Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 087 Wijziging van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de invoering van de Wzd-functionaris
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
Dit wetsvoorstel is aangekondigd in de brief van 18 december 2017 aan de Eerste Kamer
der Staten-Generaal.1 Het bevat een tweetal aanpassingen van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten, het herstel van een per abuis vervallen artikel
in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en voorstellen tot wijziging van
de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de Wet toelating zorginstellingen
om orthopedagogen-generalist op te nemen in de lijst van registerberoepen. Deze memorie
van toelichting wordt ingediend mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, de
Minister voor Medische Zorg en de Staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport.
§ 1 Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
§ 1.1 Functievervulling van Wzd-arts uitbreiden naar gezondheidszorgpsycholoog en
orthopedagoog-generalist; «Wzd-arts» wordt «Wzd-functionaris».
De Tweede Kamer heeft het amendement van mevrouw Leijten tot invoering van de figuur
van Wzd-arts in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten (hierna: Wzd) aangenomen.2 Zoals tijdens de plenaire behandeling in de Eerste Kamer door de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (hierna: VWS) is opgemerkt, heeft de figuur van de Wzd-arts de Wzd
beter gemaakt, omdat deze een extra waarborg biedt voor kwalitatief goede zorg en
de positie van de cliënt wordt versterkt. Artsen kunnen namelijk een waardevolle rol
vervullen bij het voorkomen dan wel beperken van onvrijwillige zorg, bijvoorbeeld
als er een somatische oorzaak ten grondslag ligt aan het probleemgedrag van een cliënt.
Veldpartijen wijzen echter op een praktisch bezwaar ten aanzien van het voorschrift
dat deze figuur altijd een arts zou moeten zijn. In met name de gehandicaptensector
zou dit zijn doel voorbijschieten. Binnen de verstandelijk gehandicaptensector (hierna:
VG-sector) is er namelijk vaak geen medische problematiek aan de orde en dus ook geen
relatie tussen cliënt en arts. Onvrijwillige zorg wordt in deze sector als regel niet
op medische gronden ingezet maar vanuit pedagogische dan wel gedragsmatige overwegingen.
Te denken valt aan het afsluiten van bepaalde ruimtes, zoals de keuken, om ongelukken
met vuur te voorkomen, of het aan de ketting leggen van de fiets van cliënt, indien
hij, tegen gemaakte afspraken in, steeds zonder begeleiding de openbare weg op fietst
en herhaaldelijk is gebleken dat hij daarbij gevaar veroorzaakt voor hemzelf en voor
het overige verkeer. Ook kan gedacht worden aan het beperken van sociale contacten
in geval van loverboyproblematiek of het begrenzen van het gebruik van internet en
social media. Gedragskundigen zijn in de regel in die situaties net zo goed als artsen
in staat om te kunnen beoordelen wat nodig is.
Reden dat volgens de nu luidende wettekst (artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van
de Wzd) alleen artsen de rol van de Wzd-arts kunnen vervullen, is dat artsen, anders
dan gedragskundigen, in staat zijn om medische oorzaken uit te kunnen sluiten die
eventueel ten grondslag liggen aan onbegrepen gedrag. Ook dit rechtvaardigt bij nadere
beschouwing echter niet de keuze om de functie van eindverantwoordelijke in het stappenplan
uitsluitend bij een arts te beleggen. Juist om te voorkomen dat er te snel voorbij
wordt gegaan aan eventuele somatische of psychomedische problematiek van de cliënt
is de betrokkenheid van artsen reeds goed geborgd in het stappenplan. De Wzd bepaalt
in artikel 10, derde lid, dat indien de zorgverantwoordelijke overweegt onvrijwillige
zorg in het zorgplan op te nemen en zelf geen arts is, de instemming van een bij de
zorg betrokken arts noodzakelijk is als het gaat om:
a) het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede doorvoeren van medische controles
of andere medische handelingen en overige therapeutische maatregelen;
b) beperken van de bewegingsvrijheid;
c) insluiting.
De instemming van een bij de zorg betrokken arts is, op grond van datzelfde artikel,
eveneens noodzakelijk indien een cliënt wilsonbekwaam is en hij of zijn vertegenwoordiger
zich niet verzetten tegen het opnemen in het zorgplan van:
a) het toedienen van medicatie die van invloed is op het gedrag of de bewegingsvrijheid
van de cliënt, indien die medicatie niet wordt toegediend overeenkomstig de geldende
professionele richtlijnen,
b) een maatregel die tot het gevolg heeft dat de cliënt enige tijd in zijn bewegingsvrijheid
wordt beperkt, of
c) de mogelijkheid tot insluiting.
Bij al deze belangrijke beslissingen is dus steeds een arts betrokken; het daarnaast
wettelijk voorschrijven van een Wzd-arts is bij deze beslissingen dubbelop.
Daar komt nog bij dat het voorschrift dat het altijd om een arts moet gaan extra kosten
en bijkomende administratieve lasten met zich brengt. Bij instellingen in de gehandicaptensector
zijn over het algemeen voldoende gedragskundigen beschikbaar. Artsen zijn daarentegen
in die sector beperkter beschikbaar. Ook heeft niet iedere instelling een arts in
dienst. In de huidige situatie is het veelal zo dat in dergelijke – vaak de kleinere
– VG-instellingen waar geen arts in dienst is, de medische zorg in handen is van de
huisarts, waarbij bij doelgroep specifieke gezondheidsproblemen een Arts Verstandelijk
Gehandicapten (AVG) wordt geconsulteerd. Daarnaast is het aantal artsen dat momenteel
als AVG werkt, beperkt. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om de beschikbare capaciteit
aan AVG-deskundigheid efficiënter aan te wenden en effectiever te benutten.
Al met al wordt dus voorgesteld om de functie van Wzd-arts niet uitsluitend door artsen
te laten vervullen, maar om aan zorgaanbieders de keuze te laten deze functie te beleggen
bij een gezondheidszorgpsycholoog (hierna: gz-psycholoog) of een orthopedagoog-generalist.
Daarom is de naam «Wzd-arts» niet meer toereikend. Voorgesteld wordt om deze figuur
«Wzd-functionaris» te noemen.
Een belangrijke waarborg onder de huidige Wet bijzondere opnemingen psychiatrische
ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz), die ook impliciet is opgenomen in de Wzd, is het
feit dat een arts ingeschreven is in een register als bedoeld in artikel 3 van de
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG), en daarmee
onderworpen is aan het publiekrechtelijk geregeld tuchtrecht. Voor gz-psychologen
bestaat eveneens zo’n register, dus ook op de gz-psycholoog is het publiekrechtelijk
geregeld tuchtrecht van toepassing.
Vanuit de VG-sector is de wens aangegeven dat ook de orthopedagoog-generalist Wzd-functionaris
kan zijn. Tijdens de behandeling van de Wzd in de Eerste Kamer is van de zijde van
de regering aangegeven dat de orthopedagoog-generalist als Wzd-functionaris zou kunnen
optreden, mits dit beroep in artikel 3 van de Wet BIG is opgenomen, en er daarmee
wordt voldaan aan de belangrijke waarborg van het publiekrechtelijk geregeld tuchtrecht.
Dit wetsvoorstel neemt daarom ook de orthopedagoog-generalist op in artikel 3 van
de Wet BIG. Daarvoor wordt een korte omschrijving van het deskundigheidsgebied van
de orthopedagoog-generalist opgenomen. De orthopedagoog-generalist wordt door de opname
in de Wet BIG onderworpen aan het publiekrechtelijk geregeld tuchtrecht van de Wet
BIG. Zie verder onder §3 van deze toelichting.
§ 1.2 Externe deskundigheid
De Wzd kenmerkt zich door de multidisciplinaire insteek en het via het stappenplan
vergroten van de kring van betrokken zorgprofessionals naarmate onvrijwillige zorg
wordt overwogen en wordt toegepast. De wetgever acht onafhankelijk advies van een
externe deskundige partij met een frisse blik van groot belang ingeval de cliënt,
of in voorkomende gevallen zijn vertegenwoordiger, niet instemt met het opnemen van
onvrijwillige zorg in het zorgplan.3 Om die reden is in artikel 11 van de Wzd opgenomen dat in een voorkomend geval de
zorgverantwoordelijke een second opinion vraagt aan een extern deskundige.
Voortschrijdend inzicht heeft met zich meegebracht dat enerzijds het inschakelen van
de externe deskundige onontbeerlijk is als het gaat om het vergroten van het lerend
vermogen van de zorgverleners. Anderzijds echter zal de inschakeling van externe deskundigheid
voordat de daadwerkelijke toepassing van de onvrijwillige zorg plaatsvindt, niet per
definitie leiden tot betere zorgverlening. Dit omdat de Wzd-arts (Wzd-functionaris) al betrokken is bij het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan.
De Wzd-arts (Wzd-functionaris) beoordeelt immers of het zorgplan voldoet aan het uitgangspunt
dat onvrijwillige zorg zoveel mogelijk wordt voorkomen, en kan het zorgplan door de
zorgaanbieder aan laten passen. Dit in tegenstelling tot de externe deskundige. Het
is dan maar de vraag of het inschakelen van een externe deskundige aan de voorkant
nog wat kan toevoegen. Wat wel zeker is, is dat het altijd moeten inschakelen van
een externe deskundige tot een toename van uitvoeringslasten voor de zorgaanbieder
zal leiden. De betrokkenheid van de externe deskundige heeft evenwel grote meerwaarde
ingeval het de zorgverantwoordelijke en alle tot dan toe betrokken zorgprofessionals
niet is gelukt om de onvrijwillige zorg binnen de gestelde termijnen van artikel 10
Wzd af te bouwen. Daarom stelt de regering voor om de betrokkenheid van de externe
deskundige tot die situatie te beperken. Een en ander doet niet af aan de mogelijkheid
om een externe deskundige in een eerder stadium te betrekken, als de zorgverantwoordelijke
dat nodig acht.
§ 2 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) is met de indiening
van de tweede nota van wijziging per abuis artikel 14:4 (oud) komen te vervallen.4 In dat artikel waren voor het Openbaar Ministerie bijzondere bevoegdheden opgenomen
ten behoeve van een snelle en effectieve opsporing van personen die zich aan de tenuitvoerlegging
van een opgelegde zorgmachtiging of crisismaatregel hebben onttrokken en ten aanzien
van wie het ernstige vermoeden bestaat dat zij in levensgevaar verkeren of een ernstig
delict zullen plegen. Aangezien het nog steeds noodzakelijk is dat deze personen op
de kortst mogelijke termijn worden opgespoord zodat de verplichte zorg alsnog ten
uitvoer kan worden gelegd of kan worden voortgezet, wordt voorgesteld dit artikel
weer (alleen daar waar nodig geactualiseerd) in te voegen aan de Wvggz. De bijzondere
bevoegdheden die ten behoeve van de opsporing van betrokkene kunnen worden ingezet,
worden in het eerste lid van het voorgestelde artikel 13:3a limitatief opgesomd.
§ 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
§ 3.1 De orthopedagoog-generalist
In 2013 heeft de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijsdeskundigen (hierna:
NVO) verzocht om opname van het beroep orthopedagoog-generalist in artikel 3 van de
Wet BIG. De Tweede Kamer is erover geïnformeerd dat dit verzoek zal worden beoordeeld
aan de hand van de criteria voor regulering van een beroep via de Wet BIG.5 Deze criteria zijn uiteengezet in de reactie van het kabinet op de evaluatie van
de Wet BIG.6 Toepassing van de criteria voor regulering van een beroep via de Wet BIG leidt tot
het voorstel om de orthopedagoog-generalist, ter bevordering van de kwaliteit van
de beroepsuitoefening en patiëntveiligheid, op te nemen in artikel 3 van de Wet BIG.
Door deze opname wordt tevens mogelijk gemaakt dat de academisch geschoolde orthopedagoog-generalist
de functie van Wzd-functionaris kan vervullen, omdat daarmee wordt voldaan aan het
vereiste zoals dat tijdens de behandeling van de Wzd in de Eerste Kamer aan de orde
kwam, te weten dat de orthopedagoog-generalist moet vallen onder het publiekrechtelijke tuchtrecht.7
§ 3.2 De beroepsuitoefening van de orthopedagoog-generalist
Als eerste criterium voor regulering van een beroep via de Wet BIG geldt dat de beroepsuitoefening
zich op de individuele gezondheidszorg moet richten. De activiteiten van de beroepsuitoefening
hebben dus rechtstreeks betrekking op een persoon en zijn gericht op het bevorderen
en bewaken van de gezondheid van een individuele zorgvrager. Het is hierbij van belang
dat de kern van het beroep de directe patiëntenzorg betreft. Er moet daadwerkelijk
regelmatig contact zijn met patiënten.
Een orthopedagoog-generalist behandelt vraagstukken op het gebied van stoornissen
of beperkingen in leren, ontwikkeling en gedrag die voortkomen uit aanleg of omgevingsfactoren,
ten aanzien van een kwetsbare persoon in een pedagogische afhankelijkheidsrelatie.8 Het betreft doorgaans kinderen en jongeren en (jong) volwassenen met een verstandelijke
beperking.
Het doel van de behandeling van de orthopedagoog-generalist is dat de zorgvrager leert
omgaan met de gevolgen van een bepaalde stoornis dan wel een verstandelijke beperking.
De behandeling richt zich op het ondersteunen van de ontwikkeling bij verstoord gedrag
en het ondersteunen van sociale vaardigheden dan wel het begeleiden van de ontwikkeling
en kwaliteit van leven bij een verstandelijke beperking.
Bij de behandeling door de orthopedagoog-generalist worden ouders of verzorgers, leerkrachten
of andere verantwoordelijke verwanten en professionals betrokken. Hen wordt bijvoorbeeld
geleerd hoe om te gaan met de stoornis van de zorgvrager en de zorgvrager wordt geleerd
zich te bewegen binnen gezin, familie, vrienden en school met als doel diens gezondheid
te bevorderen of te bewaken.
Gelet op voorgaande kunnen de werkzaamheden van de orthopedagoog-generalist beschouwd
worden als rechtstreeks betrekking hebbend op het bevorderen en bewaken van de gezondheid
van een individuele zorgvrager. De beroepsuitoefening van de orthopedagoog-generalist
is daarmee gericht op de individuele gezondheidszorg. Daarmee is voldaan aan het eerste
criterium om het beroep van orthopedagoog-generalist via de Wet BIG te kunnen reguleren.
§ 3.3 Positie van de orthopedagoog-generalist binnen de individuele gezondheidszorg
Als volgend criterium voor regulering via de Wet BIG geldt dat sprake moet zijn van
een breed basisberoep, en niet om een functie of specialisme. Ook moet het deskundigheidsgebied
van het beroep voldoende uitontwikkeld zijn en moet het onderscheidend zijn van andere
beroepen.
Artikel 3 van de Wet BIG kent al de beroepen van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut.
Deze beroepen zijn met de orthopedagoog-generalist verwant omdat ook deze beroepen
zich richten op de geestelijke gezondheid van een zorgvrager. Het onderscheid tussen
de orthopedagoog-generalist enerzijds en de gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut anderzijds,
ligt in de focus van de behandeling. Deze ligt bij de orthopedagoog-generalist op
de opvoedings- en ontwikkelingscontext van de zorgvrager, en bij de gezondheidszorgpsycholoog
en psychotherapeut op diens stoornis. De orthopedagoog-generalist heeft in dit licht
een voldoende te onderscheiden positie binnen de individuele gezondheidszorg.
§ 3.4 Borging van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en de patiëntveiligheid
Als de kwaliteit van de beroepsuitoefening op andere wijze geborgd kan worden of er
geen substantiële risico’s voor de patiëntveiligheid zijn, is regulering van een beroep
via de Wet BIG niet noodzakelijk. Hierbij is de mate van professionele zelfstandigheid
van de beroepsgroep een belangrijk aspect en is relevant of de beroepsgroep vrij toegankelijk
is (bij vrije toegankelijkheid is een voor het publiek herkenbare, eenduidige, titel
immers relevant). Vervolgens is dan de vraag of bescherming via het lichte of zware
regime passend is. Het lichte regime kent een beschermde opleidingstitel. Deze mag
gevoerd worden als een opleiding is afgerond die voldoet aan de bij of krachtens de
Wet BIG gestelde eisen. Het zware regime is aan de orde wanneer de beroepsgroep zelfstandig
voorbehouden handelingen moet kunnen verrichten («voorbehouden handelingen-criterium») of om andere redenen noodzaak is tot toepassing van het tuchtrecht
(«tuchtrecht-criterium»). Dit laatste is onder andere het geval indien de patiënt
zich in een zeer afhankelijke en kwetsbare positie ten opzichte van de beroepsbeoefenaar
bevindt. Zoals hiervoor reeds is besproken, behandelt de orthopedagoog-generalist
– in de persoon van kinderen en jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking
– afhankelijke en kwetsbare zorgvragers.
Voor zover de werkzaamheden van een orthopedagoog-generalist zich binnen het domein
van de Jeugdwet bevinden, worden die werkzaamheden verricht aan de hand van de norm
van de verantwoorde werktoedeling. Die norm houdt in dat toedeling van taken geschiedt
aan in het Kwaliteitsregister Jeugd ingeschreven beroepsbeoefenaren. In dat register
kunnen orthopedagogen-generalist, kinder- en jeugdpsychologen en jeugd- en gezinsprofessionals
worden ingeschreven. Jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en de colleges
van burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat de taken worden uitgevoerd
door of onder verantwoordelijkheid van een in het kwaliteitsregister ingeschreven
beroepsbeoefenaar. Daarvan mag worden afgeweken indien dat niet nadelig is voor de
kwaliteit van de hulpverlening. Het register bevordert en handhaaft de kwaliteit van
de beroepsbeoefening binnen het jeugddomein.9 Doorhaling van de inschrijving van het Kwaliteitsregister Jeugd heeft formeel slechts
gevolgen voor het werken in het jeugddomein.
Een orthopedagoog-generalist die zich bezighoudt met jeugdigen die de leeftijd van
18 jaar hebben bereikt en met (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking hoeven
zich formeel echter niet in het Kwaliteitsregister Jeugd te registreren.
Ook voor zover orthopedagogen-generalist buiten de jeugdhulp werken, wordt niet voorzien
in borging van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. De regering meent, mede gelet
op de kwetsbare kring van zorgvragers van de orthopedagoog-generalist, dat deze tekortkoming
kan worden opgeheven door de orthopedagoog-generalist te reguleren via het zware regime
(artikel 3 van de Wet BIG). Door deze regulering zullen de eisen van periodieke registratie
gelden, die zullen bijdragen aan kwaliteitsbevordering en aan de patiëntveiligheid.
Ook wordt het tuchtrecht van toepassing. Door toepassing van dit tuchtrecht kan de
orthopedagoog-generalist van de beroepsuitoefening worden uitgesloten.
Veel beroepen die gereguleerd zijn via het zware regime kennen de bevoegdheid tot
het verrichten van voorbehouden handelingen. De twee reeds bestaande gereguleerde
beroepen (gz-psycholoog en psychotherapeut) in het zware regime binnen de geestelijke
gezondheidszorg kennen deze bevoegdheid niet. Het is evenmin de bedoeling om aan de
orthopedagoog-generalist de bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden handelingen
toe te kennen.10
§ 3.5 Toegang tot het register van orthopedagogen-generalist
Op dit moment werken zo’n 1400 mensen als orthopedagoog-generalist. Het merendeel
van de orthopedagogen-generalist is in onderwijs-, jeugdhulp- gehandicaptenzorg- en
ggz-instellingen actief. Orthopedagogen-generalist werken daarbij zowel als zelfstandige
als in loondienst.
Net als bij de overige beroepen van artikel van artikel 3 van de Wet BIG, zullen bij
algemene maatregel van bestuur de eisen worden vastgelegd waaraan de opleiding moet
voldoen, wil het getuigschrift daarvan toegang geven tot inschrijving in het register
van orthopedagogen-generalist. In dit zogenaamde opleidingsbesluit wordt daarbij vastgelegd
welk onderwijs aan de orde moet komen om het gebied van deskundigheid van de orthopedagoog-generalist
te verwerven. Het opleidingsbesluit zal in overleg met de betrokken beroepsgroepen
worden opgesteld.
§ 3.6 Beheer van het register van orthopedagogen-generalist
Als agentschap van het Ministerie van VWS draagt het CIBG zorg voor het beheer van
het BIG-register. Het BIG-register geeft duidelijkheid over de bevoegdheid van zorgverleners
om de kwaliteit van de zorgverlening te borgen.
Het wetsvoorstel beoogt het beroep van orthopedagoog-generalist op te nemen in artikel
3 van de Wet BIG. Een nieuw BIG-beroep betekent een uitbreiding van de informatie
in het BIG-register en de functionaliteiten van het registratiesysteem. Gegevensuitwisseling
zal op dezelfde wijze plaatsvinden als nu het geval is bij de andere registers. Er
zijn wel aanpassingen aan het ICT-systeem vereist. De benodigde aanpassingen zijn
uitvoerbaar en kunnen voor inwerkingtreding van het register worden gerealiseerd.
§ 4 Consultatie
In de periode van eind december 2017 tot medio februari 2018 is een wijziging van
de Wet BIG via internet geconsulteerd. In het geconsulteerde voorstel werd onder meer
voorgesteld de orthopedagoog-generalist als basisberoep op te nemen in de Wet BIG.
Uit deze consultatie kwam een divers beeld naar voren. Een deel van de respondenten
(veelal zelf orthopedagogen-generalist) is voor regulering van de orthopedagoog-generalist.
Deze respondenten ondersteunen de regulering met name vanwege de mogelijkheid tot
het kunnen doorbehandelen na het 18e levensjaar en de beroepstrots. Een ander deel
van de respondenten is voor regulering, mits ook beroepen in het verlengde van de
orthopedagoog-generalist worden gereguleerd via de Wet BIG. Anderzijds zijn er ook respondenten
tegen het reguleren van de orthopedagoog-generalist. Redenen daarvoor zijn dat het
beroep van orthopedagoog-generalist te veel overlap heeft met reeds bestaande beroepen
in de Wet BIG en dus onvoldoende aan het criterium «onderscheidend» zou worden voldaan.
Naar aanleiding van de internetconsultatie leek opname in de Wet BIG op dat moment
niet opportuun en is dit ook niet opgenomen in het wetsvoorstel-BIG II dat uiteindelijk
voor advisering is aangeboden aan de Raad van State.
Een concept van het onderhavige wetsvoorstel, zonder de voorgestelde regulering van
de og, is geconsulteerd van half februari tot en met half maart 2018. Daarin was het
voorstel tot regulering van de orthopedagoog-generalist nog niet opgenomen.
In de geconsulteerde versie van het wetsvoorstel stond opgenomen dat Wzd-functionaris
kunnen zijn een ter zake kundige arts of degene die een geregistreerd beroep uitoefent
als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG en die behoort tot een bij regeling van Onze
Minister aangewezen categorie van deskundigen. Voor die aanpassingen van de Wzd waarin
de functie van Wzd arts ook open wordt gesteld voor andere BIG-geregistreerde beroepen, was er draagvlak
bij de NVO (die er bij haar reactie vanuit zal zijn gegaan dat dit beroep in artikel
3 van de Wet BIG zal worden opgenomen), de NVGzP (Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie
en haar specialismen), Actiz, VGN en Philadelphia (zorgaanbieder). Bij de artsenkoepels
Verenso, LHV/InEen, (verenigingen van (gespecialiseerde) artsen) en de NVAVG bestaat
geen draagvlak. NVAVG en Verenso wijzen erop dat de reden om de Wzd-arts toe te voegen
aan de Wzd het vergelijkbaar te maken van de rechtsbescherming voor cliënten met de
geneesheer-directeurfunctie in de Wvvgz was. Zij menen dat dit voorstel afbreuk doet
aan de rechtsbescherming van psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
LHV/InEen geven aan dat dit voorstel een risico betekent voor de patiëntveiligheid
in deze sectoren, omdat voordat onvrijwillige zorg wordt toegepast, allereerst medische
gronden voor onrustgedrag moeten worden uitgesloten. Hiervoor ligt volgens hen de
deskundigheid uitsluitend bij een arts. Met name LHV/InEen geven aan dat door de uitbreiding
van deskundigen de medische zorg in de thuissituatie «een groter gevaar loopt». Zij
wijzen erop dat de huisarts dan als eindverantwoordelijke voor de zorg ook verantwoordelijk
wordt voor onvrijwillige zorg, die is ingezet zonder dat door de Wzd-arts gekeken
is naar de invloed hiervan op de gezondheidstoestand van de patiënt. Genoemde artsenkoepels
menen dat gz-psychologen en gedragswetenschappers een goede rol kunnen vervullen als zorgverantwoordelijke
of extern deskundige, maar niet als Wzd-arts.
NVAVG stelt in dit verband voor om de regie over het toezicht houden op onvrijwillige
zorgverlening en onvrijwillige opneming bij de Wzd-arts te laten, en deze de bevoegdheid
te geven een aantal taken te delegeren naar een BIG geregistreerde gedragsdeskundige.
Gelet op de reeds aanwezige waarborgen voor de instemming van een bij de zorg betrokken
arts bij de in artikel 10, derde lid, genoemde zorgvormen, alsmede op de overweging
om de beschikbare artsencapaciteit zo efficiënt mogelijk aan te wenden en zo effectief
mogelijk te benutten ten behoeve van cliënten met (overwegend) medische problematiek,
neemt de regering dit voorstel niet over. Wat betreft de rechtsbescherming van cliënten
is de regering van mening dat deze goed geborgd blijft. Waar het om gaat is dat het
besluit van de zorgverantwoordelijke om onvrijwillige zorg toe te passen door een
onafhankelijk functionaris getoetst wordt. Deze onafhankelijke rol kan zowel door
een arts als door een gz-psycholoog worden vervuld, zonder dat dit afdoet aan de mate
van rechtsbescherming. De onafhankelijkheid van de Wzd-functionaris wordt geborgd door artikel 2, derde lid. Overigens eist de Wzd dat bij bepaalde vormen
van onvrijwillige zorg altijd de toestemming van een arts noodzakelijk is. Het gaat hier om de zorgvormen als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, onder a, b of c, van de Wzd.
Mede naar aanleiding van de reacties uit de internetconsultatie op het onderhavige
wetsvoorstel en het zwaarwegende belang van een adequate rechtsbescherming bij de
toepassing van onvrijwillige zorg voor deze kwetsbare doelgroep, is besloten alsnog
een wijziging van de Wet BIG voor te stellen, waarmee de orthopedagoog-generalist
als basisberoep in de Wet BIG wordt opgenomen.
Voor de aanpassing van het stappenplan van de Wzd bestaat over het algemeen breed draagvlak. Enkele organisaties hebben de suggestie
gedaan het stappenplan op ook andere punten aan te passen. Vanwege het evenwicht tussen
rechtsbescherming en praktische uitvoerbaarheid is het stappenplan niet verder aangepast.
Ten aanzien van het weggevallen artikel in de Wvggz zijn uitsluitend positieve reacties binnengekomen.
§ 5 Toezicht en handhaafbaarheidstoets van de inspectie
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is belast met het toezicht op de Wzd, Wvggz
en de Wet BIG. De IGJ heeft desgevraagd een Toezicht- en Handhaafbaarheidstoets (hierna:
T&H-toets) uitgevoerd. Onderhavig wetsvoorstel is volgens de IGJ uitvoerbaar. De toets
heeft niet geleid tot aanpassingen van dit wetsvoorstel. De versie van dit wetsvoorstel
die voor de T&H-toets aan de IGJ is voorgelegd, bevatte geen artikelen om de orthopedagoog-generalist
op te nemen in artikel 3 van de Wet BIG.
Deze artikelen waren wel opgenomen in de voorgestelde wijziging van de Wet BIG die
via internet is geconsulteerd (zie § 4). Naar aanleiding van dit voorstel heeft de
IGJ eveneens een T&H-toets uitgevoerd. Uit deze toets blijkt dat het toezicht op de
beroepsuitoefening van de orthopedagoog-generalist past binnen de bestaande capaciteit.
Derhalve zijn er geen extra mensen, middelen en bevoegdheden nodig.De IGJ heeft verder
opgemerkt dat effectieve handhaving vraagt om helder te onderscheiden vakgebieden
met heldere beroepsnormen voor zowel toetreding tot het beroep als de feitelijke beroepsuitoefening
zodat duidelijk is op welke (beroeps)verantwoordelijkheden een zorgverlener kan worden
aangesproken. Dit onderscheid is in de paragrafen hierboven toegelicht.
§ 6 Gevolgen voor de regeldruk
§ 6.1 Wijzigen van de Wzd
De in dit wetsvoorstel beoogde aanpassingen van de Wzd leiden naar verwachting tot
vermindering van de regeldruk bij zorgaanbieders.
Het voorstel om aan zorgaanbieders de keuze te laten de functie van Wzd-functionaris
te beleggen bij artsen, gz-psychologen of orthopedagogen-generalist zal een lagere regeldruk bewerkstelligen dan bij de thans luidende
wettekst het geval zou zijn geweest. Zorgaanbieders waar vanwege de aard van de zorgverlening
niet altijd een arts is betrokken, zouden volgens de Wzd anders specifiek op zoek
moeten naar een arts die binnen hun organisatie de rol van Wzd-functionaris zou kunnen
vervullen. Met name binnen de VG-sector is dit regelmatig aan de orde. Het voorliggende
voorstel laat hen echter de ruimte om voor een functionaris te kiezen die veelal reeds
binnen of dichtbij de eigen organisatie aanwezig is.
Voorts zal het voorstel om de externe deskundigheid uiteindelijk alleen te betrekken
ingeval het de zorgverantwoordelijke en alle tot dan toe betrokken zorgprofessionals
niet is gelukt om de onvrijwillige zorg binnen de gestelde termijnen van artikel 10
Wzd af te bouwen, en niet – zoals thans in de thans luidende Wzd is geregeld – ook
reeds voorafgaand aan de mogelijke toepassing van onvrijwillige zorg, tevens een vermindering
van de regeldruk betekenen. Het aantal keren dat een externe deskundige zal moeten
worden ingeroepen, zal met het voorstel naar verwachting immers minimaal de helft
minder zijn dan oorspronkelijk in de Wzd werd beoogd.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft evenwel geadviseerd om bij de verantwoording
van de gevolgen voor de regeldruk zo nodig met scenario’s en bandbreedtes in effecten
te werken, of indien dit onmogelijk zou blijken dit te motiveren. Hoewel uit gesprekken
met zorgaanbieders en belangenvertegenwoordigers is gebleken dat zij, met de regering,
verwachten dat de maatregelen leiden tot een verlaging van de regeldruk, is het niet
mogelijk gebleken om deze verlaging van de regeldruk nader te kwantificeren. De reden
hiervoor is gelegen in het feit dat de toepassing van onvrijwillige zorg divers van
aard is, waarnaast ook nog geldt dat de betrokkenheid van een externe deskundige voor
sommige complexe zorgvragen meer tijd en inzet zal vragen dan voor de minder complexe
zorgvragen. Ten derde geldt dat indien de algemene maatregel van bestuur waarin ambulante
onvrijwillige zorg nader geregeld wordt van kracht wordt. de onzekerheid over de exacte
afname enkel toe zal nemen. Op voorhand is het niet mogelijk gebleken om te bepalen
hoe vaak er daadwerkelijk onvrijwillige zorg buiten een accommodatie overwogen wordt
omdat zorgverleners momenteel werken met het regime van de Wet Bopz op grond waarvan
dwang enkel binnen een accommodatie is toegestaan. Gelet op het bovenstaande is de
regering van mening dat het werken met scenario’s en bandbreedte enkel een schijnzekerheid
zal creëren. Bij de plenaire behandeling van de Wzd heeft de regering toegezegd de
gevolgen voor de regeldruk nauwlettend in de gaten te houden en te betrekken bij de
evaluatie die voorzien is binnen twee jaar na de inwerkingtreding van die wet. Hierbij
zullen ook de kwantitatieve regeldrukeffecten worden meegenomen.
§ 6.2 Wijzigen van de Wet BIG
Het opnemen van de orthopedagoog-generalist in artikel 3 van de Wet BIG heeft financiële
gevolgen. Orthopedagogen-generalist zullen zitting moeten nemen in de tuchtcolleges
en in de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (hierna: CBGV). Dit
brengt kosten voor de overheid(diensten) met zich mee.
Deze kosten worden grotendeels gefinancierd uit de begroting van het Ministerie van
VWS. Voor het overige deel worden de lasten opgebracht door de kosten die zijn verbonden
aan registratie in het BIG-register.
Omschrijving
Kosten
Gedekt uit
1
Eenmalig inrichten van nieuw register en personele kosten bij het CIBG
Circa € 247.3731
Gefinancierd uit begroting VWS
2
Eenmalig ontwikkelen van scholingsprogramma herregistratie
Circa € 100.000
Gefinancierd uit begroting VWS
3
CBGV
Circa € 10.000 per jaar
Gefinancierd uit begroting VWS
4
Eenmalig ontwikkelen van Algemene Kennis- en Vaardighedentoets
Circa € 100.000
Gefinancierd uit begroting VWS
5
Tuchtcolleges
Circa € 14.000 per jaar2
Gefinancierd uit begroting VWS
Totaal
Circa € 447.373 eenmalige kosten – verspreid over vijf jaar- en
circa € 24.000 per jaar
X Noot
1
Deze kosten zijn opgebouwd uit reguliere (her)registratiewerkzaamheden van de orthopedagogen-generalist
en hebben betrekking op de jaren 2018 tot en met 2022.
X Noot
2
Circa 1.400 orthopedagogen-generalist zijn werkzaam in Nederland. In 2015 is schatting
van de kosten gebaseerd op de gemiddelde kosten per tuchtzaak (circa € 2.000) en een
schatting van het aantal tuchtklachten circa 10.
De initiële registratie in het BIG-register zal een orthopedagoog-generalist € 85
kosten. Dat betekent dat er (1400 * € 85 =) € 119.000 aan kosten zijn voor de orthopedagogen-generalist
voor deze registratie. Aangezien BIG-beroepsbeoefenaren verplicht zijn om zich vijfjaarlijks
te herregistreren, betekent dit dat de kosten voor de orthopedagoog-generalist elke
vijf jaar € 85 zullen bedragen. Naast de financiële lasten zorgt de (her)registratieplicht
ook voor regeldruk. Zo zal een orthopedagoog-generalist kennis moeten nemen van de
verplichting tot (her)inschrijving en zich zo nodig inschrijven. Deze handelingen
kosten de orthopedagoog-generalist tijd die wordt geschat op 30 minuten per (her)inschrijving.
Uitgaande van een uurtarief van € 45 en een periodieke registratie na vijf jaar, betekent
dit aan structurele administratieve lasten per jaar een bedrag van (1400 * 0,5 * 45
/ 5 =) € 6.300 voor de orthopedagogen-generalist.
§ 7 Fraudetoets
Dit wetsvoorstel brengt geen verhoogd risico op fraude met zich mee. De financiering
van (ambulante) verplichte zorg is in andere wetgeving geregeld. Bovendien schatten
zorgverzekeraars het risico op fraude niet hoog in, omdat door de aard van de zorg
die op grond van de Wzd en de Wvggz zal worden verleend altijd meerdere professionals
een rol in het proces spelen en er sprake is van verplichte verslaglegging.
II. Artikelsgewijs
ARTIKEL I
Onderdeel A (artikel 1, eerste lid, onderdeel m, Wzd)
Dit onderdeel voorziet in de wijziging van de aanduiding van de Wzd-arts in Wzd-functionaris,
aangezien met dit wetsvoorstel mogelijk wordt gemaakt dat niet alleen artsen, maar,
mede met het oog op de praktijk binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg, ook gz-psychologen
en orthopedagogen-generalist de taken en bevoegdheden van de Wzd-functionaris op grond
van de Wzd op zich kunnen nemen.
Onderdeel D (artikel 11, eerste lid, Wzd)
Deze voorgestelde wijziging beperkt de betrokkenheid van de externe deskundige tot
gevallen waarin het de zorgverantwoordelijke en betrokken zorgverleners niet is gelukt
om de onvrijwillige zorg binnen de gestelde termijnen op grond van artikel 10, tiende
lid, van de Wzd af te bouwen. De betrokkenheid van de externe deskundige ingeval de
cliënt of zijn vertegenwoordiger zich verzet tegen opname van onvrijwillige zorg in
het zorgplan vervalt.
Overige onderdelen
De overige wijzigingen die worden voorgesteld, vloeien voort uit de wijziging van
de aanduiding van de Wzd-arts in Wzd-functionaris.
ARTIKEL II
Artikel 13:3a Wvggz
De onderstaande toelichting is overgenomen uit de artikelsgewijze toelichting bij
artikelen 14:3 en 14:4 (oud) van de oorspronkelijke memorie van toelichting11 en waar nodig geactualiseerd.12
Het College van procureurs-generaal heeft in het kader van de consultatie destijds
in zijn advies twee voorbeelden uit de praktijk gegeven waarbij het noodzakelijk is
dat de persoon die zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging,
op de kortst mogelijke termijn wordt opgespoord en naar de instelling wordt teruggebracht.
Opsporingsbevoegdheden bieden een extra waarborg dat verplichte zorg tijdig ten uitvoer
kan worden gelegd, indien een persoon aan wie verplichte zorg wordt opgelegd, wordt
vermist. Indien het mogelijk was geweest om een telefoon af te tappen of aan de hand
van de telefoongegevens de plaats te bepalen waar betrokkene zich bevond, zou deze
binnen een dag of hooguit enkele dagen zijn opgespoord.
Gelet op de argumenten die het College in zijn advies aanvoert, zijn in artikel 13:3a
bijzondere bevoegdheden opgenomen om personen die zich onttrekken aan de tenuitvoerlegging
van de zorgmachtiging of crisismaatregel op een snelle en effectieve wijze op te kunnen
sporen. Deze bijzondere bevoegdheden raken aan de privacy van betrokkene en zijn omgeving
en zijn daarom geclausuleerd en met zware waarborgen omgeven. De bijzondere bevoegdheden
zijn beperkt tot die gevallen waarin het ernstige vermoeden bestaat dat betrokkene
in levensgevaar verkeert of een ernstig delict zal plegen. Voor de definitie van ernstige
delicten is aansluiting gezocht bij artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering,
dat een omschrijving bevat van de misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De geneesheer-directeur zal bij de melding van de onttrekking aan de officier van
justitie en bij de aangifte bij de politie, een inschatting van deze risico’s moeten
geven. Op basis van deze goed onderbouwde inschatting van de risico’s door de geneesheer-directeur,
zullen de officier van justitie en de politie, zo nodig de inzet van bijzondere bevoegdheden
moeten overwegen.
Naast deze clausulering bevat artikel 13:3a verschillende procedurele waarborgen die
proportioneel gebruik van deze bijzondere bevoegdheden bewerkstelligen. Een opsporingsambtenaar
kan niet zelfstandig beslissen tot het gebruik van deze bevoegdheden, maar mag dit
alleen op bevel van de officier van justitie. Gelet op de zware beperkingen die de
bijzondere bevoegdheden mogelijk maken op de grondrechten van betrokkene en zijn omgeving,
is het noodzakelijk dat deze aan een rechterlijke toets worden onderworpen. De officier
van justitie kan het bevel tot de inzet van bijzondere bevoegdheden daarom pas geven,
nadat hij daartoe gemachtigd is door de rechter-commissaris. Gelet op de noodzaak
om snel te kunnen handelen, is hier gekozen voor toetsing door de rechter-commissaris.
De proportionaliteit van de bijzondere bevoegdheden wordt daarnaast gewaarborgd, door
de beperkte duur van deze bevoegdheden. Het bevel kan worden verleend voor ten hoogste
zeven dagen, maar kan zo nodig wel voor een gelijke periode worden verlengd.
In afwijking van het advies van het College is er niet voor gekozen om door middel
van een schakelbepaling, artikel 565, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering
van overeenkomstige toepassing te verklaren. Aangezien deze wet niet primair ziet
op personen met een justitiële titel of personen die worden verdacht van een misdrijf
en ook omwille van juridisch-technische bezwaren, is afgezien van een verwijzing naar
het Wetboek van Strafvordering. In plaats daarvan zijn de bijzondere bevoegdheden
en de bijbehorende procedurele waarborgen opgenomen in dit voorgestelde artikel.
De opmerkingen van de Raad van State bij het oorspronkelijke wetsvoorstel ten aanzien
van het mogelijk maken van doorzoeking van alle plaatsen waren reeds verwerkt in het
per abuis vervallen artikel (14:4, vijftiende lid (oud)), en zijn ongewijzigd in het
onderhavige artikel overgenomen (artikel 13:3a, vijftiende lid (nieuw)).
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is voorts de tekst van de artikelen
13:3 en 13:3a met elkaar in overeenstemming gebracht.13 De wettekst brengt nu beter tot uitdrukking dat de bijzondere bevoegdheden om betrokkene
op te sporen alleen mogen worden ingezet als betrokkene zelf in levensgevaar verkeert
of de vrees bestaat dat betrokkene een ernstig misdrijf zal plegen met een aanzienlijk
risico op ernstig nadeel voor hemzelf of voor een ander. Het advies van de Raad van
State om de misdrijven te beperken tot gewelds- of zedenmisdrijven is niet overgenomen,
omdat daarmee bijvoorbeeld delicten als brandstichting zouden worden uitgesloten.
De delicten waarbij bijzondere bevoegdheden kunnen worden ingezet, worden nu afdoende
geclausuleerd door het criterium dat sprake moet zijn van een ernstig misdrijf dat
leidt tot een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor betrokkene zelf of een ander.
De geneesheer-directeur moet ingevolge het vierde lid van artikel 13:3 aan de officier
van justitie melden, als betrokkene weer terecht is en zich niet langer onttrekt aan
de verplichte zorg.
ARTIKEL III
A
Onderdeel A stelt voor dat voor de orthopedagoog-generalist een register wordt ingesteld.
B
Op grond van artikel 7.2.7 van de Jeugdwet wordt een autorisatielijst van jeugdhulpaanbieders
beheerd. In deze autorisatielijst wordt bij de inschrijving van een jeugdhulpaanbieder,
indien van toepassing, de registratie in de zin van de Wet BIG opgenomen (Artikel
7.4.1.3, eerste lid, onderdeel a, onder 3, van het Besluit Jeugdwet). Een orthopedagoog-generalist
kan jeugdhulpaanbieder zijn in de zin van de Jeugdwet. Wijzigingen ten aanzien van
de inschrijving van een orthopedagoog-generalist in het BIG-register, zijn derhalve
ook van belang voor de autorisatielijst. Voorgesteld wordt daarom dat inschrijvingen,
aantekeningen of doorhalingen in het register van orthopedagogen-generalist, worden
doorgegeven aan de beheerder van de autorisatielijst. Op deze manier blijft deze beheerder
op de hoogte van het aanbod van orthopedagogen-generalist, krijgt hij inzicht in eventuele
belemmeringen voor opname in de autorisatielijst van jeugdhulpaanbieders en kan hij
de autorisatielijst up to date houden.
C
Het voorgestelde artikel 33c regelt dat voor inschrijving in het register van orthopedagogen-generalist
een getuigschrift is vereist waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de voor
dat beroep geldende opleidingseisen. Het artikel bevat daarbij een grondslag om deze
opleidingseisen vast te leggen bij algemene maatregel van bestuur.
Het voorgestelde artikel 33d vormt de weerslag van het in het algemene deel van deze
toelichting beschreven deskundigheidsgebied van de orthopedagoog-generalist.
D
Voorgesteld wordt te regelen dat de orthopedagoog-generalist, net als de andere beroepsbeoefenaren
genoemd in artikel 3 van de Wet BIG, onderworpen is aan tuchtrecht.
ARTIKEL IV
In het eerste lid wordt voorgesteld dat ten aanzien van degenen die voor de inwerkingtreding
van artikel III, onderdeel A het beroep van orthopedagoog-generalist reeds uitoefenden, het verbod op het voeren van de titel orthopedagoog-generalist
gedurende zes maanden na inwerkingtreding van dat artikel, buiten toepassing blijft.
Daarbij geldt bovendien dat ten aanzien van voornoemde personen, indien binnen zes
maanden na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, een aanvraag is gedaan voor
inschrijving in het register van orthopedagogen-generalist, het verbod tot het voeren van de desbetreffende titel voor hen niet
van toepassing is totdat op de aanvraag onherroepelijk is beslist.
In het voorgestelde tweede lid wordt bepaald dat op de degenen, zolang op hun aanvrage
om inschrijving nog niet onherroepelijk is beslist, wél het tuchtrecht van de Wet
BIG van toepassing is.
In het voorgestelde derde lid wordt bepaald dat degenen die voor de inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel A, het beroep van orthopedagoog-generalist reeds uitoefenden, gedurende zes maanden na de inwerkingtreding
van dat artikel, voor de toepassing van andere wettelijke bepalingen gelijk worden
gesteld met degenen die in het register van orthopedagogen-generalist ingeschreven
staan. Voorkómen moet worden dat de toepassing van dergelijke bepalingen zou worden
belemmerd of bemoeilijkt gedurende de periode dat de betrokkenen wel een aanvrage
om inschrijving in het register hebben ingediend, maar daarop nog geen onherroepelijk
besluit is genomen.
ARTIKEL V
Indien een toelating in de zin van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen
wordt verleend aan een instelling met artsen of psychotherapeuten, wordt hiervan door
de Minister voor Medische Zorg mededeling gedaan aan de beheerder van de autorisatielijst
van jeugdhulpaanbieders. Zoals bij de toelichting op artikel III, onderdeel B, is
opgemerkt, kan een orthopedagoog-generalist jeugdhulpaanbieder zijn. Voorgesteld wordt
daarom dat aan de beheerder van de autorisatielijst van jeugdhulpaanbieders ook mededeling
wordt gedaan indien een toelating in de zin van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen
wordt verleend aan een instelling met orthopedagogen-generalist (onderdeel A), of
deze toelating wordt beperkt of ingetrokken (onderdeel B).
ARTIKEL VI
Deze aanpassing vloeit voort uit de voorgestelde wijziging van de aanduiding van de
Wzd-arts in Wzd-functionaris.
ARTIKEL VII
Dit artikel voorziet in de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Inwerkingtreding
zal bij koninklijk besluit geschieden. Daarbij wordt gestreefd naar eenzelfde tijdstip
van inwerkingtreding als de Wzd en de Wet verplichte ggz. De inwerkingtreding van
die wetten wordt eveneens bij koninklijk besluit geregeld.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.