Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda voor de Telecomraad van 4 december 2018 (Kamerstuk 21501-33-725)
2018D56373 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde
agenda van de Telecomraad d.d. 4 december 2018 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 725), het verslag van de Telecomraad van 8 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 717), het fiche Aanpassing verordeningen invoering en werking eu-topniveaudomein internet
(Kamerstuk 22 112, nr. 2583) en de brief met de reactie op de gewijzigde motie van het lid Wörsdörfer (Kamerstuk
21 501-30, nr. 443) over de samenloop en overlap van e-Privacy en de AVG (Kamerstuk 32 761, nr. 126).
De voorzitter van de commissie, Diks
De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris
9
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en de
onderliggende stukken met betrekking tot de Telecomraad op 4 december 2018. Deze leden
hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met betrekking tot de Verordening Digital Europe
Programme een aantal vragen. Deze leden zijn benieuwd naar de inzet van Nederland
op de volgende punten: de rol van de lidstaten ten opzichte van de Europese Commissie,
de reikwijdte van het voorstel en welke criteria er moeten gelden voor Digital Innovation
Hubs. Deze leden hebben uit de geannoteerde agenda vernomen dat Nederland positief
staat tegenover het huidige voorstel. Zij vragen de Staatssecretaris om een onderbouwing
van de Nederlandse positie. Daarnaast vragen deze leden de Staatssecretaris naar de
Nederlandse positie inzake de rol van de lidstaten ten opzichte van de Europese Commissie
en de onderbouwing van deze positie.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat in het kader van dit programma een investeringsbedrag
van twee miljard euro is gereserveerd voor cybersecurity. Kan de Staatssecretaris
toelichten uit welke posten dit bedrag bestaat? Gaat dit om menskracht, technologie,
een nieuw centrum of andere zaken?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten welke grens
het kabinet ziet in de reikwijdte en de verantwoordelijkheden van het EU Cybersecurity
Competence Centre (EUCCC)? Kan de Staatssecretaris daarnaast aangeven waarom ervoor
gekozen is tot het oprichten van het EUCCC, terwijl er al een EU Cybersecurity Agency
(ENISA) is? Kan de Staatssecretaris bovendien aangeven waar de verschillen in verantwoordelijkheid
van de twee centra liggen en wat de meerwaarde gaat zijn van het nieuw in te richten
centrum? Worden EUCCC en ENISA uit dezelfde EU-fondsen gefinancierd? Zo ja, waarom
is hier dan niet gekozen voor één instantie? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie danken de Staatssecretaris voor haar reactie op de motie-Wörsdörfer
(Kamerstuk 21 501-30, nr. 443) en haar bereidheid om met ondernemers in gesprek te gaan inzak de e-Privacyverordening.
Deze leden zijn blij dat de besluitvorming bij Telecomraad over e-Privacy niet besluitvormend
of concluderend zal zijn. Zorgvuldige en slimme wetgeving is belangrijker dan een
snelle afronding, helemaal nadat het afgelopen jaar het bedrijfsleven al moeizaam
worstelde met de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat, met het oog op het concept van de e-Privacyverordening, met name de rechtsgronden om gegevens te kunnen verwerken de belangrijkste
en meest bediscussieerde onderwerpen zijn waardoor het e-Privacydossier in de Raad
nog niet wordt afgerond. Wat deze leden opvalt is dat het concept van de e-Privacyverordening
andere definities hanteert dan de AVG en deels een andere wetgevingstechniek heeft,
waarbij gebruik van persoonsgegevens voor specifieke processen wordt gereguleerd («rule-based»).
Dat is anders dan bij de AVG, die – overigens onder zeer strikte waarborgen – een
aantal gronden bevat om gegevens te verwerken, zónder daarbij specifieke processen
uit te sluiten of goed te keuren (technologieneutraal en «principle-based»). Daarmee
is de AVG toekomstbestendige wetgeving, en is het concept van de e-Privacyverordening
aanzienlijk minder flexibel.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet van mening is dat er een afgewogen
pakket ligt dat een goede balans geeft tussen privacybescherming en ruimte voor nieuwe
dienstverlening. Deze leden menen evenwel dat er diverse knelpunten te identificeren
zijn. Graag vragen zij de Staatssecretaris te reageren op het navolgende.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de door de Kamer aangenomen motie-Wörsdörfer
(Kamerstuk 21 501-30, nr. 443) om een goede vergelijkende toets uit te voeren tussen het concept van de e-Privacyverordening en de AVG én om de gevolgen van deze wet voor innovatie en het midden-
en kleinbedrijf (mkb) goed te toetsen, vooralsnog niet volledig is uitgevoerd. Graag
identificeren deze leden daarom zelf knelpunten met daarbij een aantal punten ter
oplossing, op een wijze die het privacybelang sterk borgt én innovatie niet beperkt.
Ten eerste stellen de leden van de VVD-fractie voor om aan artikel 8 de zinssnede
«plaatsen of uitlezen van informatie ter uitvoering van een overeenkomst» toe te voegen.
Artikel 8 van het concept van de e-Privacyverordening kent een lid 1(c), dat het mogelijk
maakt om informatie te plaatsen of op te halen van gebruikersdevices, wanneer: «(c) it is necessary for providing an information society service requested by the
end-user». Alhoewel dat lijkt op AVG artikel 6.1 «(b) necessary for the performance of a contract to which the data subject is party
or in order to take steps at the request of the data subject prior to entering into
a contract», is dit net anders verwoord.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Staatssecretaris eerder al eens heeft
aangegeven dat de materiele betekenis tussen de twee artikelen niet wezenlijk verschilt,
en dat deze grond in het concept van de e-Privacyverordening eigenlijk gelijk staat
aan plaatsen of uitlezen van data ter uitvoering van het contract zoals in de AVG
beschreven.
Deze leden zijn echter van mening dat «gevraagde dienst van de informatiesamenleving»
wel degelijk een andere lading heeft dan «uitvoering van een contract waar de betrokkene
partij is». Zo vragen deze leden of het noodzakelijke uitlezen en plaatsen van gegevens
om een slim apparaat zoals een zelfrijdende auto te doen functioneren wel gedekt is
onder een «gevraagde dienst van de informatiesamenleving». Indien de Staatssecretaris
meent dat precies hetzelfde beoogd wordt, dan is het volgens de leden van de VVD-fractie
logisch dat zij er geen bezwaar tegen zou maken deze grond alsnog aan het concept
van de e-Privacyverordening toe te voegen. Het toevoegen van de contractsgrond aan het concept van de e-Privacyverordening
lijkt een «no-regret-move» voor de Staatssecretaris waarmee ze die onduidelijkheid
en rechtsonzekerheid bij ondernemingen weg kan halen. Is de Staatssecretaris daartoe
bereid?
Ten tweede stellen de leden van de VVD-fractie voor om aan artikel 8 een gecontroleerde
vorm van gerechtvaardigd belang, de plusvariant, toe te voegen. Artikel 8 van het
concept van de e-Privacyverordening kent, anders dan de AVG, niet het zogeheten gerechtvaardigd
belang voor een ondernemer. Een ondernemer maakt dan zelf de weging of het plaatsen
of uitlezen van informatie op gebruikers-devices gerechtvaardigd is, afgewogen tegen
de privacybelangen van zijn klant, gebruiker of werknemer. Deze grond om persoonsgegevens
te verwerken, kan hij volgens de AVG alleen inroepen indien er lage of te verwaarlozen
privacyrisico’s zijn voor de gebruiker. Anders mag het gewoonweg niet. Zo zouden cookies
die slechts bedoeld zijn om de inhoud van een online winkelmandje bij te houden wel
onder het gerechtvaardigd belang vallen, maar marketingcookies niet. Het is zeer strikt.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat het in het concept van de e-Privacyverordening
ontbreken van dit gerechtvaardigde belang als grond voor bedrijven om gegevens te
kunnen plaatsen of uitlezen in gevallen waar privacy vrijwel geen rol speelt, betekent
dat bedrijven gebruikers veelal zullen moeten vragen om toestemming. Dat leidt ertoe
dat consumenten met de komst van het «Internet of Things» – waarin steeds meer devices
verbonden zijn – steeds vaker «ja» moeten klikken, dus ook wanneer er geen noemenswaardig
privacyrisico bestaat. Dit zal er in de ogen van de leden van deze leden in toenemende
mate toe leiden dat gebruikers onverschillig «ja» klikken», zonder daadwerkelijk goed
gelezen te hebben wat de consequenties zijn. In jargon heet dit wel «consent fatigue»:
er treedt een sleetsheid op bij het geven van toestemming waardoor uiteindelijk in
de praktijk geen sprake meer van een bewuste wilsuiting van een individu, maar enkel
van het wegklikken van hinderlijke pop-ups. Omgekeerd: een wetgever die ook voor niet
privacygevoelige processen steeds toestemming voorschrijft, holt volgens deze leden
daarmee de facto de betekenis van toestemming als bewuste wilsuiting actief uit. Daarom
is gerechtvaardigd belang ook een belangrijke grond: waar voor gebruikers geringe
of geen privacyconsequenties bestaan, is toestemming niet nodig.
Als het een-op-een overnemen van gerechtvaardigd belang in de e-Privacyverordening
– zoals in de AVG – niet werkbaar is, zien de leden van de VVD-fractie twee mogelijke
oplossingen die bovendien technologieneutraal en toekomstbestendig zijn:
1. Gelimiteerd gerechtvaardigd belang. Het gerechtvaardigd belang wordt toegevoegd, maar
met een aangehechte levende zwarte lijst van processen waarvoor dit gerechtvaardigde
belang niet mag worden ingezet. Deze lijst wordt beheerd door de EDPB, het orgaan
van gezamenlijke privacytoezichthouders in Europa, dat ook expliciet de taak krijgt
om voor dit gelimiteerde gerechtvaardigd belang in de e-Privacyverordening uitspraken
te doen.
2. Een gecertifieerd gerechtvaardigd belang. Hierbij wordt door middel van een verplichte
Privacy Impact Assessment (PIA) bij de toezichthouder of een certificerende instantie
aangetoond dat inderdaad sprake is van geringe privacyconsequenties en dat is uitgesloten
dat bijzondere persoonsgegevens (een risicocategorie) worden verwerkt.
Op deze manier kunnen volgens de leden van de VVD-fractie ook toekomstige bedrijfsprocessen
die op dit moment nog onbekend zijn dynamisch gewogen worden op het moment dat zij
zich manifesteren. Zo biedt de wet borging van privacy, maar wel technologieneutraal,
toekomstbestendig en biedt zij ruimte aan innovatie in plaats van slechts de ons nu
bekende realiteit te stollen. Graag vragen deze leden een reactie op bovengenoemde
en vragen zij tevens of de Staatssecretaris bereid is dit op te brengen in het vervolg
van de onderhandelingen.
Ten derde stellen de leden van de VVD-fractie voor om het verwerken van gegevens op
basis van een wettelijke verplichting toe te voegen. In de AVG mogen partijen gegevens
verwerken indien zij daartoe wettelijk verplicht zijn. Dat ontbreekt nog in artikelen
6 en 8 van de het concept van de e-Privacyverordening. Dit zou bijvoorbeeld moeten
gelden voor alle data die vanuit maatschappelijke veiligheid verplicht moeten worden
verzameld door fabrikanten (denk bijvoorbeeld aan veiligheid van zelfrijdende auto’s).
Vanwege de veiligheid moeten deze gegevens, rekening houdend met de eisen van «privacy-by-design»,
zonder toestemming kunnen worden verzameld. Artikel 11 van het concept van de e-Privacyverordening
biedt daarvoor volgens deze leden een te smalle basis. Deelt de Staatssecretaris deze
mening en is de Staatssecretaris bereid dit in te brengen in het vervolg van de onderhandelingen
over de conceptverordening?
De leden van de VVD-fractie hebben tot slot nog de volgende vragen over de conceptverordening.
In verschillende versies van de Raadsstukken duikt in artikel 6 van het concept van
de e-Privacyverordening volgens deze leden een vreemde stijlfiguur op. Er is daar
weliswaar een soort grond «uitvoering van het contract» zoals in de AVG opgenomen,
maar alsnog dient extra toestemming van de gebruiker te worden verkregen (zelfs als
het expliciet om de uitvoering van een overeenkomst gaat, binnen die tijd en binnen
het gevraagde). Dit is dubbelop en bovendien innerlijk strijdig. Want indien iemand
dan toestemming terugtrekt, geldt dan het contract nog wel? Vindt de Staatssecretaris
dit ook vreemd en zou de Staatssecretaris dit willen amenderen?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris de verhouding tussen het
concept van de e-Privacyverordening en de wens van de Staatssecretaris om kunstmatige
intelligentie in Nederland stevig te versnellen ziet. Kunstmatige intelligentie heeft
behoefte aan grote hoeveelheden goed georganiseerde (daar heeft zo begrijpen deze
leden de AVG een positief effect) data zonder bias (dus geen gedeeltelijke datasets).
Steeds vaker zullen deze ook uit verbonden devices gaan komen. In hoeverre is het
regime op grond van de conceptverordening ondersteunend aan het verkrijgen van deze
grote hoeveelheden data zonder bias?
De leden van de VVD-fractie begrijpen aanvullend dat slimme foto-herkenningstechnologieën die proactief kinderpornografisch materiaal opsporen, maar ook
gebruikt worden om terroristisch materiaal te traceren, niet expliciet toegestaan
zijn onder het nieuwe e-Privacyregime van artikel 6. Deze leden verzoeken een reactie
van de Staatssecretaris, met daarbij het verzoek om expliciet het artikel mee te nemen
van de The Telegraph van 14 oktober 2018 over dat de EU de privacy van pedofielen
voorop zou stellen ten opzichte van het bestrijden van online kindermisbruik1.
De leden van de VVD-fractie zien mogelijkheden in een verwerkingsgrond als «ten behoeve
van de integriteit van een dienst». Is de Staatssecretaris bereid dit in te brengen
in het vervolg van de onderhandelingen over de conceptverordening? Deze leden vragen
of de Staatssecretaris in de vergelijking tussen de AVG en de e-Privacyverordening
meer detail kan ingaan op de volgende constateringen.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat in veel gevallen elektronische communicatiegegevens
tegelijkertijd weer persoonsgegevens zijn, waardoor de AVG eveneens (deels) van toepassing
is. Hoe verhouden de richtlijnen die bepalen wanneer een organisatie conform de AVG
een verplichte PIA moeten doen, komend vanuit de privacytoezichthouders en de Europese
koepel EDPR (waarbij voor elektronische communicatiedata, metadata, «Internet of Things»-data
en gegevens voor «online behavioral targeting» expliciet is bepaald dat voor verwerking
eerst een verplichte PIA nodig is), zich tot de verbijzondering die de e-Privacyverordening
bepaalt en is de laatste daarmee niet toch overbodig?
De leden van de VVD-fractie merken op dat uit onderzoek van het Oxford Reuters Institute
blijkt dat nieuwssites uit de Europese Unie 22 procent minder cookies plaatsen sinds
de AVG. Daarnaast hebben verschillende nieuwssites uit de Verenigde Staten (VS) hun
site ontoegankelijk gemaakt voor gebruikers uit de Europese Unie omdat het cookiebeleid
niet conform de bepalingen uit de AVG zou zijn. De AVG blijkt daarmee door te werken
in het domein van e-Privacy. Wat is de analyse van de Staatssecretaris over de doorwerking
van de AVG op een fenomeen als tracking cookies en noopt dit tot een eventuele heroverweging
op elementen uit de conceptverordening?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris in de reactie op de eerder
genoemde motie-Wörsdörfer stelt dat de e-Privacyverordening nodig is om te voorkomen
dat bedrijven mogen kijken in e-mails. Deze leden vragen hoe zich dat verhoudt tot
de AVG die een dergelijke toegang ook niet toestaat. Het Europese Hof van Justitie
oordeelt immers in de Digital Rights Ireland zaak uit 2014 dat toegang tot metagegevens
en inhoud een buitengewoon ernstige inbreuk op grondrechten is, zeker als dit profilering
mogelijk maakt. Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe de AVG en e-Privacyverordening
zich in dit kader tot elkaar verhouden?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris concreet kan aangeven wat
de gevolgen zijn van de voorgestelde herziening van de Richtlijn Hergebruik Overheidsinformatie?
Welk risico is er voor de Nederlandse kennisinstellingen? Kan de Staatssecretaris
ook ingaan welk risico er is voor bedrijven die zaken doen met de overheid en die
potentieel geconfronteerd gaan worden met het openbaar moeten maken van strategische
bedrijfsbelangen?
De leden van de VVD-fractie danken de Staatssecretaris voor het helder uiteenzetten
en toelichten van de pijlers en de inzet van het kabinet ten aanzien van implementatie
van de digitale interne marktstrategie. Deze leden vragen de Staatssecretaris echter
ook om oog te houden voor de uiteindelijke dagelijkse praktijk. Er bestaat een veelheid
aan nationale en/of lokale regels die de vrije interne markt beperken. Een voorbeeld
hiervan is het Franse verbod op reclame door apotheken. Dit hindert het vrije marktverkeer
van online apotheken. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke inzet en welke concrete
resultaten zij stuurt? Is de Staatssecretaris daarnaast bereid om samen met het bedrijfsleven
een analyse te maken van nationale/lokale hindernissen in de verschillende Europese
landen? Is de Staatssecretaris bereid de uitkomsten daarvan actief in te brengen in
de verdere implementatie van de digitale interne marktstrategie?
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de Telecomraad van 8 juni onder
het kopje «Herziening regelgevend kader voor elektronische communicatie» dat het bestaande
telecomkader is aangescherpt, zodat het voor telecombedrijven eenvoudiger wordt om
in de hele Europese Unie actief te zijn en netwerken uit te rollen. Heeft dit een
relatie met het wetsvoorstel meldingsplicht overnames in de Telecomsector? Zo ja,
hoe verhoudt de passage zich tot dat wetsvoorstel? Met betrekking tot het wetsvoorstel
meldingsplicht overnames in de Telecomsector hebben deze leden de vraag hoe het tijdspad
van dit wetsvoorstel eruit ziet. Kan de Staatssecretaris in het kader van deze wet
ook aangeven welke telecombedrijven, onderdelen van telecombedrijven en digitale infrastructuur
in Nederland er op dit moment in handen zijn van buitenlandse bedrijven en/of geleverd
worden door buitenlandse bedrijven? Kan de Staatssecretaris dit uitsplitsen per land
van herkomst?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn ten aanzien van de Verordening Digital Europa Programme
benieuwd of het voorstel er ook toe leidt dat Nederland minder afhankelijk wordt van
China en de VS. Ook lezen deze leden dat het akkoord niet zal gaan over de grootte
van het budget, aangezien dit onderwerp is van de horizontale onderhandelingen over
het Meerjarige Financiële Kader. Zij lezen echter ook dat het voorstel van de Europese
Commissie is om 9,2 miljard euro te investeren. Hoe verhoudt dit zich met elkaar?
Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting hierop. Zij lezen verder dat via
een netwerk van Digital Innovation Hubs bedrijven (in het bijzonder het mkb), overheden
en andere organisaties in de publieke sector toegang krijgen tot capaciteiten. Zou
de Staatssecretaris nader kunnen toelichten hoe het mkb hiervan kan gaan profiteren?
Deze leden lezen ook dat er nog een aantal discussiepunten zijn. Wat is de positie
van Nederland in deze discussiepunten? Zou de Staatssecretaris kunnen toelichten waarom
het hier om een bijzondere wetgevingsprocedure gaat?
De leden van de CDA-fractie vinden het met betrekking tot de herziening van de regels
over e-Privacy belangrijk dat zowel de eindgebruiker beschermd wordt en bedrijven
hun (innovatieve) werk kunnen blijven doen. Deze leden lezen dat de wijzigingen in
het e-Privacyregime voor innovatie en mkb, met de voorgelstede aanpassingen vanuit
de Raad, gering zijn. Zou de Staatssecretaris dit nader kunnen toelichten? Blijft
er met het huidige pakket genoeg ruimte om te kunnen innoveren? Krijgen bedrijven
bijvoorbeeld voldoende ruimte om applicaties verder te kunnen verbeteren en ontwikkelen
en ook weer nieuwe applicaties te kunnen maken? Hoe staat het met de limitatieve lijst
van uitzonderingen als het gaat om de vraag welke gegevens bedrijven kunnen gebruiken,
zal deze lijst niet snel door de actualiteit kunnen worden ingehaald? Kan de Staatssecretaris
bovendien aangeven of met dit pakket voorkomen wordt dat gebruikers voor elke functie
afzonderlijk toestemming moeten geven? Meer toestemming kan namelijk ook leiden tot
minder bescherming doordat gebruiker zonder te lezen akkoord gaan geven vanwege de
grote hoeveelheden toestemming die wordt gevraagd.
De leden van de CDA-fractie lezen verder in de geannoteerde agenda dat tijdens deze
Raad geen besluitvorming zal plaatsvinden. Kan de Staatssecretaris aangeven welke
procesopties op tafel liggen met betrekking tot het bepalen van de voortgang van het
vervolgproces en wat de voorkeur van Nederland hierbij is?
De leden van de CDA-fractie lezen ten aanzien van de Herziening Richtlijn Hergebruik
Overheidsinformatie dat het doel van de High Value Datasets is om de ontwikkeling
van kunstmatige intelligentie te vereenvoudigen en daarmee de data-economie te stimuleren.
Deze leden vragen of hierbij ook naar de ethische kanten van kunstmatige intelligentie
wordt gekeken. De Staatssecretaris geeft verder in de geannoteerde agenda aan dat
Nederland in de onderhandelingen heeft aangegeven dat er meer duidelijkheid moet komen
op een aantal elementen. Is die duidelijkheid er inmiddels en is het resultaat van
die duidelijkheid naar wens van Nederland?
De leden van de CDA-fractie danken de Staatssecretaris dat Nederland in overeenstemming
met de motie-Paternotte c.s. over verplichte certificering (Kamerstuk 21 501-30, nr. 422) in de Raad ervoor heeft gepleit om in de verordening inzake ENISA (EU Cybersecurity
Agency) en cybersecurity certificering de mogelijkheid te creëren om in de toekomst
verplichte certificering mogelijk te maken voor producten, processen en/of diensten,
die in bijzonder kwetsbaar blijken vanwege zwakke veiligheid. Welke argumenten werden
in de Raad gegeven door landen die hier geen voorstander van zijn om Nederland hierin
niet te steunen? Neemt de steun wel toe hiervoor bij andere lidstaten in vergelijking
met het verleden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris ook in de komende Telecomraad
te pleiten voor een verbod op cookiemuren in lijn met de motie-Verhoeven (Kamerstuk
21 501-33, nr. 711) en de Kamer in het verslag te informeren over de verhouding in de Raad op dit punt.
Mogen deze leden ervanuit gaan dat de Staatssecretaris zich ook in de toekomst voor
dit voorstel blijft inzetten, zoals ook het geval is met de motie-Paternotte c.s.
(Kamerstuk 21 501-30, nr. 422)?
De leden van de D66-fractie lezen dat het Roemeens voorzitterschap haar werkprogramma
tijdens de Raad zal presenteren. Zij hechten er belang aan dat de Europese besluitvorming
over de beschikbaarstelling van de band van 26 gigahertz (GHz) voor onder andere 5G
en andere bedrijfsspecifieke toepassingen zo spoedig mogelijk wordt gestart, zodat
deze in 2020 aan de markt ter beschikking kan worden gesteld. Kan de Staatssecretaris
hierop aandringen tijdens de Raad? Deze leden willen wijzen op het belang van deze
band voor 5G-hotspots, maar ook voor bedrijfsspecifieke toepassingen binnen bijvoorbeeld
de sector Programme Making and Special Events (PMSE). Deze sector moet als gevolg
van de toenemende drukte op het spectrum voldoende alternatieven houden voor haar
activiteiten. Kan de Staatssecretaris de Kamer informeren over het tijdpad ten aanzien
van de besluitvorming over de 26 GHz-band?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben zeer geïnteresseerd de documenten ter voorbereiding
van de Telecomraad gelezen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met de aandacht voor digitalisering in
Europa en het daarmee gepaard gaande Digital Europe Programme. Graag zien deze leden
dat de Digital Innovation Hubs zoals beschreven naast de publieke sector binnen het
bedrijfsleven met name ten goede komen aan het mkb, inclusief startups en scale-ups.
Hoe gaat de Staatssecretaris zich sterk maken binnen de Raad om dit te garanderen?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben begrepen dat de Raad er lang over doet om
een standpunt in te nemen met betrekking tot het voorstel om de huidige e-Privacyverordening
te vervangen door een nieuwe verordening. Het Europees parlement heeft hier al in
2017 zijn standpunt over ingenomen en deze leden vragen dan ook waarom het voor de
Raad zo moeilijk is. Kan de Staatssecretaris daarnaast ook wat meer inzicht geven
in de onderhandelingen die plaatsvinden? Een van de zaken waar deze leden moeilijkheden
voorzien is het toekomstbestendig maken van de nieuwe verordening. Speelt deze nieuwe
verordening wel genoeg in op innovaties? Hoe gaat de Staatssecretaris zich hier sterk
voor maken?
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie wie toezicht gaat houden op de
nieuwe wetgeving. Kan de Staatssecretaris daar wat meer over zeggen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden
hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het voorstel voor de
Verordening Digital Europe Programme niet besproken zal worden met het Europees parlement
en de Europese Commissie. Ondanks dat deze leden positief zijn over het opbouwen van
de digitale capaciteiten van Europese landen en Nederland in het bijzonder, zijn deze
leden benieuwd naar hoe de verdere besluitvorming over en uitvoering van het programma
zal plaatsvinden. Tevens zijn zij benieuwd welke Nederlandse programma’s naar verwachting
aanspraak zullen of kunnen maken op financiering vanuit het programma.
De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland onder voorwaarden
positief is over de oprichting van een Europees Cybersecurity Competence Centre. Deze
leden vragen de Staatssecretaris aan te geven waarom een afzonderlijk centrum noodzakelijk
is en waarom dit niet bij een van de bestaande centra gerealiseerd kan worden en waarom
dit onder de vleugels van de Europese Commissie zou moeten plaatsvinden. Tevens vragen
zij de Staatssecretaris te reflecteren op bestaande Europese agentschappen en of op
basis van eerdere ervaringen is te verwachten dat een dergelijk kenniscentrum zich
afdoende van haar taak kan kwijten.
De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van het gebruik van open standaarden
en de noodzaak tot het creëren van open datasets bij de herziening van de richtlijn
hergebruik overheidsinformatie. Deze leden vragen de Staatssecretaris of de herziening
ertoe zal leiden dat niet alleen de Europese industrie en andere commerciële organisaties
zullen profiteren, maar dat ook burgers en het maatschappelijk middenveld gebruik
kunnen maken van de datasets die zullen voortvloeien uit de aanpassing van de richtlijn.
De leden van de SP-fractie staan in beginsel positief tegenover het standpunt van
het kabinet dat de organisatie voor de registratie van het.eu-topleveldomein een non-profitorganisatie
moet zijn en dat deze moet zijn gescheiden van de domeinnaamverkoop. Deze leden vragen
de Staatssecretaris toe te lichten hoe het loslaten van deze zogenaamde verticale
scheiding zal worden vormgegeven, of dit tot een nieuwe entiteit zal leiden die het
domein gaat beheren en of het gevolgen heeft voor het functioneren van de Stichting
Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN).
II Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.