik hierop doorga, maar indirect heeft dit,
dus dat het zo lang duurt, wel met de werking van de ladder te maken. Ik zou daar
buiten de orde van deze vergadering graag eens met u over willen doorpraten om te
zien of we een oplossing kunnen bedenken om dit soort problemen toch op te lossen.
De voorzitter:
Dat wil mevrouw Dik-Faber vast. Zij vervolgt haar betoog.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
We gaan vast een keer koffie met elkaar drinken en dan hoor ik heel graag wat het
voorstel van de heer Ronnes is.
Voorzitter. Mijn vraag was: waar laten we die 75.000 woningen? Wat de ChristenUnie
betreft niet in het groen, maar wel in verrommelde gebieden zoals Rijsenhout. Niet
voor niets denken provincies en gemeenten 80 tot 100% van de opgave binnen bestaande
kernen te kunnen realiseren, inclusief de nog niet gerealiseerde Vinex-opgave. Wat
kan de Minister doen om de mogelijkheden voor bouwen op dit soort verrommelde plekken
vlot te trekken? En – daar komt-ie – is de Minister bereid op bezoek te gaan in Rijsenhout?
Hier ligt een enorme kans in de regio Amsterdam. Ik heb gehoord dat zij van harte
welkom is.
Voorzitter. De stijgende huizenprijzen, de oplopende wachttijden en een bouwproductie
die nog niet op het beoogde niveau is: het is goed dat de Minister vanuit haar regiefunctie
in gesprek is gegaan met de regio's waar de grootste knelpunten zijn. Afgelopen zomer
heeft de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur aangegeven dat er betere cijfers
moeten komen over de regionale plancapaciteit en dat de kwaliteit van de monitoring
omhoog moet. Zo hebben ze nog een aantal aanbevelingen. Wat is er met dit advies gebeurd?
Het lijkt er namelijk op dat er nog steeds provincies zijn die hierin achterblijven.
Sowieso vind ik het lastig om de vinger te krijgen achter de beschikbare plancapaciteit.
Ik heb gelezen – ik denk dat het ook echt klopt, want ik zie net als mevrouw Bromet
de inspanningen van provincies en gemeenten – dat er op landelijk niveau wel voldoende
plancapaciteit beschikbaar is en dat er ook heel hard aan wordt gewerkt, maar dat
is niet altijd in de regio's waar de behoefte het grootst is. Kan de Minister daarop
reflecteren?
Voorzitter. De ChristenUnie vindt het logisch om woningbouw te realiseren op plekken
met een goede infrastructurele ontsluiting. In het MIRT wordt de koppeling gelegd
tussen locaties voor woningbouw en infrastructuur. Voor de periode tot 2025 is er
zeker voldoende duidelijkheid, maar ik krijg vanuit gemeenten zoals Utrecht signalen
dat er voor de periode na 2025 een knelpunt is. Je ziet dat ook terug in de beschikbare
plancapaciteit, die dan sterk terugloopt. Morgen wordt in deze Kamer het MIRT-debat
gevoerd. Dan zal mijn fractie dit ook onder de aandacht brengen van de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat. Voor nu de vraag: heeft deze Minister het vertrouwen
dat woningbouw en infrastructuur voldoende in samenhang worden opgepakt?
Voorzitter. Tot slot ga ik een aantal doelgroepen langs. Allereerst zijn dat ouderen.
Er is een motie aangenomen inzake een ouderenakkoord in de Woonagenda. Ik heb de brief
van de Minister gelezen. Daarin schrijft zij dat zij «aandacht vraagt voor». Eigenlijk
vind ik dat te mager. Wil de Minister afspraken maken met onder andere gemeenten,
ontwikkelaars en woningcorporaties?
Ook is er een motie van VVD en ChristenUnie aangenomen over tijdelijke huisvesting,
bijvoorbeeld voor mensen uit de maatschappelijke opvang. Ik lees hier niets over.
Wat gaat de Minister doen om de motie uit te voeren?
Als derde punt noem ik de toegankelijkheid van woningen voor ouderen en mensen met
een beperking. De Minister is per motie opgeroepen om in overleg met gemeenten en
bouwers meer toegankelijke woningen te realiseren. Heeft de Minister hier actie op
ondernomen? Kunnen we hier in de volgende woningmarktagenda over teruglezen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie. Ik ga nu namens de PvdA het woord
voeren. Ik geef het voorzitterschap dan even aan de heer Koerhuis.
Voorzitter: Koerhuis
De voorzitter:
Ja. Dan is het woord aan de heer Nijboer van de PvdA.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank u wel. Ik hoorde de heer Bisschop als SGP'er een stellige overtuiging naar voren
brengen. Dan denk ik als sociaaldemocraat altijd: hoed je dan maar. Maar deze keer
was ik het hartgrondig met hem eens.
De heer Bisschop (SGP):
Dat is wennen, hè?
De heer Nijboer (PvdA):
Nou, dat gebeurt vaker de laatste tijd. Ik was het deze keer hartgrondig met hem eens.
Het ging namelijk om de financiële positie van woningcorporaties en dat het niet goed
gaat zo. De heer Ronnes zei daar ook al het een en ander over. Als je wilt bouwen,
ook als je sociale huurwoningen of betaalbare huurwoningen wilt bouwen waarvoor enorme
wachtlijsten zijn, gaat dat niet samen met de financiële positie die corporaties nu
hebben. Misschien is er hier en daar nog wel een mouw aan te passen als je gemiddeld
over het land kijkt, hoewel je dan ook nog in de knel komt, maar het huidige stelsel
knelt nu enorm. Wat de PvdA betreft moet daar wat aan gedaan worden. Kortom, dit is
een blijvende oproep, die ik ook niet voor het eerst doe, om de woningcorporaties
daarin tegemoet te komen en hun niet de brievenbusmaatregel in de maag te splitsen.
En andersom: als de Europese regelgeving zich daartegen verzet, met investeringsfondsen
te komen om hen te ondersteunen, want de huurders zijn uiteindelijk de dupe. De huren
dreigen de pan uit te rijzen.
Om direct maar het andere punt van de SGP ter hand te nemen: beleggers nemen de steden
over en starters komen er niet tussen. Ik ben blij dat die richting erg werd ondersteund.
Ik snap ook dat de vennootschapsbelasting, waaruit een deel van de dekking kwam, bij
de SGP tot bezwaren leidt, maar hier zie ik een mooie mogelijkheid om er volgend jaar
aan te werken. We hebben al samen een amendement gemaakt over het collegegeld voor
studenten. Dat kwam uit de expatregeling. Die bestaat nog, dus wellicht is dat hier
ook een dekking die we samen kunnen dragen. Wellicht beweegt de coalitie volgend jaar
ook wat meer. Na maart zijn de kansen aanzienlijk dat ze wel zullen moeten, als ze
er nog zitten. We slaan dan graag de handen weer ineen. Voorzitter, dat in reactie
op de inbrengen.
De bouw blijft achter. Dat bleek ook uit onderzoek van de Technische Universiteit
Delft. Hoewel de Minister met plannen komt om de bouw fors te verhogen – 75.000 woningen;
het is de vraag of het genoeg is – zeggen de cijfers, de statistieken en de mensen
die er verstand van hebben dat bouwers amper te krijgen zijn, dat plancapaciteiten
onvoldoende zijn ingevuld, zeker in het westen van Nederland, en dat de voorziene
bouw gewoon onvoldoende is. Die zakt in. Die zou moeten groeien, maar zakt gewoon
in. Ik vraag de Minister wat zij hieraan gaat doen. Welke acties onderneemt de Minister
nou om dit te voorkomen? Ik heb de investeringen bij woningcorporaties genoemd die
knellen, maar ook heb ik namens de PvdA – dat heb ik aan u allen uitgedeeld, ook aan
de Minister – bij de behandeling van de Woonbegroting neergezet: Rijk, neem regie,
grijp in, zorg dat er overgeprogrammeerd wordt. Ik ben het niet eens met het volbouwen
van het groen. Ik kijk de heer Ronnes nu niet aan, maar de heer Koerhuis wel. Het
groen moet niet worden volgebouwd, maar er moet wel worden overgeprogrammeerd. Niet
100% van al je plannen wordt gerealiseerd. Dat weet elke onnozele hals. Daar kun je
dus niet op koersen. Hoe gaat de Minister dat nou doen?
Ik wil nog één onderwerp uit het essay lichten: de rol van projectontwikkelaars. Als
je gronden hebt en je bouwt er niet op, is het voor gemeenten dan mogelijk om er een
bouwplicht op te leggen? Als ze dat niet doen, kan daar wat meer regie op worden genomen?
We hebben dat als Kamer inmiddels ook uitgesproken als het gaat over studentenhuisvesting,
want er is woningnood.
Voorzitter. Ik sluit aan bij de pleidooien van collega's om ook te kijken naar ontwikkelingen
in de infrastructuur en het openbaar vervoer. We kunnen wel als een gek gaan bouwen
– ik zie dat nog niet gebeuren, maar er zal uiteindelijk wel wat meer gebouwd worden
– maar dat kan alleen als je ook stations bouwt, kijkt naar de publieke voorzieningen
en zelfs hier en daar een weg aanlegt. Voor dat laatste loop ik helemaal niet weg.
Daar zie ik nog heel weinig van. We hebben eindeloze discussies over zo'n NOVI, een
Nationale Omgevingsvisie, maar dat vind ik een heel groot praatstuk dat nog heel weinig
tastbare resultaten oplevert als het gaat om waar de woningen dan komen en waar de
infrastructuur dan bij aansluit.
Voorzitter, tot slot. Als de Minister hier geen antwoord op kan geven, dan heb ik
daar wel begrip voor. Ik las de stukken voor vandaag en zag daarin iets over de energielabels,
maar ik geloof dat die formeel niet binnen het bestek vallen. Het staat wel in de
stukken, maar dat deel van het stuk staat dan weer niet op de agenda. Toch moet mij
van het hart dat ik geen vertrouwen heb in de systematiek van de energielabels. Tegenwoordig
kun je voor € 1 of € 2 een label kopen met een online invuloefening. Je vult dan in
hoe dik je isolatie is en dat maakt dan het verschil tussen B, D en E. Daar moeten
we echt vanaf. Het is onbetrouwbaar en ondermijnt ook het vertrouwen van mensen in
de energielabels. Verschillende collega's hebben daar vragen over gesteld. Ikzelf
heb dat gedaan met mevrouw Van Eijs en de heer Smeulders, zeg ik uit mijn hoofd, maar
ook andere collega's deden dat. De Minister heeft eigenlijk het bestaande stelsel
uitgelegd, maar dat stemt mij niet tevreden. Ik vind echt dat dat anders moet. Mensen
moeten fysiek in de huizen kijken of die energiezuinig zijn. Anders komt de hele betrouwbaarheid
van de labels onder druk te staan. Is de Minister daartoe bereid?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nijboer. Dat laatste stukje staat gepland voor het AO Staat van
de Woningmarkt, dat volgens mij nog voor het kerstreces plaatsvindt. Ik stel voor
dat de Minister die beantwoording dan doet, of zij moet zich heel erg vrij voelen
om het nu te doen.
Ik geef het voorzitterschap terug aan de heer Nijboer.
Voorzitter: Nijboer
De voorzitter:
Ik heb even overleg gehad met de Minister en wij gaan om 17.10 uur verder met dit
algemeen overleg. Ik schors voor een kwartiertje.
De vergadering wordt van 16.56 uur tot 17.16 uur geschorst.
De voorzitter:
Voordat ik de Minister het woord geef in de eerste termijn moet ik mevrouw Sandra
Beckerman van de SP nog verontschuldigen. Zij zit bij een ander debat en heeft zich
hiervoor afgemeld. De heer Bisschop komt nog wel terug, maar is tijdelijk ook even
bij een ander debat. Hij schuift straks weer bij ons aan. Het woord is aan de Minister
voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn.
Minister Ollongren:
Dank u wel, voorzitter. En dank aan alle leden voor hun inbreng en de gestelde vragen.
Ik geloof dat het de heer Bisschop was, die er nu niet is, die zei dat het lijkt alsof
iedereen eigenlijk heel eensgezind is over het vraagstuk van bouwen en het aanpakken
van het woningtekort. Dat is ook goed. Ik denk dat dit inderdaad een van de meest
urgente vraagstukken is van dit moment. Dit is iets wat heel veel Nederlanders rechtstreeks
of indirect raakt. Ik ben ook blij dat verschillende leden aandacht hebben gevraagd
voor of hebben gegeven aan de samenhang tussen woningbouw en bereikbaarheid.
Misschien mag ik bij wijze van introductie even in herinnering roepen dat we – de
collega's van IenW en ik – bij de aanvang van dit kabinet hebben besloten om bereikbaarheid
en woningbouw in gezamenlijkheid te behandelen. Dat betekent heel concreet dat als
we over het MIRT praten met bestuurders van andere overheden, dus met gedeputeerden
en wethouders, we ook meteen de woningbouw daarbij betrekken. Nog concreter: dat betekent
gewoon dat we samen aan tafel zitten. Er zitten dan drie bewindslieden namens het
kabinet zodat de besluiten over het inzetten van het MIRT altijd in samenhang worden
genomen met de plannen die er liggen rondom woningbouw. Daar zijn we vorig jaar mee
begonnen. We hebben dit voorjaar een aantal bezoeken aan de regio gebracht, aan alle
landsdelen. We hebben plekken bekeken waar ze met dit soort ontwikkelingen bezig zijn.
We hebben in de brief stappen gezet in die richting. Sommigen van u refereerden daaraan.
Die stappen zijn heel concreet, want ze leveren meer mogelijkheden voor woningbouw
op. Er zijn gemeenten die al plannen hadden – laten we de Binckhorst als voorbeeld
nemen – waarbij ze denken dat er in ieder geval 5.000 woningen gerealiseerd konden
worden, maar die dat aantal kunnen verdubbelen als ze nog een investering in de bereikbaarheid
doen. Daarvan hebben wij vorige week met elkaar gezegd: die investeringen in bereikbaarheid
gaan we doen. Daarmee wordt het aantal woningen dat gerealiseerd kan worden, substantieel
verhoogd. De Bickhorst is daar dus een voorbeeld van, maar er zijn er nog veel meer.
Het bouwen van die woningen komt ook substantieel naderbij. Dat vind ik een mooi en
heel concreet resultaat, dat juist in de meest gespannen regio's een bijdrage levert.
De heer Ronnes (CDA):
Heel goed te horen dat die link met de infrastructuur gelegd wordt. Ik ben wel benieuwd
naar een concrete vertaling daarvan. U zegt dat het creëren van extra volume echt
naderbij komt. Maar is dat vanaf 2024/2025 of is dat al sneller? Kunt u daar iets
over zeggen?
Minister Ollongren:
Het voert misschien te ver om nu heel erg in detail hierop in te gaan, maar ik kan
het illustreren. Het gaat om gemeenten die weten dat er bereikbaarheidsinvesteringen
zullen worden gedaan. In het geval van de Binckhorst gaat dat om de binnenstedelijke
ov-verbindingen en de fietsverbinding. Dan kunnen ze bijvoorbeeld alleen al de ontwerpeis
«fiets» opnemen in de plannen. Hetzelfde geldt voor het vooruitzicht van de oeververbinding
in Rotterdam. Dat betekent dat gemeentes substantieel meer kunnen gaan plannen en
ook kunnen starten met de bouw omdat het vooruitzicht er is dat de bereikbaarheid
ook geregeld wordt. Voldoende zekerheid op dat punt stelt hen in staat om te starten
met de woningbouw.
De heer Ronnes (CDA):
We hebben de lange termijn en de korte termijn van 2017–2020. Het moet duidelijk zijn
of het reëel is om te verwachten dat dit nog iets oplevert voor de periode tot 2020.
Of is het logisch om te veronderstellen dat je na het in werking treden van deze plannen
toch wel drie, vier jaar verder bent voordat je het echt gaat zien?
Minister Ollongren:
Het bouwen van woningen kost een jaar of drie. Dat verschilt per gemeente en project.
Ik noem toch weer even de Binckhorst. Daar betekent dit heel concreet dat er sneller
meer woningen worden gebouwd. Het is een substantiële verandering ten opzichte van
wat de gemeente al had liggen aan plannen voor woningen die er zouden komen. Het verschilt
natuurlijk wel per project wanneer ze precies worden opgeleverd. Laten we een voorbeeld
nemen in Noordwest. Daar zijn vier versnellingslocaties waar geïnvesteerd wordt in
bijvoorbeeld stations als Zaanstad en Purmerend. Dat betekent dat daar op korte termijn
tienduizenden extra woningen gerealiseerd kunnen worden dankzij dit besluit in het
MIRT. Het is dus voor de korte termijn en de iets langere termijn.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Ollongren:
Ik kom hier straks op terug hoor, want er zijn ook concrete vragen over gesteld. Een
ander voorbeeld is de inwerkingtreding van de zestiende tranche van de Crisis- en
herstelwet. De gemeente Nuenen, ook een concreet voorbeeld, kan zo voorbereidingen
treffen voor een bouwproject van 1.600 woningen. In een relatief kleine gemeente kunnen
door de toepassing van de Crisis- en herstelwet dus 1.600 woningen extra gebouwd worden.
We hebben het ook gehad over de aanpassing van de Crisis- en herstelwet. De heer Ronnes
heeft daar vaak op gewezen en de heer Koerhuis vroeg er ook naar. Dat gaan we inderdaad
doen. Waarom? Door het leren van eerdere experimenten en het bieden van de mogelijkheid
om die te herhalen, kan de bouw versneld worden. Met de vijf meest gespannen regio's
in Nederland ben ik al heel ver in het maken van woondeals, waarvan ook de afspraken
van het BO MIRT onderdeel zijn. Dus op allerlei manieren proberen we bestuurlijk zo
integraal mogelijk te werken. Dat klinkt weer heel erg bestuurlijk, maar door dingen
aan elkaar te koppelen, bereik je uiteindelijk dat er meer woningen worden gerealiseerd,
die vervolgens ook goed bereikbaar en ontsloten zijn en voorzien zijn van de juiste
voorzieningen. Degenen die zelf in het lokaal bestuur hebben gezeten, weten dat het
zo moet.
Een paar kleinere, maar toch wezenlijke stappen zijn de volgende. We weten allemaal
dat de arbeidsmarkt een probleem is en dat er gemeenten tijdens de crisis hebben afgeschaald
in hun capaciteit van mensen die dat soort dingen doen, bestemmingsplannen maken en
dergelijke. Dat is echt een knelpunt, juist in regio's waar het heel erg knelt. Ik
heb om die reden gezegd dat we daar op korte termijn iets aan moeten doen. We kunnen
niet wachten tot er nieuwe mensen zijn opgeleid. We maken dus 1 miljoen euro vrij
voor een flexibele pool waarmee de gemeentelijke capaciteitsproblemen kunnen worden
aangepakt. Ik kom straks verder te spreken over plancapaciteit. Het gaat in de woningmarktdeals
natuurlijk ook om de vraag hoe je die plancapaciteit op peil kunt krijgen en houden.
In de spanningsregio's betekent dit dat je moet overprogrammeren, zoals hier ook gezegd
is. Ik zal straks wat zeggen over de ladder, want daar waren veel vragen over gesteld.
Misschien mag ik ook nog noemen dat in de woningdeals met de regio's, die in voorbereiding
zijn, natuurlijk ook de kortetermijnproblemen zullen zitten. De krapte veroorzaakt
problemen, bijvoorbeeld huisjesmelkers. Daar hebben we vaak over gesproken. De betaalbaarheid
is ook een probleem. Daarover kun je ook afspraken maken en je kunt maatwerk leveren
omdat dit per regio en per stad soms verschilt. Dat is onderdeel van de gesprekken
en dat zal ook onderdeel zijn van de deals zoals ik die begin volgend jaar verwacht
te sluiten.
Voorzitter, dat bij wijze van inleiding. Er zijn veel vragen gesteld. Ik heb mijn
beantwoording verdeeld in vragen over de plancapaciteit, de Ladder voor duurzame verstedelijking,
het MIRT en de woondeals, waarover ik zonet al wat zei. De rest van de vragen vallen,
met alle respect, onder het kopje overig, want het waren er behoorlijk wat. Ik zal
die beantwoorden in de volgorde van de sprekers. Dan weet u dat vast.
Ik begin met alles rondom plancapaciteit, vergunningverlening et cetera. Natuurlijk
is de vergunningverlening essentieel voor de woningbouwproductie. We weten dat de
vergunningverlening sterk fluctueert. Dat hebben we hier vaker met elkaar gewisseld.
Je kunt dat per maand bekijken. Als we naar de stand van nu kijken, zien we dat de
vergunningverlening in Utrecht en Noord-Holland onder het niveau is van 2017. Maar
ja, de vergunningverlening heeft een onregelmatig patroon en de productie vertoont
juist weer een stijgende trend. Het is dus lastig om daar conclusies uit te trekken.
In Noord-Holland stijgt de productie en zit die nu al 20% boven het niveau van vorig
jaar. Ook in Utrecht lijkt de productie die in 2016 en 2017 is gestegen, nu op het
niveau van 2017 te liggen. Het is dus heel belangrijk om de achterliggende oorzaken
goed te begrijpen, maar het is ook belangrijk om achter de fluctuaties de trend in
de gaten te houden. De trend moet natuurlijk wel omhoog zijn.
Dan de plancapaciteit. Ik zei al dat ik in de woningdeals juist ook afspraken wil
maken over voldoende plancapaciteit. Die zal boven de 100% moeten liggen. In de praktijk
gebeurt dat ook wel. Amsterdam bijvoorbeeld plant meer dan 100% van de behoefte. De
provincies, die natuurlijk ook verantwoordelijk zijn voor de plancapaciteit, werken
daaraan mee in de regio's waar dat nodig is. Soms kan het nodig zijn – ik sta daar
ook voor open – dat er nog intensiever overleg komt tussen de gemeente met de plannen
en de provincie die een en ander moet beoordelen voor het hele gebied. Als dat vastloopt
of vastzit, ben ik natuurlijk bereid om daarbij te helpen en te kijken waar het nou
precies aan ligt, zeker wanneer we constateren dat de plancapaciteit achter zou blijven.
De heer Ronnes (CDA):
Waarom zien we dat dan niet terug in de cijfers? Als we in de cijfers naar de harde
plancapaciteit gaan kijken, dan komen we in de komende drie jaar in bepaalde regio's
niet eens aan de 100%, laat staan 130%. Ik herken niet helemaal wat u zegt. Dat er
plannen zijn en dat men voornemens heeft, dat zal wel, en ze zullen echt wel meer
plannen hebben dan wat ze echt nodig hebben. Maar concreet betekent dat gewoon: geen
harde plancapaciteit.
Minister Ollongren:
Als het goed is beschikken de heer Ronnes en ik over dezelfde gegevens, want dat zijn
de gegeven die ik aan de Kamer heb verstrekt. Maar we lezen daar toch net iets anders
in. De cijfers kent u. Die hebben wij verstrekt. We hebben uit de gesprekken die ik
voer, zeker ook met de meest gespannen regio's, niet het idee dat het daar enorm aan
schort. We hebben het idee dat die plancapaciteit er op zich wel in voldoende mate
is en dat gemeenten in samenwerking met de provincies er eigenlijk ook alles aan doen
om... Ik bedoel: zachte plancapaciteit, harde plancapaciteit, uiteindelijk moet het
gewoon omgezet worden in woningen. Dat is waar mensen op zitten te wachten. Capaciteit
is een noodzakelijk middel, zeg maar, om die woningen ook echt te bereiken. Het knelpunt
lijkt nu toch niet zozeer die plancapaciteit te zijn als de heer Ronnes het interpreteert.
De heer Ronnes (CDA):
Dan wil ik de Minister letterlijk een stuk uit het rapport voorleggen. «Voor de plannen
die in de periode 2018 tot en met 2020 tot realisatie moeten leiden, mag verwacht
worden dat ze op dit moment in belangrijke mate al hard zijn.» Vervolgens kijk ik
in de tabel die daar onder zit en wat is dan «hard»? Voor Noord-Holland, zo lees ik,
80% en voor Utrecht 67%. Dat zijn de plekken waar de grootste aantallen mensen wonen.
Dus die plekken hebben een behoorlijke impact. Dat creëert volgens mij ook de onderdruk
op die markt.
Minister Ollongren:
Maar in de gesprekken en ook in de woningdeals die ik wil sluiten, gaat het er natuurlijk
ook om dat je zachte plancapaciteit kunt omzetten in harde plancapaciteit.
Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog, maar ik ben blij dat er in ieder geval nu wat
meer helderheid is over hoe wij naar die cijfers kijken, de heer Ronnes en ik.
Er zijn een paar vragen gesteld over de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ik begreep
van de heer Ronnes dat hij na de nieuwe informatie die ik hem heb gegeven, de antwoorden
op zijn vragen, overweegt om zijn aangehouden motie nog wat aan te passen. Ik denk
dat, precies zoals de heer Ronnes het samenvatte, niet de ladder zelf het probleem
is. Het gaat ook niet om de ladder. De ladder is alleen maar een instrument, maar
de toepassing ervan kan inderdaad nog beter. Ik span mij daar nu voor in samen met
het departement, om de gemeenten en provincies die in die toepassing problemen ervaren,
beter uit te leggen hoe ze met die ladder kunnen werken. Dan kan die ladder een goed
hulpmiddel zijn bij het maken van plannen, en dat is in de praktijk ook zo voor de
gemeenten die daar goed mee werken. Dus die aangepaste motie zie ik graag tegemoet.
De heer Koerhuis vroeg heel specifiek naar de provincie Noord-Holland en de 40.000
extra woningen die daar in sommige gemeenten worden gepland. De provincie Noord-Holland
heeft zelf ook gezegd dat er in de afgelopen twee jaar inderdaad 12.000 woningen minder
zijn gebouwd dan waar behoefte aan is. De provincie heeft ook zelf het voortouw genomen
in het oplossen van dit probleem. Ik heb begrepen van de provincie dat juist de gemeenten
boven de regio Amsterdam moeite hebben om die woningen te realiseren, zelfs de woningen
waar harde plannen voor zijn. We proberen de provincie in dit geval te helpen met
een knelpuntenbudget, om die gemeenten daarbij te ondersteunen. Voor zover er een
tekort is, komt dat niet zozeer door een tekort aan plannen, maar is het lastig om
het ook echt te realiseren. Ik vind dat de provincie eigenlijk laat zien hoe het moet,
namelijk door te proberen de gemeenten daarbij te helpen en maatwerk te leveren daar
waar het ook echt knelt.
De heer Koerhuis (VVD):
Het klinkt heel goed dat er gekeken wordt naar knelpunten, maar wordt er dan ook gekeken
of er wat geschoven kan worden? Wordt er gekeken of bijvoorbeeld die vijf gemeentes
waar ik het over had – Alkmaar, Bergen, Castricum, Heiloo en Langedijk – zich kunnen
aansluiten bij de Metropoolregio Amsterdam? En wil de Minister daar misschien een
gesprek voor opzetten?
Minister Ollongren:
Gesprekken wil ik altijd graag aangaan, maar tegelijkertijd vraag ik me af of dat
wel een echte oplossing is. De afbakening van de Metropoolregio Amsterdam is gebaseerd
op het gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma dat daaraan gekoppeld is. Dus dan
koppel je die woningbouw aan de bereikbaarheid en het is ook in díe regio dat het
het hardste knelt. Daar zijn de woningbehoefte en het woningtekort het grootst. Dat
is ook de indeling die ik in gedachten heb als ik die woningdeal maak. Maar natuurlijk
is het altijd verstandig om naar de hele regio te kijken. Dat is ook iets wat de provincie
doet. Ik zei net al: met investeringen in stations kun je het gebied ook in zekere
zin weer uitbreiden. Maar de vraag is altijd of je vanuit hier het specifieke lokale
probleem moet willen oplossen en of dat ook kan. Volgens mij is ons doel dat er voldoende
woningen komen. Het is ook belangrijk dat die woningen dan wel op de goede plek komen.
En wat ik al zei: als er echt knelpunten zijn en je hebt het gevoel dat er een soort
surplace is tussen de betrokken gemeente en de provincie, dan ga ik heel graag meekijken
en bezien of er knelpunten zijn die vanuit hier kunnen worden opgelost. Maar in dit
geval heb ik die aanwijzing nog niet.
De voorzitter:
De heer Koerhuis in tweede instantie.
De heer Koerhuis (VVD):
Ik snap dat er meer bij komt kijken en ik snap dat we het niet vanuit hier moeten
willen oplossen, maar ja. De Minister begint over knelpunten. Ik krijg signalen dat
dit een knelpunt is. Ik begrijp ook dat er meer bij komt kijken en dat we het niet
vanuit hier moeten opleggen, maar is de Minister in ieder geval bereid dit punt op
tafel te leggen, bijvoorbeeld bij de woningmarktdeal in de Metropoolregio Amsterdam
of bijvoorbeeld in de gesprekken die zij heeft met de provincie, om te kijken hoe
dit nou ligt, of partijen dit nou echt willen en wat de knelpunten zijn, met alle
mitsen en maren erbij?
Minister Ollongren:
Het lijkt me het beste dat ik de heer Koerhuis toezeg dat ik het wel betrek bij de
gesprekken die ik heel graag met de gedeputeerden en de provincie hierover voer, maar
niet bij de woningdeal met de regio Amsterdam. In die gesprekken zijn we echt al een
heel end en dat zal het gecompliceerd maken. Maar natuurlijk wil ik dat graag doen.
Ik ben me ook bewust van het feit dat deze discussie inderdaad wordt gevoerd.
Het woord «planoptimisme» was van de heer Ronnes, volgens mij. Zoals ik net al zei:
het gaat om de realisatie; dat zijn we volgens mij heel erg met elkaar eens. Vandaar
dat we moeten proberen te versnellen waar we dat kunnen. Dat kan dus via de afspraken
in het MIRT of via de woningdeals. Dus we hebben behoefte aan realisme en we hebben
behoefte aan het bouwen en opleveren van woningen. Bijvoorbeeld door de versnellingslocaties
die ook in het BO MIRT zijn geïdentificeerd, brengen we dat toch echt stappen dichterbij.
De voorzitter:
Dit is uw derde interruptie in het eerste blokje van drie, meneer Ronnes, dus ik wil
u wel het woord geven, maar...
De heer Ronnes (CDA):
Ja, ik vind dit de meest essentiële plek...
De voorzitter:
Dat dacht ik al en ik geef u ook het woord.
De heer Ronnes (CDA):
Ik vind dit de meest essentiële plek om toch een vervolgvraag aan de Minister te stellen
over de bouwopgave. De enige garantie die je hebt als Rijk dat er concreet gebouwd
gaat worden, is dat er harde plancapaciteit is, dat er bestemmingsplannen zijn die
het fiat hebben gekregen en dat er vergunningen verleend kunnen worden. Uit de cijfers
in het rapport blijkt dat we in cruciale regio's de plancapaciteit niet halen die
hard nodig is. Mijn vraag aan de Minister is: gaan we dat planningsoptimisme ook concretiseren
op de korte termijn, door inzichtelijk te maken wat de harde plancapaciteit is? En
gaan we provincies en gemeenten er ook toe bewegen dat zij die planning concreet gaan
maken? Dat moet. Als wij dat niet doen en volgende keer ligt er weer zo'n zelfde staatje
waaruit blijkt dat Noord-Holland en Utrecht maar 70% of 80% hebben gerealiseerd van
de harde plancapaciteit, dan blijven wij in Nederland met een heel groot probleem
op de woningmarkt zitten. Dus nogmaals de vraag aan de Minister: wat gaat u nu echt
concreet doen om dat percentage omhoog te krijgen?
Minister Ollongren:
Laat ik om te beginnen zeggen dat ik het heel terecht vind dat de heer Ronnes hier
zo veel aandacht voor vraagt. We willen denk ik allemaal dat de verantwoordelijkheidsverdeling
is zoals die is. Ik denk ook, en dat is ook gezegd door sommigen, dat er lokaal het
beste inzicht is in wat er lokaal nodig is en wat er lokaal kan, en soms ook wat voor
knelpunten er lokaal zijn. Dat is heel erg verschillend. Desalniettemin ben ik wel
met de heer Ronnes eens dat als er te veel niet kan worden gerealiseerd, te veel plancapaciteit
niet wordt omgezet in daadwerkelijke nieuwe woningen, er wel een probleem is. Dus
ik neem het mee in de gesprekken die ik voer met de regio's. Ik wil de heer Ronnes
wel op één punt tegemoetkomen, nu al, terwijl ik eigenlijk nog bezig ben met het verder
inventariseren hiervan. Om zeker te weten of we de goede kant op bewegen, denk ik
dat we het nog intensiever moeten monitoren. Ik denk dat we daar nog een stap extra
zouden kunnen zetten. Vanuit de gemeenten is wel aandacht gevraagd voor het feit dat
het verstrekken van deze informatie voor hen soms best ingewikkeld is, zeker voor
kleine gemeenten waar bijvoorbeeld grondposities zijn van ontwikkelaars. Daar kan
marktgevoelige informatie in zitten, omdat die plannen toch te herleiden zijn tot
grond. Maar ik denk dat daar een oplossing voor te bedenken is door een bepaald abstractieniveau.
Dus dat gesprek ben ik aan het voeren. Ik zal de Kamer informeren over op welke wijze
we dat intensiever kunnen monitoren. Op die manier hebben we een instrument in handen
om misschien concreter te worden en te sturen zodat we, op het moment dat wat de heer
Ronnes vreest gebeurt, namelijk dat er te weinig plancapaciteit wordt omgezet in daadwerkelijke
woningen, daar iets aan kunnen doen.
De voorzitter:
De heer Ronnes. Tot slot.
De heer Ronnes (CDA):
Ik hoop dat ik niet de enige ben die dat vreest. We blijven maar zeggen «als we genoeg
theoretisch volume hebben, gaan we het hier wel redden in Nederland». Wij gaan het
níét redden als wij niet voldoende harde plancapaciteit hebben. Daar zullen we ook
vanuit het Rijk op moeten sturen. Mijn vraag aan de Minister is of zij, als het nodig
is, zelf bereid is om iets meer haar tanden te laten zien als blijkt dat we niet naar
die 100, 130% gaan qua harde plancapaciteit.
Minister Ollongren:
Ik heb de heer Ronnes net een toezegging gedaan. Ik hoop dat hij daar blij mee is.
Ik denk ook dat het nodig is. Dat ben ik met hem eens. Maar er is wel meer dan alleen
dat. Want het is net zo hard nodig om bijvoorbeeld die afspraken te maken over investeringen
in bereikbaarheid. Dus het is en-en. Als ik me alleen maar de hele dag bezig houd
met of de plancapaciteit wel op orde is, dan zou ik ook niet tevreden zijn met het
werk dat ik doe. Ik vind dat ik meer moet doen dan dat en dat we op meer moeten sturen
dan dat, maar ik geef wel toe dat het een onderdeel is van het geheel en dat het een
niet te onderschatten onderdeel is. Vandaar ook dat ik zeg: ik ga daar intensiever
op monitoren, zodat het ook een sturingsinstrument is.
De voorzitter:
De Minister vervolgt de beantwoording.
Minister Ollongren:
Veel dank. Mevrouw Bromet van GroenLinks vroeg naar de aantallen in de Woonagenda.
We hebben gezegd: 75.000 woningen per jaar gemiddeld, voor de periode 2018–2025. In
die projectie was al rekening gehouden met het feit dat er in 2017 minder zou worden
gebouwd dan die 75.000. Dus met de 75.000 nieuwe woningen per jaar wordt voorzien
in de toename van de behoefte in de komende jaren – echt van dit jaar tot en met 2030
– en het inlopen van het tekort. Voor een heel groot deel zijn we natuurlijk de achterstanden
aan het inlopen die tijdens de crisisjaren zijn opgelopen. Daar komt bij meer vraag,
gewoon door de huidige, ook economische situatie, en groei. Die combinatie leidt tot
die 75.000 per jaar. Die moet je dus meerjarig halen. Daar kunnen natuurlijk fluctuaties
in zitten. Wat je het ene jaar niet haalt, zou je dan bij wijze van spreken het volgende
jaar weer moeten opplussen, maar de gemiddelde lijn is 75.000 per jaar.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik heb ook gevraagd of er al een idee was of dat aantal in 2018 gehaald gaat worden.
Minister Ollongren:
Zeker. Die vraag wilde ik hierna beantwoorden. Tot en met oktober van dit jaar zitten
we op ruim 51.000 woningen. Op basis van de nieuwbouwprogramma's van de provincies
en het doortrekken van het gemiddelde aantal realisaties van de afgelopen twaalf maanden,
komen we voor het aantal nieuwbouwwoningen – dus echt alleen maar nieuwbouw – uit
op tussen de 62.000 en de 65.000. Daarnaast komen er nieuwe woningen bij vanwege het
ombouwen van kantoren en dergelijke. Dat waren er het afgelopen jaar 7.500. De projectie
– achteraf moet natuurlijk blijken of het klopt – is dus ruim 70.000 nieuwe woningen
dit jaar.
Mevrouw Dik-Faber had ook over de plancapaciteit gesproken, maar misschien is zij
al tevreden met de antwoorden die we net hebben uitgewisseld. Daar hebben we het eigenlijk
al vrij uitvoerig over gehad.
De voorzitter:
Bijna uitlokking, maar toch gaat het goed!
Minister Ollongren:
Gelukkig wel!
Dan kijk ik de heer Nijboer aan of hij vindt dat met het antwoord aan mevrouw Bromet
ook zijn vraag over de aantallen beantwoord is. Dat denk ik haast wel.
Dan ga ik door met nog wat vragen over de bereikbaarheid en de woondeals, hoewel ik daar ook al heel over kwijt heb gekund in het eerste deel. Misschien
nog iets inzoomend op de samenhang met het MIRT; ik dacht dat mevrouw Van Eijs, mevrouw
Bromet en ook mevrouw Dik-Faber daar nog opmerkingen en vragen over hadden. Ik zei
al dat er eigenlijk een samenhang is tussen de prioritaire woningmarktregio's waar
het knelt en de prioritaire gebieden waar we gebiedsgericht die bereikbaarheid nu
hebben besproken en hebben afgesproken. We concentreren ons er dus op om wonen, werken
en het hebben van voldoende voorzieningen het liefst bij al bestaande knooppunten
in het mobiliteitsnetwerk te realiseren. Of, als dat kan, bij nieuwe knooppunten in
het mobiliteitsnetwerk. Als er nog capaciteit over is – ik praat nu een beetje vanuit
de infrastructuur; dat is misschien een debat dat meer morgen zal worden gevoerd –
kun je die behoefte aan wonen en werken daar combineren. Dus we proberen dat op een
zo slim mogelijke manier te doen. De investering in de mobiliteit rendeert natuurlijk
optimaal als je ook in staat bent om daar juist de woningen bij te betrekken. Het
gaat over langetermijninvesteringen in de mobiliteit, maar het gaat ook over kortetermijninvesteringen.
Het gaat ook bijvoorbeeld over afspraken met werkgevers en over smart mobility. Ik
noemde al de fiets. Die dingen gaan natuurlijk veel sneller dan investeringen in grote
infrastructuurprojecten of in wegen. Ik laat me niet afleiden, meneer Koerhuis. Dat
is wel verleidelijk.
Even in aansluiting daarop. Ik had net al een paar dingen gezegd over Noord-Holland
en een paar voorbeelden genoemd uit Zuid-Holland, maar kijk nu naar Zuid-Holland in
zijn geheel en naar de afspraken in het MIRT. In de provincie ervaar ik heel erg een
gedeeld gevoel van urgentie als ik spreek met de bestuurders. Ze hebben – ik vind
dat ze dat echt goed hebben aangepakt – een gezamenlijk actieplan gemaakt met een
forse ambitie: 100.000 woningen voor de periode tot 2025. Om die te realiseren, maken
we dus ook die bereikbaarheidsafspraken met elkaar. Om die te realiseren, maken we
zo'n woondeal per regio, wat gewoon echt in Den Haag, in Rotterdam, maar ook breder
dan dat, tot veel grotere aantallen woningen gaat leiden. Dat wekt vertrouwen. Voor
de hele zuidelijke Randstad overigens, in het verstedelijkingsakkoord dat ze daar
hebben gemaakt, geldt ook dat we nog heel goed gaan kijken naar de plancapaciteit
die ze daar hebben.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Het is goed om te horen dat er zo intensief wordt samengewerkt vanuit de verschillende
perspectieven: bereikbaarheid, woningbouw, werken. We moeten er integraal naar kijken.
Ik vertrouw er ook wel op dat dat in toenemende mate aan de orde is. De Minister heeft
ook een aantal voorbeelden genoemd waar het goed gaat. Ik heb zelf het voorbeeld genoemd
van Utrecht, waar ik toch signalen van krijg dat er voor de komende jaren wel duidelijkheid
is, maar dat ze op de wat langere termijn, na 2025, onvoldoende duidelijkheid hebben
over investeringen in infrastructuur, waardoor je ook terugziet in de cijfers dat
de plancapaciteit terugvalt. Ik snap dat een deel van het debat morgen moet plaatsvinden
en mijn collega zal dat dan ook morgen wel aan de orde stellen, maar ik vind het toch
belangrijk om dat ook hier nog bij de Minister onder de aandacht te brengen. We zijn
het allemaal eens dat een woningbouwlocatie niet van vandaag op morgen is gerealiseerd.
Van de eerste planfase tot de realisatie, daar kunnen soms wel tien jaar overheen
gaan. Dus ik wil ook benadrukken dat het belangrijk is om op die langere termijn duidelijkheid
te geven aan gemeenten, zodat ze weten hoe en waar te investeren. Ik zie inderdaad
het integrale werken en ik zie goede voorbeelden, maar ik krijg hier en daar toch
ook nog wel geluiden van gemeenten – Utrecht heb ik dan als voorbeeld genoemd – dat
het nog niet helemaal loopt zoals ze zouden willen.
Minister Ollongren:
Ik begrijp het punt van mevrouw Dik-Faber wel. We vinden eigenlijk ook dat we juist
in het landsdeel Noordwest aan de combinatie wonen en bereikbaarheid nog wat meer
moeten doen voor de langere termijn. We moeten dat beter samenbrengen en in kaart
brengen. Maar dat geldt voor de wat langere termijn. Voor de kortere termijn denk
ik dat we wel in staat zijn geweest om goede besluiten te nemen en goede stappen te
zetten. Ik noem een concreet voorbeeld. Voor de stad Utrecht hebben we nu veel meer
zekerheid over bijvoorbeeld de Merwedekanaalzone, waar echt flink meer woningen kunnen
worden gerealiseerd. Maar voor de langere termijn denk ik dat mevrouw Dik-Faber een
punt heeft. Daar zullen we op terugkomen en het is inderdaad ook een onderwerp voor
het AO van morgen.
De voorzitter:
Mevrouw Dik-Faber nog een tweede interruptie? Nee, zij is tevreden. Mevrouw Van Eijs.
Mevrouw Van Eijs (D66):
In die verschillende rapporten van RRI, PBL en CRa wordt die koppeling inderdaad gelegd.
Het is dus goed om te horen dat er ook wordt gekeken naar de termijn waarop je dingen
al aan elkaar kunt koppelen. Sommige dingen zijn natuurlijk gewoon al beloofd. In
die rapporten wordt ook aangegeven dat heel veel van de investeringen die de rijksoverheid
doet niet zozeer regionaal bekeken worden maar meer op rijksniveau, terwijl de uitdaging
soms juist heel erg in zo'n woningmarktregio ligt. In hoeverre passen die twee systemen
al op elkaar?
Minister Ollongren:
Als ik de vraag van mevrouw Van Eijs goed begrijp, heeft zij zeker een punt. Want
als het gaat over het MIRT en de bereikbaarheid praten we met landsdelen, en die zijn
heel groot. Als ik praat over de woningdeals kijk ik in principe naar stedelijke regio's.
In het geval van Groningen gaat het echt over de stad Groningen. In het geval van
Zuid-Holland gaat het over de regio Den Haag–Rotterdam. Bij Eindhoven is het ook de
regio Eindhoven. Het verschilt dus een beetje, maar dat past gewoon bij de knellendheid
van de woningmarkt zoals die op dit moment is. Als we dus aan tafel zitten met zowel
het MIRT als de woningmarktregio's, dan moeten we daar een oplossing voor bedenken.
Dat hebben we gedaan door de woningmarktregio's waar het zo knelt, centraal te stellen.
Daar zijn we ook in het voorjaar naartoe gegaan met elkaar. Daarbij kunnen de anderen
natuurlijk gewoon meekijken en meepraten. Bijvoorbeeld in Noord ontstaat een interessante
discussie over de vraag hoe je, in een gebied waarin het in de stad heel erg knelt
maar het in de regio juist omgekeerd is – daar is sprake van krimp – die twee zaken
aan elkaar kunt verbinden. Omdat de mensen die aan diezelfde tafel zitten met verschillende
problemen kampen, komen we ook te spreken over oplossingen waarmee je eigenlijk van
een lose-losesituatie naar een win-winsituatie gaat. Dat klinkt misschien wat hoog
over, maar dat is denk ik precies wat mevrouw Van Eijs bedoelt. We kunnen dus heel
gemakkelijk zorgen dat er niet allerlei verschillende tafels zijn die niet van elkaar
weten wat er wordt besloten, maar dat er één tafel is waar al die kennis is en waar
we slimme oplossingen met elkaar kunnen bedenken.
De voorzitter:
Mevrouw Van Eijs in tweede instantie.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Dat klinkt heel goed; daar word ik blij van. Dat is dus mooi. Het is goed dat het
ook regionaal bekeken kan worden, maar misschien kan de Minister nog een keer bevestigen
dat de financiering niet zozeer een probleem is. Die kan dus echt gericht worden op
de regionale opgave en gaat niet alleen maar naar hele grote rijkscorridors of dat
soort zaken.
Minister Ollongren:
Nee, dat kan ik inderdaad bevestigen. Daar hebben we ook heel intensieve gesprekken
over gehad. Er wordt geïnvesteerd in de bereikbaarheid die nodig is en dat kan ook
dus gewoon de ontsluiting zijn van een nieuwe woonwijk als vanuit de regio wordt gezegd
dat daar behoefte aan is.
De voorzitter:
Dan zijn we nu aanbeland bij het blok overig, met de vragen van de leden op volgorde
van inbreng. Ik geef de Minister het woord voor het vervolg van de beantwoording van
de gestelde vragen.
Minister Ollongren:
Dank u wel, voorzitter. Ik begin met de vragen van de heer Koerhuis over tijdelijke
woningen. Hij zei dat hij daar al eerder aandacht voor had gevraagd. In de geplande
update van de plancapaciteit voor februari is aan de provincie gevraagd om die informatie
te verzamelen. Zijn constatering klopt dus, maar dat komt omdat we die informatie
nog moeten krijgen, en die moet via de provincies uitgevraagd worden bij de gemeenten.
In de Staat van de Volkshuisvesting 2019 zal een onderzoek worden gepresenteerd naar
tijdelijke woningen. Dat onderzoek is nog aan de gang.
De heer Koerhuis vroeg mij of ik alles op alles kan zetten om de aanpassing van de
Crisis- en herstelwet snel door de Kamer te krijgen. Dat is natuurlijk muziek in mijn
oren, vooral omdat de Kamer daar zelf ook een rol in kan spelen. Ik dacht dat we elkaar
volgende week zouden spreken over het wetsvoorstel. Dan kunnen we natuurlijk ook de
inhoud goed met elkaar bespreken en kunnen we ook kijken of het lukt om tempo te maken.
Aan mij zal het niet liggen.
Voorzitter. De heer Ronnes vroeg of er een ontheffingsmogelijkheid is om van de tiensjaartermijn
in het BBV af te wijken. De notitie Grondexploitatie van de commissie BBV geeft aan
dat de tienjaarstermijn een richttermijn is, waarvan gemeenten mogen afwijken als
zij beheersmaatregelen nemen. Dat zijn bijvoorbeeld afspraken of contracten met ontwikkelaars.
Ook hiervoor geldt, zo zeg ik tegen de heer Ronnes, dat het misschien onvoldoende
bekend is. De commissie BBV zal volgend jaar in een nieuwe notitie Grondexploitatie
uitleggen dat dit ook de bedoeling is. Ze gaat ook meer voorlichting geven op dit
punt.
Mevrouw Bromet van GroenLinks vroeg naar de corporaties en hun investeringscapaciteit.
Overigens hebben anderen dat na haar gedaan. We hebben afgelopen zomer, in de augustusbesluitvorming
dus, in de begroting de verhuurderheffing verminderd met 100 miljoen. Dat had te maken
met de extra belastingdruk op de corporaties. Op basis van het algemene beeld van
nu hebben de corporaties voldoende investeringscapaciteit. Ze hebben dus voor de komende
jaren echt de financiële ruimte om extra te investeren in de woningmarkt, maar het
is natuurlijk wel belangrijk om dat algemene beeld steeds in de gaten te houden en
aan te scherpen op basis van de nieuwe meerjarenplannen die de corporaties de komende
tijd zullen indienen. Dat heb ik u ook al bij brief bericht.
Even kijken of ik de volgorde goed heb... Niet helemaal, zie ik. Ik doe het niet helemaal
goed, maar goed. Als u het niet heel erg vindt komt nu mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie.
De voorzitter:
We weten wie wie is, dus laten we het maar zo proberen.
Minister Ollongren:
Precies, dat dacht ik ook.
Mevrouw Dik had een interessant punt naar aanleiding van haar bezoek aan Rijsenhout.
We hebben het al gehad over de woningbouwopgave voor de Metropoolregio Amsterdam.
Want het is Haarlemmermeer, als ik haar goed begrepen heb. Ja. Haarlemmermeer is natuurlijk
een hele wezenlijke plek in die regio. Dit is een specifieke situatie. Ik ben daar
zelf niet geweest, maar ik neem onmiddellijk aan van mevrouw Dik-Faber dat het zo
is. We kennen de kwestie rondom de samenhang tussen woningbouwmogelijkheden en Schiphol.
Daar wordt al lang over gesproken, ook over plannen die door andere gemeentes zijn
gepresenteerd. Dit is een specifieke situatie, met een bestemmingsplan dat agrarisch
was versus andere bestemmingsplannen. Als het een bedrijventerrein was zouden er andere
regels gelden. Ik denk dat het heel goed is om altijd een open mind te hebben voor
mogelijkheden om woningbouw juist ook in die regio verder te brengen, en ook te kijken
waarom welke afweging wordt gemaakt. Als iets alleen op papier iets uitmaakt en in
de praktijk niet, lijkt het me goed om daar nog eens goed naar te kijken. Ik neem
de uitnodiging graag aan, als ik het zo mag interpreteren, om daar een keer naartoe
te gaan om dat te zien en te bespreken.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik waardeer het enorm dat de Minister bereid is om de uitnodiging aan te nemen, want
dan kan ze met eigen ogen zien hoe bizar de situatie daar is. Krijgen we daar ook
een terugkoppeling van? Ik zou ontzettend graag op de hoogte willen worden gehouden
van de ontwikkelingen in Rijsenhout, van de bevindingen van de Minister en van de
mogelijkheden die zij ziet om die gemeente verder te helpen om de leefbaarheid daar
op peil te houden, maar ook echt te investeren in nieuwe woningen op zo'n belangrijke
locatie in ons land, waar ook de woningnood heel groot is.
Minister Ollongren:
Ik heb gezegd dat ik graag bereid ben om daar naartoe te gaan. Werkbezoeken brengen
is ook een manier om te kijken of je het goede aan het doen bent. Tegelijkertijd is
het misschien goed om als signaal te zeggen dat lokaal in principe lokaal moet blijven.
Ik wil er graag van leren. Ik wil altijd kijken of er regelgeving is waar wij hier
over gaan en die belemmerend is voor iets wat een goede bijdrage zou kunnen leveren
aan de woningbouw. Die zou dan kunnen worden weggenomen. In dit specifieke geval vermoed
ik dat er ook een verantwoordelijkheid ligt bij de Minister van IenW. Nogmaals, ik
wil in ieder geval graag gaan kijken en met de mensen in gesprek gaan.
De voorzitter:
Mevrouw Dik-Faber in tweede instantie.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Hier ligt inderdaad ook een verantwoordelijkheid voor de Minister van IenW, omdat
de ILT de bevoegde instantie is om de ontheffingen te verlenen. Dat is al een aantal
keren gebeurd. Dan heeft de gemeente bijvoorbeeld een plan voor 50 woningen en dan
moet er twee keer een ontheffing worden aangevraagd. Nu is het een plan van 400 woningen.
Het kan niet zo zijn dat ze zestien keer naar de ILT gaan. Fijn dat de Minister op
bezoek gaat. Ik hoop dat ze dit ook met de Minister van IenW wil bespreken. Ik ben
gewoon heel erg benieuwd wat er uitkomt.
De voorzitter:
De heer Koerhuis heeft hier ook een vraag over.
De heer Koerhuis (VVD):
Ja, voorzitter. Ik hoor de woorden «leefbaarheid» en «nieuwbouw» vallen. Ik ben natuurlijk
de eerste die zegt dat we nieuwbouw moeten gaan plegen in het land. Maar Schiphol
is van nationaal belang. 17 miljoen mensen vliegen daar graag op. De economie van
17 miljoen mensen draait daar voor een deel op. Zou de Minister in haar afwegingen,
als ze daar gaat rondlopen, dat vooral op één willen zetten.
Minister Ollongren:
Zeker. Schiphol is zeker van nationaal belang. Het is onze nationale luchthaven waar
veel mensen op vliegen en waar heel veel mensen werken. En die mensen wonen ook graag
in de buurt van Schiphol. Het interessante hieraan is dat het vaak gaat over gebieden
binnen bestaand bebouwd gebied. Met andere woorden, er mag gewoond worden. Het past
in het beeld van wat ik noem de randen van de stad. Dit is dan niet de rand, maar
het midden van de donut, zo heb ik net geleerd. Het zijn verrommelde gebieden waar
eigenlijk niet zo vreselijk veel mee gebeurt en die je op een andere manier zou willen
kunnen gebruiken voor woningbouw, mits dat kan binnen de grenzen die er nou eenmaal
zijn. Voor het gebied rondom Schiphol hebben wij natuurlijk wel andere regels dan
voor de rest van het land. Wat mij betreft staat dit helemaal niet op gespannen voet
met elkaar. Dit zijn gemeentes waar mensen naar tevredenheid wonen.
De voorzitter:
De heer Koerhuis in tweede instantie.
De heer Koerhuis (VVD):
Ik was heel blij met de beantwoording tot de laatste zin: het staat niet op gespannen
voet met elkaar. Volgens mij loopt de Minister daarmee een beetje vooruit op de feiten.
Ik zou het toejuichen om daar te gaan kijken, Schiphol op één te zetten en dan te
beoordelen of het op gespannen voet staat.
Minister Ollongren:
Met «de gespannen voet» doelde ik op de bestaande woningen. Er wordt gewoond; dat
was mijn punt.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar beantwoording.
Minister Ollongren:
Voorzitter, dank u wel.
Mevrouw Dik-Faber gaf aandacht aan een aantal specifieke groepen, bijvoorbeeld ouderen
en mensen die beschermd wonen. Ook in het verleden heeft zij aandacht gevraagd voor
de toegankelijkheid. Er zijn ook wat moties over aangenomen. Het was mijn voornemen
om de Kamer ook afzonderlijk te informeren over hoe wij omgaan met meer en betere
woningen voor ouderen en voor mensen die beschermd moeten wonen. Door Minister De
Jonge is een pact voor ouderenzorg gesloten. Onderdeel van dat pact is om ouderen
te ondersteunen om langer in het eigen huis zelfstandig te kunnen blijven wonen. Ik
ben daarbij betrokken. VWS en BZK zetten zich er gezamenlijk voor in. Binnenkort staat
een bestuurlijk overleg gepland om de voortgang te bespreken. Er is een meerjarenprogramma
voor beschermd wonen samen met VWS, onder meer dankzij een motie van mevrouw Dik-Faber.
Het is de bedoeling om eind van het jaar een subsidiebeschikking met Aedes en de Federatie
Opvang afgerond te hebben. Het actieplan Toegankelijkheid voor de bouw loopt en ook
daarvan zal ik de Kamer op de hoogte houden.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Laat ik er één punt uithalen: de huisvesting voor ouderen. De Minister geeft aan dat
afspraken zijn gemaakt met het Ministerie van VWS voor ouderen die langer thuis willen
wonen. Ik ken die afspraken. Er zijn ouderen die zelfstandig samen willen wonen. Dat
zijn nieuwe woon-zorgvormen die op verschillende plekken in het land al beschikbaar zijn, maar niet zo
vaak bij woningcorporaties. Dat is de reden waarom deze commissie een motie hierover
heeft aangenomen. Die motie had de mooie titel: ouderenwoonakkoord. Dat is misschien
iets te hoog gegrepen, maar wij willen dit echt een plek geven in de Woonagenda. De
Minister moet de corporaties, de bouwers en de gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid
hierin. De Minister schrijft in haar brief dat ze hier aandacht voor vraagt, maar
dat vind ik te weinig. Ik vind echt dat er afspraken met corporaties, bouwers en gemeenten
moeten komen, zodat we meer van dit soort initiatieven terugzien in het land.
Minister Ollongren:
Ik vind dat mevrouw Dik-Faber een heel goed punt heeft. Per gemeente en per regio
zijn er verschillende behoeften en problemen die opgelost moeten worden. Er zijn voorbeelden
waar woningbouwcorporaties precies datgene doen waarom mevrouw Dik-Faber vraagt. Ik
ben het zeer met haar eens dat dat waarschijnlijk nog veel meer zou kunnen. Het is
ook gewoon een feit dat er ouderen zijn die graag naar een nieuwe woning willen verhuizen,
maar dat niet kunnen. Dat is een onderdeel van die woningmarkt die op slot zit. Het
is heel belangrijk om daar iets aan te doen. Ik begrijp dat vanuit het ouderenpact,
een bijlage bij de Woonagenda, met alle partijen gekeken wordt naar een innovatiesubsidie daarvoor. We praten
nu heel erg over de krapte, maar er zijn dus ook gebieden waar er helemaal geen krapte
is, maar eerder een krimpprobleem. Daar moet ook iets gedaan worden voor de kwaliteit
van ouderenwoningen. Mevrouw Dik-Faber heeft dus helemaal gelijk: we moeten voor het
geheel van de problematiek van ouderen en woningmarkt voldoende aandacht hebben. Daar
zal ik de Kamer zeker over blijven informeren.
De voorzitter:
Mevrouw Dik-Faber in tweede instantie.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik hoor de Minister heel veel warme woorden spreken over het belang van dit soort
nieuwe woonvormen voor ouderen, maar ik hoor haar niet zeggen: ik ga met de VNG, Aedes,
bouwers et cetera om de tafel om hierover afspraken te maken. Ik zou er bij de Minister
op willen aandringen om dat wel te doen. Al die ouderen die graag naar zo'n voorziening
willen, laten een woning achter waar een gezin met kinderen in kan. Als die bouwers
en die woningcorporaties hiermee echt aan de slag gaan, helpt dat dus ook om die doorstroming
op de woningmarkt weer op gang te brengen.
Minister Ollongren:
Ik wil echt het beeld wegnemen dat het niet op de agenda staat. Het staat wél op de
agenda. Ik zei zonet al dat er binnenkort een bestuurlijk overleg staat gepland. Het
is dus niet zo dat het nog toegevoegd hoeft te worden. We hebben het op de agenda
en ik knoop goed in mijn oren wat hier gezegd is, zodat ik dat ook in dat bestuurlijk
overleg over een paar weken kan meenemen.
Voorzitter. Dan het transformatiefonds, waarop mevrouw Van Eijs heeft gewezen. Platform31
heeft aanbevelingen gedaan voor revolverende fondsen, zo zei zij. Voor de inrichting
van het transformatiefonds dat ik heb aangekondigd, heb ik heel veel contact gehad
met allerlei partijen, waaronder Platform31. De vijf aanbevelingen die Platform31
in het rapport heeft gedaan, gaan eigenlijk allemaal over goede samenwerking op het
regionale niveau. In de uitwerking van het transformatiefonds wordt precies daarop
ingezet: goede samenwerking met de regionale partners. We zijn al heel ver. Het is
mijn voornemen, en ik denk dat dat ook lukt, om de Kamer over de precieze uitwerking
begin december en in ieder geval nog dit jaar te informeren.
Mevrouw Van Eijs vroeg ook naar de capaciteitstekorten bij gemeenten. Ook anderen
vragen daar al langer aandacht voor. Ik zei al dat het niet alleen over de capaciteit
bij de gemeenten gaat, maar ook over de capaciteit bij de bouwsector. Bij gemeenten
gaat het over voldoende planologen en ambtenaren die vergunningen kunnen beoordelen
en goedkeuren. Het kost gewoon tijd voor de gemeenten om die capaciteit op te bouwen.
Vandaar dat we de gemeenten daarin ondersteunen. We hebben een expertteam voor de
woningbouw, we hebben ingezet op een flexibele pool in de Metropoolregio Amsterdam.
In het kader daarvan heb ik een bijdrage van 1 miljoen toegezegd om te borgen dat
die flexibele pool in die heel gespannen woningmarktregio de komende tijd in de lucht
kan blijven.
Mevrouw Van Eijs vroeg naar de Bouwagenda en of die bijdraagt aan de bouwopgave. Dat
denk ik zeker, want die Bouwagenda brengt natuurlijk heel veel partijen bij elkaar,
maar zorgt er bijvoorbeeld ook voor – dat is misschien niet wat mensen direct verwachten
– dat de sector samenwerkt met onderwijsinstellingen en onderwijsprogramma's. Daarmee
leveren ze vanuit de Bouwagenda ook een bijdrage aan het capaciteitstekort, waar mevrouw
Van Eijs terecht aandacht voor vroeg. De Bouwagenda zet ook de toepassing van innovaties
op de agenda. Dat is natuurlijk ook heel erg belangrijk. Innovaties kunnen ook helpen
om sneller en beter en duurzamer te bouwen. Dus zeker, ik ben blij met de Bouwagenda
en de bijdrage die deze kan leveren.
Voorzitter. Mevrouw Van Eijs vroeg ook nog naar de welstandscommissies. Die zijn natuurlijk
van groot belang ook voor de kwaliteit van de woningbouw en voor de uitstraling van
de wijken, dus voor de leefbaarheid. Ik denk dat ze die functie hebben en kunnen vervullen.
Ik heb geen signalen dat daar een belemmering wordt ervaren.
Mevrouw Van Eijs vroeg nog aandacht voor circulair bouwen. Ja, dat had ik eigenlijk
misschien net bij de Bouwagenda kunnen beantwoorden, want de sector zet zich zeker
in voor circulair bouwen. Ze hebben een Transitieagenda Circulaire Bouweconomie opgesteld,
die, zeg maar, er meerjarig naar toewerkt dat het hele bouwproces circulair kan worden.
Door de komende jaren ervaringen op te doen, pilots te doen, experimenten te doen,
het mee te nemen in de opleiding, wordt circulair bouwen gestimuleerd en wordt de
kennis over circulair bouwen ook in de bouwsector zelf vergroot.
Dan had mevrouw Van Eijs, maar de heer Bisschop ook, dacht ik, aandacht gevraagd voor
de cycliciteit op de woningmarkt. Wij hebben al vaker geconstateerd dat die sterk
cyclisch is. Dat is ook een van de redenen dat we zo'n last hebben gehad van de crisis.
In de crisis viel het eigenlijk helemaal stil en in vijf jaar tijd zijn we nu naar
een situatie van oververhitting gegaan. Dus het gaat behoorlijk op en neer op de woningmarkt.
Dat is inderdaad niet wenselijk. Toen wij over de Staat van de Woningmarkt spraken,
heb ik er al het een en ander over gezegd en inderdaad het CPB ook gevraagd om onderzoek
te doen naar de cycliciteit van de woningmarkt, zodat we vandaaruit, aan de hand ook
van eventuele aanbevelingen van het CPB, kunnen kijken welke beleidsmatige gevolgen
we daaraan kunnen geven. We zijn zelf ook aan het inventariseren wat we kunnen doen.
Tot op zekere hoogte denk ik dat het iets is waar we als overheid eigenlijk geen volledige
grip op kunnen hebben, maar je kunt misschien wel verstandige maatregelen nemen om
het iets te dempen. Nou, we moeten even afwachten waar het CPB mee komt. Dan kunnen
we er misschien op basis daarvan wat meer over zeggen.
De woningbouw en het klimaat. Dat is de bouwopgave en de verduurzaming, van de heer
Bisschop. Ik denk dat het eigenlijk hand in hand gaat. Ik had de indruk dat de heer
Bisschop daar misschien een knelpunt zag, maar juist door in die plannen duurzaamheid
al in te bouwen en daar onderdeel van te laten zijn, zodat je bij nieuwbouw ook meteen
duurzaam bouwt, zie ik daar geen belemmering maar juist een kans. Bovendien, als we
het dan toch hebben over cycliciteit: we weten dat we de bestaande voorraad moeten
verduurzamen. Dat zal heel lang duren. Ik hoop niet dat de economie weer vertraagt
of afzwakt, maar door die verduurzaming, waar we nog jaren en jaren mee bezig zullen
zijn, zal er werkgelegenheid blijven in de bouw, ook op het moment dat het economisch
wat minder gaat. In diezelfde Bouwagenda waar we het net over hadden, heeft ook de
sector gezegd: wij durven het wel aan om veel mensen in opleiding te hebben, omdat
we zeker weten dat, wat er ook gebeurt, dit doorgaat. Dus die capaciteit van mensen
is echt nodig.
De heer Bisschop had ook nog een vraag over tiny houses. Dat is inderdaad iets nieuws
waar we nu meer over lezen en horen. In het onderzoek naar flexibele woningen dat
ik ben gestart, worden ronde tafels georganiseerd met de gemeenten, met de corporaties
en met bouwers. Daar wordt ook over dit soort dingen gesproken. Dus dan is er een
nieuwe ontwikkeling. Dan blijkt dat er in de planologische regelgeving toch niet echt
rekening mee is gehouden. Dat is ook logisch, want nieuwe ontwikkelingen zijn niet
voor niets nieuw. Het kan dus zijn dat er soms een aanpassing voor nodig is. Uit die
rondetafelgesprekken komen dat soort dingen naar voren. Dan kan je soms misschien
lokaal al iets doen. Als het niet lokaal is, maar nationaal, dan blijft het vanzelf
wel op de zeef liggen, maar die aanwijzing heb ik nog niet, zeg ik tegen de heer Bisschop.
De overdrachtsbelasting en de differentiatie daarvan. Dit is een suggestie die volgens
mij in het wetgevingsoverleg Wonen ook even aan de orde is geweest. Ik heb toen ook
gezegd dat het niet zo is dat iedere belegger een huisjesmelker is. We willen de huisjesmelkers
graag aanpakken, niet per se iedere belegger. De heer Bisschop heeft expats en beleggers
ook eigenlijk over één kam geschoren. Ook dat is misschien iets te kort door de bocht.
Ik begrijp zijn punt natuurlijk wel heel goed. Kijk, een hogere overdrachtsbelasting
wordt natuurlijk meteen doorbelast naar huurders in de vorm van hogere huren. Dus
ik geloof toch erg in het aanpakken van de excessen op de woningmarkt via het traject
goed verhuurderschap, door het aanpakken van excessieve huren en van huisjesmelkers.
Het Ministerie van Financiën onderzoekt de belasting van inkomsten uit de verhuur
van woningen. Ook onderzoek ik zelf, onder andere samen met het Kadaster en met De
Nederlandsche Bank, in hoeverre er sprake is van een prijsopdrijvend effect van woningen
door toenemende activiteiten van particuliere beleggers in stedelijke gebieden.
Voorzitter, dan ben ik beland bij uw eigen vragen. De woonplicht was een suggestie:
gemeenten die over bouwgrond beschikken, moeten verplicht worden om daar te zorgen
voor bouw. Dat kan niet, publiekrechtelijk. Het bestemmen van grond voor woningbouw
en het verlenen van een vergunning maken woningbouw mogelijk, maar dat is niet hetzelfde
als een verplichting om daadwerkelijk te bouwen. Maar wat wel kan, is om het bij het
verlenen van een vergunning een termijn af te spreken. Dus bijvoorbeeld: als de vergunning
wordt verleend, moet er binnen zes maanden worden gestart met de bouw en als u dat
niet doet, dan trekken we de vergunning weer in. Als een gemeente zelf de grond uitgeeft,
dan is het privaatrechtelijk wel mogelijk om een bouwplicht op te leggen met een boetebeding.
Maar als het privaat eigendom is, is het feitelijk alleen maar mogelijk via onteigening.
De heer Nijboer had een vraag over de corporatiefinanciën – de heer Bisschop trouwens
ook – maar hij vroeg vooral naar compensatie voor de lastendruk. De heer Bisschop
had het over het Vpb, maar ik denk eigenlijk dat hij de ATAD bedoelde, want de Vpb-verlaging
tikt ook door bij de woningbouwcorporaties, maar dan in positieve zin. De ATAD slaat
inderdaad neer bij de woningbouwcorporaties. Het is een lastenverzwaring voor hen
die oploopt. Door de 100 miljoen verlaging van de verhuurderheffing is die voor deze
kabinetsperiode wel gecompenseerd. Voor de langere termijn ligt dat anders. Daarom
heb ik tegen de corporaties gezegd dat we op de langere termijn überhaupt moeten kijken
hoe we voldoende investeringscapaciteit in die sector kunnen houden. Het klopt dat
bij de verhuurderheffing een stijgende WOZ-waarde tot een hogere afdracht leidt. Dat
is zo. Dat kunnen we binnen de begrotingsregels die we hebben, niet weer eraf halen
of iets dergelijks. Ik zeg hier wel met nadruk dat we in de nadere verkenning van
de toekomstbestendigheid van de verhuurderheffing de relatie met de WOZ-waarde moeten
meewegen, en ook moeten kijken naar andere mogelijkheden voor een grondslag voor die
heffing. Maar dan hebben we het echt over een verkenning die voor de wat langere termijn
informatie en mogelijk handelingsperspectief zou opleveren.
Voorzitter. Hiermee hoop ik de vragen allemaal te hebben beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was de beantwoording van de Minister in de eerste termijn. Om 18.30
uur zijn stemmingen voorzien. Ik heb toch wel de ambitie om te proberen dit algemeen
overleg dan afgerond te hebben. Dat betekent dat u zich een beetje moet inhouden met
uw inbreng in tweede termijn. Dan kan de Minister ook nog een tweede termijn hebben
en dan hebben we niet nog vijf of tien minuten na de stemmingen. Ik geef snel het
woord aan de heer Koerhuis van de VVD.
De heer Koerhuis (VVD):
Dank, voorzitter. Allereerst dank aan de Minister voor de beantwoording. Ook dank
voor de rapportage en dat de Minister gaat proberen om de volgende keer ook tijdelijke
huisvesting op te laten nemen in de rapportage. De rapportage laat zien waar problemen
zitten en waar we aan een oplossing kunnen werken. Daarom ook dank voor de toezegging
om in gesprek te gaan met de provincie Noord-Holland om te kijken naar een van de
knelpunten daar, namelijk dat de gemeentes in de regio Alkmaar niet bij de Metropoolregio
Amsterdam zitten. Wanneer wil de Minister dat terugkoppelen? Ik neem aan dat ze regelmatig
overleg heeft met de provincies. Kan het nog voor het einde van het jaar?
Er speelt nog veel meer in Noord-Holland, boven Amsterdam, en in Utrecht, rondom Utrecht-stad.
Denk aan het overprogrammeren, het verruimen van regionale woonafspraken en het verruimen
van groene en rode contouren. Daarover wil ik graag een VAO aanvragen. De heer Nijboer
begon over de financiën van corporaties. Ik wil daar toch nog iets over zeggen. De
Minister ging er ook op in. Allereerst, we zien dat corporaties 18 miljard winst per
jaar maken en een eigen vermogen hebben van 200, 300 miljard. Ze profiteren zelfs
van de verlaging van de vennootschapsbelastingverlaging. Dus ik zie eigenlijk helemaal
geen reden om nog verdere stappen te zetten of om af te stappen van de WOZ. Zeker
niet, want dat geeft juist de prikkel om dure sociale huurwoningen te verkopen.
En dan mijn laatste punt, voorzitter, als we dan toch bij de corporaties zijn. De
Minister heeft het over het aanleggen van fietspaden. Ik wil daaraan toevoegen het
aanleggen van wegen. Dat is belangrijk voor onze infrastructuur. Ik denk aan de combinatie
met woningbouw. Ik heb het al eerder gezegd: als we de woningbouw laten bijdragen
aan infrastructuur, is mijn eerste suggestie om ook naar corporaties te kijken, omdat
daar tenslotte het geld zit.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank. Dit was niet helemaal het goede voorbeeld van een korte tweede termijn. Er is
een VAO aangevraagd. Dat zal worden ingepland. Mevrouw Bromet van GroenLinks.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Er is vanavond gesproken over knelpunten, met name in Noord-Holland
en Utrecht. Ik ben blij dat ik in de beantwoording van de Minister hoor dat zij hecht
aan de bevoegdheidsverdeling zoals die gemaakt is en dus ook de lokale autonomie en
democratie hun werk laat doen. Deze knelpunten berusten vaak op lange afwegingen,
waarin het ene belang zwaarder weegt dan het andere. Dat is ook politiek.
Daar wil ik het bij laten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dit was een uitstekend voorbeeld. De heer Ronnes van het CDA.
De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter. Het is nu meer dan een jaar geleden dat we begonnen zijn met het inzichtelijk
maken van de bouwopgave ten opzichte van de beschikbare capaciteit. Het rapport dat
hier ligt, is het tweede rapport. Wat mij betreft zijn de feiten die hierin staan,
niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Er staat toch echt dat er een tekort is aan echte,
concrete, harde plancapaciteit. We zijn er dus op dit moment nog niet gerust op dat
de woonproblemen op korte termijn zullen worden opgelost. Ik moet wel opmerken dat
ik zie dat er hard gewerkt wordt om richting een oplossing te gaan, zodat die inzichtelijkheid
in ieder geval wel ontstaat. Ik hoop dat we bij het volgende rapport nog nadrukkelijker
en scherper in beeld hebben hoe de vlag erbij hangt. Wonen is immers een essentieel
punt voor mensen. We moeten zorgen dat eenieder in een betaalbare woning kan wonen.
Ik heb twee concrete vragen aan de Minister, of eigenlijk drie. Wanneer kunnen we
het volgende ABF-rapport ontvangen? Wanneer kunnen we dat tegemoetzien?
Mijn tweede punt betreft de tiny houses. Ik heb me toch enigszins verbaasd over de
beantwoording van de Minister. Ik heb eerder aangegeven dat in het nieuwe Bbl van
de Omgevingswet exact staat omschreven hoe je met tiny houses kunt omgaan. Er is dus
helemaal geen discussie: in de nieuwe Omgevingswet is dat al geregeld. Ik heb al veel
eerder ervoor gepleit om die regeling naar voren te halen, zodat tiny houses gewoon
ontwikkeld kunnen worden. Mijn concrete vraag is: waarom doen we dat niet gewoon?
En dan mijn derde punt, de ouderenhuisvesting. In de motie over de maatschappelijke
opgave die laatst is aangenomen door de Kamer, worden nadrukkelijk ook de senioren
genoemd. Hoe kunnen de corporaties meer tegemoetkomen aan nieuwe wensen voor ouderenhuisvesting?
Ik kan mij voorstellen dat dit punt ook nog een plekje krijgt bij de evaluatie van
de Woningwet 2015. Op welke punten lopen corporaties tegen barricades aan, waardoor
zij die ontwikkelingen niet kunnen doorzetten?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Van Eijs van D66.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben erg blij met de beantwoording van de Minister op mijn
vraag over een binnenstedelijk transformatiefonds. Ik kijk uit naar het bericht dat
daarover gaat komen.
Ik heb nog een vraag over de flexpool voor Amsterdamse ambtenaren, zoals ik die maar
even zal noemen. Dat is natuurlijk heel mooi, maar wat doen we met andere gebieden?
Misschien kijkt men in Utrecht ook wel likkebaardend naar zo'n flexpool. Dat kan ik
me voorstellen.
De Minister heeft ook iets gezegd over anticyclisch bouwen. Ik kijk uit naar de resultaten
van het onderzoek dat gaat komen. Het is denk ik ook heel belangrijk voor personeel.
Het gaat erom dat mensen, wanneer ze in de bouw gaan werken, weten dat ze er over
vijf jaar ook nog een goede boterham kunnen verdienen. Wat dat betreft hoop ik echt
dat de innovatie in de bouw zal helpen om mensen duurzaam inzetbaar te houden. Het
zou heel terecht zijn als die mensen een lange en mooie loopbaan geboden kan worden.
De Minister zei zo mooi dat circulair bouwen in de opleidingen zit, maar ik hoor dat
het er nog helemaal niet in zit. Ik snap wel dat de Minister niet gaat over opleidingen.
Daar gaat haar collega over. Voor circulair moet ik elke keer naar een andere Minister.
Dus ik wil toch graag dat de Minister met de andere Minister gaat praten, of dat zij
mij er misschien iets over kan terugkoppelen. Ik hoor graag hoe de nieuwe ontwerpers
van morgen circulaire ontwerpers worden.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. De 300 miljoen extra lasten hebben te maken met de maatregelen
tegen belastingontwijking, de ATAD. Zoals de VNG bepleit heeft, is deze maatregel
eigenlijk gericht tegen multinationals. Je kunt de woningbouwcorporaties daar heel
goed van uitzonderen. Dat is eigenlijk mijn pleidooi. Ik ben eerlijk gezegd niet zo
verschrikkelijk onder de indruk van al dat gegoochel met die grote reserves van woningcorporaties.
Die moet je altijd zien in relatie tot hun bezit, tot de reserveringen die ze moeten
doen en dat soort zaken. Willen we het stimuleren, dan roep ik het kabinet nogmaals
op om op dit punt maatregelen te nemen.
Ik denk dat collega Ronnes al een trefzekere vraag heeft gesteld over de tiny houses.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Dat was zeker een trefzekere vraag over de tiny houses. Heel
interessant. Ik heb zelf geen vraag meer aan de Minister. Ik dank haar voor de beantwoording.
Ik zou wel aan mijn collega van de VVD-fractie willen vragen welke keuze hij maakt:
woningbouw of Schiphol? Maar daar is deze tweede termijn niet voor bedoeld, dus daar
moeten we het maar een andere keer over hebben.
De voorzitter:
Bovendien heeft u daar in eerste termijn al uitgebreid met elkaar over gesproken.
Ik geef het woord even aan de heer Koerhuis om het voorzitterschap over te nemen.
Voorzitter: Koerhuis
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank u wel. Voorzitter. Ik heb vandaag niet zo heel veel gezegd omdat ik uw voorzitter
mocht zijn, maar ik vrees wel dat het bij veel praten en weinig resultaten blijft.
De plancapaciteit is onvoldoende. In dit algemeen overleg worden heel wat tafels en
onderzoeken toegezegd. Ik heb ze niet eens allemaal kunnen turven, maar uiteindelijk
gaat het wel om woningbouw en moet er gewoon geld van het kabinet bij, maar dat komt
er niet.
Voorzitter. Ik heb nog twee punten. Eén, over het verlenen van een vergunning en de
termijn. Ik ben blij dat het al kan, maar gebeurt het dan ook? Wil de Minister dit
ook stimuleren bij gemeentes? Wij zijn de wetgever, dus als het nu nog niet kan, moet
je de wet veranderen om het wel mogelijk te maken. Ik denk echt dat het goed is om
ook speculanten tegen te gaan.
Tot slot. Ik vond het debatje over Schiphol en bouwen wel interessant. De VVD zegt
steeds: bouwen voorop, bouwen voorop. Totdat de vliegtuigen om de hoek komen kijken.
Of het nu vliegtuigen of luchtballonnen zijn, we weten weer waar we bij de VVD aan
toe zijn.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik kijk naar de Minister. Het liefst geef ik het woord meteen door.
Voorzitter: Nijboer
Minister Ollongren:
Voorzitter, graag. Ik zal proberen om de vragen snel te beantwoorden. Ik heb een gesprek
toegezegd met de provincie Noord-Holland. Ik wil het wel heel goed doen, dus ik durf
niet te beloven dat het hier voor het eind van het jaar, inclusief terugkoppeling
en alles, weer is. Maar ik ga het wel doen en ik kom er in ieder geval in het vroege
voorjaar weer bij u op terug.
Dan de vragen van de heer Ronnes. De volgende ABF-rapportage komt bij de Staat van
de Volkshuisvesting, dus in het voorjaar, april of mei.
Dan de vraag over de plancapaciteit en de harde plancapaciteit in de MRA. In de eerste
termijn is die vraag ook gesteld. In de tabel waar de heer Ronnes naar verwijst, staat
voor Noord-Holland dat plannen met wijzigingsbevoegdheid als zacht zijn aangemeld,
terwijl ze eigenlijk een vrij hard karakter hebben. Dat kan misschien een deel van
de verklaring zijn voor de cijfers. Maar ik heb hem al gezegd dat hij een punt heeft.
In de Staat van de Woningmarkt zullen we aangeven dat meer plannen snel hard gemaakt
moeten worden. De heer Ronnes zal moeten beoordelen of dat in die woningdeals ook
lukt.
Dan was er een vraag over de tiny houses. Via de Crisis- en herstelwet kan met projecten
worden vooruitgelopen op de Omgevingswet. Want die is er natuurlijk nog niet. Wat
de heer Ronnes zei, klopt wel. Ik stel voor dat we dit betrekken bij het debat over
de wijziging van de Crisis- en herstelwet. Verder heb ik aan dit debat overgehouden
dat met name het CDA en de SGP aandacht vragen voor tiny houses. Dat vond ik toch
opmerkelijk.
Voorzitter. De heer Ronnes vroeg aandacht voor de ouderenhuisvesting in relatie tot
de evaluatie. Via het Ouderenpact en het programma Langer Thuis kijken we samen met
Aedes en de corporaties naar meer mogelijkheden voor meer ouderenhuisvesting. Ik wil
graag kijken naar eventuele belemmeringen in de Woningwet. Dit zou ook bij de evaluatie
aan de orde kunnen komen.
Mevrouw Van Eijs had het over de capaciteit en de flexpool. Ik ben natuurlijk nog
bezig met de woningdeal. Mocht het zo zijn dat dit punt daarin een van de prangende
punten is, dan ga ik daar natuurlijk ook rekening mee houden.
De verduurzaming en circulair bouwen waren ook nog aandachtspunten. Via de Bouwagenda
is het echt in het opleidingsprogramma terechtgekomen. Er wordt dus echt over gesproken.
Maar ik wil graag doen wat mevrouw Van Eijs vraagt, namelijk daar aandacht voor vragen
bij de collega van OCW.
Dan ben ik bij de heer Bisschop en de ATAD. Als we de woningcorporaties hadden kunnen
uitzonderen, had ik dat heel graag gedaan. Maar het eindoordeel van mijzelf en de
collega van Financiën is dat daar geen mogelijkheid toe is. Het is heel jammer, maar
helaas.
Tot slot de vraag van de heer Nijboer: als die mogelijkheden bestaan, gebeurt het
dan ook? Dat zou ik nog nader moeten inventariseren. De mogelijkheid is er in ieder
geval. Als de Kamer op dat punt een wetswijziging wil, wacht ik dat af. Maar die plannen
heb ik zelf niet.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dan dank ik de Minister voor de beantwoording van de vragen in tweede termijn. Ik
zie de heer Koerhuis nog zijn vinger opsteken.
De heer Koerhuis (VVD):
Ik heb gevraagd om een snel VAO. Ik zou dat het liefst volgende week willen. Ik kijk
dus even naar de commissieleden.
De voorzitter:
U vraagt een VAO aan. Normaal gesproken worden die zo snel mogelijk gepland. Wat is
het spoedeisende karakter hiervan waardoor alle andere commissies weggedrukt moeten
worden? Ik geloof dat er nog 30 VAO's op de plenaire agenda staan. De heer Koerhuis
houdt ervan om op 23.30 uur op donderdagavond ingepland te worden.
De heer Koerhuis (VVD):
Als het volgende week past in het schema: mag ik het dan zo stellen? Ik zie de commissieleden
een beetje knikken.
De voorzitter:
Dat is goed. Ik zie geen bezwaren. Ik dank de Minister voor de beantwoording van de
vragen in tweede termijn. Ik dank de leden voor hun inbrengen. Er is een verslag algemeen
overleg aangevraagd. Dat zal op redelijk korte termijn worden ingepland. Ik dank de
belangstellenden voor hun belangstelling.
Sluiting 18.25 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.