Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Energieraad op 19 december 2018
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 735
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 december 2018
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat
over de brief van 22 november 2018 over de geannoteerde agenda van de formele Energieraad
op 19 december 2018 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 732), over de brief van 3 oktober 2018 over het verslag van de informele Energieraad
van 18 september 2018 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 723) en over de brief van 12 september 2018 over het verslag van een schriftelijk overleg
over o.a. de geannoteerde agenda informele Energieraad 18 september 2018 (Kamerstuk
21 501-33, nr. 722).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 november 2018 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 3 november 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Jansma
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Inleiding
Na het versturen van de Geannoteerde Agenda van de Energieraad is aan de agenda van
de Energieraad nog toegevoegd een voortgangsrapportage van het voorstel over de Connecting Europe Facility (CEF). Voor de Nederlandse inzet op dit onderwerp verwijs ik u naar de Geannoteerde
Agenda van de Transportraad van 3 december a.s. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 724).
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland tegen de algemene oriëntatie op de
elektriciteitsverordening heeft gestemd, met name vanwege de bepalingen rondom het
capaciteitsmechanisme, maar dat deze toch met een krappe meerderheid werd aangenomen.
Graag willen deze leden weten welke gevolgen dit precies kan hebben voor de leveringszekerheid,
meer specifiek de gevolgen voor Nederland. Deze leden benadrukken het belang van leveringszekerheid
en regelbaar vermogen en vragen de Minister hoe ervoor kan worden gezorgd dat de leveringszekerheid
alsnog geborgd wordt in de elektriciteitsverordening. Kan de Minister aangeven of
hij nog ruimte ziet in de komende triloog om strengere normen voor (grensoverschrijdende
deelname aan) capaciteitsmechanismen op te nemen in de elektriciteitsverordening?
De Nederlandse regering is voorstander van een goed werkende Europese energiemarkt,
waarin marktpartijen zonder onnodige ondersteuning of hinder van overheidszijde zorgen
voor een goede leveringszekerheid en schone energie. Daarom wil Nederland strikte
eisen voor de toepassing van capaciteitsmechanismen. Capaciteitsmechanismen hebben
geen invloed op de leveringszekerheid in Nederland. Het doel van capaciteitsmechanismen
is juist om de leveringszekerheid in een lidstaat te garanderen. De lidstaat in kwestie
moet dan wel, via een in de verordening vastgestelde methodologie, kunnen aantonen
dat er sprake zal zijn van een leveringszekerheidsrisico. Het is dan ook belangrijk
dat capaciteitsmechanismen open staan voor grensoverschrijdende deelname van producenten
uit andere lidstaten. Producenten kunnen alleen meedingen naar contracten onder een
capaciteitsmechanisme als ze hier voldoende capaciteit voor beschikbaar hebben. Nederland
zelf maakt geen gebruik van capaciteitsmechanismen, omdat wij een goedwerkende energiemarkt
hebben waarin er geen sprake is van leveringszekerheidsrisico’s.
Nederland zet zich in voor strikte eisen bij het toepassen van capaciteitsmechanismen.
Wat betreft de legitimiteitscheck voor het toepassen van capaciteitsmechanismen is
het kabinet van mening dat de legitimiteitscheck, de check of de lidstaat in kwestie
inderdaad te maken krijgt met een leveringszekerheidsrisico, moet bestaan uit een
Europese toets in combinatie met een nationale toets. De Nederlandse inzet is hierop
gericht.
Tevens is Nederland voorstander van een ambitieuze «CO2-emissieprestatiestandaard» (EPS). Allereerst gaat dit om de hoogte van de EPS voor
centrales die meedingen in een capaciteitsmechanisme. Deze is in de algemene oriëntatie
vastgesteld op 550 gram CO2 per kilowattuur óf 700 kilogram CO2 per jaar per geïnstalleerde kilowatt. Nederland kan zich vinden in de aard van beide
normen, maar zet zich wel in om de jaarlijkse norm van 700 kilogram terug te brengen
naar 350. De 550 gram norm maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke Commissievoorstel,
wat op Nederlandse steun kan rekenen.
Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen centrales die zijn gebouwd voordat de
verordening in werking treedt (bestaande centrales) en centrales die worden gebouwd
nadat de verordening in werking treedt (nieuwe centrales). Een bijkomend discussiepunt
is wanneer de EPS van toepassing moet zijn op deze centrales. In de Algemene Oriëntatie
is het mogelijk dat bestaande centrales die niet onder de uitstootnorm vallen tot
2035 betalingen mogen ontvangen onder een capaciteitsmechanisme. Nieuwe centrales
die niet onder de uitstootnorm vallen, mogen in de Algemene Oriëntatie tot 2025 betalingen
ontvangen onder een capaciteitsmechanisme. Dit vindt Nederland te ver gaan dus ik
zet mij in voor een ambitieuzere toepassing van de EPS. Nederland wil dat nieuwe centrales
direct onder de uitstootnorm vallen en dat bestaande centrales hier per 2025 onder
vallen.
De Brexit zal ook gevolgen hebben voor de energiemarkt, zo merken de leden van de
VVD-fractie op. Kan de Minister aangeven welke gevolgen van de Brexit hij voor Nederland
voorziet op het gebied van energie? Welke gevolgen heeft de Brexit bijvoorbeeld voor
de leveringszekerheid van energie in Europa?
In het conceptterugtrekkingsakkoord komen het VK en de EU overeen dat er een overgangsperiode
zal zijn tot 31 december 2020 (en met de mogelijkheid die éénmalig te verlengen).
Gedurende deze overgangsperiode blijft het VK gebonden aan vrijwel alle EU-regelgeving
en zijn er dus geen directe gevolgen voor de energiemarkt. Daarbij moet wel worden
opgemerkt dat het op dit moment geen gegeven is dat dit conceptakkoord ook daadwerkelijk
in werking zal treden: hiervoor is het noodzakelijk dat zowel het Britse parlement
als het Europees parlement goedkeuring verleent aan het akkoord.
De situatie na de overgangsperiode is afhankelijk van afspraken die het VK en de EU
in de toekomstige relatie maken op energiegebied. In de politieke verklaring benadrukken
beide partijen in algemene zin het belang van nauwe samenwerking, waarin leveringszekerheid
en efficiënte handel centraal staan. De formele onderhandelingen over de toekomstige
relatie zullen starten na de terugtrekking van VK uit de EU en vergen van de kant
van de EU de vaststelling van een formeel onderhandelingsmandaat van de Raad op aanbeveling
van de Commissie.
Het kabinet heeft ook gevolgen op energiegebied in kaart gebracht voor een no-deal
scenario. Het voornaamste effect is dat er in die situatie de facto geen afspraken
meer zijn die regelen hoe de Nederlands-Britse grensoverschrijdende energieverbindingen
functioneren. Deze grensoverschrijdende verbindingen zijn momenteel namelijk vrijwel
uitsluitend Europees gereguleerd en kunnen zonder juridische basis niet functioneren.
Het betreft één grensoverschrijdende verbinding voor elektriciteit en één grensoverschrijdende
verbinding voor gas. Onder andere om deze problematiek op te lossen, heeft het kabinet
kort geleden de Verzamelwet Brexit aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 084). Deze verzamelwet voorziet in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur
nadere regels te stellen met betrekking tot deze grensoverschrijdende verbindingen
tussen Nederland en het VK. Momenteel wordt een dergelijke algemene maatregel van
bestuur in overleg met betrokken partijen voorbereid. Het uitgangspunt daarbij is
in deze algemene maatregel van bestuur de meest essentiële voorschriften die voor
het functioneren en exploitatie van deze netten nodig zijn op te nemen opdat de handel
van elektriciteit en gas tussen Nederland en het VK zo goed als mogelijk kan worden
voortgezet. Met deze nadere regelgeving is de verwachting dat, in een no-deal scenario,
de transportcapaciteit tussen Nederland en het VK zonder problemen nog steeds aangeboden
kan worden aan de markt.
Ik verwacht geen noemenswaardig effect van de terugtrekking van het VK uit de EU op
de leveringszekerheid van Nederland (of Europa). Ten eerste is Nederland, noch Europa,
afhankelijk van het VK voor haar energievoorziening. Daarnaast is het uitgangspunt
van Nederland, het VK en de Europese Commissie dat ook na de terugtrekking van het
VK uit de EU energie vrij kan stromen tussen het VK en EU-lidstaten op grond van vraag
en aanbod in beide landen. Bovendien vindt er met name export van energie plaats op
de grensoverschrijdende verbindingen richting het VK. Dus zelfs bij het theoretisch
«wegvallen» van de grensoverschrijdende verbindingen zou de Nederlandse en Europese
leveringszekerheid niet in het geding zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre bij het gebruik van interconnectoren
de mogelijkheid bestaat om rekening te houden met nationale CO2-opgaven. Natuurlijk is het belangrijk voor de optimale kosten van elektriciteit dat
er een efficiënt Europees netwerk is met interconnectie en ook is het goed dat de
Belgen worden geholpen bij hun nationale capaciteitsprobleem. Echter, gezien de nationale
opgave rijst de vraag hoe hiermee in Nederland wordt omgegaan. Is het mogelijk om
een CO2-heffing te introduceren op elektriciteit van Duitse bruinkoolcentrales?
Nee dit is niet mogelijk. Een CO2-heffing die alleen wordt geheven op elektriciteit van producenten in andere lidstaten
is in strijd met het absolute verbod op importheffingen in het Verdrag betreffende
de werking van de EU. Daarnaast verbiedt de Europese richtlijn Energiebelastingen
in beginsel dat in de belastingheffing een onderscheid wordt gemaakt tussen «soorten»
stroom.
In recente gesprekken met mijn Duitse ambtscollega’s heb ik echter wel het belang
van de regionale introductie van een CO2-minimumprijs benadrukt. Wij hebben afgesproken deze optie verder te verkennen nadat
in Duitsland de commissie die aanbevelingen voor de uitfasering van de Duitse kolencentrales
uitwerkt haar werkzaamheden heeft afgerond. Parallel hieraan is, op voorspraak van
Nederland, in de politieke verklaring over de vormgeving van de consultatieverplichting
van de Integrale en Nationale Energie- en Klimaatplannen in het Pentalaterale Energieforum
opgenomen dat samenwerking op grensoverschrijdende CO2-reducerende instrumenten en maatregelen op het vlak van elektriciteitsproductie een
belangrijk onderdeel van de consultaties is.
In hoeverre wordt in de nationale CO2-opgave rekening gehouden met de export van elektriciteit naar België?
De effecten van de export van elektriciteit op de nationale CO2-uitstoot worden normaliter niet geregistreerd. Tegelijkertijd worden ook niet de
effecten van (extra) elektriciteitsimport op de CO2-uitstoot van buurlanden geregistreerd. In de geïntegreerde (Noordwest-)Europese elektriciteitsmarkt
waarvan Nederland deel uitmaakt is het bovendien het geval dat de import-exportbalans
van een land, en daarmee de nationale CO2-uitstoot die gepaard gaat met de elektriciteitsproductie, van maand tot maand, van
dag tot dag en van uur tot uur kan verschillen. Het vaststellen van de effecten van
import en export van elektriciteit op de CO2-uitstoot is om die reden een grote uitdaging.
Hoeveel van de elektriciteitsproductie van de Prins Clauscentrale die binnenkort open
gaat zal naar verwachting geëxporteerd worden naar België? Hoeveel extra nationale
CO2-emissie gaat gepaard met de heropening van de Prins Clauscentrale? Klopt het dat
het gaat om twee Megaton (Mton) CO2-emissie? Hoe wordt hierna gekeken in het kader van de Urgenda-uitspraak?
RWE heeft aangegeven de Prins Clauscentrale eind 2020 opnieuw in gebruik te willen
nemen. Hiernaast overweegt RWE een nieuwe aansluiting op het Belgische net vanaf 2025.
In het algemeen is niet te zeggen hoeveel elektriciteit er uit deze centrale naar
België zal worden geëxporteerd en dus niet hoeveel CO2-emissie ermee gepaard gaat. Naast de ontwikkeling van de Belgische vraag hangt de
omvang van de export van meerdere factoren af, zoals de ontwikkeling van onze eigen
binnenlandse vraag, de ontwikkeling van (stroom)marktprijzen en weersomstandigheden,
die van maand tot maand, van dag tot dag en van uur tot uur kunnen fluctueren.
De mate waarin het opnieuw opstarten van de Clauscentrale effect heeft op de uitvoering
van het Urgenda-vonnis hangt af van het moment waarop de centrale weer in gebruik
genomen worden. De huidige verwachting is dat dit richting het einde van 2020 zal
zijn, waardoor dit waarschijnlijk slechts een zeer beperkt effect zal hebben op de
uitvoering van het Urgenda-vonnis.
Nederland registreert wel per energiecentrale hoeveel CO2-emissie de opwekking van elektriciteit met zich meebrengt. Mocht een eventuele rechtstreekse
aansluiting van de Clauscentrale op het Belgische net aan de orde komen, dan zullen
we de daarmee gepaard gaande CO2-emissie in gesprekken hierover meenemen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om een reactie op het recentelijk gepubliceerde
VN «Emissions Gap» rapport. Geeft dit extra steun in uw pleidooi in de EU voor een
verhoging van de Europese inzet? Hoe verhoudt dit rapport zich tot het «EU long term
climate plan» dat vandaag naar buiten is gebracht? Verwacht u nog een reactie te kunnen
geven op het plan vooraf aan de 24e Conferentie van Partijen (COP24) bij het VN-klimaatverdrag
in Katowice? Wat is de laatste stand van zaken van uw inzet om in de EU het CO2-reductie doel voor 2030 te verhogen?
Het Emissions Gap Report van het UN Environment Program (UNEP) is op 27 november 2018
voor de 9e keer verschenen. Jaarlijks monitort UNEP het verschil tussen hetgeen landen
toezeggen in hun nationaal bepaalde bijdrage (Nationally Determined Contribution –
NDC) en hetgeen nodig is om de Parijs-doelstellingen te halen. Ook maakt het rapport
inzichtelijk welke mogelijkheden er zijn voor landen om dit gat te dichten. Het rapport
gaat dit jaar onder meer in op de rol die fiscale hervormingen en CO2-beprijzing kunnen spelen, hoe de rol van niet-statelijke actoren versterkt kan worden
en wat de succesfactoren van innovatie zijn. Het rapport toont de noodzaak aan dat
wereldwijd, ook in Europa, de ambitie van de NDC’s verhoogd dient te worden. Dit sluit
aan bij het Nederlandse streven om de Europese bijdrage (NDC) te verhogen naar 55%-reductie
in 2030.
De visie van de Europese Commissie voor een langetermijnstrategie voor klimaat is
in dit verband een belangrijk document. In het document presenteert de Commissie verschillende
scenario’s (van 80% tot 100% reductie) en spreekt haar voorkeur uit voor klimaatneutraliteit
in 2050.
Dat de Commissie ervoor heeft gekozen om een duidelijke ambitie uit te spreken past
bij de Nederlandse klimaatinzet. Hoewel er geen tussendoelen zijn opgenomen in de
strategie, past een ambitieus 2050-doel bij de Nederlandse inzet om het huidige 2030-doel
voor de EU van ten minste 40% op te hogen naar 55%.
Ik heb me de afgelopen maanden hard gemaakt voor een ambitieuze langetermijnstrategie.
In november heb ik hiertoe samen met enkele EU collega’s een brief aan Commissaris
Cañete gestuurd waarin we de Commissie hebben aangemoedigd om duidelijk richting te
kiezen voor klimaatneutraliteit in de EU in 2050. Ik ben blij dat de Commissie dit
ook gedaan heeft.
Een gedetailleerde reactie op de visie van de Commissie voor een langetermijnstrategie
zal het kabinet naar uw Kamer sturen door middel van een BNC-fiche.
Tot slot, de stand van zaken van het verhogen van de Europese bijdrage (NDC) naar
55%-reductie in 2030. De afgelopen weken heb ik diverse bilaterale gesprekken gevoerd
over dit doel en welke instrumenten hiervoor nodig zouden zijn. Tijdens de klimaatconferentie
in Katowice (COP24, 2–14 december 2018) zullen zowel de Minister-President als de
daar aanwezige collega’s van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Infrastructuur
en Waterstaat en ik zowel aan de plenaire sessies deelnemen, als bilaterale gesprekken
voeren waarbij het ophogen van het EU-reductiedoel, maar ook de noodzaak van de bredere
implementatie van de in Parijs gemaakte afspraken aan de orde zullen komen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe in de nationale CO2-opgave rekening gehouden wordt met het Europese beleid voor de reductie van CO2-emissies in de industrie en de elektriciteitssector door middel van het Europees
Emissions Trading System (EU ETS). In hoeverre is er sprake van een functionerend
EU ETS als nationale maatregelen de werking en prijsvorming van het EU ETS ondermijnen,
zoals subsidies in de elektriciteits- of industriesector? Kan het functioneren van
het EU ETS worden verbeterd zodat nationale maatregelen binnen het raamwerk passen
van het EU ETS door ervoor te zorgen dat rechten uit de markt worden genomen bij marktingrijpen
of marktingrijpen te beperken? Zo nee, waarom niet en hoe kan hier nationaal mee rekening
gehouden worden? Zo ja, is de Minister bereid zich daarvoor in te spannen?
Het EU ETS is recentelijk verbeterd. Zo zijn er maatregelen genomen om het overschot
van emissierechten op de markt te beperken. Hierdoor zijn nationale maatregelen slechts
in beperkte mate ondermijnend. Een belangrijke maatregel is de marktstabiliteitsreserve,
waarin vanaf 2019 emissierechten worden opgenomen om het overschot aan emissierechten
op de markt te verminderen. Hiermee wordt ook een deel van de vrijkomende emissieruimte
ten gevolg van nationale maatregelen buiten de markt gehouden. Aanvullend daarop zal
vanaf 2023 een groot deel van de emissierechten in de marktstabiliteitsreserve, worden
vernietigd.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Belgisch afschakelplan mogelijk gevolgen
heeft voor huishoudens in Nederland1. Zijn deze huishoudens hiervan op de hoogte? Wie houdt zich bezig met dit probleem
en zijn daar oplossingen voor?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de noodzakelijke maatregelen die België,
deels in nauw overleg met haar buurlanden en hun landelijke netbeheerders, getroffen
heeft om mogelijke stroomtekorten vanwege uitgeschakelde kernreactoren te adresseren
(Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 713). Parallel aan afspraken met buurlanden is de inzet van België op de eerste plaats
gelegen op beheersen van de vraag naar elektriciteit van grootverbruikers. Het afschakelplan
is te beschouwen als de laatste maatregel om de mogelijke stroomproblematiek te adresseren.
Het is technisch-fysiek niet mogelijk om Nederlandse huishoudens die in grensregio’s
op het Belgische net zijn aangesloten via aansluiting op het Nederlandse net van stroom
te voorzien. Nederland heeft er bij België op aangedrongen bij het opstellen van communicatieplannen
over het afschakelplan rekening te houden met de Nederlandse huishoudens die op het
Belgische net zijn aangesloten. In aanvulling hierop staat Nederland in nauw contact
met België in het kader van de voor deze problematiek in het leven geroepen «standing
group on electricity scarcity».
De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over hoe het akkoord van Parijs gemonitord
zal worden. Kan de Minister ten aanzien hiervan een reactie geven op het artikel van
Fred Pearce «Paris Conundrum: How to Know How Much Carbon Is Being Emitted?»2, zo vragen deze leden. In hoeverre zijn er in de EU gestandaardiseerde wijzen van
het meten van de emissies van CO2 ten aanzien van de verschillende sectoren, te weten de gebouwde omgeving, industrie,
mobiliteit en landbouw?
De Overeenkomst van Parijs en de in Parijs genomen beslissingen bevatten op hoofdlijnen
afspraken over het monitoren van de voortgang en het beoordelen van de rapportages
die landen onder de Overeenkomst inleveren. Afgesproken is dat de bestaande systemen
voor rapportage en beoordeling versterkt zullen worden in een gezamenlijk systeem
(enhanced transparency framework). Verder is in Parijs besloten dat alle landen (dus ook de ontwikkelingslanden) tweejaarlijks
een nationale inventarisatie van broeikasgasemissies moeten gaan inleveren. Deze rapportages
worden beoordeeld door internationale teams van experts.
Tijdens de aanstaande klimaatonderhandelingen in Katowice (COP24, 2-14 december 2018)
wordt de invulling van de regels voor deze rapportages van broeikasgasemissies vorm
gegeven. Een belangrijk punt daarbij is de richtlijnen die de landen moeten gaan volgen
voor het schatten van de broeikasgasemissies. Op dit moment zijn er verschillende
richtlijnen van het IPCC voor het schatten van de emissies. De meest recente richtlijnen
zijn die uit 2006 en deze IPCC 2006 Reporting Guidelines worden nu gebruikt door alle ontwikkelde landen en een groot deel van de ontwikkelingslanden.
De Nederlandse en Europese inzet in de onderhandelingen is dat alle landen deze 2006-richtlijnen
gaan gebruiken zodat alle landen hun emissies op vergelijkbare manieren gaan schatten.
Het gebruik van dezelfde richtlijnen zal ook het beoordelingsproces van de broeikasgasinventarisaties
door de technische expert review teams transparanter en beter vergelijkbaar voor de verschillende landen maken.
In het artikel waarnaar de leden van CDA-fractie verwijzen baseert de auteur zich
op de huidige rapportages door landen. Het is correct dat de schattingen van broeikasgasemissies
onzekerheden kennen en dat de schattingen in ontwikkelingslanden in de meeste gevallen
niet compleet zijn. In de jaarlijkse rapportages van de broeikasgasinventarisaties
door ontwikkelde landen wordt op een meer gedetailleerd niveau gerapporteerd over
de onzekerheden in de verschillende sectoren. Deze onzekerheden worden ook gebruikt
bij het beoordelen van de verbeteringen in de gehanteerde methoden.
Binnen de EU is er een gestandaardiseerde wijze van schatten van de emissies van alle
broeikasgassen. Dit is vastgelegd in verschillende EU-verordeningen. Bij de schatting
van de emissies moeten de rapportagerichtlijnen die bij de UNFCCC zijn afgesproken
gevolgd worden; de eerder genoemde IPCC 2006 Reporting Guidelines zijn hier onderdeel van. Deze schattingen worden op een lager detailniveau gedaan
dan de door de CDA-fractie genoemde sectoren (bijvoorbeeld zeven industriegroepen
zoals ijzer & staal, chemie, papier, karton en drukwaren, voedings- en genotsmiddelenindustrie)
en worden opgeteld naar verschillende sectoren, waaronder industrie, energie-omzettingssector,
gebouwde omgeving, transport, landbouw en afval. Ook worden schattingen gemaakt voor
het landgebruik en de landgebruiksveranderingen (de LULUCF-sector). Er zijn aanvullende
EU-bepalingen voor de rapportages en de EU voort jaarlijks een beoordeling uit van
de door de lidstaten gerapporteerde emissies. Hierbij zijn afzonderlijke afspraken
gemaakt voor de emissies in de ETS-sectoren en de niet-ETS-sectoren. Binnen de EU
zijn ook afspraken gemaakt om de emissies van de LULUCF-sector beter te gaan schatten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister de energieparagraaf in de politieke
verklaring bij het Brexit-akkoord beoordeelt.
De energieparagraaf beschrijft op hoofdlijnen de inzet voor een mogelijke samenwerking
op energiegebied tussen het VK en de EU. De politieke verklaring benadrukt in algemene
zin het belang van samenwerking en specifiek het belang van samenwerking op leveringszekerheid
en efficiënte handel over grensoverschrijdende verbindingen. Deze thema’s, in het
bijzonder behoud van de handelsmogelijkheden met het VK, zijn voor Nederland belangrijk.
In de verklaring staat ook de intentie een raamwerk op te zetten voor technische samenwerking
met betrekking tot grensoverschrijdende verbindingen. Een dergelijke samenwerking
kan voordelen hebben maar dit is pas goed te beoordelen wanneer er een concreter voorstel
ligt over de invulling van de raamwerk.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat het vertrek van het Verenigd Koninkrijk
betekent voor de verhoudingen op de energie -en klimaatdossiers binnen de EU en specifiek
voor de Nederlandse positie in de EU op energiedossiers. Tevens vragen deze leden
of het kabinet al kansen grijpt om een nieuwe groep koplopers te vormen.
De Energie-uniewetgeving, zoals het klimaat-en energiepakket voor 2030, het marketontwerppakket
en de leveringszekerheidsdossiers, is op enkele onderdelen na afgerond, met deelname
van het VK aan de besluitvorming. Daarmee is EU-wetgeving voor de EU-doelen voor 2030
tot stand gekomen.
Met het vertrek van het VK verliest Nederland in potentie een belangrijke bondgenoot
in het proces om de EU-klimaatambitie aan te scherpen, maar Nederland blijft hierop
nauw samenwerken met een groep ambitieuze landen die inmiddels bestaat uit Frankrijk,
Zweden, Finland, Luxemburg, Portugal en Spanje. De inzet van het kabinet is om die
groep gestaag verder te verbreden.
Op het terrein van energie zullen de komende jaren geen grote wetgevingspakketten
volgen. In het algemeen is er goede samenwerking met het VK op de dossiers ter bevordering
van de interne energiemarkt. Het vertrek van het VK is ook in dat opzicht een verlies
voor Nederland.
Nederland zal zich meer gaan richten op de coalities met de Scandinavische landen
en met andere gelijkgezinde landen om via de marktmechanismen de energietransitie
te bevorderen en de leveringszekerheid te borgen.
De leden van de D66-fractie vragen wat het kabinet bedoelt met de opmerking dat het
de discussie over het nut en/of de noodzaak van een wijziging van het Euratomverdrag
met bijzondere aandacht afwacht. Wat vindt het kabinet van het andere voorstel op
dit punt (enhanced QMV)?
Het kabinet wacht de mededeling van de Commissie met belangstelling af, maar heeft
op dit moment nog geen nadere informatie ontvangen over de wijziging van het Euratomverdrag
of stemmingen via QMV.
Naar aanleiding van het aanbrekend Roemeens voorzitterschap vragen de leden van de
D66-fractie welke prioriteiten het kabinet voor dit komend half jaar legt. Waar let
het kabinet extra scherp op bij dit voorzitterschap?
Het inkomende Roemeense voorzitterschap zal tijdens de Energieraad de agenda en prioriteiten
voor de eerste helft van 2019 presenteren. Op dit moment is hier nog geen nadere informatie
over bekend. Indien de onderhandelingen over het Winterpakket nog niet zijn afgerond,
zal ik er scherp op toezien dat het Roemeense voorzitterschap deze met prioriteit
afrondt.
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet of zij kans ziet om bij de capaciteitsmechanismes
voor elektriciteit op te trekken met andere progressieve lidstaten en derhalve te
pleiten voor het afschaffen van de subsidie op nieuwe en bestaande centrales, de zogeheten
«550-regel».
Nederland trekt vanaf het verschijnen van de elektriciteitsverordening al op met een
groep progressieve lidstaten om strikte eisen bij het toepassen van capaciteitsmechanismen
in de verordening op te nemen. Daarnaast werkt Nederland op verschillende elementen
van capaciteitsmechanismen samen met een wisselende groep lidstaten, zo ziet de coalitie
rondom de zogenaamde «CO2-emissieprestatiestandaard» (EPS) er anders uit dan de coalitie rondom de legitimiteitscheck
van capaciteitsmechanismen.
Wanneer een lidstaat kan aantonen dat het in de toekomst te maken zal krijgen met
een leveringszekerheidsrisico, acht Nederland het van belang dat de regering in deze
lidstaat actie kan ondernemen om de leveringszekerheid te borgen. Een laatste redmiddel
hiervoor is een capaciteitsmechanisme. De «550-regel» ziet er op toe dat de producenten
die contracten worden gegund onder een capaciteitsmechanisme niet meer mogen uitstoten
dan 550 gram CO2 per kilowattuur. Nederland is dus voorstander van deze regel omdat hiermee voorkomen
wordt dat nieuwe kolencentrales via een capaciteitsmechanisme worden gesubsidieerd
en zet er op in dat deze norm direct wordt toegepast op nieuwe centrales.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de geannoteerde agenda van de aanstaande
Energieraad met belangstelling gelezen en zijn benieuwd naar het definitieve akkoord
over het Winterpakket. Is de Minister tot dusver tevreden met de resultaten van het
Winterpakket? Waar is de Minister niet tevreden over?
Een deel van het winterpakket is reeds afgerond, te weten de herziening van de richtlijn
energie-efficiëntie, de herziening van de richtlijn energieprestaties van gebouwen,
de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie en de governance verordening.
Mijn appreciatie van deze voorstellen kunt u vinden in het verslag van de Energieraad
van 11 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 716).
Wat betreft de vier voorstellen betreffende het marktontwerp van de elektriciteitsmarkt
zijn de onderhandelingen nog niet afgerond. Mijn appreciatie van de Algemene Oriëntaties
op deze voorstellen kunt u vinden in de verslagen van de Energieraden van 18 december
2017 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 691) en juni 2018. Mijn inzet voor het vervolg van de onderhandelingen heb ik uiteengezet
in de Geannoteerde Agenda. In het verslag van de Energieraad zal ik u, indien de onderhandelingen
dan zijn afgerond, mijn appreciatie van de resultaten toesturen.
De leden van de GroenLinks-fractie delen het belang dat de Minister hecht aan een
goede interconnectiecapaciteit in de herziening van de elektriciteitsverordening.
Kan de Minister nader toelichten wat de problemen zijn rond de CO2-emissieprestatiestandaard van capaciteitsmechanismen? Kan de Minister toelichten
hoe en op welke manier hij zich zal inzetten voor de CO2-emissieprestatiestandaard van capaciteitsmechanismen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van
de VVD.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben uit de gezamenlijke verklaring van de politieke
high level dialoog tussen de EU en Turkije vernomen dat zij samenwerking zullen intensiveren,
ook op het gebied van fossiele energie. De leden van de GroenLinks-fractie zien risico’s
in een intensieve energierelatie met Turkije, gezien de soms gespannen relatie tussen
de EU, Turkije en de landen waar het gas afkomstig is, maar ook vanwege de binnenlandse
politieke ontwikkelingen van Turkije en de landen waar het gas afkomstig is. Bovendien
willen zowel deze leden, de Minister en de EU inzetten op een energietransitie waarbij
we de afhankelijkheid van gas als energiebron afbouwen. Ziet de Minister deze risico’s
ook? Wat zal de Nederlandse inzet zijn in de Raad met betrekking tot de energierelatie
met Turkije?
Samenwerking met Turkije past in het streven van de EU, zoals verwoord in de Energie
Unie, naar verdere diversificatie van aanvoerbronnen van energie, waaronder gas. Ik
acht het relevant dat Turkije een belangrijke rol kan spelen bij deze diversificatie,
onder meer in de verdere ontwikkeling van de aanvoer van gas uit landen rond de Kaspische
Zee. Dit is met name van belang voor Zuidoost-Europa. De energierelatie met Turkije
staat niet als zodanig als agendapunt op de Raad.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de recente ontwikkelingen
omtrent de Brexit. Kan de Minister toelichten wat de gevolgen zijn voor de energievoorziening
in de EU? Kan de Minister toelichten wat de belangrijkste veranderingen zijn op het
gebied van energie? Wat zijn de gevolgen van deze veranderingen voor de relatie tussen
Nederland en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van energie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de vraag van de VVD-fractie over
de gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU voor de energiemarkt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen of kan worden toegelicht welke specifieke eisen
het kabinet stelt aan het toepassen van de capaciteitsmechanismen. Verder vragen deze
leden of het kabinet na de doorgevoerde veranderingen nu wel kan instemmen met de
artikelen inzake het openstellen van interconnectiecapaciteit, of dat er nog zorgen
over resteren.
Volgt uit de wens van het Europees parlement dat er striktere eisen worden gesteld
aan de CO2-emissiestandaard dat deze worden aangescherpt? Zo ja, kan deze aanscherping worden
toegelicht?
Wat betreft de eisen die worden gesteld bij het toepassen van capaciteitsmechanismen
is het kabinet van mening dat de legitimiteitscheck, de check of de lidstaat in kwestie
inderdaad te maken krijgt met een leveringszekerheidsrisico, moet bestaan uit een
Europese toets in combinatie met een nationale toets. De Nederlandse inzet is hierop
gericht.
De onderhandelingen over de Elektriciteitsverordening zijn nog niet afgerond. Het
is nog mogelijk dat de artikelen inzake het openstellen van interconnectiecapaciteit
wijzigen. Naar aanleiding van de meest recente onderhandelingsronde met het Europees
parlement is het artikel mijns inziens op meerdere punten verbeterd, zowel in duidelijkheid
als in ambitie. Als de inhoud van deze artikelen niet verder verslechtert, kan ik
daar mee instemmen. Hiermee wordt gewaarborgd dat voldoende interconnectiecapaciteit
aan de grens tussen lidstaten wordt opengesteld om internationale stromen te faciliteren.
Voor de Nederlandse inzet op de «CO2-emissieprestatiestandaard» verwijs u naar mijn antwoord op de vragen van de VVD.
Ten aanzien van de (mogelijke) uitfasering van gereguleerde prijzen en het aanbieden
van dynamische leveringstarieven vrezen de leden van de SP-fractie een achteruitgang
van het consumentenrecht. Hoe worden huishoudens beschermd tegen tarieven die de komende
jaren de pan uit gaan rijzen?
Het consumentenrecht zal door deze voorstellen voor Nederlandse consumenten niet verslechteren.
Nederland kent geen gereguleerde prijzen dus deze maatregel heeft geen gevolgen voor
Nederlandse huishoudens.
Het aanbieden van dynamische leveringstarieven maakt het mogelijk dat naast grootverbruikers
ook consumenten kunnen profiteren van lagere tarieven op momenten dat elektriciteit
goedkoper wordt aangeboden. Op dit moment maken al veel consumenten gebruik van een
vorm van dynamische tarieven, het zogenaamd dag- en nacht- en weekendtarief. De richtlijn
verplicht lidstaten overigens niet dat consumenten dynamische tarieven moeten afnemen.
De richtlijn verplicht lidstaten slechts dat er tenminste door één leverancier of
leveranciers van enige omvang in ieder geval dynamische tarieven moeten worden aangeboden.
Daarnaast verplicht de richtlijn dat consumenten vooraf dienen in te stemmen met dynamische
tarieven en dat de toezichthouder zal monitoren wat de gevolgen van dynamische tarieven
voor de energierekening van consumenten zullen zijn.
De leden van de SP-fractie merken op dat met de voorgestelde bevoegdheden van de toezichthouder,
het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER), nationale toezichthouders
het nakijken lijken te hebben. Kan worden toegelicht waarom het kabinet dit toch als
positief beoordeelt? Zorgt het huidige voorstel op dit moment voor verdeling tussen
de lidstaten?
Naar mijn mening is met het nu voorliggende voorstel voor de verdeling van bevoegdheden
tussen enerzijds de directeur van ACER en anderzijds de nationale energietoezichthouders
als verenigd in de Raad van Regulators een goede balans gevonden. De directeur krijgt
de ruimte om daadwerkelijk en eigenstandig invulling te geven aan zijn bevoegdheden
en eigenstandig positie te kiezen, zonder daarbij steeds aan de leiband te hoeven
lopen van de Raad van Regulators. Gezien de overkoepelende, EU-brede verantwoordelijkheid
van ACER is dit een logische ontwikkeling. Overigens worden alle voorstellen van de
directeur in stemming gebracht bij de Raad van Regulators en uiteraard dient de directeur
wel verantwoording af te leggen over zijn handelen. Dit is afdoende geregeld met de
nu voorliggende tekst. Daarbij krijgen de nationale toezichthouders de nodige taken
en verantwoordelijkheden toebedeeld op het gebied van toezicht en handhaving, het
is dus zeker niet zo dat hun rol wordt afgezwakt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, adjunct-griffier