Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruins over de positie van een naast geassocieerde/zakelijk relatie van een PEP in samenhang met de wijziging van de UBO-regeling
Vragen van het lid Bruins (ChristenUnie) aan de Minister van Financiën over de positie van een naast geassocieerde/zakelijke relatie van een PEP in samenhang met de wijziging van de UBO-regeling (ingezonden 15 oktober 2018).
Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën) (ontvangen 28 november 2018). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 540.
Vraag 1
Is het de bedoeling van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
(Wwft) dat als een zogeheten PEP (een politiek prominent persoon in de zin van de
Wwft) een zogenoemde UBO (een uiteindelijk belanghebbende in de zin van de Wwft) is,
de andere UBO’s in de betreffende organisatie(s) kwalificeren als naast geassocieerde
en/of nauwe zakelijke relatie?
Antwoord 1
Ja, op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 wordt o.a. een natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een politiek prominente
persoon (PEP) de gezamenlijke uiteindelijk belanghebbende (UBO)1 is van een juridische entiteit of een juridische constructie, of die met een PEP
andere nauwe zakelijke relaties heeft, aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon».
Vraag 2
Kunt u de reikwijdte in de praktijk van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 ook concreet
aangeven voor elk van de volgende afzonderlijk casussen:
a. Een PEP is lid van een kerkenraad met 20 leden. Deze vormen gezamenlijk het bestuur
van de kerk. De kerk heeft geen UBO’s in het kader van eigendom of zeggenschap. Klopt
het dat indien het gehele statutair bestuur van de kerkenraad gezamenlijk kwalificeert
als UBO om die reden alle medekerkenraadsleden individueel kwalificeren als persoon
bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon in de zin van
de wet en derhalve vallen onder de verplichtingen als bedoeld in artikel 8, vijfde
lid, en verder van de Wwft?
b. Een PEP is statutair-bestuurder van een onderneming samen met acht andere bestuurders.
De onderneming heeft geen UBO op basis van eigendom of zeggenschap. Klopt het dat,
indien het gehele statutaire bestuur van de onderneming gezamenlijk nu kwalificeert
als UBO, om die reden alle medebestuursleden individueel kwalificeren als naast geassocieerden
en derhalve vallen onder de verplichtingen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en
verder van de Wwft?
c. Een PEP is samen met twee andere bestuursleden bestuurslid van een stichting. Op basis
van zeggenschap kwalificeert elk individu als UBO. Klopt het dat, nu elk lid individueel
kwalificeert als UBO op basis van zeggenschap, om die reden ook de medebestuursleden
individueel kwalificeren als naast geassocieerden en derhalve vallen onder de verplichtingen
als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en verder van de Wwft?
d. Een PEP is bestuurslid van een werkgeversvereniging. De werkgeversvereniging kent
geen UBO’s op basis van eigendom en zeggenschap. Klopt het dat, indien het gehele
statutaire bestuur van de vereniging gezamenlijk nu kwalificeert als UBO, om die reden
alle medebestuursleden individueel kwalificeren als naast geassocieerden en derhalve
vallen onder de verplichtingen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en verder van
de Wwft?
e. Betekent het zijn van naast geassocieerde ook dat de overige entiteiten waar deze
naast geassocieerde in betrokken is als UBO ook een verscherpt cliëntenonderzoek moeten
hebben? Zo ja welke risico's moeten in dit kader specifiek onderzocht worden en hoe
kan dat effectief en goed worden ingevuld? Kunt u dit uitwerken met concrete voorbeelden?
f. Welke periode blijft de medebestuurder, zoals hiervoor benoemd, nog naast geassocieerde
indien de PEP geen UBO meer is in de hiervoor genoemde entiteiten?
Antwoord 2
In de casus a tot en met d wordt in feite gevraagd naar degene(n) die wordt of worden
aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon». Indien een kerkgenootschap (a) of een andere rechtspersoon, niet zijnde een besloten
vennootschap of naamloze vennootschap,2 (b tot en met d) meerdere UBOs kent en één van deze UBOs een PEP is, dan geldt dat
de overige UBOs worden aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon». Op grond van artikel 1 Wwft en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 wordt o.a. een natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een PEP de gezamenlijke
UBO is van een juridische entiteit aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon».
In het geval van kerkgenootschappen, die op grond van artikel 2, tweede lid, van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek geregeerd worden door het eigen statuut, geldt dat voor
hen vanwege hun bijzondere positie in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 een eigenstandige uitwerking van het UBO-begrip is opgenomen. Tot de natuurlijke
personen die in elk geval als UBO van een kerkgenootschap moeten worden aangemerkt,
worden de natuurlijke personen gerekend die bij ontbinding van het kerkgenootschap
als rechtsopvolger in het eigen statuut zijn benoemd, gelet op een potentieel eigendomsbelang
van deze natuurlijke personen. Indien na uitputting van alle mogelijke middelen en
op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, een dergelijke rechtsopvolger
niet is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of de rechtsopvolger de uiteindelijke
eigenaar is of zeggenschap heeft dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening
een transactie wordt verricht, worden als UBO aangemerkt de natuurlijke personen die
als bestuurder staan vermeld in het eigen statuut of zo mogelijk als bestuurder staan
genoemd in de documenten van de kerkelijke organisatie.
De verplichting om bij PEPs aanvullende cliëntenonderzoeksmaatregelen te treffen zoals
bedoeld in artikel 8, vijfde tot en met zevende lid, Wwft geldt ook ten aan zien van
personen die worden aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon».3 Deze maatregelen moeten worden toegepast zo lang als nodig doch ten minste gedurende
twaalf maanden totdat deze persoon niet langer het hoger risico meebrengt.4
De verplichting om (verscherpt) cliëntenonderzoek uit te voeren berust op grond van
de Wwft op instellingen in de zin van die wet. Dat zijn bijvoorbeeld banken. Deze
instellingen moeten per concreet geval de intensiteit van de cliëntenonderzoeksmaatregelen
afstemmen op de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering. Hoe hoger die risico’s
zijn, des te groter de intensiteit van die maatregelen. Die risico gebaseerde benadering
geldt ook voor het verscherpt cliëntenonderzoek naar PEPs. In het geval van een PEP,
een familielid van een PEP of een persoon bekend als naaste geassocieerde van een
PEP dient een instelling ten minste de maatregelen te nemen zoals genoemd in artikel
8, vijfde lid, Wwft. Het betreft onder meer het nemen van passende maatregelen om
de herkomst van het vermogen dat bij de dienstverlening betrokken is vast te stellen.
Ook de intensiteit van deze verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen dient te worden
afgestemd op de risico’s van een concreet geval. Zo wordt bijvoorbeeld een verhoogde
inspanning verwacht van een bank om de herkomst van het vermogen vast te stellen indien
een bankrekening wordt geopend voor een staatshoofd van een land met een verhoogd
risico op corruptie. Daarnaast kan het zijn dat een instelling aanvullende cliëntenonderzoeksmaatregelen
moet nemen. Daarbij kan gedacht worden aan een verdere verhoging van de frequentie
waarin de informatie uit het cliëntenonderzoek geactualiseerd wordt.
Vraag 3
Bent u bereid de reikwijdte van naast geassocieerden nader te bezien om zodoende doel
en aard van de wetgeving in overeenstemming te krijgen met het risico?
Antwoord 3
Het begrip «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon» is een implementatie van artikel 3, elfde lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.5 De richtlijn biedt geen ruimte om de reikwijdte op dit punt te beperken.
Vraag 4
In welke van de onderstaande gevallen kwalificeren naar uw inschatting de onderstaande
casussen als nauwe zakelijke relatie in de zin van de Wwft:
a. de schuldeiser (natuurlijk persoon) van de PEP;
b. de schuldenaar (natuurlijk persoon) van de PEP?
Antwoord 4
Ik lees vraag 4 in samenhang met de eerdere vragen die onder meer zagen op het begrip
«persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon». Uit de definitie van dat begrip volgt dat onder andere wordt aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon»: een natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een PEP de gezamenlijke UBO
is van een juridische entiteit of een juridische constructie, of die met een PEP andere
nauwe zakelijke relaties heeft. Of een schuldeiser of schuldenaar van een PEP moet
worden aangemerkt als een «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon» hangt af van de aard van deze relatie. Zo zal een incidentele schuldeiser of schuldenaar
niet snel worden aangemerkt als een persoon die een nauwe zakelijke relatie heeft
met een PEP. Omdat de omstandigheden van het geval doorslaggevend zijn, is hierop
in algemene zin geen antwoord te geven.
Vraag 5
Hoe ver reikt de onderzoeksplicht van een instelling onder de Wwft om al dan niet
te concluderen tot een zakelijke relatie? Kunt u concrete voorbeelden noemen wanneer
er geen aanleiding is voor nader onderzoek voor onderzoek naar een zakelijke relatie?
Antwoord 5
Om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering
moeten instellingen in de zin van de Wwft onderzoek verrichten naar hun cliënten en
de achtergrond en het doel van een beoogde zakelijke relatie of transactie. De instellingen
dienen voorafgaand aan het aangaan van een zakelijke relatie of het verrichten van
een transactie een risicobeoordeling uit te voeren. Indien daaruit volgt dat er sprake
is van een hoog risico is een verscherpt cliëntenonderzoek vereist en dient de Wwft-instelling
verscherpte maatregelen te treffen. Naast de zakelijke relaties of transacties die
op grond van de risicobeoordeling met een hoog risico op witwassen of terrorismefinanciering
gepaard gaan, kan het ook gaan om gevallen waarin bijvoorbeeld sprake is van een PEP.
In deze gevallen dient een instelling meer gegevens te verzamelen en te controleren,
teneinde het hoge risico voldoende te beperken en te beheersen.
Indien uit de risicobeoordeling volgt dat sprake is van een bewezen laag risico, dan
kan de Wwft-instelling volstaan met het treffen van vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen.
Echter, het cliëntenonderzoek kan in geen geval geheel achterwege blijven. Wel wordt
de intensiteit waarmee de cliëntenonderzoeksmaatregelen worden toegepast, afgestemd
op het risico dat met een cliënt, relatie of transactie gepaard gaat. Het is aan de
Wwft-instelling zelf om te bepalen welke intensiteit in een bepaald geval passend
is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.