Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de concept ministeriële regeling betreffende minimaliseren gaswinning uit het Groningenveld
34 957 Wijziging van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld
Nr. 48
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 november 2018
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 9 november
2018 over de concept ministeriële regeling betreffende minimaliseren gaswinning uit
het Groningenveld (Kamerstuk 34 957, nr. 48).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 november 2018 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 29 november 20148 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Jansma
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord / Reactie van de Minister
8
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de ministeriële regeling houdende
wijziging van de uitvoeringsregeling Gaswet en van de Mijnbouwregeling in verband
met het stellen van regels met betrekking tot het Groningenveld. Hierover hebben deze
leden nog vragen.
De leden van de CDA-fractie staan volledig achter het doel van de wet, te weten de
gaswinning uit het Groningenveld minimaliseren en zo snel mogelijk beëindigen. Ten
algemene vragen deze leden in hoeverre het voorliggende ontwerp-instemmingsbesluit
Groningen gasveld voor het gasjaar 2018–2019 afwijkt van de regels als gesteld in
de voorliggende uitvoeringsregeling en de wijziging van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld.
In de toelichting van de ministeriele regeling staat dat op een later moment, voordat
de eerste operationele strategie voor het gasjaar 2019/2020 wordt vastgesteld, nadere
regels worden gesteld over het monitoren, analyseren en rapporteren van gegevens.
De leden van de CDA-fractie willen de Minister eraan herinneren dat het Staatstoezicht
op de Mijnen (SodM) bij de wetswijziging nadrukkelijk heeft aanbevolen dat er nadere
invulling komt van het Meet- en Regelprotocol in onderliggende regelgeving (Bijlage
bij Kamerstuk 34 957, nr. 3). Op welke termijn verwacht de Minister deze nadere regels op te nemen in de ministeriële
regeling en voor te leggen aan de Kamer? Wordt over deze nadere regels advies ingewonnen
van het SodM? Is de Minister bereid dit advies van het SodM aan de Kamer te doen toekomen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat er een minimuminzet van de conversiecapaciteit
van 85% wordt gesteld. Deze leden juichen het toe dat de inzet van conversiecapaciteit
nog hoger kan zijn. Hoe wordt er mee omgegaan om deze inzet zo hoog mogelijk te krijgen?
Rapporteert Gasunie hierover maandelijks en over het gehele jaar rapporteert? Is het
mogelijk de Kamer over deze inzet te informeren?
De leden van de CDA-fractie vragen of de graaddagensystematiek al toegepast wordt
voor het ontwerpbesluit voor het gasjaar 2018–2019. Zo ja, zal dat op dezelfde wijze
als neergelegd in de voorliggende ministeriële regeling geschieden? Deze leden vragen
of als er dit jaar een warmere dan gemiddelde winter is, dan ook minder gas gewonnen
zal worden. Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen of in de voorliggende regeling het advies van het
SodM (Bijlage bij Kamerstuk 34 957, nr. 3) is opgevolgd dat het SodM de toegestane maandelijkse afwijkingen in de productie
ten opzichte van een gemiddeld jaar vast kan stellen. Zo ja, kan de Minister toelichten
op welke wijze dat is gedaan?
De leden van de CDA-fractie lezen dat ingezet wordt op het zo spoedig mogelijk versterken
van de gebouwen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen, waarbij een zorgvuldig proces
met betrokken bewoners en eigenaren wordt doorlopen. Kan de Minister van het versterkingsproces
de huidige stand van zaken (aantal versterkte gebouwen, lopende gesprekken, geïnformeerde
bewoners) geven?
De leden van de CDA-fractie lezen in de beantwoording van de feitelijke vragen betreffende
de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van het jaar 2019
dat er meer concrete afspraken met bedrijven over ombouw en, of verduurzaming nodig
zijn om tot het gewenste tempo te komen van de afbouw van het gebruik van laagcalorisch
gas door grootgebruikers. Kan de Minister aangeven hoe het staat met het onderzoek
naar de mogelijkheid om een verplichting voor omschakeling aan bedrijven op te kunnen
leggen, zodat indien de gehoopte voortgang uitblijft voorbereidingen voor verdere
stappen gereed zijn?
De leden van de CDA-fractie vragen naar de voortgang van de instelling van een commissie
van Wijzen voor een waardecompensatieregeling ter vervanging van de bestaande regeling
van NAM naar aanleiding van de gerechtelijke uitspraak (ECLI:NL:GHARL:2018:618). Op
welke termijn verwacht de Minister dat er een nieuwe regeling kan zijn? Deelt de Minister
de mening dat gezien het feit dat de uitspraak uit januari dateert er snel voortgang
gemaakt moet worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende regeling en hebben
daar nog enkele vragen over.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer verwacht wordt dat nadere regels worden
gesteld over het monitoren, analyseren en rapporteren van gegevens.
De leden van de D66-fractie vragen of nog ergens wordt gecontroleerd of de raming
van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas opgesteld door de netbeheerder realistisch
is.
Hoe vordert de bouw van de stikstofinstallatie in Zuiderbroek? Verloopt de bouw volgens
planning? In hoeverre bestaat de kans dat de installatie eerder af is dan 2022? Wat
zijn de mogelijkheden van de Minister voor het stellen van consequenties indien NAM
zich niet houdt aan de operationele strategie?
De leden van de D66-fractie vragen wat er gebeurt als beoordeeld wordt dat het tempo
van de versterking onvoldoende is.
De leden van de D66-fractie vragen wat de stand van zaken is betreffende de veiligheidsinschatting
van de gebouwen die niet tot de meest risicovolle groep behoren, die ook in het advies
van de Mijnraad worden genoemd. Wanneer verwacht de Minister meer duidelijkheid te
kunnen geven over deze groep?
De leden van de D66-fractie vragen of de datum van 1 februari niet te vroeg in het
jaar ligt voor Gasunie Transport Services B.V. (GTS) om door te moeten doorgeven wat
de verwachtte raming is voor het volgende gasjaar, gelet op de snelle afbouw van het
gebruik van laagcalorisch gas de komende jaren. Wordt de raming dan niet elke keer
te hoog ingeschat? Hoe is het amendement Jetten c.s. over motivering van het zwaarwegend
belang van de veiligheidsrisico's voor omwonenden (Kamerstuk 34 957, nr. 25) hierin meegenomen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het concept van de ministeriële
regeling betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld en
hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in het algemeen of de Minister van mening
is dat met deze regeling de veiligheid van de Groningers maximaal wordt geborgd. Zijn
er mogelijkheden onbenut gelaten om hiervoor zorg te dragen?
Deze leden hebben tegen de wet Minimalisering gaswinning Groningen gestemd en constateren
dat er bij de betrokkenen en in de samenleving veel onrust bestaat over deze wet.
Gezien deze zorgen is het van groot belang dat alle betrokkenen zo goed mogelijk worden
geconsulteerd over deze regeling. Is er met belangenorganisaties en medeoverheden
gesproken over deze regeling?
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat middels het amendement-Van der
Lee c.s. (Kamerstuk 34 957, nr. 27) het Meet- en Regelprotocol is behouden en bij ministeriële regeling nadere worden
regels gesteld. In welke regeling worden deze regels precies gesteld? Waarom is dit
niet verwerkt in de regeling die nu voorligt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de rol van de gasopslag in Norg moet
worden omschreven, maar de gasopslag in Grijpskerk wordt niet genoemd. Krijgt deze
gasopslag een grotere rol wanneer er een stikstoffabriek is gebouwd? Zo ja, moet de
rol van deze gasopslag dan ook niet worden genoemd?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er in de regeling nadere regels worden
gesteld rondom de operationele strategie. In hoeverre zijn de mogelijke maatregelen
om bodembeweging te beperken en de risico’s te beperken verplicht? Kan het zijn dat
bij de vaststelling er minder wordt geëist op het gebied van risicobeperking en veiligheid
dan de vergunningshouder bij machte is te doen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in artikel 52d, tweede lid, van de wet
staat dat nadere regels worden gesteld over de invulling van de veiligheidsnorm van
10-5. In de regeling staat een uitgebreidere beschrijving van deze norm, maar worden geen
nadere regels gesteld. Op welke manier wordt deze veiligheidsnorm geborgd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP hebben kennisgenomen van de ontwerp-ministeriële regeling betreffende
het minimaliseren van de gaswinning. Daarin lezen zij veel maatregelen die getroffen
worden om de gaswinning uit Groningen omlaag te kunnen brengen door onder andere stikstof
toe te voegen. Ook lezen zij hoe de winning anders verdeeld zal worden over de velden
om te proberen het risico op bevingen te verlagen.
De leden van de SP-fractie lezen dat het veiligheidsniveau in het Groningse aardbevingsgebied
hetzelfde moet zijn als in de rest van Nederland. In de uitwerking valt te lezen dat
een veiligheidsnorm van Groningers tijdelijk tussen de 10-4 en 10-5 geaccepteerd wordt. Waarom wordt dit verhoogde risico tijdelijk aanvaard? Wat bedoelt
de Minister met tijdelijk? Wanneer is dit verhoogde risico uiterlijk beëindigd? Doet
de Minister echt alles om de veiligheid van Groningers gelijk te stellen aan de veiligheid
van de Nederlanders buiten het risicogebied? Stelt de Minister het verhoogde risico
op overlijden voor meerdere mensen door sterke aardbeving gelijk aan het verhoogde
risico op een koude woning en slechtere economische resultaten door niet aan leveringsbehoefte
te voldoen? Of maakt de Minister het overlijden van meerdere Groningers zelfs ondergeschikt
aan het economische belang? Laat de Minister het belang van de leveringszekerheid
zwaarder wegen dan het belang van veiligheid, gevoel van veiligheid en herstel van
vertrouwen, terwijl de Raad van State juist hierom het vorige winningsplan in 2017
vernietigde?
De leden van de SP-fractie vragen ook welke van de 170 bedrijven die veel gas gebruiken
een veiligheidsrisico vormen als ze moeten worden afgeschakeld. Welke risico’s voor
de veiligheid zijn dit dan? Welk risico heeft het sluiten van een steen- en dakpanfabriek
op de volksgezondheid? Welke risico’s zijn er in dat opzicht bij het sluiten van fabrieken
in de glas- en metaalsector, zuivel en glastuinbouw? Heeft het sluiten van die fabrieken
ook een verhoogd risico voor omwonenden of werknemers? Wordt de veiligheidsnorm van
10-4 daar ook geaccepteerd?
Minder gaswinning leidt tot verhoging van die veiligheid, zo lezen de leden van de
SP-fractie. Deze leden vragen de Minister waarom hij niet zorgt voor het sneller afkicken
van de gasverslaving bij bedrijven. Kan de Minister zijn invloed niet gebruiken om
bedrijven te dwingen snel van het gas af te gaan? Waarom wil de Minister deze bedrijven
niet financieel straffen voor de tegenwerking?
De leden van de SP-fractie vragen tot welk niveau er gas gewonnen mag worden. Kan
de Minister bevestigen dat er bij een koude winter 25,5 miljard Nm3gewonnen mag worden?
En dat daar nog 1,5 miljard Nm3 bovenop gewonnen mag worden? Klopt het dus dat er
bij een koude winter mogelijk bijna net zoveel gas gewonnen zal worden als in 2016?
Is de Minister bereid een productieplafond van 19,4 miljard Nm3 in te stellen? Zo
nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie lezen dat het veiligheidsrisico van de Groningers ook wordt
verlaagd door de versterking. Kan de Minister bevestigen dat het grotendeels stopzetten
van de versterkingsoperatie gedurende acht maanden, het veiligheidsrisico van de Groningers
heeft verhoogd?
De leden van de SP-fractie merken op dat de nieuwe methode om te bepalen welk gebouwen
een verhoogd risico hebben op advies van de Mijnraad bepaald wordt door het HRA-model.
Verklaart dit model overige gebouwen veilig? Waarom laat de Minister het NPR-model
vallen? Welke belangen zitten daar achter? Hoe zit het met de vele gebouwen die voorheen
zijn geïnspecteerd, onveilig zijn bevonden en nu niet uit het HRA-model komen? Hoe
zit het met gebouwen die uit het HRA-model als veilig komen maar dat in werkelijkheid
niet zijn (zoals 2-onder-1-kap-woningen waarvan de één als veilig en de ander als
onveilig uit het HRA-model komt)? Waarom neemt de Minister de berekeningswijze van
het risico over van het hooglerarenpanel? Waarop heeft dit panel de berekeningen gebaseerd?
Waarom laat de Minister de veiligheid van de Groningers over aan kansberekening? Is
het HRA-model boven elke twijfel verheven?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister bereid is om de regie van de versterking
aan de regio over te laten en te zorgen dat ze ook bijbehorende middelen krijgen,
zodat in Groningen het veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang zo snel mogelijk
gelijkwaardig zal zijn aan de rest van Nederland. Ook vragen deze leden wat de risico’s
zijn voor gebouwen en omwonenden rondom de clusters waar met het nieuwe winningsplan
meer gas gewonnen gaat worden. Kan de Minister aangeven waarom hij de problemen niet
oplost, maar ze gaat uitbreiden? Waarom gaat de Minister met de kennis die hij nu
heeft, bewust meer gas winnen te zuiden van het bevingsgebied, te weten Westerveld?
Wie gaat de gevolgen in de gaten houden? Is er sprake van een nulmeting? Hoe is het
geregeld met de schadeafhandeling daar? Hebben de mensen in die regio dezelfde rechten
als de Groningers? Geldt bijvoorbeeld de omgekeerde bewijslast?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister een plan heeft in het geval van een
zware aardbeving. Welke bedrijven worden als eerste afgeschakeld? Welke bedrijven
kunnen niet afgeschakeld of stilgelegd worden? Kortom: Is er een afschakelplan in
geval van een ramp? Als een dergelijk plan nog niet gereed is, betekent dit dat ook
na een ramp in Groningen de gaswinning door gaat? Waarom kan zo’n afschakelplan niet
in gang gezet worden bij koud weer, zodat de gaswinning dan niet omhoog hoeft en de
veiligheid van de Groningers dus niet ondergeschikt gemaakt wordt aan economische
belangen?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister het eens is met het SodM, de provincie
Groningen en professor Bröring dat leveringszekerheid niet verbonden zou moeten zijn
aan het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, en de veiligheid van omwonenden
wel.
De leden van de SP-fractie hebben ook kennisgenomen van het feit dat de NAM risico’s
zoveel mogelijk zal beperken. Zij maken zich echter grote zorgen over deze en andere
beloften van de NAM. De NAM heeft beloften te vaak gebroken, aldus deze leden.
Verder maken deze leden zich grote zorgen over de gevolgen van de gezondheid van veel
Groningers. Heeft de Minister kennis over wat stress met het lichaam doet en dat er
veel wetenschappelijk onderzoek is naar lichamelijke en psychische gevolgen van een
continu te hoog cortisolgehalte in het lichaam? Hoe kan de Minister dit aspect in
het benoemen van subjectieve veiligheid totaal negeren?
De leden van de SP-fractie vragen tevens hoe het met de aansprakelijkheid geregeld
is, nu de Minister de NAM verplicht een bepaalde strategie te voeren. Waarom stelt
de Minister een minimaal gaswinningsniveau? Kan de NAM dan de aansprakelijkheid niet
bij de staat leggen?
Waar is precies geregeld dat de aansprakelijkheid bij de NAM blijft? Hoe is dat geregeld?
Kan de Minister alle garanties openbaar maken?
Voor de leden van de SP-fractie is dit stuk zeer lastig te lezen, ondanks dat zij
toch aardig in de materie zitten. Gaat de Minister de bedoelingen van de regelingen
waar het nu over gaat, in begrijpelijke taal voor de inwoners van Nederland openbaar
maken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Uitvoeringsregeling
Gaswet en de Mijnbouwregeling in verband met het stellen van regels met betrekking
tot het Groningenveld. Zij hebben hierbij enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat er voortdurend wordt getoetst aan de
10-5 norm, die uitgaat van de kans op het verlies van leven. Materiële schade is echter
ook relevant, soms zal van tevoren versterken in plaats van achteraf vergoeden van
schade niet alleen efficiënter zijn, maar ook de mensen die het betreft meer gemoedsrust
geven. Hoe wordt hiermee omgegaan? Wordt voorts ook jaarlijks getoetst hoe de winning
verder geminimaliseerd kan worden, onder andere door export versneld te verminderen?
Wat is er gedaan met de door ENGIE aangereikte mogelijkheden hiertoe?
Waarom is voor de categorieën eindafnemers aangesloten bij de capaciteit van de aansluiting?
Waarom is niet de functie van de eindafnemer als criterium gebruikt? Is 40 m3 aansluiting niet te arbitrair? Hoe wordt omgegaan met mogelijke onredelijke gevolgen
van deze arbitraire richtlijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
concept ministeriële regeling betreffende minimaliseren gaswinning uit het Groningenveld.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in de regeling is bepaald dat de NAM
jaarlijks een analyse maakt van het aantal gebouwen dat niet voldoet aan de norm voor
het individuele aardbevingsrisico, inclusief toezicht van het SodM en TNO op een juiste
en onbevooroordeelde toepassing van de analyse. Tegelijkertijd moet op de kortst mogelijke
termijn het model in publiek beheer komen. Waarom is het niet mogelijk om dit al in
de huidige regeling publiek te borgen, zodat de NAM uit dit proces kan worden gehaald?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen meer toelichting op de verdeling van de
winning over de clusters in volume en tijd. Hoe wordt specifiek per cluster bepaald
wat de risico’s zijn op bodembeweging en hoe wordt de veiligheid van bewoners geborgd?
Hoe wordt vooraf in kaart gebracht wat de risico’s zijn van een verschuiving van de
winning naar andere clusters en hoe wordt bepaald wat de beste verdeling is? Eerder
werd bekend dat een lichte verhoging van het risico op aardbevingen in het zuiden
van het gasveld mogelijk is. Op welke manier wordt voorkomen dat veiligheidsrisico’s
worden verschoven naar andere clusters, bijvoorbeeld vanwege het sluiten van de Loppersumclusters?
Bovendien kan een verschuiving naar het zuiden en zuidwesten van de winning zorgen
voor meer seismische risico’s in Noord-Drenthe. Hoe worden de risico’s en gevolgen
van gaswinning voor deze regio gemonitord en meegewogen in het besluit over de operationele
strategie en verdeling over de clusters?
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van 50PLUS-fractie danken voor de toezending van de concept-ministeriele
regeling betreffende het minimaliseren van gaswinning uit het Groningenveld. Deze
leden hebben nog wel enkele vragen hierover.
In paragraaf 3.1.2 van de toelichting wordt het volgende gesteld: «Voor grootverbruikers
(bedrijven) zal er meestal niet direct sprake zijn van een acuut veiligheidsrisico,
echter onbekend is voor welke vitale/kritieke systemen er gas wordt gebruikt met kans
op veiligheidsrisico’s». Deze leden stellen zich op het standpunt dat het belangrijk
is hier wel degelijk een beeld van te hebben. Een inventarisatie zou dan ook op zijn
plaats zijn. Deze leden zouden graag een reactie van de Minister hierop willen hebben,
en vragen of hij hiertoe bereid is.
In paragraaf 3.2.2 wordt gesteld dat het cluster Loppersum nog benoemd wordt, ondanks
het feit dat de gaswinning in dit cluster is stilgelegd. Dit is natuurlijk niet voor
niets gebeurd. Wordt hiermee de mogelijkheid opengehouden dat Loppersum nog wel degelijk
zal worden ingezet voor gaswinning?
In paragraaf 3.2.2 wordt gesteld dat er één of meerdere voorstellen gedaan worden
voor verdeling van de gaswinning uit het genoemde veld. Wie neemt de beslissing welk
scenario wordt gevolgd, en op welke gronden?
In paragraaf 3.2.3 wordt het volgende gesteld: «In de regeling is bepaald dat NAM
jaarlijks een analyse maakt van het aantal gebouwen dat niet voldoet aan de norm voor
het individuele aardbevingsrisico. Deze analyse wordt gemaakt op basis van de dreigings-
en risicoanalyse en geeft een beeld van het aantal gebouwen in het aardbevingsgebied
dat nog niet voldoet aan de door het kabinet gehanteerde veiligheidsnorm. In de regeling
wordt NAM gevraagd tevens een analyse te maken van de ontwikkeling van het aantal
gebouwen dat niet voldoet.»
De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat het SodM zou moeten toezien op een juiste
en onbevooroordeelde toepassing van de dreigings- en risicoanalyse. Op welke wijze
kunnen zij dat doen? Op welke wijze kun je vaststellen dat bij de betreffende strategie
het risico het kleinste is? Ook TNO analyseert de uitkomsten van de analyse. Is het
überhaupt mogelijk onomstotelijk vast te stellen welk scenario het meest veilig is?
Wat gebeurt er als er ondanks al deze analyses en onderzoeken toch een calamiteit
plaatsvindt in de gebouwen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen? Hoe zit de aansprakelijkheid
dan in elkaar?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat voor hun
inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen in de volgorde van
het verslag.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre het voorliggende ontwerp-instemmingsbesluit
voor het gasjaar 2018–2019 afwijkt van de voorliggende uitvoeringsregeling en de wijziging
van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren van de gaswinning
uit het Groningenveld.
In het recente instemmingsbesluit voor het Groningenveld is zoveel als mogelijk geanticipeerd
op de wijzigingen in de Mijnbouwwet en de Gaswet en de voorliggende ontwerpregeling.
Zo heeft NAM als aanvulling op het winningsplan 2016 een document «bouwstenen voor
een operationele strategie», aangeleverd, met daarin de belangrijkste elementen die
nu in de gewijzigde Mijnbouwwet zijn opgenomen. Voor hoe het instemmingsbesluit samenhangt
met de gewijzigde Mijnbouwwet en Gaswet verwijs ik naar paragraaf «4. Juridisch kader
en procedure» in het instemmingsbesluit (Kamerstuk 33 529, nr. 533).
De leden van de CDA-fractie vroegen op welke termijn de nadere regels over het monitoren,
analyseren en rapporteren van gegevens in de ministeriële regeling worden opgenomen
en wordt voorgelegd aan de Kamer.
NAM moet nu, als vergunninghouder van het Groningenveld, voldoen aan de regels over
meten en rapporteren die zijn opgenomen in het Mijnbouwbesluit en die voor alle mijnbouwbedrijven gelden. Daarnaast staat in het instemmingsbesluit
waarin de gaswinning uit het Groningenveld voor het gasjaar 2018–2019 bepaald wordt
(Kamerstuk 33 529, nr. 533) dat NAM op basis van het Meet- en regelprotocol aan Staatstoezicht op de Mijnen
(verder: SodM) en aan mij moet rapporteren over de in dit protocol benoemde signaalparameters
(zoals grondversnelling, grondsnelheid, aantal aardbevingen en aardbevingsdichtheid).
SodM evalueert op dit moment het meet- en regelprotocol. Ik wacht de uitkomsten van
deze evaluatie af zodat de meest recente inzichten over de te gebruiken parameters
in de ministeriële regeling kunnen worden opgenomen. SodM verwacht de evaluatie in
het eerste kwartaal van 2019 gereed te hebben. Vervolgens moet de vertaalslag naar
de ministeriële regeling plaatsvinden. Ik verwacht het ontwerp hiervan in het tweede
kwartaal van 2019 gereed te hebben en dan zal ik het ontwerp aan uw Kamer voorleggen.
Deze leden vroegen ook of over deze nadere regels advies van SodM wordt ingewonnen.
Bij het opstellen van de regeling betrek ik SodM op twee momenten. Allereerst bij
het ontwerpen van de regeling, waarbij de resultaten uit de evaluatie moeten worden
omgezet naar de regeling. Daarna vraag ik SodM om een uitvoerings- en handhavingstoets
over het ontwerp van de regeling uit te voeren.
Tot slot vroegen deze leden in dit verband of ik bereid ben het advies van SodM aan
uw Kamer te doen toekomen.
Mijn vaste beleid hierbij is dat ik uitvoerings- en handhavingstoetsen van de uitvoerende
en toezichthoudende diensten openbaar maak. Bij wetsvoorstellen doe ik dat bij de
indiening bij de Tweede Kamer. Bij algemene maatregelen van bestuur en ministeriële
regelingen bij de publicatie.
De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de minimuminzet van de conversiecapaciteit
zo hoog mogelijk kan worden gekregen. Zij vroegen daarbij ook of Gasunie maandelijks
en jaarlijks over de inzet van de conversiecapaciteit rapporteert en of het mogelijk
is de Kamer over deze inzet te informeren.
Een hogere inzet van conversiecapaciteit leidt in beginsel tot een lagere winning
uit het Groningenveld. Er zijn echter beperkingen waardoor een inzet van 100% niet
haalbaar of wenselijk is. Ten eerste is het niet reëel dat een technische installatie
een 100% bezettingsgraad kent omdat er gepland onderhoud en soms ook ongepland onderhoud
verricht moet worden. Daarnaast kunnen de stikstofinstallaties bij een structureel
maximale stikstofinzet helemaal niet meer worden gebruikt om te reageren op kortdurende
vraagschommelingen, met als gevolg dat het Groningenveld vaker pieken in de vraag
moet opvangen. Het afdekken van de piekvraag met gaswinning uit het Groningenveld
is onwenselijk met het oog op de seismiciteit en vanuit die optiek is het belangrijk
om enige flexibiliteit bij de inzet van de stikstofinstallaties te behouden. De netbeheerder
van het landelijk gastransportnet (Gasunie Transport Services; verder: GTS) kan bij
100% benutting van de kwaliteitsconversie zijn wettelijke balancerings- en kwaliteitsconversietaken
ook niet meer adequaat uitvoeren en wordt afhankelijk van (aanwijzingen aan) marktpartijen.
Vandaar dat de gemiddelde minimumwaarde over het jaar voor de stikstofinzet in de
ontwerpregeling op 85% is gezet. Wel zal GTS jaarlijks bij het opstellen van de raming
beoordelen of een hoger inzetpercentage voor dat gasjaar haalbaar is. Zo is voor het
gasjaar 2018–2019 dit percentage in het instemmingsbesluit op 92,5% gezet. Als een
hoger percentage dan 85% haalbaar is wordt dat meegenomen in de raming van de behoefte
aan gas uit het Groningenveld voor dat gasjaar. Op de internetpagina van GTS is veel
informatie over de inzet van stikstof te vinden, waaronder bijvoorbeeld ook real-time
informatie over de actuele inzet. GTS heeft op dit moment geen vast ritme waarin zij
hierover aan mij rapporteert, maar bij significante afwijkingen ten opzichte van de
inzet van stikstof die is opgenomen in het instemmingsbesluit verwacht ik dat GTS
mij hierover rapporteert. Wanneer dat leidt tot afwijking van het basispad zal ik
hierover uiteraard ook uw Kamer informeren. GTS moet vanaf het gasjaar 2019–2020 op
grond van artikel 10a, elfde en twaalfde lid, van de Gaswet significante afwijkingen
aan mij melden en na afloop van ieder gasjaar rapporteren over de ingezette conversiecapaciteit.
De leden van de CDA-fractie vroegen of de graaddagensystematiek toegepast wordt voor
het ontwerpbesluit voor het gasjaar 2018–2019 en of dat op dezelfde wijze als neergelegd
in de voorliggende ministeriële regeling zal geschieden. Zij vroegen ook of er dit
jaar minder gas zal worden gewonnen als het een warmere dan gemiddelde winter is.
Ja, dit is voor beide vragen het geval. De graaddagenformule is opgenomen in het instemmingsbesluit
(artikel 2, eerste lid). In een jaar met een gemiddeld temperatuurprofiel levert de
graaddagenformule een gasproductie van 19,4 miljard Nm3 op. Het jaar met een gemiddeld temperatuurprofiel is bepaald op basis van de mediaan
over de gasjaren 1985–1986 tot en met 2015–2016 en resulteert in 2294 graaddagen.
Over die reeks gasjaren is ook het jaar met het laagste temperatuurprofiel (koudste
jaar) en het hoogste temperatuurprofiel (warmste jaar) bepaald. Dit leidt tot 1783
graaddagen voor een zeer warm jaar en 2986 graaddagen voor een zeer koud jaar en een
winning van respectievelijk 15 en 25,5 miljard Nm3. In de voorliggende regeling wordt uitgegaan van de temperatuurprofielen van de afgelopen
30 jaar.
De leden van de CDA-fractie vroegen of in de voorliggende regeling het advies van
SodM (Bijlage bij Kamerstuk 34 957, nr. 3) is opgevolgd dat SodM de toegestane maandelijkse afwijkingen in de productie ten
opzichte van een gemiddeld jaar vast kan stellen.
In de voorliggende regeling zijn geen regels opgenomen over toegestane productiefluctuaties.
Bij mijn verzoek aan NAM om een of meerdere operationele strategieën op te stellen,
zal ik aangeven met welke productiefluctuaties NAM daarbij rekening moet houden.
Voor dit gasjaar is in het instemmingsbesluit Groningen gasveld 2018–2019 in artikel
4, tweede lid, opgenomen dat productiefluctuaties (in percentage) worden bepaald ten
opzichte van de vorige maand en ten opzichte van de gemiddelde productie over de 12
voorgaande maanden. Dit is conform het advies van SodM. NAM rapporteert de productiefluctuaties
(artikel 4, vierde lid) en doet uiterlijk 1 oktober 2019 verslag aan de Minister van
Economische Zaken en Klimaat waarbij ook de oorzaak van deze productiefluctuaties
in het gasjaar 2018–2019 wordt vermeld.
De leden van de CDA-fractie vroegen of de Minister de huidige stand van zaken (aantal
versterkte gebouwen, lopende gesprekken, geïnformeerde bewoners) van het versterkingsproces
kan geven.
Voor een totaaloverzicht van de activiteiten op het gebied van versterking de afgelopen
jaren verwijs ik naar de meest recente kwartaalrapportage van de Nationaal Coördinator
Groningen (NCG) (Kamerstuk 33 529, nr. 521).
Op dit moment vindt een transitie plaats naar een nieuwe versterkingsaanpak, gebaseerd
op het advies van de Mijnraad (Kamerstuk 33 529, nr. 502). De NCG heeft hiervoor het plan van aanpak «Veiligheid voorop en de bewoner centraal»
op 22 november jl. gepresenteerd. Op dit moment werken de NCG en gemeenten samen de
aanpak op lokaal niveau verder uit. De communicatie met bewoners wordt daarbij zoveel
mogelijk toegespitst op de lokale informatiebehoefte, bijvoorbeeld door middel van
brieven, bewonersbijeenkomsten of andere vormen van begeleiding, en kan dus verschillen
per gemeente. Ik verwacht dat alle betrokken bewoners de komende weken geïnformeerd
worden over de laatste stand van zaken en het vervolg.
Tegelijkertijd gaat de versterking van woningen die al in uitvoering was, of waarover
eerder bestuurlijke afspraken gemaakt zijn, door. In het kader van de gebiedsgerichte
aanpak is in 2018 tot en met het derde kwartaal op 446 adressen de uitvoering van
de versterking gestart en zijn 99 woningen op norm gebracht.
De leden van de CDA-fractie vroegen of de Minister kan aangeven hoe het staat met
het onderzoek naar de mogelijkheid om een verplichting voor omschakeling aan bedrijven
op te kunnen leggen, zodat indien de gehoopte voortgang uitblijft voorbereidingen
voor verdere stappen gereed zijn.
Ik zal uw Kamer nog voor het einde van dit jaar schriftelijk informeren over de voortgang
van de afbouw van Groninger gasproductie. In deze brief zal worden ingegaan op de
maatregelen die het kabinet wil nemen om het basispad dat is opgenomen in mijn brief
aan uw Kamer van 29 maart 2018, te behalen (Kamerstuk 33 529, nr. 457). Hierbij zal ook de ombouw van bedrijven aan de orde komen.
De leden van de CDA-fractie vroegen naar de voortgang van de instelling van een commissie
van Wijzen voor een waardecompensatieregeling ter vervanging van de bestaande regeling
van NAM. Deze leden vroegen daarbij op welke termijn de Minister verwacht dat er een
nieuwe regeling kan zijn en of de Minister de mening deelt dat er snel voortgang gemaakt
moet worden.
In haar uitspraak 23 januari 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:618) heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
geoordeeld dat ook los van verkoop van de woning een recht kan bestaan op vergoeding
van schade door waardedaling. NAM had tot 23 april 2018 gelegenheid om tegen deze
uitspraak in cassatie te gaan, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Er bestaat
geen discussie over de aansprakelijkheid van de exploitant (NAM) voor deze vorm van
schade, maar er zijn nog wel vragen over de vormgeving van de methode met behulp waarvan
deze schade moet worden begroot. De overheid (het Instituut Mijnbouwschade Groningen,
hierna: het IMG) neemt de afhandeling van schade door waardedaling als gevolg van
bodembeweging door de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg (hierna:
schade door waardedaling) over van NAM op het moment dat het wetsvoorstel Instituut
Mijnbouwschade Groningen in werking treedt. Het streven is om dit voorstel op 1 januari
2020 in werking te laten treden. Tot dat moment kunnen verzoeken om vergoeding van
schade door waardedaling worden afgehandeld door NAM en kan voor vergoeding van deze
schade een vordering worden ingesteld bij de burgerlijke rechter.
Ik deel de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat het wenselijk is dat er snel
een duidelijke en gedragen methode voor de begroting van deze schade moet worden ontwikkeld
die als basis voor de afhandeling van deze schade door het IMG (een publieke regeling)
kan dienen. Om hierbij ondersteuning te bieden heb ik per 1 september 2018 (Stcrt. 2018, nr. 54279) de Adviescommissie waardedaling woningen aardbevingsgebied Groningen ingesteld.
Deze commissie heeft tot taak om mij voor 1 januari 2019 te adviseren over de vraag
welk van de al bestaande modellen het meest geschikt is om te dienen als basis voor
een methode om schade door waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied in Groningen
te begroten. Op basis van het advies worden in de eerste helft van 2019 aanpassingen
in de methode doorgevoerd. Voor 1 juli 2019 wordt de methode nogmaals aan deze commissie
voorgelegd. Daarna stel ik de methode ter beschikking aan het IMG zodat het IMG dit
kan gebruiken bij de invulling van zijn werkwijze voor afhandeling van deze vorm van
schade. Op het moment dat de afhandeling van aanvragen om vergoeding van deze vorm
van schade daadwerkelijk door het IMG is overgenomen, dus vanaf het moment van inwerkingtreding
van het wetsvoorstel IMG, is er daadwerkelijk sprake van een publieke regeling voor
deze vorm van schade.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vroegen wanneer verwacht wordt dat nadere regels worden
gesteld over het monitoren, analyseren en rapporteren van gegevens. Ik verwijs naar
het antwoord op eenzelfde vraag van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de D66-fractie vroegen of nog ergens wordt gecontroleerd of de raming
van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas opgesteld door de netbeheerder realistisch
is.
Het opstellen van een raming van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas en hoeveelheid
gas die nog nodig is uit het Groningenveld, gelet op alle beschikbare middelen en
methoden die deze hoeveelheid minimaliseren, is een wettelijke taak van GTS. ACM houdt
hierop toezicht. GTS heeft de afgelopen jaren regelmatig ramingen opgesteld voor de
benodigde hoeveelheid Groningengas die nodig is om de leveringszekerheid te borgen.
Ik heb deze adviezen al eerder laten valideren. Zo is het advies uit mei 2017 al gevalideerd
door een externe partij (zie Kamerstuk 33 529, nr. 352). Ik overweeg om dit ook in de toekomst te laten doen.
De leden van de D66-fractie vroegen of de bouw van de stikstofinstallatie Zuidbroek
volgens planning verloopt en in hoeverre de kans bestaat de installatie eerder af
is dan 2022.
Met instemming van de Minister van Financiën heeft GTS de definitieve investeringsbeslissing
inmiddels genomen. De gunning van de bouw is in volle gang. De rijkscoördinatieprocedure
ten behoeve van de ruimtelijke inpassing verloopt volgens planning. Betrokken bestuursorganen
en andere relevante partijen hebben een reactie gegeven op het voorontwerp inpassingsplan.
Dit plan wordt nu verder aangescherpt en zal samen met de al aangevraagde vergunningen
begin 2019 ter inzage gaan. De planning is gericht op definitieve besluitvorming op
de ruimtelijke inpassing en de vergunningen rond de zomer van 2019. Inbedrijfname
is geheel volgens planning voorzien in het voorjaar van 2022.
De leden van de fractie van D66 vroegen naar de mogelijkheden om consequenties te
stellen indien NAM zich niet houdt aan de operationele strategie.
NAM is ingevolge artikel 52f, eerste lid, van de Mijnbouwwet gehouden om de winning
van gas uit het Groningenveld uit te voeren overeenkomstig de vastgestelde operationele
strategie, en indien van toepassing, een tijdelijke maatregel. Bij een overtreding
van dit artikel kan de Inspecteur-generaal der Mijnen bestuursdwang toepassen of een
last onder dwangsom opleggen. Daarnaast is het niet juist uitvoeren van de operationele
strategie, inclusief de voorschriften die daarover in lagere regelgeving zijn vastgelegd
(artikel 52f, eerste lid, in combinatie met artikel 52g, vijfde lid, van de Mijnbouwwet),
strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten. Dit betekent dat de Inspecteur-generaal
der Mijnen de overtreding aan het Openbaar Ministerie kan melden. Het Openbaar Ministerie
kan bezien of tot vervolging wordt overgegaan.
De leden van de D66-fractie vroegen wat er gebeurt als bijvoorbeeld het tempo van
de versterking onvoldoende is.
Het tempo van de versterking van de gebouwen die niet aan de vastgelegde veiligheidsnorm
voldoen, is één van de ontwikkelingen die de Minister (jaarlijks) bij de vaststelling
van de operationele strategie betrekt. De Minister betrekt bij zijn afweging een aantal
ontwikkelingen, waaronder het tempo van het versterken van gebouwen en de afbouw van
de vraag naar gas uit het Groningenveld. Artikel 52d, tweede lid, van de Mijnbouwwet
geeft hiervoor het kader. De afweging wordt in samenhang gemaakt. Ik kan daarom nu
niet aangeven wat het effect is van het achterblijven van het tempo van de versterking
van gebouwen op de vaststelling van de operationele strategie op enig moment.
De leden van de D66-fractie vroegen wat de stand van zaken is betreffende de veiligheidsinschatting
van de gebouwen die niet tot de meest risicovolle groep behoren en wanneer de Minister
verwacht meer duidelijkheid te kunnen geven over deze groep.
Als een gebouw volgens de HRA niet voldoet aan de veiligheidsnorm van 10-5 per jaar, dan moet het versterkt worden. Daarnaast zijn er gebouwen die vanuit extra
voorzorg beoordeeld zullen worden, bijvoorbeeld omdat zij al onderdeel waren van het
versterkingsprogramma, ook al voldoen ze volgens de meeste recente berekeningen aan
de norm. In het plan van aanpak van de NCG wordt nader ingegaan op deze laatste groep
gebouwen. Uitgangspunt is dat met eigenaren van deze gebouwen in gesprek wordt gegaan
over eventueel benodigde versterkingsmaatregelen naar aanleiding van de gewekte verwachtingen.
De leden van de D66-fractie vroegen of, gelet op de snelle afbouw van het gebruik
van laagcalorisch gas in de komende jaren, de datum van 1 februari niet te vroeg is
voor GTS om de raming op te stellen en of de raming dan niet te hoog wordt ingeschat.
Zij vroegen daarbij hoe het amendement Jetten c.s. (Kamerstuk 34 957, nr. 25) hierbij is meegenomen.
De datum van 1 februari vloeit voort uit de planning voor het opstellen van de operationele
strategie. Deze moet op 1 oktober (de start van een gasjaar) van ieder jaar in werking
treden. Gelet op alle stappen die noodzakelijk zijn om de operationele strategie tijdig
vast te stellen, waaronder het voorstel voor een operationele strategie door NAM,
advisering door SodM, TNO en de betrokken overheden en het ter inzage leggen van het
ontwerpbesluit voor zienswijzen, moet ik de raming van GTS uiterlijk 1 februari ontvangen.
Om rekening te houden met het amendement Jetten c.s. zal ik in augustus aan GTS vragen
of er ontwikkelingen in de vraag naar laagcalorisch gas zijn, zodat ik hiermee indien
nodig rekening kan houden bij de definitieve vaststelling van de operationele strategie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of ik van mening ben dat met de regeling
de veiligheid van de Groningers maximaal wordt geborgd en of er mogelijkheden onbenut
zijn gelaten om hiervoor zorg te dragen.
Met het besluit van het kabinet van 29 maart jl. om de gaswinning uit het Groningenveld
zo snel mogelijk te beëindigen is de veiligheid van de Groningers maximaal zwaarwegend
gemaakt. De wijziging van de Gaswet en de Mijnbouwwet en de daarmee onlosmakelijk
verbonden ministeriële regeling hebben tot doel om dit te borgen en de gaswinning
uit het Groningenveld zo snel mogelijk te minimaliseren en op de kortst mogelijke
termijn geheel te beëindigen, juist omwille van de veiligheid. De regeling geeft mij,
in aanvulling op de wijziging van de Gaswet en de Mijnbouwwet, de mogelijkheden om
hieraan uitvoering te geven.
In de regeling is opgenomen welke onderdelen het voorstel voor een operationele strategie
moet bevatten, zoals bijvoorbeeld een beschrijving van de volgorde van de inzet van
de clusters. Daarnaast moet het voorstel voor een operationele strategie een dreigings-
en risicoanalyse bevatten. Hierin moet bijvoorbeeld een beschrijving van de verwachte
bodembeweging zijn opgenomen. Ook is de veiligheidsnorm van 10-5 ingevuld. Met deze handvatten kan ik bij de vaststelling van de operationele strategie
een afweging maken in hoeverre wordt voldaan aan de veiligheidsnorm. Bij de vaststelling
van de operationele strategie zal ik op een inzichtelijke en navolgbare wijze motiveren
op welke wijze een zwaarwegend belang is toegekend aan de veiligheidsrisico’s voor
omwonenden als gevolg van bodembeweging veroorzaakt door de gaswinning. Dit volgt
uit artikel 52d, vijfde lid, van de Mijnbouwwet.
De leden van de GroenLinks-fractie wezen op het grote belang dat alle betrokkenen
zo goed mogelijk worden geconsulteerd over deze regeling en vroegen of er met belangenorganisaties
en medeoverheden is gesproken over deze regeling.
Het ontwerp van deze regeling is besproken met het Groninger gasberaad, de Groningen
bodembeweging en de provincie Groningen. De betrokken gemeenten zijn gevraagd of zij
aan deze bespreking wilden deelnemen maar hebben daarvan afgezien.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen in welke regeling er nadere regels worden
gesteld over het meet- en regelprotocol en waarom dit niet is verwerkt in de regeling
die nu voorligt.
De nadere regels zullen worden opgenomen in de Mijnbouwregeling. Zoals ik in mijn
antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie heb aangegeven
wacht ik de evaluatie van het meet- en regelprotocol die SodM nu uitvoert af, zodat
ik de uitkomsten daarvan mee kan nemen in de wijziging van de Mijnbouwregeling. Deze
wijziging moet op 1 oktober 2019 in werking treden.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen naar de rol van de gasopslag in Grijpskerk
bij het opstellen van de operationele strategie en of deze gasopslag ook belangrijker
wordt wanneer de stikstoffabriek is gebouwd.
De gasopslag in Grijpskerk wordt gebruikt voor de opslag van hoogcalorisch gas en
kan daarom in tegenstelling tot de gasopslag bij Norg niet worden gebruikt om op momenten
van hogere vraag te voorzien in de behoefte aan laagcalorisch gas en daarmee het verlagen
van de productie uit het Groningenveld. Grijpskerk heeft dus geen effect op de operationele
strategie. Door de bouw van de extra stikstoffabriek in Zuidbroek zal de Nederlandse
gasvoorziening meer afhankelijk worden van de beschikbaarheid van hoogcalorisch gas.
Op dit moment wordt echter geen fysiek tekort van hoogcalorisch gas verwacht op de
Nederlandse markt. Door een toenemende inzet van hoogcalorisch gas neemt wel ook het
belang van hoogcalorische bergingen toe.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de mogelijke maatregelen om bodembeweging
en de risico’s te beperken verplicht zijn. Daarnaast vroegen deze leden of de mogelijkheid
bestaat dat er bij de vaststelling minder van de vergunninghouder wordt geëist op
het gebied van risicobeperking en veiligheid dan deze bij machte is om te doen.
NAM geeft bij het voorstel voor een operationele strategie ook een beschrijving van
de maatregelen die kunnen worden genomen om de (risico’s als gevolg van) bodembeweging
zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Zoals ook in de toelichting bij de ministeriële
regeling is aangegeven, gaat het hierbij om suggesties die zijn gebaseerd op de kennis
waarover NAM beschikt. Deze opzet vloeit voort uit het feit dat de schadeafhandeling
en ook de versterking in publieke handen komt te liggen en NAM zelf geen maatregelen
kan nemen in dit nieuwe systeem.
De leden van de GroenLinks-fractie zien in de regeling een uitgebreidere beschrijving
van de veiligheidsnorm, maar geen nadere regels hierover en vroegen zich af op welke
manier deze veiligheidsnorm wordt geborgd.
In ministeriële regeling wordt de veiligheidsnorm van 10-5 omschreven en wordt aangegeven dat dit individuele aardbevingsrisico wordt berekend
met toepassing van de verwachtingswaarde. Deze veiligheidsnorm sluit aan bij het risicobeleid
dat voor andere domeinen geldt, zoals bijvoorbeeld de veiligheid ten aanzien van overstromingen.
Bij de vaststelling van de operationele strategie moet een brede afweging gemaakt
worden. Hierbij wordt gekeken naar het veiligheidsbelang en naar het maatschappelijk
belang dat is verbonden aan het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde
hoeveelheid laagcalorisch gas. Om een oordeel te kunnen vormen over het veiligheidsbelang
wordt onder andere gekeken in hoeverre wordt voldaan aan de veiligheidsnorm van 10-5. Voor deze beoordeling wordt gekeken naar de analyse van het aantal gebouwen dat
nog niet voldoet aan de veiligheidsnormen naar de ontwikkeling daarvan. SodM zal toezien
op de juiste toepassing van de dreigings- en risicoanalyse en ook TNO zal deze analyse
controleren.
De operationele strategie wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld. Dit betekent dus ook
dat jaarlijks opnieuw zal moeten worden bezien in hoeverre wordt voldaan aan de veiligheidsnorm
van 10-5, waarbij alle actuele ontwikkelingen worden meegewogen. De verwachting is dat het
aantal gebouwen dat niet voldoet in de komende jaren zal afnemen. Dit vloeit voort
uit de door het kabinet ingezette versnelde afbouw van de gaswinning in combinatie
met de versterkingsoperatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie stelden vragen over het tijdelijk accepteren van een veiligheidsnorm
tussen 10-4 en 10-5, waarom dit verhoogde risico tijdelijk wordt aanvaard en wat verstaan wordt onder
tijdelijk en wanneer dit verhoogde risico uiterlijk beëindigd zal zijn.
Uitgangspunt is dat veiligheidsniveau in het aardbevingsgebied inderdaad hetzelfde
moet zijn als in de rest van Nederland. De veiligheidsnorm van 10-5 wordt gehanteerd in verschillende domeinen, zoals bijvoorbeeld de veiligheid ten
aanzien van overstromingen. Bij de keuze voor 10-5 wordt rekening gehouden met een realistische periode om aan de veiligheidsnorm te voldoen. In het risicobeleid wordt de link gelegd tussen de gekozen veiligheidsnorm
en de realiseerbaarheid van die norm in de werkelijkheid. Voor bijvoorbeeld het overstromingsrisico
is het kabinetsbeleid dat uiterlijk in 2050 deze norm van 10-5 overal in Nederland gehaald moet zijn. In het risicobeleid ten aanzien van geïnduceerde
aardbevingen in Groningen is bepaald dat gebouwen binnen vijf jaar na inspectie aan
de veiligheidsnorm van 10-5 moeten voldoen.
De leden van SP-fractie vroegen of de Minister echt alles doet om de veiligheid van
de Groningers gelijk te stellen aan de veiligheid van de Nederlanders buiten het risicogebied.
Met het op 29 maart van dit jaar genomen kabinetsbesluit om de gaswinning uit het Groningenveld op de kortst mogelijke termijn volledig te beëindigen
is de veiligheid van de inwoners uit het Groningse aardbevingsgebied maximaal zwaarwegend
gemaakt. Het omlaag brengen en het op de kortst mogelijk termijn geheel beëindigen
van de gaswinning uit het Groningenveld in combinatie met de versterkingsoperatie
vergroot de veiligheid in het aardbevingsgebied. Jaarlijks zal bij het vaststellen
van de operationele strategie een afweging moeten worden gemaakt tussen het veiligheidsbelang
van omwonenden en het maatschappelijk belang dat is verbonden aan het niet kunnen
voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas. Hierbij
zal ik in het bijzonder kijken naar de criteria die hiervoor in de wet zijn opgenomen
(artikel 52d, tweede lid, van de Mijnbouwwet). Deze criteria zien onder andere op
de vraag in hoeverre wordt voldaan aan de veiligheidsnorm 10-5en het tempo van de versterkingsoperatie. In de motivering van het vaststellingsbesluit
zal ik op basis van artikel 52d, vijfde lid, van de Mijnbouwwet vervolgens inzichtelijk
maken op welke wijze een zwaarwegend belang is toegekend aan de veiligheidsrisico’s
voor omwonenden als gevolg van de bodembeweging door de gaswinning.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister het verhoogde risico op overlijden
voor meerdere mensen door een sterke aardbeving gelijk stelt aan het verhoogde risico
op een koude woning en slechtere economische resultaten door niet aan de leveringsbehoefte
te voldoen.
Ik weeg het risico op overlijden door een aardbeving af tegen het risico op overlijden
doordat burgers gedurende een lange periode hun huizen niet meer kunnen verwarmen
en niet op gas kunnen koken, en tegen het risico van maatschappelijke ontwrichting
ten gevolge van het stilleggen van de gaswinning. Het belang van het leveren van laagcalorisch
gas aan bedrijven is groter dan het tegengaan van slechtere economische resultaten.
Het afsluiten van het bedrijfsleven heeft tot gevolg dat de productie van levensmiddelen
en aanbod van diensten stil komt te staan. Dat betekent lege schappen in de winkels
en het sluiten van zeer grote aantallen bedrijven met gevolgen voor hun werknemers
en toeleveranciers. Dit zijn maatschappelijk ontwrichtende gevolgen.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister het belang van leveringszekerheid
zwaarder laat wegen dan het belang van veiligheid, gevoel van veiligheid en herstel
van vertrouwen, terwijl de Raad van State juist hierom het vorige winningsplan in
2017 vernietigde.
De Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State heeft het vorige instemmingsbesluit
vernietigd omdat daarin de afweging tussen leveringszekerheid en veiligheid van de
omwonenden onvoldoende was gemotiveerd. De Afdeling oordeelde dat «er omstandigheden
kunnen zijn waaronder van de voor leveringszekerheid benodigde hoeveelheid gaswinning
zou moeten worden afgeweken. Omdat bij het nemen van het instemmingsbesluit naar het
oordeel van de Afdeling niet voldoende zicht bestond op het risico als gevolg van
de gaswinning, dient gemotiveerd te worden waarom zich op dit moment geen omstandigheden
voordoen die nopen tot het winnen van minder gas dan de hoeveelheid die voor leveringszekerheid
nog is. De Afdeling oordeelde dus dat de belangen van veiligheid en leveringszekerheid
niet naast elkaar gewogen mochten worden, maar dat eerst het veiligheidsbelang helder
in beeld moest worden gebracht, en dat daarna moest worden bezien of er geen omstandigheden
zijn die maken dat het winningsniveau onder het niveau van leveringszekerheid moet
liggen. In het huidige instemmingsbesluit zijn de veiligheidsrisico’s van de gaswinning
duidelijk gemaakt en is ook afgewogen waarom er geen omstandigheden zijn die nopen
tot het winnen van minder gas dan de hoeveelheid die voor leveringszekerheid nodig
is. Dit laatste is onder andere het geval omdat het winnen van minder gas dan voor
leveringszekerheid nodig is ook veiligheidsrisico’s heeft.
Bij het vaststellen van de operationele strategie moet ieder jaar een afweging worden
gemaakt tussen het veiligheidsbelang en de maatschappelijke gevolgen van leveringszekerheid.
De leden van de SP-fractie vroegen welke van de 170 bedrijven die veel gas gebruiken
een veiligheidsrisico vormen als ze moeten worden afgeschakeld en welke risico’s voor
de veiligheid dit zijn. Zo vroegen zij onder meer welke risico’s er in dat opzicht
zijn bij het sluiten van fabrieken in de glas- en metaalsector, zuivel en glastuinbouw
en of het sluiten van die fabrieken ook een verhoogd risico voor omwonenden of werknemers
vormt.
Het Instituut voor Veiligheid- en Crisismanagement (COT) heeft op mijn verzoek een
verkennende studie uitgevoerd naar de maatschappelijk gevolgen van het afsluiten van
bedrijven, de zogeheten grootverbruikers, van Groningengas. Het abrupt sluiten van
de gastoevoer naar bijvoorbeeld steen- en dakpanfabrieken, bedrijven in de glas- en
metaalsector, glastuinbouw en in de zuivelindustrie resulteert in beëindiging van
bedrijfsprocessen, waardoor productie stokt en werkgelegenheid binnen deze sector
zal afnemen. Werkloosheid heeft een negatief effect op de volksgezondheid. Daarnaast
ontstaan keteneffecten. Afsluiting van bijvoorbeeld zuivel- en voedingssector resulteert
in verminderde productiemogelijkheden waardoor minder melk verwerkt kan worden. Dit
zet druk op het voortbestaan van melkveehouderijen, mogelijk leidt dit tot verkoop
en slacht van vee en na verloop van tijd zullen zuivel verwerkende bedrijven failliet
gaan, met grote impact op de werkgelegenheid in de gehele sector. Het COT benadrukt
dat vooral keteneffecten veiligheidsrisico’s kunnen opleveren, bijvoorbeeld omdat
de piekvraag door gasafhankelijke elektriciteitscentrales niet meer adequaat opgevangen
kan worden, en dat de mogelijke omvang daarvan nog niet onderzocht is.
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de Minister niet zorgt voor het sneller
afkicken van de gasverslaving bij bedrijven en vroegen waarom de Minister deze bedrijven
niet financieel wil straffen voor de tegenwerking.
In mijn antwoord op vragen van de leden van CDA-fractie over de ombouw van grootverbruikers
heb ik aangekondigd voor het einde van dit jaar een brief te sturen over de voortgang
van de afbouw van de productie uit het Groningenveld, waarbij ook de ombouw van de
grootverbruikers aan de orde zal komen.
De leden van de SP-fractie vroegen tot welk niveau er gas gewonnen mag worden en of
er bij een koude winter 25,5 miljard Nm3 gewonnen mag worden, en dat daar nog 1,5 miljard Nm3 bovenop gewonnen mag worden. Deze leden vroegen ook of de Minister bereid is een
productieplafond van 19,4 miljard Nm3 in te stellen.
Uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de winning is de hoeveelheid gas die
benodigd is voor de veiligheid van leveringszekerheid. NAM wint niet meer, maar ook
niet minder, dan benodigd is om hieraan te voldoen. Dit heb ik in mijn besluit uitgebreid
gemotiveerd. De bandbreedte die de graaddagenformule geeft, is noodzakelijk omdat
in koude periodes nu eenmaal meer gas nodig is voor de leveringszekerheid dan in warme
periodes. Ik acht het daarom niet opportuun om een productieplafond in te stellen
van 19,4 miljard Nm3.
In een jaar met een gemiddeld temperatuurprofiel levert de graaddagenformule, die
in artikel 2, eerste lid, van het instemmingsbesluit Groningen gasveld 2018–2019 is
gegeven, een gasproductie van 19,4 miljard Nm3op. Het jaar met een gemiddeld temperatuurprofiel is bepaald op basis van het gemiddeld
temperatuurprofiel over de gasjaren 1985–1986 tot en met 2015–2016. Over die reeks
gasjaren is ook het jaar met het laagste temperatuurprofiel (koudste jaar) en het
hoogste temperatuurprofiel (warmste jaar) bepaald. Dit leidt tot 1783 graaddagen voor
een warm jaar en 2986 graaddagen voor een koud jaar en een winning van respectievelijk
15 en 25,5 miljard Nm3. Er mag maximaal 1,5 miljard Nm3 extra worden gewonnen als dit als gevolg van storingen en uitval nodig is. Dit mag
alleen in specifiek omschreven omstandigheden, die zijn toegelicht in artikel 2, derde
lid, van het instemmingsbesluit. NAM heeft hier geen enkele invloed op.
De leden van de SP-fractie vroegen of het grotendeels stopzetten van de versterkingsoperatie
gedurende acht maanden het veiligheidsrisico van de Groningers heeft verhoogd.
De versterkingsoperatie heeft niet stilgelegen: de versterking van woningen die al
in gang was gezet of waarover eerder bestuurlijke afspraken zijn gemaakt (o.a. de
batches 1.467 en 1.588) loopt door. De NCG laat weten dat in de eerste drie kwartalen
van dit jaar op 446 adressen (behorend tot de groep van 1.467) de uitvoering van de
versterking is gestart en 99 panden op norm zijn gebracht. Ook het Scholenprogramma
is in uitvoering. Tegelijkertijd is duidelijk geworden dat het tempo van de versterkingsoperatie
«oude stijl» tot nog toe te laag ligt. Op 22 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 535) heb ik uw Kamer het plan van aanpak voor de versterking van de NCG, «Veiligheid
voorop en de bewoner centraal» gestuurd. Aan de hand hiervan wordt de versterking
van de meest risicovolle huizen nu met prioriteit ter hand genomen. Daarbij is de
nieuwe aanpak gericht op het realiseren van een versnelling in de uitvoering van de
voor de veiligheid noodzakelijke versterking, en daarmee het verlagen van het veiligheidsrisico.
Het veiligheidsrisico wordt bepaald door de omvang van de verwachte seismiciteit (die
naar inzicht van SodM aanmerkelijk lager zal zijn nu de gaswinning versneld wordt
afgebouwd) in combinatie met de aardbevingsbestendigheid van gebouwen.
De leden van de SP-fractie merken op dat de nieuwe methode om te bepalen welk gebouwen
een verhoogd risico hebben op advies van de Mijnraad bepaald wordt door het HRA-model.
Deze leden vroegen of dit model overige gebouwen veilig verklaart.
Het HRA-model wordt niet gebruikt om gebouwen veilig te verklaren, maar om een modelmatige
inschatting te maken van de omvang en prioritering van de versterkingsopgave. De wettelijk
verplichte dreigings- en risicoanalyse wordt uitgevoerd met het HRA-model. In het
plan van aanpak voor de versterking dat door de NCG is opgesteld wordt de HRA gebruikt
voor de prioriteitsstelling van de mogelijk te versterken gebouwen. De HRA modelketen
is zowel op onderdelen als integraal getoetst door onafhankelijke, internationaal
gerenommeerde experts. De Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR) wordt momenteel benut
bij opname en beoordeling om te bepalen of een gebouw daadwerkelijk versterkt moet
worden. Daarnaast worden standaard versterkingsmaatregelen ontwikkeld waarmee gebouwen
van eenzelfde type snel en doeltreffend versterkt kunnen worden.
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de Minister het NPR-model laat vallen en
welke belangen daarachter zitten.
Binnen de aanpak van de versterking blijft de NPR de methode om aan de hand van een
technische opname van de staat van een gebouw, vast te stellen of aan de veiligheidsnorm
van 10-5 per jaar wordt voldaan. De NPR9998:2018 is inmiddels gepubliceerd. In het onderliggende
advies bij het wetsvoorstel minimaliseren gaswinning Groningenveld van een panel van
hoogleraren, is aangegeven dat de NPR 9998, versie 2015, heeft geleid tot een systematische
overschatting van het risico door invoeging van onzekerheidsmarges. De verwachting
is dat met de meest recente NPR een realistischer inschatting van het individuele
risico wordt gemaakt, en dat daarmee meer tempo kan worden gemaakt met de aanpak van
daadwerkelijk risicovolle huizen.
De leden van de SP-fractie vroegen hoe het zit met de vele gebouwen die voorheen zijn
geïnspecteerd, onveilig zijn bevonden en nu niet uit het HRA-model komen en hoe het
zit met gebouwen die uit het HRA-model als veilig komen maar dat in werkelijkheid
niet zijn.
De versterking van alle woningen waarvan de bewoners vóór 23 april 2018 al een versterkingsadvies
hadden ontvangen gaat door conform dat advies (Kamerstuk 33 529, nrs. 468 en 502). Eerdere inspecties hebben plaatsgevonden met de NPR 9998:2015, die gebaseerd was
op zwaardere seismische belasting dan inmiddels als aannemelijk wordt beschouwd. Dit
kan leiden tot discrepanties met de uitkomsten van de HRA, een model dat gebaseerd
is op de jongste inzichten. Inspecties hebben als doel te bepalen hoe een gebouw is
opgebouwd. Pas na een beoordeling kan op individueel niveau worden bepaald of een
gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm en of er een versterkingsplan moet worden opgesteld.
Door de NCG zal zodanig worden geprioriteerd dat woningen het verst van de norm altijd
eerst aan de beurt komen. De circa 1.500 gebouwen die volgens de Mijnraad op basis
van de laatste inzichten mogelijk niet aan de veiligheidsnorm voldoen zijn gedurende
de zomer in beeld gebracht. De uitkomsten van de HRA zijn daartoe gecontroleerd en
zo nodig aangevuld. Opmerkelijke uitkomsten (zoals 2-onder-1-kap woningen waarvan
de één als veilig en de anders als onveilig uit het HRA model komt) zijn onderzocht
en zullen aan de hand van gerichte criteria in de aanpak worden ondervangen. Tegelijkertijd
worden het model en de onderliggende databases verder doorontwikkeld. Daarnaast worden
ook gebouwen die naar verwachting wel aan de norm voldoen, maar waarvoor die inschatting
valt binnen een onzekerheidsmarge, geïnspecteerd.
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de Minister de berekeningswijze van het
risico van het hooglerarenpanel overneemt.
In de aflopen jaren zijn uiteenlopende interpretaties ontstaan over de interpretatie
van de veiligheidsnorm sinds het Kabinet dit beleid eind 2015 heeft vastgesteld. Deze
vragen, die samenhangen met het oordeel van de Raad van State uit november 2017, zijn
voorgelegd aan een panel van hoogleraren. Het advies van dit panel maakt onderdeel
uit van het integrerend advies van de Mijnraad. Om geen onduidelijkheid te laten bestaan
over de interpretatie van de veiligheidsnorm heb ik het advies van het panel overgenomen,
zoals staat beschreven in het instemmingsbesluit Groningen gasveld 2018–2019.
De leden van de SP-fractie vroegen waarop het hooglerarenpanel de berekeningen heeft
gebaseerd.
Het hooglerarenpanel, met expertise op gebied van veiligheidsbeleid, bouwkunde en
statistiek, heeft zelf geen berekeningen uitgevoerd, maar geadviseerd over het omgaan
met het risicobeleid en de berekeningswijze van het risico. Het panel baseert dat
advies op analyses van risicoberekeningen en op gesprekken met een tiental inhoudelijk
experts. Het advies van het panel is tot stand gekomen onder auspiciën van de Mijnraad
als onderdeel van zijn integrerend advies over de aanpak van versterkingen.
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de Minister de veiligheid van de Groningers
over laat aan kansberekening en vroegen of het HRA-model boven elke twijfel verheven
is.
Op ieder beleidsterrein waar een cijfermatig uitgedrukte risiconorm bestaat is het
uitvoeren van een kansberekening een beproefde manier om vooraf te beoordelen of de
situatie in een bepaald gebied voldoet aan de veiligheidsnorm. Om te bepalen of de
situatie in het Groningse aardbevingsgebied voldoet aan de veiligheidsnorm is het
dus noodzakelijk om zulke berekeningen uit te voeren. Het HRA-model dient hiervoor
als uitgangspunt. SodM ziet toe op een juiste en onbevooroordeelde toepassing van
dit model. Ook TNO adviseert mij bij de voorgestelde operationele strategie, die wordt
onderbouwd met het HRA-model, over de effecten voor omwonenden. De Mijnraad beschouwt
de HRA als een zeer degelijk en wetenschappelijk verantwoorde modellenketen, die zowel
op onderdelen als integraal getoetst is door onafhankelijke, internationaal gerenommeerde
experts. Daarnaast kan op individueel woningniveau een opname worden uitgevoerd van
de staat van een gebouw (bijvoorbeeld met de NPR), waarop vervolgens kan worden bepaald
of versterkingsmaatregelen noodzakelijk zijn.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister bereid is om de regie van de versterking
aan de regio over te laten en te zorgen dat ze ook bijbehorende middelen krijgen,
zodat in Groningen het veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang zo snel mogelijk
gelijkwaardig zal zijn aan de rest van Nederland.
Ja, daar ben ik daartoe bereid. Binnen de kaders van de door de Mijnraad en SodM geadviseerde
aanpak (meest risicovolle gebouwen eerst, standaardaanpak, etc.) is ruimte voor een
slimme uitvoering die is aangepast aan de lokale omstandigheden. Per gemeente werkt
een lokale stuurgroep aan de inpassing van de versterkingsoperatie binnen de lokale
omstandigheden. Binnen de kaders van het Plan van aanpak wordt door elke lokale stuurgroep
een lokale aanpak uitgewerkt die moet leiden tot hanteerbare projecten en die uitlegbaar
is naar bewoners. Op dit moment ben ik daarom met de regio in overleg over de governance
van de versterkingsoperatie.
De versterkingsoperatie is conform het advies van de Mijnraad gericht op het zo snel
mogelijk realiseren van de veiligheid. Voor investeringen in de regio en projecten
van maatschappelijk belang heeft het kabinet 1,15 miljard euro beschikbaar gesteld
binnen het Nationaal Programma Groningen.
De leden van de SP-fractie vroegen wat de risico’s zijn voor gebouwen en omwonenden
rondom de clusters waar met het nieuwe winningsplan meer gas gewonnen gaat worden.
Ook vroegen zij of de Minister kan aangeven waarom hij de problemen niet oplost, maar
ze gaat uitbreiden.
De gekozen productiestrategie leidt per saldo tot het laagste seismisch risico. In
het instemmingsbesluit Groningen gasveld 2018–2019 wordt een productiestrategie opgelegd
waarin de productie meer wordt gedragen door de zuidelijke regio’s van het Groningenveld.
Dit heeft op de ontwikkeling van het seismische risico voor het Groningenveld als
geheel het meest gunstige effect.
Voor Zuid-Groningen en Noord-Drenthe betekent dit een minimale verhoging van het seismische
risico. De seismische dreiging wordt uitgedrukt in piekgrondversnellingen (PGA) die
eens in de 475 jaar (of 10% kans eens in de 50 jaar) kunnen optreden. Voor Zuid-Groningen
en Noord-Drenthe is dit 0,00 g tot 0,04 g (en dan alleen nog op de locaties die het
dichtst tegen het Groningenveld aanliggen). Deze laatste waarde is ruim vier keer
lager dan het centrum van het Groningen gasveld (ter vergelijking: de seismische dreiging
door natuurlijke bevingen voor de regio Arnhem is 0,02 g).
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de Minister met de kennis die hij nu heeft,
bewust meer gas gaat winnen ten zuiden van het bevingsgebied. Zij vroegen ook wie
de gevolgen in de gaten gaat houden en of er sprake is van een nulmeting.
Het verzoek van NAM tot instemming met de wijziging van het winningsplan Westerveld,
waaraan ik op 14 november jl. gehoor heb gegeven, dateert van 20 december 2013. Gaswinning
uit het Westerveld-systeem vindt al ruim dertig jaar plaats en bevindt zich nu in
de eindfase. Tot nu toe is er circa 26 miljard Nm3 gas gewonnen. Door de recente verlenging wordt waarschijnlijk nog tussen 1 en 3 miljard
Nm3 gewonnen.
Het gebruik en de winning van aardgas worden op termijn afgebouwd. Zoals toegelicht
in mijn brief aan uw Kamer van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie, acht
het kabinet het wenselijk om – zolang er in Nederland aardgas wordt verbruikt en de
aardgasproductie mogelijk is op veilige en verantwoorde wijze – nog gas te winnen
uit de Nederlandse kleine velden. Dit is minder belastend voor het klimaat dan het
importeren van het benodigde aardgas, leidt tot hogere werkgelegenheid en verhoogt
de onafhankelijkheid van onze energievoorziening. SodM heeft in de beoordeling van
het verzoek tot wijziging van het winningsplan aangegeven dat deze veilig en verantwoord
mogelijk is. Het toezicht op een veilige uitvoering van gaswinning uit de kleine velden
wordt ook uitgevoerd door SodM. In het instemmingsbesluit met de gaswinning Westerveld
is, met het oog op de vaststelling van eventuele mijnbouwschade, de verplichting tot
het plaatsen van versnellingsmeters en het uitvoeren van een opname bouwkundige staat
(nulmeting aan gebouwen) opgenomen.
De leden van de SP-fractie vroegen naar de schadeafhandeling ten gevolge van winning
uit Westerveld en vroegen of de mensen in die regio dezelfde rechten hebben als de
Groningers, waaronder de omgekeerde bewijslast.
In mijn brief aan uw Kamer van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 137) heb ik toegelicht waarom de mijnbouwschade door de gaswinning uit het Groningenveld
vele malen ernstiger is dan die in de rest van het land. Ik heb daarbij ook aangegeven
dat, waar ik voor Groningen heb besloten tot schadeafhandeling in het publieke domein,
ik voor de rest van het land maatregelen neem om onder publieke regie een overzichtelijke
procedure en een onafhankelijke en transparante behandeling en beoordeling van verzoeken
om vergoeding van schade door een onafhankelijke commissie te waarborgen. Deze aanpak
zal ook gelden voor eventuele schade ten gevolge van winning uit het Westerveld.
Het bewijsvermoeden, ook wel de omkering van de bewijslast genoemd, geldt voor schade
door beweging van de bodem als gevolg van het winnen van gas uit het Groningenveld.
Voor schade als gevolg van winning uit andere velden dan het Groningenveld geldt de
omgekeerde bewijslast niet. Wel geldt hier uiteraard de risicoaansprakelijkheid van
de exploitant van dit veld (artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek).
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister een plan heeft in het geval van
een zware aardbeving. Zij vroegen welke bedrijven als eerste worden afgeschakeld en
welke bedrijven niet afgeschakeld of stilgelegd kunnen worden?
De Nederlandse gasvoorziening heeft zich in de geschiedenis bewezen als buitengewoon
robuust. Grootschalige uitval wordt vooralsnog als zeer onwaarschijnlijk beschouwd.
Op dit moment wordt uit voorzorg in overleg met GTS een plan opgesteld. Dit heet het
Bescherm- en Herstelplan Gas. Dit plan zal zo veel mogelijk zijn toegesneden op de
praktijk en zal de maatregelen beschrijven die ingeval van een tekort aan gas onverwijld
genomen moeten worden. Ook zal het plan voorzien in een methodiek die de besluitvormers
in staat zal stellen om in korte tijd afwegingen te kunnen maken om de gevolgen van
een gastekort te mitigeren. Een eerste conceptversie van het Bescherm- en Herstelplan
Gas is eind 2018 gereed.
Deze leden vroegen nog of het ontbreken van een bescherm- en herstelplan betekent
dat ook na een ramp in Groningen de gaswinning doorgaat.
Op het moment dat er een ernstige aantasting van de veiligheid van omwonenden van
het Groningenveld ontstaat of dreigt te ontstaan, kan ik een nieuwe afweging maken
van het veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang dat is verbonden aan het niet
kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas. Wanneer
ik op grond van deze afweging tot het oordeel kom dat, gelet op alle belangen, het
wenselijk is om de winning uit het Groningenveld verder te verlagen dan toegestaan
in de operationele strategie, kan ik een tijdelijke maatregel opleggen, waarmee de
toegestane winning uit het Groningenveld zal worden verlaagd. In dat geval zal ik
ook moeten aangeven welke afnemers dat jaar niet meer in aanmerking komen voor de
levering van gas. Wanneer er op dat moment nog geen vastgesteld bescherm- en herstelplan
is, zal ik dit op basis van het concept bescherm- en herstelplan, dat naar verwachting
einde van dit jaar gereed is, of andere dan bekende gegevens moeten bepalen. De prioriteitsvolgorde
uit de verordening leveringszekerheid en praktische overwegingen omtrent het afsluiten
van afnemers zullen hierbij een rol spelen.
Ook vroegen deze leden nog waarom het afschakelplan niet kan worden gehanteerd bij
koud weer, zodat de gaswinning op dat moment niet hoeft te worden verhoogd.
Bij het vaststellen van de operationele strategie wordt een afweging gemaakt van het
veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang dat verbonden is aan het niet kunnen
voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas. De gevolgen
van het afsluiten van afnemers worden dan gewogen tegen het veiligheidsrisico van
de gaswinning. Deze beoordeling wordt elk jaar opnieuw gemaakt. Wanneer er minder
gas gewonnen mag worden dan nodig is om alle afnemers van laagcalorisch gas te voorzien
zal ik moeten aangeven welke afnemers dat jaar niet meer in aanmerking komen voor
de levering van gas. Hiervoor kan gekeken worden naar de afsluitvolgorde van het bescherm-
en herstelplan, maar ik wil hier wel benadrukken dat het Bescherm- en herstelplan
een crisisinstrument is en dat dit plan niet wordt opgesteld om afnemers langdurig
af te schakelen van de levering van gas.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister het eens is met SodM, de provincie
Groningen en professor Bröring over het feit dat leveringszekerheid niet verbonden
zou moeten zijn aan het EVRM, en de veiligheid van omwonenden wel.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakte in haar advies een opmerking over
het niet nodig noch wenselijk zijn van het aanmerken van leveringszekerheid als een
grondrecht in relatie tot de artikelen 2 en 8 van het Europees Verdrag van de Rechten
van de Mens. Deze opmerking heb ik ter harte genomen en ik heb daarom de betreffende
passage uit de memorie van toelichting geschrapt.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister kennis heeft over wat stress met
het lichaam doet en dat er veel wetenschappelijk onderzoek is naar lichamelijke en
psychische gevolgen van een continu te hoog cortisolgehalte in het lichaam. Zij vroegen
waarom de Minister dit aspect in het benoemen van subjectieve veiligheid heeft genegeerd.
Het wettelijk kader voor veiligheid in Nederland kent geen afwegingsgrond voor subjectieve
veiligheid. Wel ben ik mij ervan bewust dat gevoelens van onveiligheid voortkomen
uit onzekerheid en zorgen van de Groningers over hun toekomst, de aardbevingsbestendigheid
en de waarde van woningen, en problemen van juridische en technische aard rond de
schadeafhandeling. Deze constateringen bevestigen dat de schadeafhandeling en de versterking
merkbaar versneld moeten worden, en dat de gaswinning zo snel als mogelijk dient te
worden afgebouwd. Hiermee zal naar verwachting ook de risicobeleving positief beïnvloed
worden. Met het recent opgestarte Nationaal Programma Groningen wil ik de kwaliteit
van de leefomgeving verbeteren.
De leden van de SP-fractie stelden vragen over hoe het met de aansprakelijkheid is
geregeld nu NAM verplicht wordt door de Minister om een bepaalde strategie te voeren
en vroegen waarom de Minister een minimaal gaswinningsniveau vaststelt. Verder vroegen
zij of NAM dan de aansprakelijkheid niet bij de staat kan leggen. Tot slot vroegen
deze leden waar precies is geregeld dat de aansprakelijkheid bij NAM blijft.
Om te beginnen wil ik ingaan op de vraag waarom een minimum gaswinningsniveau wordt
vastgesteld. In de operationele strategie wordt geen minimum of maximum vastgelegd,
maar zal exact worden voorgeschreven op welke wijze NAM gas moet winnen, gekoppeld
aan de hoeveelheid afhankelijk van de temperatuur.
De aansprakelijkheid die op NAM rust voor de schade die ontstaat als gevolg van de
gaswinning uit het Groningenveld, verandert niet door het nieuwe wettelijke systeem.
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd in artikel 6:177 dat op de exploitant van
een mijnbouwwerk, in dit geval NAM, een risicoaansprakelijkheid rust voor schade als
gevolg van bodembeweging door gaswinning. Dit betekent dat het enkele feit dat de
schade ontstaat als gevolg van bodembeweging door de gaswinning NAM aansprakelijk
maakt. Het is niet van belang of daarbij ook sprake is van schuld of verwijtbaar handelen
van NAM. Deze regel uit het Burgerlijk Wetboek verandert niet. NAM is en blijft daarmee
aansprakelijk.
In artikel 52f, tweede lid, van de Mijnbouwwet is vastgelegd dat artikel 6:178, onderdeel
c, van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is. NAM kan zich daarom niet beroepen
op het wegvallen van deze aansprakelijkheid door zich te beroepen op het uitvoeren
van een dwingend voorschrift van de overheid.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister alle garanties openbaar kan maken.
Zoals aangegeven in mijn brieven van 25 juni 2018 en 1 oktober 2018 aan uw Kamer over
het Akkoord op Hoofdlijnen (Kamerstuk 33 529, nrs. 493 en 525) streef ik naar maximale transparantie. Daarom heb ik het Akkoord op Hoofdlijnen
en de uitwerking daarvan in een aantal nadere overeenkomsten openbaar gemaakt. Dit
geldt ook voor de overeenkomsten waarin de garanties van Shell en ExxonMobil zijn
vastgelegd. De passages in de garantieovereenkomsten over de aard en de omvang van
de garanties zijn echter bedrijfsvertrouwelijk en kan ik daarom niet openbaar maken.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister de bedoeling van de regeling in
begrijpelijke taal openbaar gaat maken.
Een wijziging van een regeling is altijd lastiger te lezen dan een geheel nieuwe regeling
omdat het vaak fragmentarisch is (als bijvoorbeeld een aantal woorden in een artikel
wordt vervangen) en de samenhang met de gehele regeling ontbreekt. Uit de toelichting
bij de regeling moet blijken wat de bedoeling van de regeling is. Bij publicatie van
de regeling zal in een persbericht de strekking van de regeling kort en begrijpelijk
worden uitgelegd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie merken op dat soms van tevoren versterken in plaats van
achteraf vergoeden van schade niet alleen efficiënter zal zijn, maar ook de mensen
die het betreft meer gemoedsrust geeft en vroegen hoe wordt hiermee wordt omgegaan.
Om maximaal in te zetten op het voorkomen van schade bouwt het kabinet de gaswinning
zo snel als mogelijk af. Bij de versterking gaat prioriteit uit naar woningen die
naar meest actuele inzichten niet aan de veiligheidsnorm voldoen. De versterkingen
hebben als doel om constructieve schade met ernstige veiligheidsgevolgen te voorkomen.
Ook dan blijft het mogelijk dat kleinere schade optreedt, bijvoorbeeld doordat een
stijvere constructie sterker is maar daarmee vatbaarder voor oppervlakkige schade.
De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de winning verder geminimaliseerd kan worden,
onder andere door export versneld te verminderen en vroegen hierbij wat is gedaan
met de door ENGIE aangereikte mogelijkheden hiertoe.
Ik ben continu maatregelen aan het verkennen om de gaswinning uit het Groningenveld
zo snel als mogelijk af te bouwen, waaronder een versnelde afbouw van de export. Zo
zijn er in Duitsland mogelijkheden om de vraag naar laagcalorisch gas versneld af
te bouwen. Dit gaat onder andere via de ombouw van een elektriciteitscentrale in Keulen
naar een aansluiting op hoogcalorisch gas en de bouw van een mengstation door de Duitse
netbeheerder GTG Nord. Met de Belgische autoriteiten is intensief contact geweest,
echter zien zij op dit moment geen mogelijkheden om de vraag naar laagcalorisch gas
in België versneld af te bouwen. Ook met de Franse autoriteiten is gesproken over
het verminderen van de vraag naar laagcalorisch gas. De noodzakelijke hoeveelheid
Groningengas die nodig is om aan de fysieke vraag te voldoen wordt bepaald door GTS
en staat geheel los van contracten die gasafnemers voor de levering van gas hebben
gesloten. De fysieke vraag staat dus centraal, en GTS heeft geen inzicht in contracten
en dat is ook niet nodig. ENGIE heeft een contract met GasTerra omtrent de koop van
laagcalorisch gas en suggereert dat dit contract leidt tot een onnodige hogere gaswinning
in Groningen. Dit zou komen doordat zij contractueel meer laagcalorisch gas moet afnemen
dan noodzakelijk, om dat vervolgens in het hoogcalorische gasnetwerk bij te mengen.
De stelling van ENGIE is echter onjuist, aangezien er in de praktijk voldoende mogelijkheden
zijn om gecontracteerd gas te verhandelen in de markt. Dit kan, rekening houdend met
de huidige marktomstandigheden en het contract van ENGIE, gunstig of ongunstig uitpakken.
Dit is echter een bedrijfseconomische afweging, zonder gevolgen voor de hoeveelheid
te exporteren laagcalorisch gas.
De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom voor de categorieën eindafnemers is aangesloten
bij de capaciteit van de aansluiting en niet bij de functie van de eindafnemers. Ook
vroegen zij of de capaciteit van de aansluiting van 40m3 niet te arbitrair is.
In de Gaswet wordt een onderscheid gemaakt tussen kleinverbruikers en grootverbruikers,
waarbij de capaciteit van de aansluiting (tot 40m3 of groter dan 40m3) het criterium is. Huishoudens (of consumenten) hebben nagenoeg allemaal een dergelijke
kleine aansluiting. Er zijn ook kleine zakelijke gebruikers die een aansluiting hebben
met een doorlaatwaarde van maximaal 40m3 en die worden met dit criterium dus meegenomen in de groep van de huishoudens. Uit
deze indeling volgen geen onredelijke gevolgen. In de regeling is bij deze indeling
is aangesloten omdat de netbeheerder dit (louter technische) criterium goed kan toepassen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen waarom het niet mogelijk is om in de
huidige regeling te borgen dat het HRA-model in publiek beheer komt zodat de NAM uit
dit proces kan worden gehaald.
In de Mijnbouwwet heeft grondslag geen dit in de regeling op te nemen. Dit wordt meegenomen
bij de wettelijke borging van de publieke afhandeling van de versterking, waardoor
NAM uit het proces wordt gehaald. Op dit moment wordt gewerkt aan de wetsteksten en
de governance (de verdeling van de rollen en verantwoordelijkheden) van de publieke
versterkingsoperatie. Tot het moment dat publieke borging wettelijk is geregeld zal
SodM toezien op een correcte en onbevooroordeelde toepassing van het model.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe per cluster wordt bepaald wat de
risico’s zijn op bodembeweging en hoe de veiligheid van bewoners wordt geborgd. Zij
vroegen verder hoe vooraf in kaart wordt gebracht wat de risico’s zijn van een verschuiving
van de winning naar andere clusters en hoe wordt bepaald wat de beste verdeling is.
De seismische hazard en risicoanalyse (HRA-analyse) wordt uitgevoerd door NAM en is
zowel op onderdelen als integraal getoetst door onafhankelijke, internationaal gerenommeerde
experts. SodM ziet toe op een juiste en onbevooroordeelde toepassing van dit model.
Ook TNO adviseert mij bij de voorgestelde operationele strategie, die wordt onderbouwd
met het HRA-model, over de effecten voor omwonenden. In de optimalisatiestudies van
NAM (november 2017 en september 2018) is het seismisch risico berekend voor verschillende
verdelingen van de gasproductie over het veld. Deze scenario’s worden met elkaar vergeleken
in termen van aantal bevingen, maximale grondbeweging en seismisch risico. In het
recente instemmingsbesluit is gekozen om de productie zodanig te kiezen dat het seismische
risico zo min mogelijk is bij het niveau van leveringszekerheid. Hierbij komt de productie
meer uit de zuidelijke regio’s van het Groningenveld. Dit heeft op de ontwikkeling
van het seismische risico voor het Groningenveld als geheel het meest gunstige effect.
Voor Zuid-Groningen en Noord-Drenthe betekent dit een lichte verhoging van het seismische
risico, maar dit is minimaal. Ik verwijs verder naar het antwoord op een soortgelijke
vraag van de leden van de SP-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen op welke manier wordt voorkomen dat veiligheidsrisico’s
worden verschoven naar andere clusters, bijvoorbeeld vanwege het sluiten van de Loppersumclusters.
De veiligheidsrisico’s die veroorzaakt worden door de geïnduceerde aardbevingen in
Groningen worden door mij integraal beoordeeld. In het recente instemmingsbesluit
is, in lijn met het advies van SodM, gekozen om de productie zodanig te kiezen dat
het seismische risico zo min mogelijk is bij het niveau van leveringszekerheid. Hierbij
komt de productie in het gasjaar 2018–2019 meer uit de zuidelijke regio’s van het
Groningenveld. Dit heeft op de ontwikkeling van het seismische risico voor Groningenveld
als geheel het meest gunstige effect. Voor Zuid-Groningen en Noord-Drenthe betekent
dit een lichte verhoging van het seismische risico, maar dit is minimaal vooral ook
ten opzichte van de significante verlaging van het seismische risico in het centrum
van het Groningen veld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of de risico’s en gevolgen van gaswinning
voor regio Noord-Drenthe worden gemonitord en meegewogen in het besluit over de operationele
strategie en verdeling over de clusters.
Ja, dat worden ze. In het instemmingsbesluit Groningen gasveld 2018–2019 wordt een
productiestrategie opgelegd waarin de productiefluctuaties meer worden opgevangen
in de zuidelijke regio’s van het Groningenveld dan het geval was in de wijze waarop
het veld in de afgelopen jaren werd geopereerd. SodM heeft recentelijk geadviseerd
deze strategie ook vast te leggen in het instemmingsbesluit. Dat advies heb ik opgevolgd.
Deze strategie heeft op de ontwikkeling van de seismiciteit voor Groningenveld als
geheel het meest gunstige effect. Daarnaast worden er op voorhand geen effecten verwacht
op de versterkingsopgave in de zuidelijke regio’s van het Groningenveld. Ik heb TNO
gevraagd dit nader te verifiëren. Enige fluctuatie in seismiciteit betekent overigens
niet per definitie een verhoogd seismisch risico. Toetssteen voor de veiligheid in
het gaswinningsgebied is de norm van 10-5.
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen of de Minister bereid is een inventarisatie
te maken voor welke vitale/kritieke systemen er gas wordt gebruikt met kans op veiligheidsrisico’s.
De verkennende studie die is uitgevoerd door het Instituut voor Veiligheid- en Crisismanagement
(COT) leert dat een deel van de risico’s voorspelbaar en voorstelbaar zijn, maar dat
nog niet bekend is hoe en in welke mate veiligheidsrisico’s zich kunnen materialiseren
bij abrupt beëindigen van de gasleverantie aan grootverbruikers. Er is geen ervaring
met een grootschalige, langduriger uitval of het niet beschikbaar zijn van gas voor
bedrijven, huishoudens en de samenleving als geheel. Dit punt heeft mijn aandacht
en ik zal dit nader laten onderzoeken.
De leden van de fractie van 50PLUS merken op dat het Loppersumcluster nog benoemd
wordt in de regeling en vroegen of hiermee de mogelijkheid wordt opengehouden dat dit cluster nog zal worden ingezet voor gaswinning.
Zoals ook in de toelichting op de regeling is aangegeven, is de gaswinning uit dit cluster stilgelegd, maar maakt dit cluster nog wel onderdeel uit van
het Groningenveld totdat de bij dit cluster behorende productielocaties en putten
zijn afgesloten en opgeruimd. Naar verwachting zal NAM op korte termijn voorbereidingen
gaan treffen om deze productielocaties en putten definitief buiten gebruik te stellen
en te ontmantelen.
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen wie de beslissing neemt over welk scenario
voor de verdeling van de gaswinning uit het Groningenveld uiteindelijk zal worden
gevolgd en op welke gronden dit gebeurt.
De vergunninghouder doet naar aanleiding van de raming van GTS een of meerdere voorstellen
over de verdeling van de winning van de benodigde hoeveelheid gas uit het Groningenveld.
Ter onderbouwing van deze voorstellen bevat het voorstel voor een operationele strategie
een dreigings- en risicoanalyse van de verwachte bodembeweging als gevolg van de verschillende
inzetmogelijkheden van de clusters en de verwachte schade die als gevolg van die inzet
optreedt.
De inspecteur-generaal der mijnen adviseert vervolgens over de ondergrondse en bovengrondse
risico’s van de scenario’s. Daarnaast zal ook TNO adviseren over de bovengrondse risico’s.
Vervolgens zullen ook de regionale overheden en de Mijnraad een advies uitbrengen.
Uiteindelijk zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van artikel
52d van de Mijnbouwwet overgaan tot het vaststellen van de operationele strategie
met daarin één scenario.
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen op welke wijze SodM kan toezien op een juiste
en onbevooroordeelde toepassing van de dreigings- en risicoanalyse.
SodM baseert haar inschattingen van de veiligheidsrisico’s op de door NAM gemaakte
berekeningen in de seismische dreigings- en risicoanalyse (HRA). Deze berekeningen
worden gedaan aan de hand van de modellentrein van NAM. Deze wordt beoordeeld door
SodM, in afstemming met kennisinstellingen zoals TNO. De afgelopen jaren zijn er steeds
verbetersuggesties gedaan, waarvan een belangrijk deel ook al doorgevoerd is.
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen op welke wijze kan worden vastgesteld dat bij
de desbetreffende strategie het risico het kleinste is.
In het instemmingsbesluit heb ik uiteengezet dat inzetstrategie 1 de voorkeur geniet
vanwege het lagere seismische risico in vergelijking met inzetstrategie 2. SodM heeft
deze keuze met zijn advies van 15 oktober 2018 bevestigd. Mijn besluit om inzetstrategie
1 te hanteren is gebaseerd op het uitgangspunt om het seismische risico voor het gehele
Groningenveld zo laag mogelijk te houden bij een niveau van gaswinning gebaseerd op
leveringszekerheid. Regionaal kan daardoor een lichte verhoging van het seismisch
risico optreden, terwijl het risico in het centrum van het Groningenveld significant
kleiner wordt. Naar verwachting heeft dit geen effecten op de versterkingsopgave in
de zuidelijke regio’s van het Groningenveld. Ik heb TNO gevraagd dit nader te verifiëren.
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen of het mogelijk is onomstotelijk vast te stellen
welk scenario het meest veilig is.
De inzetstrategieën zijn beoordeeld op het aspect vermindering van het seismisch risico
door middel van een proxy (een meetbare grootheid die gebruikt wordt om andere, niet
direct meetbare, grootheden voor te stellen). Deze proxy geeft aan in hoeverre een
toename van de mogelijke grondbeweging zich verhoudt tot de aanwezige personen bovengronds.
Ook op dit punt heb ik TNO gevraagd nader te onderzoeken in hoeverre het gebruik van
deze proxy een betrouwbare indicatie geeft om de inzetstrategieën op het aspect seismisch
risico te beoordelen.
De leden van de fractie van 50PLUS vroegen wat er gebeurt als er ondanks alle onderzoeken
en analyses toch een calamiteit plaatsvindt in gebouwen die niet aan de veiligheidsnorm
voldoen.
Met het zo snel mogelijk volledig afbouwen van de gaswinning en het richten van de
versterkingsoperatie op de daadwerkelijk meest onveilige huizen, zet het kabinet maximaal
in op het voorkomen van een dergelijke calamiteit. Het kabinet werkt er aan om in
overleg met de omgeving gebouwen die niet voldoen aan de norm van 10-5 zo snel als mogelijk te versterken. Het risico dat iemand komt te overlijden als
gevolg van een aardbeving door de winning van gas uit het Groningenveld is dan niet
groter dan het risico dat een bewoner loopt elders in het land. Een calamiteit is
echter nooit volledig uitgesloten. In dat geval zal ik de operationele strategie heroverwegen
en kan ik een tijdelijke maatregel opleggen. De veiligheidsregio’s hebben de taak
om bewoners en hulpdiensten zo goed mogelijk voor te bereiden op mogelijke calamiteiten.
De Veiligheidsregio Groningen oefent onder meer op de situatie dat zich daar een (grote)
aardbeving zou voordoen.
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen hoe het zit met de aansprakelijkheid als er
ondanks alle analyses en onderzoeken toch een calamiteit plaatsvindt in de gebouwen
die niet aan de veiligheidsnorm voldoen.
Voor de beantwoording van deze vraag, verwijs ik naar het antwoord op de vraag over
aansprakelijkheid van de leden van de SP-fractie: ook in dit geval zal de exploitant
van het mijnbouwwerk, NAM, aansprakelijk zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, adjunct-griffier