Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake verzoek PrisonLaw om beëindiging subsidierelatie (Kamerstuk 30010-40)
30 010 Gedetineerdenbegeleiding buitenland
Nr. 41
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 december 2018
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 8 oktober 2018
over het verzoek van PrisonLaw om beëindiging subsidierelatie (Kamerstuk 30 010, nr. 40).
De vragen en opmerkingen zijn op 31 oktober 2018 aan de Minister van Buitenlandse
Zaken voorgelegd. Bij brief van 29 november 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
I Inbreng van de fracties
Inbreng van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de brief van de regering en
hebben geen verdere vragen.
Inbreng van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vinden het buitengewoon spijtig dat de relatie tussen
het Ministerie van Buitenlandse Zaken en PrisonLaw beeindigd wordt. Deze leden zijn
van mening dat de inzet van PrisonLaw en mevrouw Imamkhan in het bijzonder van groot
belang geweest is in de zaak van Romano van der Dussen, die 12 jaar onterecht in Spanje
heeft vastgezeten. Het ministerie wist dit al jaren, maar door een zeer formalistische
houding gebeurde er helemaal niets, totdat PrisonLaw zich met de zaak ging bemoeien.
Formeel gezien stond het Ministerie van Buitenlandse Zaken misschien in zijn recht,
maar de uiterst formalistische houding van het ministerie heeft de leden van de CDA-fractie
destijds behoorlijk geschokt. Formeel was er geen rol, ook niet toen via een positieve
DNA match vast was komen te staan dat de heer Van der Dussen niet schuldig was. Hoewel
de leden van de CDA-fractie zowel via schriftelijke vragen als via het overleg met
het ministerie aan de bel getrokken hebben, is het tot op heden onduidelijk gebleven
wanneer het ministerie wist van de positieve DNA match met de dader, de her Dixie.
Is de Minister bereid die opheldering alsnog te bieden of handhaaft het ministerie
de mistbank die over vele vragen hierover is opgeworpen? Heel concreet is dus de vraag:
wanneer wist het ministerie dat er een positieve DNA match was met DNA materiaal uit
Engeland?
Hoe kijkt de Minister nu terug op deze zaak en welke lessen zijn er geleerd? Hoe worden
die in de praktijk gebracht? En heeft het ministerie en/of de Minister ooit ook een
keer dank uitgesproken richting PrisonLaw, bijvoorbeeld omdat mevrouw Imamkhan persoonlijk
de bekentenis van de heer Dixie in de gevangenis van Durham heeft losgekregen? Zo
ja, kan de Minister dan aangeven waar en wanneer?
PrisonLaw beweert dat er behoorlijke druk is uitgeoefend. Kan de Minister aangeven
hoe vaak er vanuit het ministerie is gebeld, ge-appt en gemaild is met PrisonLaw in
de afgelopen 12 maanden? Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie zeer precieze
aantallen en een indicatie van het soort vragen dat gesteld werd aan PrisonLaw.
Verder beweert PrisonLaw dat het ministerie meerdere keren gevraagd heeft om een uitingen
in de media te corrigeren of bij te stellen. Klopt dat, en hoe vaak en wanneer is
dat gebeurd, vragen de leden van de CDA-fractie. Graag ontvangen zij een complete
lijst van gevallen wanneer dit gebeurd is. Heeft PrisonLaw ooit feitelijke onjuistheden
beweerd in de pers, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Indien dat het geval is,
kan de Minister dan voorbeelden geven?
Ook zouden de leden van de CDA-fractie graag de brieven ontvangen die PrisonLaw aan
het ministerie geschreven heeft en de antwoorden die daarop gegeven zijn in de afgelopen
12 maanden. Kunt u die overleggen? Hoe beoordeelt de Minister het feit dat er wel
zeer frequent contact was en ook buiten kantoortijden?
In de zaak van de heer Jaitsen Singh zouden de leden van de CDA-fractie graag een
overzicht ontvangen van de bijstand die hem de afgelopen drie jaar is verleend.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of het ministerie bereid is om samen met
het bestuur van PrisonLaw een bemiddelaar aan te stellen om te bezien of de relatie
hersteld kan worden.
Inbreng van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het bericht
dat PrisonLaw heeft verzocht de subsidierelatie met het Ministerie van Buitenlandse
Zaken te beëindigen. De aan het woord zijnde leden hebben in het verleden meerdere
malen Kamervragen gesteld betreffende gedetineerden in het buitenland die werden bijgestaan
door PrisonLaw, waaronder de heer Singh. Daar zij tevens over deze kwestie nog steeds
vragen hebben en deze vragen ook de relatie tussen PrisonLaw en het Ministerie van
Buitenlandse Zaken betreffen, zijn deze vragen betrokken in onderhavig schriftelijk
overleg.
De leden van de D66-fractie lezen dat verschillende zaken van gedetineerden ten grondslag
liggen aan het besluit van PrisonLaw om de subsidierelatie te beëindigen. Kan de Minister
aangeven welke zaken dit zijn geweest? Wat is volgens PrisonLaw in deze zaken de aanleiding
geweest dat het vertrouwen in de relatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken
is geschaad? Hoe duidt de Minister deze visie? Graag een toelichting per zaak.
Hoe duidt de Minister het gegeven dat PrisonLaw niet langer subsidie van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken wenst te ontvangen, omdat de organisatie onvoldoende vertrouwen
heeft in de relatie met het ministerie om juridische bijstand aan Nederlandse gedetineerden
in het buitenland onafhankelijk te kunnen verlenen? Kan de Minister onderbouwen waarom
hij zich niet herkent in de geschetste situatie? Op welke punten wijkt het beeld van
het ministerie af van de weergave door PrisonLaw?
De leden van de D66-fractie lezen dat PrisonLaw constateert dat de consulaire bijstand
van de Nederlandse overheid aan gedetineerden in het buitenland regelmatig tekortschiet.
Hoe duidt de Minister deze constatering? Kan hij in het antwoord de bevindingen van
de Algemene Rekenkamer in de Resultaten Verantwoordingsonderzoek 2017 voor het Ministerie
van Buitenlandse Zaken betrekken, waarin kritiek werd geuit op het dalende aantal
bezoeken aan gedetineerden en waarin knelpunten in de WETS en de WOTS werden aangegeven?
Is het mogelijk dat hier een verband tussen zit? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen om de steun aan gedetineerden in het
buitenland die met de beëindiging van de subsidierelatie tussen PrisonLaw en het Ministerie
van Buitenlandse Zaken in het nauw komt. Kan de Minister aangeven wat de directe gevolgen
zijn van het besluit van PrisonLaw voor gedetineerden in het buitenland? Welke steun
dreigt stop gezet te worden en op welke schaal? Is de Minister bereid de dienstverlening
die door PrisonLaw wordt afgebouwd op te vangen? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo
nee, waarom niet?
Welke verzoeken zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw gedaan,
waar de organisatie vanwege de vertrouwensrelatie met de cliënt en/of de geheimhoudingsplicht
niet aan kon voldoen? Hoe is door het ministerie hiermee omgegaan?
De leden van de D66-fractie lezen dat er frictie is ontstaan tussen het Ministerie
van Buitenlandse Zaken en PrisonLaw in de berichtgeving naar buiten. Klopt het dat
het ministerie PrisonLaw onder druk heeft gezet kritische publicitaire uitingen te
rectificeren door te verwijzen naar de subsidierelatie? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe
verklaart de Minister de in de Volkskrant van 2 oktober getoonde citaten uit e-mails
en appberichten van ambtenaren van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw?
De leden van de D66-fractie herinneren zich de vrijlating van de heer Van der Dussen
in 2016, één van de cliënten van PrisonLaw. Ook deze zaak kwam naar voren in de berichtgeving
rondom het stopzetten van de subsidierelatie. Kennelijk is ook rondom deze zaak frictie
ontstaan tussen PrisonLaw en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hoe is dit gekomen?
Kan de Minister de gang van zaken rondom deze zaak uiteen zetten, met name op het
punt waar het mis is gegaan tussen de organisatie en het ministerie? Hoe is voorts
door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd na de vrijlating van Van
der Dussen?
De leden van de D66-fractie brengen de zaak rondom de heer Singh in herinnering. De
heer Singh is nog steeds gedetineerd in de Verenigde Staten. Op welke wijze wordt
hem momenteel bijstand verleend? Kan de Minister de consulaire bijstand aan de heer
Singh uit het verleden concretiseren? Hoe vaak is Singh bezocht door medewerkers van
de Nederlandse overheid, respectievelijk voor en na 2006? Wat bedoelde de Minister
met het antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18,
nr. 449), waarin werd gesteld dat consulaire bijstand «niet enkel [bestaat] uit bezoeken
aan de gedetineerde, maar omvat ook andere elementen»? Welke «andere elementen» van
consulaire bijstand heeft de heer Singh specifiek ontvangen?
Wat bedoelde de Minister met het antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (Aanhangsel
Handelingen II 2017/18, nr. 449), waarin hij stelde dat «de bezoekfrequentie aan de heer J.S. in de afgelopen 33
jaar niet altijd constant is geweest»? Kan de Minister «niet constant» in deze concretiseren?
Wat is concreet het gevolg van de beleidswijzigingen in consulaire bijstand geweest
voor de bijstand aan de heer Singh? Hoe rijmt de Minister het antwoord op Kamervragen
van 21 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 449), waarin werd gesteld dat wanneer Singh en PrisonLaw van mening zijn dat Nederlandse
steun dienstig kan zijn wanneer nieuwe verzoeken (parole en herziening) voorliggen,
deze verzoeken weer ondersteund worden door Buitenlandse Zaken, en het feit dat PrisonLaw
de banden met Buitenlandse Zaken nu verbreekt? Hoeveel verzoeken tot ondersteuning
heeft PrisonLaw gedaan en hoe heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarop gereageerd?
Kan de Minister zich het antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (Aanhangsel
Handelingen II 2017/18, nr. 449), waarin werd gesteld dat het in 2000 voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid
«niet in de rede» lag om kennis te hebben van het bestaan van een vertrouwensrapport?
Waarom lag dat destijds niet in de rede? Kan de Minister zich het antwoord herinneren
op Kamervragen van 21 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 449), waarin werd geschreven dat het miniserie van Buitenlandse Zaken wat betreft WOTS-verzoeken
een faciliterende rol vervult gelegen op het terrein van informatievoorziening aan
gedetineerden, en in die hoedanigheid de heer Singh «een brochure toestuurde over
de WOTS»? Acht de Minister dat adequate en afdoende informatievoorziening aan gedetineerden
in het buitenland?
Ten slotte brengen de leden van de D66-fractie in herinnering dat de Minister van
Buitenlandse Zaken eerder aangaf in gesprek te zijn met het Ministerie van Justitie
en Veiligheid om de knelpunten in de WETS en de WOTS aan te pakken. Hoe vorderen deze
gesprekken?
Inbreng van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van de brief van
de Minister en de antwoorden op de Kamervragen van de SP over het beëindigen van de
subsidierelatie met de stichting PrisonLaw. Weliswaar is dit een voornemen van de
stichting PrisonLaw zelf, maar dit kwam niet uit de lucht vallen en is – in ieder
geval volgens PrisonLaw – te wijten aan de opstelling van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken, nu er sprake is van een vertrouwensbreuk. Kan de Minister reflecteren op de
eigen rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft het ministerie op enigerlei
wijze bijgedragen aan het voornemen van de stichting PrisonLaw om de subsidierelatie
te beëindigen? Waarom heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken zo weinig gedaan
om de vertrouwensbreuk met PrisonLaw te voorkomen? Wat is er, sinds het bekend worden
van het voornemen van de stichting PrisonLaw om de subsidierelatie te beëindigen,
gedaan om te proberen het vertrouwen met PrisonLaw te herstellen?
De leden van de SP-fractie lezen in de brief van de Minister dat het ministerie subsidiepartners
kan wijzen op feitelijke onjuistheden en in overweging kan geven of voorgenomen acties,
waaronder media-optredens, opportuun zijn en in het belang van de zaak. Wie bepaalt
of een bepaalde actie opportuun is? Over welke gevallen gaat dit? Interessant is ook
dat het er op lijkt dat het ministerie meer dan op slechts «de feitelijke onjuistheden»
heeft gewezen. Was het niet vaak zo dat juist bij kritiek op de rol van het ministerie
in het verleden (zoals bijvoorbeeld informatie over een bepaalde bezoekfrequentie
aan een gedetineerde) geadviseerd werd dit anders te formuleren of van de publicatie
af te zien?
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie om meer duidelijkheid hoe het goede werk
van PrisonLaw voortgezet zal gaan worden. Het zal niet meevallen een vervanger te
vinden voor het belangrijke werk dat de stichting heeft gedaan. Hoe gaat het ministerie
dat doen? Hoe zal de overdracht plaats vinden? Wat gebeurt er met de huidige cliënten
van de stichting PrisonLaw? Wat als er geen geschikte opvolger wordt gevonden, hoe
wordt dan in juridische bijstand van de in het buitenland gedetineerde Nederlanders
voorzien?
II Reactie van de Minister
Deze reactie gaat in op vier onderwerpen die door de fracties van CDA, D66 en SP zijn
opgebracht:
– de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland
– dhr. R.v.d.D. voormalig gedetineerd in Spanje
– dhr. J.S. gedetineerd in de Verenigde Staten
– het verzoek van Stichting PrisonLAW om vroegtijdige beëindiging van de subsidie
Begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland
Over de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland is de Tweede Kamer
eerder en bij herhaling schriftelijk geïnformeerd. Het per 2015 gewijzigde beleid
is in brede zin toegelicht in de brieven aan de Tweede Kamer van 10 oktober 2014 (Kamerstuk
30 010, nr. 21) en 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25). Meer specifiek over de verschillende elementen van de gedetineerdenbegeleiding
en over aspecten betreffende de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots)
en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke
sancties (Wets) is de Tweede Kamer recentelijk op 16 november 2018 geïnformeerd in
antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma en Van Helvert (Aanhangsel
Handelingen II 2018/19, nr. 650). Binnenkort ontvangt de Tweede Kamer «de Staat van het Consulaire», een alomvattende
brief over de consulaire dienstverlening, die ook zal ingaan op de begeleiding van
de Nederlandse gedetineerden in het buitenland als onderdeel van de consulaire dienstverlening.
De elementen van de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland
(«Gedetineerdenbegeleiding buitenland») zijn onderverdeeld in een basispakket en een
aanvullend maatwerkpakket.
Basispakket
Het basispakket bestaat uit navolgende elementen: uitgebreide (schriftelijke) informatie
over consulaire bijstand en over andere instanties betrokken bij de begeleiding van
Nederlandse gedetineerden in het buitenland; één persoonlijk bezoek per detentie van
een consulair medewerker van de ambassade of het consulaat-generaal alsmede zonodig
telefonisch en/of schriftelijk contact; contact (telefonisch en/of schriftelijk) en
informatieverstrekking door een consulair medewerker van het ministerie met een door
de gedetineerde aangewezen contactpersoon in Nederland; contact met lokale autoriteiten
over hun verantwoordelijkheid voor Nederlandse gedetineerden, in het bijzonder bij
de verantwoordelijke lokale autoriteit om aandacht en maatregelen vragen bij duidelijke
signalen dat een Nederlandse gevangene in precaire omstandigheden verkeert; diensten
(waaronder ook bezoeken) op het gebied van resocialisatie en juridisch advies die
door derde partijen worden geleverd op basis van subsidie; verstrekking van een periodiek
(vier keer per jaar) tijdschrift waarin informatie wordt gegeven over consulaire bijstand,
resocialisatie, juridische aspecten en sociale, maatschappelijke en geestelijke zorg
(aangeboden door een derde partij op basis van subsidie)
Aanvullend maatwerkpakket
Het aanvullend maatwerkpakket bestaat bovenop het basispakket uit navolgende elementen:
vervolgbezoeken door medewerkers van ambassades of consulaten-generaal (met een flexibele
bezoekfrequentie van indicatief maximaal viermaal per jaar); een maandelijkse gift
van dertig euro ter ondersteuning in de kosten voor levensonderhoud (of een gift in
de vorm van noodzakelijke goederen ter ongeveer gelijke waarde); een budget voor noodzakelijke
medische zorg voor zieke gedetineerden indien de lokale autoriteiten de medische zorg
niet kunnen leveren en de gedetineerde zelf of zijn familie deze zorg niet kunnen
betalen; sociale, maatschappelijke en geestelijke zorg (waaronder ook bezoeken) die
door derde partijen wordt geleverd op basis van subsidie.
Ten aanzien van de vragen over de Wots/Wets verwijs ik u volledig naar mijn antwoorden,
die zijn gebaseerd op informatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, van
16 november jl. (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 650) op de schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma (D66) en Van Helvert (CDA).
Dhr. R.v.d.D. tot 2016 gedetineerd in Spanje
Over de situatie van dhr. R.v.d.D., die tot 11 februari 2016 was gedetineerd in Spanje,
is de Tweede Kamer eerder schriftelijk geïnformeerd (20 juli 2015 Aanhangsel Handelingen
II 2014/15, nr. 2947, 28 augustus 2015 Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 3184, 7 oktober 2015 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 226, 11 september 2015 Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 3371, 18 november 2015 Kamerstuk 30 010, nr. 25, 17 februari 2016 Kamerstuk 30 010, nr. 26, 17 maart 2016 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1897, 31 maart 2016 Kamerstuk 30 010, nr. 27, 16 november 2018 Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 650).
In mei 2015 kwam er in de zaak van dhr. R.v.d.D. zekerheid over de DNA-match. Het
Ministerie van Buitenlandse Zaken, met name de Nederlandse ambassade in Madrid, heeft
zich toen ingezet voor spoedige afhandeling van het rechtshulpverzoek van Spanje aan
het Verenigd Koninkrijk voor het verkrijgen van het DNA-materiaal en vervolgens, na
ontvangst op 30 juli 2015, voor spoedige verificatie en vaststelling van de DNA-match
door de Spaanse forensische politie. Hierdoor kon dit gegeven in september 2015 in
de herzieningszaak worden ingebracht. De Spaanse rechter deed 10 februari 2016 uitspraak
en dhr. R.v.d.D. kwam een dag later vrij.
De vrijspraak van dhr. R.v.d.D. in herziening door de Spaanse rechter voor één van
drie strafdelicten is in zeer grote en – onder meer vanwege de door haar verkregen
nieuwe getuigenverklaringen – waarschijnlijk beslissende mate te danken aan de inspanningen
van mw. Rachel Imamkhan van Stichting PrisonLAW.
De zaak van R.v.d.D. toont het belang aan van de bijstand door een goede advocaat.
Vanwege het belang van juridische bijstand heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken
per 2017 het subsidiebudget voor juridische bijstand aan Nederlandse gedetineerden
in het buitenland verhoogd (Stcrt. 2016, nr. 42301).
Dhr. J.S. gedetineerd in de Verenigde Staten
Over de situatie van dhr. J.S., die sinds 1984 is gedetineerd in de Verenigde Staten,
is de Tweede Kamer eerder schriftelijk geïnformeerd (o.a. 6 oktober 2015 Aanhangsel
Handelingen II 2015/16, nr. 208, 6 oktober 2015 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 209, 18 november 2015 Kamerstuk 30 010, nr. 25, 30 november 2015 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 716, 17 februari 2016 Kamerstuk 30 010, nr. 26, 23 maart 2016 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1975, 31 maart 2016 Kamerstuk 30 010, nr. 27, 17 november 2017 Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 448, 17 november 2017 Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 449, 16 november 2018 Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 650).
De consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland staat beschreven
in de brief aan de Tweede Kamer van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 30 010, nr. 21). Dhr. J.S. ontvangt consulaire bijstand zoals die geldt voor Nederlandse gedetineerden
in zogenoemde zorglanden en komt overeen met de bijstand aan andere Nederlandse gedetineerden
in het buitenland. Onderdeel van de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden
in het buitenland zijn bezoeken. Ook dhr. J.S. is en wordt bezocht door een medewerker
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Dhr. J.S. verkeert thans meer dan vierendertig jaar in detentie. Beleidsherzieningen
in de loop van meer dan drie decennia leidden tot aanpassingen van de norm voor het
aantal bezoeken per jaar aan gedetineerden. Zo leidden deze beleidswijzigingen er
toe dat de bezoekfrequentie aan dhr. J.S. in de periode van vierendertig jaar niet
steeds constant was. Onder meer gold in een periode dat gedetineerden werden bezocht
al naar gelang de noodzaak of behoefte daaraan bestond. In de periode 2006–2014 gold
een minimum bezoeknorm per gedetineerde van twee bezoeken per jaar. De recentste wijziging
in de bezoeknorm dateert van 1 januari 2015. Voor de Verenigde Staten, behorend tot
de categorie zorgland, geldt sinds 1 januari 2015 een bezoeknorm van indicatief maximaal
vier bezoeken per jaar. Hoe dit concreet uitwerkte voor dhr. J.S. is opgenomen in
het chronologisch overzicht van de bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting,
dat de Tweede Kamer ontving met de brief van 31 maart 2016 (Kamerstuk 30 010, nr. 27). Daaruit blijkt opnieuw op welke wijze wel of niet is voldaan aan de bezoeknorm,
zoals die door de loop van de tijd vorm kreeg. Sinds voornoemde datum is dhr. J.S.
onverkort herhaaldelijk bezocht. In 2018 ontving dhr. J.S. tot op heden drie reguliere
bezoeken van medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast werd
dhr. J.S. in 2018 twee keer bezocht door een vrijwilliger van Stichting Epafras.
Naast de reguliere consulaire bijstand heeft Nederland in het geval van dhr. J.S.
op humanitaire gronden (leeftijd en gezondheid) meerdere keren richting de Amerikaanse
autoriteiten expliciete steun uitgesproken voor de verzoeken van de heer J.S. om vervroegde
vrijlating. Zo heeft Nederland de parole verzoeken van dhr. J.S. in 2015 en 2018 ondersteund. Nederland zal dit ook in de
toekomst blijven doen.
De mogelijkheid en bereidheid van het ministerie om in individuele gevallen op humanitaire
gronden steun uit te spreken voor gratie en andere verzoeken staat volledig los van
de subsidieverlening door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan organisaties die
actief zijn op het gebied van gedetineerdenbegeleiding buitenland, zoals Stichting
PrisonLAW.
Ten aanzien van de vraag over het Ministerie van Justitie en Veiligheid in relatie
tot het in de zaak van dhr. J.S. uitgebrachte vertrouwensrapport in 2000 verwijs ik
u naar mijn mijn antwoorden van 16 november jl. (Aanhangsel Handelingen II 2018/19,
nr. 650) op de schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma (D66) en Van Helvert (CDA).
het verzoek van Stichting PrisonLAW om beëindiging van de subsidie
Met mijn brief van 8 oktober 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 40) informeerde ik de Tweede Kamer over het verzoek van Stichting PrisonLAW om vroegtijdige
beëindiging van de subsidierelatie. Over dit onderwerp ontving de Tweede Kamer 16 november
2018 aanvullende informatie in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden
Sjoerdsma en Van Helvert (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 650) en op 25 oktober 2018 in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid
Van Nispen (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 411).
Het ministerie werkt sinds 2012 op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland
met Stichting PrisonLAW samen. Binnen de algemene subsidieregels en de voorwaarden
van de subsidiebeschikking kunnen alle subsidieontvangers op het terrein van gedetineerdenbegeleiding
buitenland, zo ook Stichting PrisonLAW, zelfstandig en onafhankelijk opereren. Voor
de gesubsidieerde activiteiten op het terrein van Gedetineerdenbegeleiding buitenland
2017–2019 geldt onder meer het daarvoor vastgestelde subsidiekader (Stcrt. 2016, nr. 42301).
In algemene zin behoudt het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich steeds het recht
voor om te reageren op feitelijke onjuistheden in berichtgeving op beleidsterreinen
van het ministerie. Aldus kan het voorkomen dat het ministerie iemand attendeert op
feitelijke onjuistheden, aangeeft hoe de feiten volgens het ministerie werkelijk zijn
en iemand verzoekt de berichtgeving aan te passen. Ten aanzien van het laatste gaat
het steeds uitdrukkelijk alleen om een verzoek.
Hetzelfde geldt voor het vragen van aandacht van en in de media. In individuele consulaire
zaken werkt het ministerie bewust grotendeels achter de schermen. Zo kan het gebeuren
dat het ministerie in voorkomende gevallen in overweging geeft op bepaalde momenten,
in het belang van de individuele zaak en de gemeenschappelijke doelstelling daarin,
bijvoorbeeld tijdens de inzet van stille diplomatie, publicitaire stilte in acht te
nemen. Hierover is met Stichting PrisonLaw gecommuniceerd. Dat overleg had nimmer
de intentie en het doel de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van Stichting PrisonLAW
te beperken of daar op enigerlei wijze aan af te doen. Ik betreur dat die indruk wel
is gewekt. De uiteindelijke afweging en beslissing ten aanzien van de timing en de
opportuniteit van publiciteit zijn steeds aan de direct betrokken partijen.
Medio dit jaar heeft Stichting PrisonLAW aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken
meegedeeld dat de stichting had besloten de subsidierelatie vroegtijdig per 1 juli
2019, oftewel zes maanden voor het verstrijken van de driejarige subsidieperiode,
te beëindigen. Stichting PrisonLAW gaf daarbij aan dat het de subsidierelatie als
een obstakel ervaart om voldoende onafhankelijk de belangen van de gedetineerden te
kunnen behartigen. Zoals ik op 8 oktober jl. heb aangegeven, betreur ik het besluit
van Stichting PrisonLaw, maar heb ik dat besluit te respecteren.
Sinds het besluit van Stichting PrisonLAW zijn de stichting en het Ministerie van
Buitenlandse Zaken in constructief overleg over de modaliteiten van de beëindiging
en de overdracht van de activiteiten naar een andere organisatie. Daarbij is vanuit
het ministerie aangegeven dat het ministerie ook open staat voor een gesprek met Stichting
PrisonLAW over onder meer de achtergrond bij het besluit om de subsidierelatie zes
maanden eerder te beëindigen. Het ministerie heeft Stichting PrisonLAW verder verzocht
om in ieder geval omstreeks het einde van de subsidieperiode (1 juli 2019) een evaluatiegesprek
te hebben. Het ministerie hecht hieraan, om zo de samenwerking met subsidieontvangende
organisaties te kunnen evalueren en lessen te trekken voor de ontwikkeling van een
nieuw subsidiekader.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt thans aan een tijdelijke en naadloos voortgezette
oplossing voor juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden tot en met 31 december
2019 en zal bij afronding daarvan de Kamer informeren. Medio 2019 zal het ministerie
een regulier nieuw subsidiekader op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland
publiceren en openstellen voor een meerjarige subsidieperiode vanaf 1 januari 2020.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
T.J.E. van Toor, griffier