Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over REACH, de Kaderrichtlijn Water, de Drinkwaterrichtlijn en het Nederlandse vergunningstelsel
28 089 Gezondheid en milieu
Nr. 98
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 december 2018
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 28 september 2018
inzake REACH, de Kaderrichtlijn Water, de Drinkwaterrichtlijn en het Nederlandse vergunningstelsel
(Kamerstuk 28 089, nr. 93).
De Staatssecretaris heeft deze vragen mede namens de Minister beantwoord bij brief
van 3 december 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Vraag 1
Hoeveel procent van de dossiers met nieuwe stoffen wordt daadwerkelijk door Nederland
getoetst en beoordeeld voordat de stof in Nederland op de markt komt? Kan dit aangegeven
worden voor de jaren 2015, 2016 en 2017?
Antwoord
Alle nieuwe dossiers worden op grond van artikel 20 van de REACH-verordening bij indiening
getoetst op volledigheid (completeness check). Omdat de registratie voor de Europese markt geldt, is dit een exclusieve bevoegdheid
van het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA). Door Nederland worden dan
ook geen dossiers getoetst of beoordeeld voordat een stof op de markt komt.
Naast de volledigheidscontrole wordt jaarlijks een aantal dossiers geselecteerd voor
nalevingscontrole (compliance check). Ook deze beoordeling is, op grond van artikel 41 en 42 REACH, een exclusieve bevoegdheid
van ECHA. ECHA geeft prioriteit aan stoffen waarbij grotere risico’s worden verwacht,
bijvoorbeeld vanwege het volume waarin de stof op de markt wordt gebracht, mogelijke
blootstelling van werknemers of consumenten en/of de eigenschappen die de stof heeft.
Dossiers kunnen ook steekproefsgewijs worden geselecteerd. ECHA heeft in de jaren
2015, 2016 en 2017 voor respectievelijk 183, 184 en 222 dossiers een compliance check
afgerond.1
Vraag 2
Op welke manier worden de gevolgen van de uitstoot na een calamiteit meegenomen in
de beoordeling van de blootstellingsrisico's?
Antwoord
Voor de REACH-registratie wordt alleen uitgegaan van reguliere emissies die optreden
gedurende de verschillende stadia van de levenscyclus van een stof. Het gaat dus om
de emissies tijdens normale bedrijfsvoering bij de productie en het gebruik zoals
dat is bedoeld van stoffen als zodanig of in mengsels en de daaraan verbonden mogelijke
risico's als gevolg van blootstelling.
Beoordeling van emissies en blootstelling als gevolg van calamiteiten is niet in de
REACH-verordening geregeld. Daarvoor is Richtlijn 2012/18/EU (Seveso-richtlijn) het
Europese instrument. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in het Besluit
risico’s zware ongevallen (Brzo) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Het gaat dan om een ander type risico, namelijk incidenten en calamiteiten en daaraan
verbonden acute risico's.
Vraag 3
Waarom worden bij het opstellen van blootstellingsscenario’s de effecten bij verbranding
niet meegenomen?
Antwoord
In een blootstellingscenario voor een stof moet volgens de REACH-verordening rekening
gehouden worden met omzettings- en/of afbraakproducten, dus ook met producten die
tijdens verbranding worden gevormd, waar dat relevant is (zoals dat bijvoorbeeld bij
een brandstof het geval).
In de praktijk houden bedrijven nog onvoldoende rekening met verbrandingsproducten
in de blootstellingsscenario’s van stoffen. De Inspectie Leefomgeving en Transport
(ILT) handhaaft hierop in gevallen waarbij dit van speciaal belang is, zoals bij het
grootschalig gebruik van stoffen die in bunkerolie voor zeeschepen worden gebruikt.2
Vraag 4
Hoe wordt getoetst of bedrijven daadwerkelijk de beste beschikbare technieken (BBT)
toepassen? Wie controleert dit? Hoe zit het met technieken uit het buitenland, technieken
van de concurrent of technieken en procedés waar een patent op zit?
Vraag 5
Hoe wordt «beste» in BBT gedefinieerd? Het beste voor wie? Tegen welke prijs?
Vraag 6
Hoe wordt getest en beoordeeld of een bedrijf gebruikmaakt van de BBT?
Antwoord 4, 5 en 6
BBT is een wettelijk gedefinieerd begrip (RIE, artikel 3 lid 10 en Wabo, artikel 1
lid 1). Het staat voor de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch
haalbaar zijn om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu van een bedrijf
te voorkomen.
Bij het beoordelen van de vergunningaanvraag toetst het bevoegd gezag of hierin voldaan
wordt aan het uitgangspunt dat de BBT worden toegepast. Zonodig wordt de vergunning
op dit punt aangepast. Via toezicht en handhaving wordt gecontroleerd of het bedrijf
zich houdt aan de vergunningsvoorschriften.
Voor de meest relevante bedrijfstakken zijn technieken om emissies naar water of lucht
te beperken op EU-niveau vastgelegd, in BBT-referentiedocumenten («BREFs») en BBT-conclusiedocumenten
die opgesteld worden door de Europese Commissie op grond van richtlijn 2010/75/EU
(Richtlijn Industriële Emissies, RIE). De BREF-documenten worden opgesteld door de
Europese Commissie in samenwerking met de lidstaten, bedrijfsleven en milieuorganisaties
waarbij wordt vastgesteld wat voor een bepaalde bedrijfstak de BBT zijn en welke emissieniveaus
hiermee te bereiken zijn. De BREF’s en BBT-conclusies dienen als handleiding bij de
vergunningverlening. Ook zijn er voor een aantal sectoren Nederlandse Informatiedocumenten
over BBT.
BBT moet worden toegepast, ongeacht de locatie waar de emissie plaatsvindt. In veel
gevallen kan door het bevoegd gezag een kostenafweging voor toepassing van BBT achterwege
blijven, omdat in Europees verband al een afweging in de BREF-documenten is gemaakt
over de redelijkheid van deze kosten.
Als bedrijven niet onder de werking van de RIE vallen, gelden emissiegrenswaarden
in het Activiteitenbesluit. Hoofdstuk 4 daarvan bevat een groot aantal processen waarvoor
eisen zijn opgenomen. Daarnaast worden in Hoofdstuk 3 en 5 eisen gesteld aan de emissies
van stookinstallaties. Voor de processen die dan nog overblijven geldt paragraaf 2.3,
waarin de methodiek van de voormalige Nederlandse emissierichtlijn (Ner) is opgenomen.
Via een systeem van drempelwaarden waarboven emissiegrenswaarden gelden en voor een
aantal parameters ook criteria voor kosteneffectiviteit, is beoogd een objectief optimum
te bereiken tussen de beste beschikbare technieken en de economische haalbaarheid
daarvan.
Vraag 7
Hoe komen de BBT tot stand, hoe vaak wordt de lijst herzien en hoe wordt er gehandhaafd
met behulp van deze lijst?
Vraag 8
Hoe wordt het bevoegd gezag op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rondom het
vaststellen van de BBT-lijst? Hoe wordt er rekening gehouden met de BBT-lijst in de
vergunningsverlening voor het gebruik van stoffen door bedrijven? Kunnen vergunningen
worden herzien door een vernieuwing van de BBT-lijst?
Antwoord 7 en 8
De BBT zijn continu in ontwikkeling. Daarom moet de Europese Commissie de BREF’s regelmatig
herzien. Het initiatief tot het herzien van een BREF ligt bij het Europese IPPC-Bureau
in Sevilla (EIPPCB), namens de Europese Commissie. Op grond van de RIE moet de Europese
Commissie ernaar streven de BREF’s uiterlijk acht jaar na de publicatie van de vorige
versie te hebben bijgewerkt.
Informatie over de status van een herziening van een BREF is openbaar beschikbaar3. Daarnaast worden de bevoegde gezagen actief op de hoogte gehouden door mijn ministerie.
Vergunningen moeten herzien worden na vernieuwing van de BBT-lijst. Op grond van artikel
21, 3e lid, van de RIE moeten nieuwe BBT-conclusies binnen vier jaar geïmplementeerd
zijn. Allereerst betekent dit dat het bevoegd gezag gezamenlijk met het bedrijf beziet
of en hoe vergunningsvoorwaarden moeten worden aangepast. Daarnaast is het bedrijf
verplicht om binnen deze vier jaar de installatie zodanig aan te passen dat deze voldoet
aan de nieuwe vergunningsvoorwaarden en dus in overeenstemming is met het nieuwe niveau
van BBT.
Vraag 9
Hoe worden de gebiedsdossiers van de provincies en waterschappen, gelet op het verbieden
van stoffen en het verlenen van vergunningen, gebruikt bij het verlenen van vergunningen
voor het gebruik van chemische stoffen? Komt het in de praktijk voor dat stoffen niet
worden toegelaten of een vergunning niet wordt verleend op basis van kwetsbare gebieden?
Zo ja, kunt u de praktijkvoorbeelden toelichten?
Antwoord
De vergunningverleners baseren zich op de kaders die voor vergunningverlening gelden
(zoals de Algemene Beoordelingsmethodiek (ABM), het handboek immissietoets, normen).
De gebiedsdossiers bevatten de feiten over de winning van drinkwater en mogelijke
risico’s op basis van een risicoanalyse van activiteiten en de aanwezigheid van stoffen
in een gebied. Uit de gebiedsdossiers kan blijken of de vergunningen op basis van
de kaders en de handhaving volstaan om de drinkwaterbronnen adequaat te beschermen.
Zo niet, dan kan de conclusie zijn dat aanscherping van de kaders of betere naleving
nodig is. Om te voorkomen dat vergunningen verleend worden voor stoffen die risico’s
opleveren voor de drinkwatervoorziening, is recentelijk een drinkwatertoets toegevoegd
aan het Handboek Immissietoets, ter ondersteuning van de beoordeling van lozingen
ten aanzien van drinkwaterkwaliteit.
Vraag 10
Wat zijn de sancties voor een bedrijf dat zich niet aan de richtlijnen houdt? Wat
zijn de sancties voor het niet volgens voorschrift werken met een stof? Wat zijn de
sancties voor het niet, onjuist of onvolledig melden van een nieuwe stof?
Antwoord
Bij het overtreden van de REACH-verordening voor wat betreft het niet, onjuist of
onvolledig registreren van een stof, of het werken met een stof in afwijking van het
beoogd gebruik zoals aangegeven in de REACH-registratie, kan zowel strafrechtelijk
als bestuursrechtelijk (waarschuwing, last onder dwangsom, bestuursdwang) worden opgetreden.
De hoogte van de sanctie hangt af van feiten en omstandigheden, en kan in zeer ernstige
gevallen oplopen tot vele honderdduizenden euro’s.
Vraag 11
Wie is er verantwoordelijk voor de veiligheid van een nieuwe stof als pas later blijkt
dat er risico's zijn?
Antwoord
Het verstrekken van informatie over hoe een stof veilig te gebruiken is, is een verantwoordelijkheid
van de registrant. Nieuwe, relevante informatie moet op eigen initiatief en zonder
onnodige vertraging aan het registratiedossier worden toegevoegd (artikel 22 REACH).
Vraag 12
Wat houdt risicogestuurd meten in? Meten van de stof met het grootste risico voor
mens en milieu, of meten van de stof bij het bedrijf met de grootste kans op een overtreding?
Antwoord
Een bedrijf is verplicht om bij de aanvraag voor vergunning een monitoringsplan in
te dienen. Daarin geeft men aan op welke parameters, methode en frequentie men het
eigen afvalwater analyseert. Het bevoegd gezag beoordeelt bij de aanvraag ook het
monitoringsplan. Het bevoegd gezag monitort vervolgens of het bedrijf zich aan zijn
vergunning houdt. Voor deze toezichtstaak wordt op basis van een risico-analyse door
het bevoegd gezag gekeken welke bedrijven meer aandacht verdienen zowel op basis van
risico’s van de lozing als het naleefgedrag van bedrijven. Jaarlijks wordt de risico-analyse
herzien en aangepast aan nieuwe ontwikkelingen.
Risicogestuurd meten houdt in het geval van monitoring door de drinkwaterbedrijven
in, dat stoffen gemeten worden die aanleiding geven tot zorg. De stoffen worden door
de drinkwaterbedrijven geselecteerd op basis van een risico-analyse. Op basis van
deze risico-analyse kunnen drinkwaterbedrijven de meting van de standaardlijst met
stoffen afbouwen wanneer die stoffen niet relevant blijken te zijn voor hun winning,
en meer inzet plegen op de monitoring van stoffen die relevant zijn voor hun winning
op basis van de risico-analyse. De ILT beoordeelt jaarlijks de monitoringsprogramma’s.
Vraag 13
Waarom is ervoor gekozen dat een registrant zelf moet aangeven hoe een stof veilig
gebruikt kan worden? Is dit niet de slager die zijn eigen vlees keurt?
Vraag 14
Waarom wordt er vooraf geen toelatingsbeoordeling gedaan door de overheid?
Antwoord 13 en 14
In de REACH-verordening is bewust gekozen voor een systeem waarbij de industrie zelf
verantwoordelijk is voor de veiligheid van haar producten. In het Witboek van de Europese
Commissie uit 2001, dat ten grondslag ligt aan de REACH-verordening, is dat destijds
zo geformuleerd: «De verantwoordelijkheid voor de verwerving van kennis over chemische stoffen moet
berusten bij de industrie. De industrie moet er ook voor zorgen dat er alleen chemische
stoffen worden geproduceerd en/of in de handel worden gebracht die veilig zijn voor
de beoogde toepassingen.»4
De gedachte hierachter is dat het voor de overheid ondoenlijk is om de vele duizenden
stoffen zelf te beoordelen. Zonder deze methodiek hadden we nu slechts een fractie
van de thans beschikbare stofkennis kunnen realiseren. Een beoordeling door de overheid,
voorafgaand aan toelating tot de markt, is in praktische zin niet uitvoerbaar. Daarbij
is het ook een principiële keuze om de verantwoordelijkheid voor de veiligheid met
bijbehorende onderzoekslast te leggen bij degene die de commerciële activiteit ontplooit.
Door de verantwoordelijkheid voor veilig gebruik bij de industrie zelf te leggen,
kan de overheid zich focussen op het beoordelen van stoffen waarover twijfels zijn.
Vraag 15
Hoe vaak heeft Nederland extra informatie opgevraagd over een nieuw geregistreerde
stof? Welke stoffen waren dit?
Vraag 16
Hoe vaak heeft Nederland ingegrepen wanneer een stof risicovol bleek te zijn? Om welke
stoffen ging het in deze gevallen?
Antwoord 15 en 16
Er worden door Nederland regelmatig analyses gemaakt of voor een stof risicobeheersingsmaatregelen
nodig zijn (Risk Management Options Analysis, RMOA) of dat aanvullende gegevens nodig
zijn om zo’n beoordeling te kunnen doen, via een stofevaluatie. Dit is niet gekoppeld
aan nieuwe registraties.
Sinds de start van de uitvoering van de REACH-verordening is door Nederland voor 63
stoffen een RMOA uitgevoerd, voor 16 stoffen loopt deze beoordeling op dit moment.
Jaarlijks wordt de database met REACH-registraties doorzocht op nieuwe kandidaten
voor een RMOA. Nieuwe registraties of updates van bestaande dossiers kunnen er toe
leiden dat een stof geselecteerd wordt voor een RMOA.
Uit een RMOA kunnen verschillende conclusies komen:
1. Er is geen reden voor verdere actie.
2. Er is aanvullende informatie nodig om te kunnen concluderen dat het gebruik van een
stof geen risico geeft. In dit geval kan een stofevaluatie worden gestart. Nederland
heeft dit tot nu toe zeventien keer gedaan.
3. Er is reden om een risicobeheersmaatregel te treffen. Dit kan zijn:
a. Een voorstel voor een geharmoniseerde indeling via de CLP-verordening5, Nederland heeft dit 53 keer gedaan6 en voor acht stoffen de aankondiging gedaan dat het een voorstel gaat indienen;
b. Een voorstel om een stof aan te merken als zeer zorgwekkende stof (substance of very
high concern, SVHC). Nederland heeft dit achttien keer gedaan;
c. Een voorstel om bepaalde gebruiken van een stof te beperken (restrictie). Dit heeft
Nederland twee keer gedaan;
d. Een andere maatregel, bijvoorbeeld via de Europese arbo-wetgeving. Hiervan is geen
overzicht beschikbaar van Nederlandse acties, omdat dit een diverse groep maatregelen
betreft die niet altijd door een lidstaat gestart kan worden.
Een overzicht van de stoffen waarop de diverse voorstellen betrekking hebben vindt
u in Aanhangsel 17.
Vraag 17
Hoe wordt de verordening Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of
Chemicals (REACH) toegepast op producten of halffabricaten uit het buitenland?
Vraag 18
Hoe wordt REACH toegepast op producten of halffabricaten voor het buitenland (buiten
de EU)?
Antwoord 17 en 18
Stoffen als zodanig en stoffen in mengsels of in voorwerpen mogen alleen in de EU
worden vervaardigd (waaronder productie voor export) of in de handel gebracht (bijvoorbeeld
via import) als deze geregistreerd zijn. Voor stoffen in voorwerpen geldt dit alleen
als de stof bedoeld is om bij normaal of te voorzien gebruik vrij te komen.
Een zelfde situatie geldt voor een opgelegde gebruiksbeperking (restrictie). Deze
geldt zowel voor een stof, mengsel of voorwerp welke wordt geïmporteerd of in de EU
wordt geproduceerd, ook als het doel van de productie de export van die stof, dat
mengsel of voorwerp is.
Het zoveel mogelijk uitfaseren van een stof via het opleggen van een autorisatieplicht
(gebruik alleen toegestaan met vergunning van de Europese Commissie) geldt voor productie
en in de handel brengen van de stof zelf. Indien ook een risico aanwezig is vanuit
de aanwezigheid van de stof in een geïmporteerd product kan ECHA op verzoek van de
Europese Commissie, aanvullend op de autorisatieplicht, een gebruiksbeperking voorstellen.
Vraag 19
Welke stappen zijn er gezet om met informatie uit de REACH-database tot een drinkwaternorm
voor GenX te komen? Hoe heeft dit proces plaatsgevonden?
Antwoord
Het RIVM heeft de drinkwaterrichtwaarde afgeleid op verzoek van het Ministerie van
IenW op basis van data van laboratoriumtesten uit het REACH-registratiedossier gecombineerd
met openbare wetenschappelijke literatuur. Deze informatie is gebruikt om te bepalen
wat de laagste concentratie GenX is waarbij geen effecten in proefdieren optreden.
Op basis hiervan is het niveau afgeleid voor de maximaal aanvaardbare dagelijkse inname
bij de mens. Vervolgens is hiermee een richtwaarde voor drinkwater afgeleid van 0,15
microgram per liter. Dit is de concentratie in drinkwater die veilig is als mensen
daarvan levenslang twee liter water per dag drinken. Het RIVM advies maakte deel uit
van een serie van onderzoeken en rapporten over de risico’s van PFOA en GenX.8
Vraag 20
Hoe kan het verschil verklaard worden in het aantal zeer zorgwekkende stoffen die
zijn opgenomen in REACH (191) en nationaal in de lijst zeer zorgwekkende stoffen (1400)?
Antwoord
De REACH-lijst bevat alleen die stoffen waarvoor op EU-niveau een besluit is genomen dat zij voldoen aan de criteria van artikel 57 van de REACH-verordening. Dit zijn
stoffen waarvoor op EU-niveau uitfasering wordt beoogd.
Nationaal geldt dat ook stoffen die aan de criteria van artikel 57 geacht worden te voldoen gelden als ZZS, hiervoor is geen actief besluit door de overheid nodig.
Ook stoffen die op grond van EU-verordening 850/2004 (POP-verordening) als zorgstof
zijn aangemerkt of op grond van EU-richtlijn 2006/60/EG (Kaderrichtlijn Water) als
prioritair gevaarlijke stof zijn ingedeeld gelden als ZZS in Nederland.
Het RIVM ondersteunt bedrijven en bevoegde gezagen bij het in beeld krijgen van de
stoffen die ZZS aangemerkt kunnen worden in Nederland via de nationale ZZS-lijst.
Ik wijs er op dat deze lijst nadrukkelijk niet limitatief is. Een bedrijf dat zelf
meent dat een stof voldoet aan de criteria van artikel 57, is gehouden deze stof als
ZZS te behandelen.
Vraag 21
Hoe wordt op dit moment REACH gebruikt in het kader van de Drinkwaterrichtlijn? Wordt
er naar verwachting met de herziening van de Drinkwaterrichtlijn meer aandacht besteed
aan de risico’s van lozingen door bedrijven en de aanwezigheid van nieuwe risicovolle
stoffen in drinkwater?
Antwoord
Bij de herziening van de verplicht te meten parameters in de Drinkwaterrichtlijn is
door de Europese Commissie met name gekeken naar probleemstoffen die in de EU-breed
voorkomen in bronnen. Op grond hiervan is onder andere de groep van perfluorverbindingen
(PFAS) voorgesteld om op om te nemen in lijst van te monitoren stoffen in de Drinkwaterrichtlijn.
Via gegevens die beschikbaar komen via REACH, zoals het volume dat van een bepaalde
stof op de markt wordt gebracht en ontwikkelingen daarin, kan ingeschat worden of
toegenomen aandacht voor risico’s van de ene stof leidt tot verschuiving in de markt
naar andere stoffen. Daarnaast worden (eco)toxicologische gegevens die via REACH beschikbaar
zijn ingezet om normen en richtwaarden af te leiden.
Aanhangsel
Tabel 1 – Door Nederland uitgevoerde stofevaluaties
Jaar
Stof
2012
Dimethyl fosfonaat
2012
Triclosan1
2012
Hexyl salicylaat
2012
Silicium dioxide (nanovorm)
2013
Fenol, dodecyl-, gezwaveld, koolstofhoudend, calciumzouten, overbased
2013
Reactieproduct van gemengde (3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluorooctyl)fosfaten,
ammonium zout
2013
Formaldehyde2
2014
Zilver (nanovorm)
2014
Ditolylether
2014
Tris(methylfenyl)fosfaat
2015
[1,3(of 1,4)-fenylenebis(1-methylethylideen)]bis[tert-butyl] peroxide
2015
2-ethylhexyl 10-ethyl-4-[[2-[(2-ethylhexyl)oxy]-2-oxoethyl]thio]-4-methyl-7-oxo-8-oxa-3,5-dithia-4-stannatetradecanoaat
2015
Benzeen, mono-C11-C13-vertakte alkyl derivaten
2016
Di-tert-butyl peroxide
2016
O,O,O-trifenyl fosforthioaat
2017
Bis[N-(4-{[4-(diethylamino)fenyl][4-(ethylamino)-1-nafthyl]methyleen}cyclohexa-2,5-dien-1-ylideen)-N-ethylethanaminium]
[mono en bis(dodecanyl, vertakt)]-(sulfonatofenoxy) benzeensulfonaat («Sepisol Fast
Blue 85219»)
2017
ammonium 2,3,3,3-tetrafluoro-2-(heptafluoropropoxy)propanoaat («GenX»)3
X Noot
1
In samenwerking met Denemarken
X Noot
2
In samenwerking met Frankrijk
X Noot
3
In samenwerking met Duitsland
Tabel 2 – Door Nederland voorgestelde SVHC-stoffen
Jaar
Stof
2008
5-tert-butyl-2,4,6-trinitro-m-xyleen («muskus xyleen»)
2010
Kobalt di(acetaat)
2010
Acrylamide
2010
Kobaltcarbonaat
2010
Kobaltsulfaat
2010
Kobalt dinitraat
2011
1-methyl-2-pyrrolidoon (NMP)
2012
Cyclohexaan-1,2-dicarboxylic anhydride
2012
Hexahydromethylphthalic anhydride
2012
Methyloxirane
2012
Lood(II) bis(methaansulfonaat)
2012
1,3,5-tris[(2S and 2R)-2,3-epoxypropyl]-1,3,5-triazine-2,4,6-(1H,3H,5H)-trione
2013
Dinatrium 3,3»-[[1,1»-bifenyl]-4,4»-diylbis(azo)]bis(4-aminonaftaleen-1-sulfonaat)
2013
Dinatrium 4-amino-3-[[4»-[(2,4-diaminofenyl)azo][1,1»-bifenyl]-4-yl]azo]-5-hydroxy-6-(fenylazo)naftaleen-2,7-disulfonaat
2013
Lood di(acetaat)
2015
5-sec-butyl-2-(2,4-dimethylcyclohex-3-en-1-yl)-5-methyl-1,3-dioxaan [1], 5-sec-butyl-2-(4,6-dimethylcyclohex-3-en-1-yl)-5-methyl-1,3-dioxaan
[2]
2016
Benzeen-1,2,4-tricarboxylzuur 1,2-anhydride
2017
Trikobalt tetraoxide
Tabel 3 – door Nederland voorgestelde beperkingen (restricties)
Jaar
Stof
2014
1-methyl-2-pyrrolidoon (NMP)
2018
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
Tabel 4 – door Nederland voorgestelde geharmoniseerde indelingen
Jaar
Stof
2009
Trixylyl fosfaat
2009
abamectin (combinatie van avermectin B1a en avermectin B1b) (ISO)
2010
3-dodecyl-1,4-dioxo-1,4-dihydronaphthalen-2-yl acetaat
2010
Koolteerpek, hoge temperatuur
2010
aluminium-magnesium-zink-carbonaat-hydroxide
2010
Fenamiphos
2011
2-chloroethylfosfonisch zuur
2012
5-ethoxy-3-trichloromethyl-1,2,4-thiadiazool
2012
isoxaflutole (ISO); 5-cyclopropyl-1,2-oxazol-4-yl α,α,α- trifluoro-2-mesyl-p-tolyl
keton
2012
A mixture of: cis-4-hydroxy-3-(1,2,3,4-tetrahydro-3-(4-(4-trifluoromethylbenzyloxy)phenyl)-1-naphthyl)coumarin;
trans-4-hydroxy-3-(1,2,3,4-tetrahydro-3-(4-(4-trifluoromethylbenzyloxy)phenyl)-1-naphthyl)coumarin
2012
Dodemorf
2012
Dodemorf acetaat
2012
1-(4-chlorophenyl)-4,4-dimethyl-3-(1,2,4-triazol-1-ylmethyl)pentan-3-ol
2012
2-tert-butyl-5-(4-tert-butylbenzylthio)-4-chloropyridazin-3(2H)-one
2012
Carvone (ISO); 2-methyl-5-(prop-1-en-2-yl)cyclohex-2-en-1-one; d-carvone; (5S)-2-methyl-5-(prop-1-en-2-yl)cyclohex-2-en-1-one;
l-carvone; (5R)-2-methyl-5-(prop-1-en-2-yl)cyclohex-2-en-1-one
2012
D-p-mentha-1(6),8-dien-2-one
2012
L-p-mentha-1(6),8-dien-2-one
2012
(S)-2-methyl-5-(1-methylvinyl)cyclohex-2-en-1-one
2013
bifenazaat (ISO)
2013
Dinatrium octaboraat
2013
Dinatrium octaboraat (2)
2013
5-butyl-2-ethylamino-6-methylpyrimidin-4-yldimethylsulphamaat
2013
1-methyl-2-pyrrolidone (NMP)
2013
(1E)-N-[4-chloro-2-(trifluoromethyl)phenyl]-1-(1H-imidazol-1-yl)-2-propoxyethanimine
2013
tert-butyl hydroperoxide
2013
Methyloxirane
2013
N,N-dimethylaceetamide
2014
1-[(4-chlorophenyl)methyl]-1-cyclopentyl-3-fenylurea
2014
Methylhydrazine
2015
clethodim (ISO); (5RS)-2-{(1EZ)-1-[(2E)-3-chloroallyloxyimino]propyl}-5-[(2RS)-2-(ethylthio)propyl]-3-hydroxycyclohex-2-en-1-one
2015
2,3-epoxypropyl methacrylaat
2015
Nicotine
2015
Iso-eugenol [1]; (E)-2-methoxy-4-(prop-1-enyl)fenol [2]; (Z)-2-methoxy-4-(prop-1-enyl)fenol
[3]
2015
Iso-eugenol
2015
(E)-2-methoxy-4-(prop-1-enyl)fenol
2015
(Z)-2-methoxy-4-(prop-1-enyl)fenol
2015
Aceetaldehyde
2015
Natrium hypochloriet
2015
3-(2,4-dichlorophenyl)-2-oxo-1-oxaspiro[4.5]dec-3-en-4-yl 2,2-dimethylbutanoaat
2016
Ethanol, 2,2»-iminobis-, N-(C13–15-vertakt en lineare alkyl) derivs.
2016
Kobalt
2016
cyflumetofen (ISO); 2-methoxyethyl (RS)-2-(4-tert-butylphenyl)-2-cyano-3-oxo-3-(α,α,α-trifluoro-o-tolyl)propionaat
2017
Silicium carbide
2017
4-{[(6-chloropyridin-3-yl)methyl](2,2-difluoroethyl)amino}-2,5-dihydrofuran-2-one
2018
1,4-dioxaan
2018
m-bis(2,3-epoxypropoxy)benzeen
2018
p-cymeen
2018
p-mentha-1,3-diëen
2018
(R)-p-mentha-1,8-diëen
2018
7-oxa-3-oxiranylbicyclo[4.1.0]heptaan
2018
emamectin benzoaat (ISO); (4»»R)-4»»-deoxy-4»»-(methylamino)avermectin B1 benzoaat
2018
[S-(Z,E)]-5-(1-hydroxy-2,6,6-trimethyl-4-oxocyclohex-2-en-1-yl)-3-methylpenta-2,4-dienoisch
zuur
1
1,4-dimethylnaftaleen
1
acetamiprid (ISO); (1E)-N-[(6-chloropyridin-3-yl)methyl]-N»-cyano-N-methylethanimidamide;
(E)-N1-[(6-chloro-3-pyridyl)methyl]-N2-cyano-N1-methylacetamidine
1
dimethomorph (ISO); 4-(3-(4-chlorophenyl)-3-(3,4-dimethoxyphenyl)acryloyl)morpholine
1
pendimethalin (ISO); N-(1-ethylpropyl)-2,6-dinitro-3,4-xylidene
1
pyridalyl (ISO); 2,6-dichloro-4-(3,3-dichloroallyloxy)phenyl 3-[5-(trifluoromethyl)-2-pyridyloxy]propyl
ether
1
Theophylline
1
transfluthrin (ISO); 2,3,5,6-tetrafluorobenzyl (1R,3S)-3-(2,2-dichlorovinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat
2
2-(2-methoxyethoxy)ethanol
2
3-decen-2-one
2
Bentazone
2
Chloorprofam
2
flutolanil (ISO); N-[3-(propan-2-yloxy)phenyl]-2-(trifluoromethyl)benzamide; α,α,α-trifluoro-3′-isopropoxy-o-toluanilide
2
hypobroomzuur [actief broom]
2
Tellurium
2
Tellurium dioxide
X Noot
1
Voorstel is ingediend maar nog niet gepubliceerd door ECHA
X Noot
2
Voorstel is in voorbereiding
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier