Amendement (gewijzigd/nader/vervangend) : Gewijzigd amendement van het lid Van Nispen ter vervanging van nr. 12 over een lichter toetsingskader bij het verlengen van de alimentatietermijn
34 231 Voorstel van wet van de leden Van Oosten, Kuiken en Groothuizen tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van partneralimentatie (Wet herziening partneralimentatie)
Nr. 14
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN NISPEN TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER
NR. 12
Ontvangen 3 december 2018
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel E, wordt in het voorgestelde artikel 157, zevende lid, eerste
zin, voor «de beëindiging van de uitkering» ingevoegd «ongewijzigde handhaving van»,
vervalt «van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving hiervan» en wordt
voor «naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid» ingevoegd «, gelet op alle
omstandigheden van het geval,».
Toelichting
Dit amendement wijzigt de tekst van het voorgestelde artikel 1:157 lid 7 BW. De wijziging
beoogt te benadrukken dat deze nieuwe hardheidsclausule een ander toetsingskader schept
dan het huidige artikel 1:157 lid 5 BW. Een beroep op het huidige artikel wordt zelden
gehonoreerd – er moet sprake zijn van zéér uitzonderlijke omstandigheden, wil de alimentatietermijn
verlengd worden. Vanuit de rechtspraktijk is erop gewezen dat het ongewijzigd laten
van de tekst van het huidige artikel in de nieuwe wet Herziening Partneralimentatie
tot gevolg kan hebben dat de normen die zijn ontwikkeld in de jurisprudentie over
het oude artikel onverkort worden toegepast op het nieuwe artikel, waardoor er in
de praktijk nauwelijks een geslaagd beroep op de hardheidsclausule mogelijk is. Gezien
de ingrijpende verkorting van de alimentatietermijnen is dat onwenselijk. De rechtbanken
moeten de ruimte hebben om maatwerk te bieden om te voorkomen dat als gevolg van de
kortere termijnen schrijnende gevallen ontstaan.
De initiatiefnemers van het wetsvoorstel hebben aangegeven dat zij voor de groepen
alimentatiegerechtigden die vanwege de zorg voor jonge kinderen (onder de 12) dan
wel een leeftijd die toegang tot de arbeidsmarkt bemoeilijkt (<10 jaar van de AOW-leeftijd)
in de wet zelf een voorziening hebben getroffen door voor deze groepen te voorzien
in een langere termijn. Dit amendement beoogt te voorzien in een vangnet voor alimentatiegerechtigden
die door meer uitzonderlijke omstandigheden dan deze na afloop van de alimentatietermijn,
buiten hun eigen schuld, in een schrijnende situatie terecht dreigen te komen.
Gedacht kan worden aan alimentatiegerechtigden die voor of tijdens het huwelijk arbeidsongeschikt
of ziek zijn geworden waardoor zij in de voor hen geldende alimentatietermijn geen
economische zelfstandigheid hebben kunnen bereiken. De lotsverbondenheid op grond
van het huwelijk kan dan met zich mee brengen dat een langere termijn redelijk en
billijk is.
Ook kan gedacht worden aan alimentatiegerechtigden die kunnen aantonen dat zij er
alles aan hebben gedaan (opleiding/cursussen/sollicitatietraining gevolgd, intensief
gesolliciteerd etc.) om hun achterstand op de arbeidsmarkt, die het gevolg was van
keuzes en taakverdeling binnen het huwelijk, in te lopen maar er desondanks niet in
zijn geslaagd om binnen de voor hen geldende termijn in hun eigen levensonderhoud
te kunnen voorzien.
Ook kan gedacht worden aan alimentatiegerechtigden die de zorg dragen voor een gehandicapt
of ernstig ziek (minder- of meerderjarig) kind, of die langdurig en intensief belast
zijn met mantelzorg voor andere (schoon)familieleden. Indien door dergelijke zorgtaken
in de familiesfeer er aantoonbaar minder mogelijkheden zijn om in het eigen levensonderhoud
te voorzien is het niet redelijk en billijk om de financiële gevolgen daarvan na afloop
van de alimentatietermijn uitsluitend voor rekening van de alimentatiegerechtigde
te laten komen. Een dergelijk toetsingskader kan er voorts aan bijdragen dat deze
zorgtaken eerlijker over de alimentatiegerechtigde en -plichtige worden verdeeld.
Hetzelfde geldt voor situaties waarin de alimentatieplichtige sinds de scheiding de
zorgtaken voor de kinderen van partijen geheel of voor het grootste gedeelte aan de
alimentatiegerechtigde heeft gelaten. Vanuit de rechtspraktijk wordt gemeld dat het
nog steeds regelmatig voorkomt dat de niet-hoofdverzorgende ouder weigert om (bijvoorbeeld)
gedurende de helft van de schoolvakanties de kinderen op te vangen, met het argument
dat dat zich niet laat combineren met het werk. De verantwoordelijkheid voor de zorg
van de kinderen blijft dan «automatisch» bij de andere ouder, die daardoor beperkt
wordt in de mogelijkheid om weer of meer te gaan werken. Indien de alimentatiegerechtigde
aantoonbaar aan de alimentatieplichtige heeft verzocht om zorgtaken voor de kinderen
over te nemen en deze dit heeft geweigerd, kan dit een argument zijn om, indien na
afloop van de alimentatietermijn blijkt dat de alimentatiegerechtigde niet zelf in
het eigen levensonderhoud kan voorzien, de termijn te verlengen. Ook hier geldt dat
de rekening voor een bepaalde verdeling van zorgtaken waar beide ouders verantwoordelijk
voor waren, niet uitsluitend bij de alimentatiegerechtigde mag worden gelegd.
Van Nispen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Michiel van Nispen, Tweede Kamerlid