Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs in verband met het verruimen van de mogelijkheid tot deelname aan het experiment flexstuderen
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 667
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 november 2018
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 12 oktober 2018 inzake het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit
experimenten flexibel hoger onderwijs in verband met het verruimen van de mogelijkheid
tot deelname aan het experiment flexstuderen (Kamerstuk 31 288, nr. 662).
De vragen en opmerkingen zijn op 31 oktober 2018 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 16 november 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Alberts
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met enthousiasme kennisgenomen van het ontwerpbesluit
experimenten flexibel hoger onderwijs in verband met het verruimen van de mogelijkheid
tot deelname aan het experiment flexstuderen. Het ontwerpbesluit onderschrijft het
grote belang van het kunnen combineren van een studie met andere taken of omstandigheden
zoals werk en zorg. De mogelijkheid om per studiepunt te kunnen betalen, sluit aan
bij de behoefte van studenten om meer regie over hun opleiding te kunnen nemen en
de leden zijn dan ook enthousiast over het experiment dat breder kan aantonen dat
flexstuderen werkt.
De leden hebben een aantal vragen over het ontwerpbesluit.
In het voorstel wordt aangegeven dat bij verscheidene niet-deelnemende instellingen
enthousiasme is over een mogelijke deelname. Kan de Minister aangeven welke instellingen
mogelijk willen deelnemen en welke mogelijke belemmeringen instellingen nog ervaren
die hen van deelname kunnen afhouden? Tevens zijn de leden benieuwd op welke wijze
het in de toelichting genoemde communicatietraject vorm krijgt.
In de bijlage bij het besluit wordt aangegeven dat de extra kosten voor het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gering zijn. Kan de Minister desalniettemin aangeven
hoeveel meerkosten worden verwacht in verband met de wijziging?
In de bijlage bij het besluit wordt aangegeven dat via de Vereniging Hogescholen en
de VSNU al gecommuniceerd is met de instellingen over uitbreiding van het experiment.
Kan de Minister bevestigen dat alle instellingen op de hoogte zijn van de aanstaande
verruiming – met inbegrip van de aanmelddata –, zodat zoveel mogelijk instellingen
en daarmee studenten aan dit experiment kunnen meedoen?
Voornoemde leden zijn daarnaast benieuwd in hoeverre de Minister inhoudelijke aanpassingen
heeft overwogen. Zo zijn zij benieuwd wat de afwegingen zijn om studenten niet al
in hun eerste studiejaar de mogelijkheid te bieden tot flexstuderen. Daarnaast zijn
zij benieuwd waarom de mogelijkheid niet ook voor deeltijdopleidingen wordt opengesteld.
Zij vragen de Minister, daar een toelichting op te geven.
De leden kijken uit naar de voorgenomen tussenevaluatie gedurende dit onderwijsjaar
en de eindevaluatie in 2021. Kan de Minister de termijnen van deze evaluatiemomenten
specifiek bevestigen? Tot slot vragen deze leden of de Minister kan aangeven op basis
van welke uitkomsten van welke meetbare criteria, zij bereid is de wet zodanig aan
te passen dat flexstuderen per 1 september 2023 aan alle instellingen mogelijk wordt.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 oktober 2018 inzake het experiment over flexstuderen.
De leden zijn blij dat het Besluit wordt aangepast om meer instellingen toe te laten
tot het experiment flexstuderen. Ook zijn deze leden verheugd dat de Minister naar
aanleiding van het verslag algemeen overleg Leven Lang Leren aan de slag gaat met de door
hen ingediende moties waarmee het experiment ook opengesteld wordt voor eerstejaars
en de kostenverhoging gemaximeerd wordt tot 15%.
Voornoemde leden hebben daarnaast nog een enkele vraag. Heeft de Minister zicht op
hoeveel instellingen interesse hebben om tijdens de nieuwe aanmeldperiode voor dit
experiment in te schrijven? Wat is de reden dat de Minister van mening is dat de periode
van 1 januari tot 1 maart 2019 lang genoeg is? Wat moeten instellingen allemaal rond
hebben voordat zij zich aanmelden en wat is de reden dat dit volgens de Minister haalbaar
is, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
voorliggende wijziging van het Besluit tot het verruimen van de mogelijkheid tot deelname
aan het experiment flexstuderen. De voornoemde leden vinden het belangrijk dat flexstuderen
mogelijk wordt gemaakt voor studenten die hiertoe genoodzaakt zijn.
Eerstejaarsstudenten
De leden vinden het goed, te vernemen dat dankzij deze wetswijziging nieuwe instellingen
kunnen meedoen aan het experiment flexstuderen. Tegelijkertijd vinden de voornoemde
leden het spijtig te vernemen dat de randvoorwaarden niet zijn veranderd. Studenten
kunnen ook na deze wetswijziging niet gebruikmaken van flexstuderen in het eerste
jaar. Kan de Minister toelichten waarom eerstejaarsstudenten wederom worden geweerd,
zo vragen deze leden.
Uitkomsten onderzoek
De voornoemde leden hebben eveneens vragen over het tijdpad van dit experiment. De
looptijd van het experiment neemt maar liefst zes jaar in beslag, daarna wordt pas
een balans opgemaakt. De leden vragen de Minister, toe te lichten waarom de resultaten
pas aan het einde van het experiment worden geanalyseerd.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging
van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs in verband met het verruimen
van de mogelijkheid tot deelname aan het experiment flexstuderen. Zij hebben hierover
nog enkele vragen en opmerkingen.
Op dit moment kunnen studenten alleen deelnemen aan het experiment als ze hun propedeuse
of bindend studieadvies behaald hebben. Eerstejaars zijn dus uitgesloten van deelname.
De leden zijn ook benieuwd naar hoe de Minister denkt om het experiment op dit moment
ook uit te breiden naar eerstejaarsstudenten. De leden zijn van mening dat flexstuderen
uitkomst biedt voor onder andere jonge moeders en mantelzorgers, maar dat flexstuderen
in principe niet de norm moet worden. Hoe denkt de Minister hierover?
Ook deeltijdstudenten zijn uitgesloten van deelname. De leden zijn van mening dat
deeltijdopleidingen uitermate geschikt zijn voor het experiment flexstuderen en zij
vragen de Minister dan ook waarom deeltijdstudenten zijn uitgesloten van deelname.
Tevens zou deelname van deeltijdstudenten kunnen bijdragen aan de evaluatie. Nu worden
de eventuele voordelen en nadelen van deelname van deeltijdstudenten niet meegenomen
in de evaluatie.
De leden is ter ore gekomen dat niet iedere onderwijsinstelling de noodzaak voelt
om 15% extra collegegeld te vragen aan flexstudenten. Hoe staat de Minister er tegenover
deze verplichting los te laten? Hogescholen en universiteiten zouden zelf moeten kunnen
besluiten of zij deze 15% aan flexstudenten vragen.
Het experiment flexstuderen is uiteraard nog maar een experiment. De leden vragen
wanneer de Minister dit als een geslaagd experiment ziet. Daarnaast zijn de leden
benieuwd wat de vervolgstappen gaan zijn als het experiment is afgelopen. Zij vragen
de Minister dit toe te lichten.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse en waardering kennisgenomen van
het voorgenomen ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit experimenten flexibel
hoger onderwijs, zoals eerder al aangekondigd in het algemeen overleg Leven Lang Leren
op 9 oktober 2018. De leden zijn groot voorstander van de maatregel tot flexibel studeren
en hebben er indertijd dan ook mede het initiatief toe genomen.
Het stemt de leden tevreden dat de Minister alsnog openstaat voor een nieuw instapmoment
voor hoger onderwijsinstellingen om aan het experiment deel te nemen. Het zou een
gemiste kans zijn als instellingen – en daarmee hun studenten – na het initiële startmoment
voor het experiment, de komende jaren geen gebruik kunnen maken van deze experimenteermaatregel
tot flexibeler studeren.
De leden hebben nog wel enkele vragen aan de Minister over het gewijzigde besluit
tot deze experimenteermaatregel, en dan specifiek over enkele elementen die er niet
in zijn opgenomen.
De leden stellen vast dat zowel het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) als de
Landelijke Studentenvakbond (LSVb) eerder al gepleit hebben voor het loslaten van
de verplichting tot het betalen van 15% extra collegegeld per studiepunt. De leden
zien hierin een mogelijke financiële drempel die niet noodzakelijk is omdat het per
instelling verschilt of men de eventuele extra kosten hiervan wil dekken. Nu is het
een algemene maatregel waarvoor niet overal de noodzaak bestaat. In welke mate denkt
de Minister dat er bij studenten een drempel kan zijn als er extra kosten aan het
flexstuderen verbonden zijn? Waarom is de Minister van mening dat hierin niet meer
flexibiliteit kan worden aangebracht, ook nu, aan het begin van het experiment? In
hoeverre is dit van invloed op het experiment, zeker nu het zich nog in een vroege fase bevindt en er via het extra toelatingsmoment
voor nieuwe deelnemers ook al een andere wijziging plaatsvindt, zo willen deze leden
weten.
De leden vragen voorts nogmaals een toelichting op de reden voor de Minister om voor
deeltijdstudenten te blijven verwijzen naar andere vormen van onderwijs, dan via het
experiment flexstuderen. Studentenorganisaties geven aan dat er grote behoefte bestaat
onder deze groep studenten en potentiële studenten voor flexstuderen. Op welke wijze
past dit niet in het experiment en waarom kan dit niet alsnog worden toegevoegd, gelet
op het dan breder kunnen trekken van dit experiment. Is de Minister het met de leden
eens dat dit juist de kern is van een dergelijk experiment, om te bekijken hoe dit
uitpakt en ook voor deze studenten nieuwe kansen en mogelijkheden kan helpen bieden,
zo vragen deze leden.
II Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor
de vragen die zij hebben gesteld. Op de gestelde vragen ga ik hieronder in.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan aangeven welke instellingen
mogelijk willen deelnemen en welke mogelijke belemmeringen instellingen nog ervaren
die hen van deelname kunnen afhouden.
Op dit moment is er nog geen beeld van de instellingen die zich in het voorjaar zullen
aanmelden voor het experiment. Er is nog niet naar de individuele instellingen gecommuniceerd
over de in het conceptbesluit geboden mogelijkheid voor het indienen van een aanvraag
tot deelname. Volgens het conceptbesluit kunnen instellingen vanaf 1 januari 2019
een aanvraag indienen. Er zijn bij het Ministerie van OCW geen signalen bekend dat
instellingen belemmeringen ervaren die hen van deelname afhouden.
De leden van de VVD-fractie vragen tevens hoe het communicatietraject er uit zal gaan
zien.
Ik zal via de Vereniging Hogescholen en de VSNU instellingen informeren over de voorgenomen
extra deelnamemogelijkheid. Daarnaast zal ik nog in 2018 een brief doen uitgaan naar
alle hogeronderwijsinstellingen om hen te attenderen op deze mogelijkheid. Daarnaast
doen de studentenorganisaties (ISO en LSVb) het nodige om via hun achterban de voorgenomen
uitbreiding van het experiment alvast onder de aandacht van instellingen te brengen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe hoog de geringe meerkosten voor het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in verband met de wijziging zullen zijn.
De meerkosten voor het Ministerie van OCW houden verband met de extra activiteiten
die het onderzoeksbureau dat de evaluatie van het experiment uitvoert, moet verrichten
om eerder dan voorzien te kunnen aangeven of voortzetting van het experiment met het
oog op de financiële beheersbaarheid en organisatorische uitvoerbaarheid bij instellingen
verantwoord is. Die extra kosten bedragen 5.700 euro excl. BTW. Verder worden er op
dit moment geen meerkosten voorzien.
De leden van de VVD fractie refereren aan het feit dat in de bijlage bij het besluit
wordt aangegeven dat via de Vereniging Hogescholen en de VSNU al is gecommuniceerd
over de uitbreiding van het experiment en vragen de Minister te bevestigen dat alle
instellingen op de hoogte zijn van de aanstaande verruiming – met inbegrip van de
aanmelddata –, zodat zoveel mogelijk instellingen en daarmee studenten aan dit experiment
mee kunnen doen.
Aan de Vereniging Hogescholen en de VSNU is in het voorjaar van 2018 gevraagd of zij
bij hun leden wilden nagaan in hoeverre er interesse is in het experiment. De Vereniging
Hogescholen gaf aan dat het onderwerp bij de bestuurdersconferentie aan de orde is
gekomen en de VSNU heeft het genoemd in het collegiaal overleg onderwijs. Voorts zal
ik zal elke instelling nog dit jaar per brief informeren over de voorgenomen openstelling
van het experiment voor nieuwe instellingen, inclusief de nieuwe aanmelddata.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de Minister heeft besloten het experiment
niet voor studenten in hun eerste jaar en voor deeltijdopleidingen open te stellen.
Ten aanzien van openstelling voor studenten in hun eerste jaar kan ik aangeven dat
ik, conform de motie van de leden Van der Molen en Wiersma,1 deze mogelijkheid zal opnemen in het concept-besluit over het experiment flexstuderen,
voordat het voor advies naar de Raad van State wordt gestuurd.
Openstelling voor deeltijdstudenten zou een ingrijpender wijziging zijn. Deeltijdstudenten
vormen echt een andere doelgroep, voor wie het combineren van studie met andere werkzaamheden
veel gebruikelijker is. Het deeltijdonderwijs laat daar ook op dit moment al ruimte
toe. Daarbij komt dat er al andere experimenten lopen die zijn gericht op flexibele
deelname aan en vormgeving van het deeltijdonderwijs: de pilots flexibilisering en
het experiment vraagfinanciering. Uitbreiding van het experiment flexstuderen naar
deeltijd zou de lopende experimenten doorkruisen.
Ik heb overigens aan het onderzoeksbureau dat de evaluatie van het onderzoek flexstuderen
op zich neemt gevraagd om, met het oog op eventuele structurele verankering, bij de
tussentijdse rapportage ook in te gaan op de vraag welk effect dat betalen per studiepunt
in het deeltijdonderwijs zou hebben.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de termijnen van de evaluatiemomenten
kan bevestigen.
Met het oog op de voorgestelde uitbreiding van het experiment heb ik het onderzoeksbureau
verzocht eerder dan het voorjaar van 2019 een deel van de tussenrapportage op te leveren.
Ik verwacht u daarover aan het begin van 2019 te kunnen informeren. Het beknopte tussentijdse
onderzoek moet in ieder geval inzicht geven in de belangstelling voor het experiment, de financiële haalbaarheid en de organisatorische uitvoerbaarheid. Het onderzoeksbureau
zal later in 2019 een rapportage opleveren die zicht zal geven op de lessen die kunnen
worden getrokken voor het deeltijdonderwijs en de bekostigingssystematiek. Een eindevaluatie
volgt na afloop van het vierde jaar waarin studenten kunnen flexstuderen, dus in het
najaar van 2021.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister tot slot op basis van welke uitkomsten
van meetbare criteria, zij bereid is de wet zodanig aan te passen dat flexstuderen
vanaf 1 september 2023 aan alle instellingen mogelijk wordt.
In het besluit dat het experiment flexstuderen mogelijk maakt, zijn in artikel 17g
vijf evaluatiecriteria opgenomen. Er staat dat bij de evaluatie wordt bezien in hoeverre
het aanbieden van hoger onderwijs waarbij studenten per studiepunt betalen, positief
bijdraagt aan a) een toegankelijker aanbod van hoger onderwijs, dat b) beter aansluit
bij de behoeften van studenten en daardoor leidt tot c) meer tevredenheid van studenten,
d) meer ontplooiingsmogelijkheden voor studenten en e) tot minder uitval. Het onderzoeksbureau
dat belast is met de evaluatie van het experiment zal nagaan in hoeverre het experiment
positief bijdraagt aan deze punten. De deelnemende instellingen verzamelen daartoe
de benodigde informatie, onder meer via het enquêteren van deelnemende studenten.
De eindevaluatie van het experiment zal ik naar uw Kamer sturen vergezeld van mijn
standpunt ten aanzien van de eventuele verankering van flexstuderen.
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister zicht heeft op hoeveel instellingen
interesse hebben om zich tijdens de nieuwe aanmeldperiode voor het experiment in te
schrijven.
Zoals ik in reactie op een vraag van de leden van de VVD fractie al aangaf, heb ik
op dit moment geen beeld van het aantal instellingen dat zich in het voorjaar wil
aanmelden voor het experiment. Er is tot nu toe niet richting de individuele instellingen
gecommuniceerd over de mogelijkheid daarvoor een aanvraag in te dienen. Dat ga ik
nu wel doen. Ik zal nog dit jaar elke instelling per brief informeren.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Minister van mening is dat het haalbaar
is voor instellingen om zich in de periode van 1 januari tot 1 maart 2019 in te schrijven
en wat instellingen daarvoor allemaal rond moeten hebben.
Naar aanleiding van de brief die ik nog dit jaar naar elke instelling stuur, kan een
geïnteresseerde instelling het aanvraagproces al in werking zetten. De inschrijfperiode
van 1 januari tot 1 maart biedt instellingen voldoende ruimte om zich in te schrijven,
en laat ook voldoende tijd voor instellingen om zodra aan hen toestemming is verleend,
studenten te informeren over de mogelijkheid om vanaf september 2019 deel te nemen.
De leden vragen ook wat instellingen allemaal rond moeten hebben voor de aanmelding.
Instellingen moeten in die aanvraag een beeld geven van hoe zij het experiment aan
de instelling inrichten, en zij dienen aannemelijk te maken dat die inrichting de
doelstelling van het experiment in voldoende mate ondersteunt. De aanvraag is vormvrij.
Uit de aanvraag moet blijken dat het in het besluit bedoelde medezeggenschapsorgaan
aan de instelling heeft ingestemd met het voornemen tot deelname aan het experiment.
Groenlinks
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het spijtig dat na de wijziging van het
Besluit niet ook de randvoorwaarden zijn aangepast en dat studenten ook na deze wetswijziging
nog geen gebruik kunnen maken van flexstuderen in het eerste jaar. Deze leden vragen
de Minister toe te lichten waarom eerstejaarsstudenten worden geweerd.
Ten aanzien van openstelling voor studenten in hun eerste jaar kan ik aangeven dat
ik, conform de motie hierover van de leden Van der Molen en Wiersma,2 voornemens ben het ontwerpbesluit zodanig te wijzigingen dat instellingen ook eerstejaars
studenten kunnen toelaten.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat pas na de looptijd van zes jaar van
het experiment de balans wordt opgemaakt. Zij vragen de Minister toe te lichten waarom
de resultaten van het experiment pas aan het einde van het experiment worden geanalyseerd.
Het experiment flexstuderen heeft een looptijd van zes jaar. Alleen in de eerste vier
jaar is nieuwe instroom van studenten in het experiment mogelijk. Aan het einde van
het vierde jaar vindt de eindevaluatie plaats. De balans wordt na deze eindevaluatie
al opgemaakt. Vervolgens is er tijdens de verdere looptijd van het experiment tijd
om, indien de resultaten van de eindevaluatie daartoe aanleiding geven, een wetsvoorstel voor te bereiden
ten behoeve van de wettelijke verankering van flexstuderen, aansluitend aan de looptijd
van het experiment. De tussen rapportage die in het voorjaar van 2019 verschijnt,
geeft een tussentijdse analyse. Tevens is het zo dat ik het onderzoeksbureau dat de
evaluatie van het experiment flexstuderen uitvoert, heb verzocht eerder dan het voorjaar
van 2019 een deel van de tussenrapportage op te leveren. Ik verwacht u daarover aan
het begin van 2019 te kunnen informeren. Dit beknopte tussentijdse onderzoek moet
in ieder geval inzicht geven in de belangstelling voor het experiment, de financiële
haalbaarheid en de organisatorische uitvoerbaarheid. Het onderzoeksbureau zal later
in 2019 een rapportage opleveren die zicht zal geven op de lessen die kunnen worden
getrokken voor het deeltijdonderwijs en de bekostigingssystematiek.
SP
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister denkt over uitbreiding van het experiment
naar eerstejaars studenten.
Ik vind verruiming naar eerstejaars studenten binnen dit experiment een goede gedachte.
Zoals ik in reactie op vragen van de leden van de fracties van de VVD en GroenLinks
al aangaf, is een tijdens het VAO leven lang leren op 30 oktober jl. ingediende motie
van de leden Van der Molen en Wiersma aangenomen.3 Ik ben voornemens de verruiming naar eerstejaars studenten, conform deze motie, mogelijk
te maken.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat flexstuderen niet de norm moet worden,
maar dat het voor bepaalde doelgroepen, onder andere jonge moeders en mantelzorgers,
uitkomst biedt.
Het experiment flexstuderen is bedoeld voor groepen studenten waarvoor het reguliere
studeren – tijdelijk – niet passend is. Het is inderdaad niet de norm voor iedere
student. Ik wil op dit moment niet vooruitlopen op de eindevaluatie van het experiment
door in te gaan op mijn standpunt ten aanzien van de eventuele verankering van de
uitgangspunten van het experiment flexstuderen na de experimenteerfase.
De leden van de SP-fractie vragen waarom deeltijdstudenten zijn uitgesloten van deelname.
Zoals hierboven in reactie op vragen van de VVD-fractie is geantwoord, zou openstelling
van het experiment flexstuderen voor deeltijdstudenten een ingrijpende wijziging van
de doelstelling en de huidige inrichting van het experiment zijn. Bovendien lopen
er op dit moment al andere experimenten in het deeltijd hoger onderwijs (experiment
vraagfinanciering en pilots flexibilisering).Invoering van dit experiment zou die
andere experimenten kunnen doorkruisen.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister staat tegenover het loslaten van
de verplichting voor instellingen 15% extra collegegeld te vragen aan studenten.
De opslag op het collegegeld is bedoeld om instellingen tegemoet te komen die extra
administratieve kosten moeten maken in verband met het experiment flexstuderen. Zoals
ik tijdens het VAO leven lang ontwikkelen op 30 oktober ook al aangaf, wil ik instellingen
die dat tegen lagere kosten kunnen doen, die mogelijkheid geven. Ik zal het ontwerpbesluit
zodanig aanpassen dat instellingen een opslag van maximaal 15% op het collegegeld
mogen gaan hanteren, minder opslag of geen opslag mag dan dus ook. Dit is conform
de aangenomen motie van de leden Van der Molen en Van den Hul om de verplichte opslag
van 15% op het wettelijk collegegeld per studiepunt te wijzigen in een maximum.4
De leden van de SP-fractie vragen wanneer de Minister dit als een geslaagd experiment
ziet en wat de vervolgstappen zullen zijn als het experiment is afgelopen.
Ik wil nu nog niet vooruit lopen op de vervolgstappen die ik eventueel na afloop van
het experiment ga zetten. Dat is in belangrijke mate afhankelijk van wat er uit de
eindevaluatie van het onderzoek volgt. Zoals ik hiervoor, in reactie op een vraag
van de leden van de VVD-fractie aangaf, is het doel van dit experiment om te onderzoeken
of deze vorm van flexibiliteit voor voltijdstudenten leidt tot een toegankelijker
aanbod van hoger onderwijs, dat beter aansluit bij de behoeften van studenten en daardoor
leidt tot meer tevredenheid van en ontplooiingsmogelijkheden voor studenten, en tot
minder uitval. Als uit de eindevaluatie volgt dat het experiment aantoonbaar heeft
bijgedragen aan deze doelstelling, dan zie ik het als een geslaagd experiment.
PvdA
De leden van de PvdA-fractie vragen in welke mate de Minister denkt dat er bij studenten
een drempel kan zijn als er extra kosten aan het flexstuderen verbonden zijn. Ook
vragen de leden waarom de Minister van mening is dat hier niet meer flexibiliteit
in kan worden aangebracht.
Op dit moment moeten studenten voor inschrijving aan een opleiding die onder het experiment
valt, een opslag van 15% betalen bovenop het wettelijke collegegeld. Ik wil instellingen
die deze opslag niet nodig hebben de mogelijkheid bieden het voor minder te doen,
conform de motie hierover van de leden Van der Molen en Van den Hul5. Overigens verwacht ik dat van een financiële drempel voor deelname aan flexstuderen
over het algemeen geen sprake zal zijn. Instellingen mogen studenten weliswaar een
iets hoger collegegeld vragen, maar de student betaalt alleen voor het onderwijs dat
hij daadwerkelijk volgt. Voor een student die veel naast zijn studie wil of moet ondernemen
en om die reden zijn studietempo moet aanpassen, betekent dit dat hij ook met het
betalen van een opslag als flexstudent goedkoper uit is.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de Minister deeltijdstudenten blijft verwijzen
naar andere vormen van onderwijs. Op welke wijze past dit niet in het experiment,
en waarom kan het niet alsnog worden toegevoegd, gelet op het dan breder kunnen trekken
van dit experiment? De leden vragen of de Minister het met hen eens is dat dit juist
de kern is van een dergelijk experiment, om te bekijken hoe dit uitpakt en ook voor
deze studenten nieuwe kansen en mogelijkheden kan helpen bieden?
Zoals ik hierboven in mijn reactie op de vragen hierover van de leden van de VVD-fractie
en van de SP-fractie ook aangaf, is de kern van het experiment flexstuderen om te
onderzoeken of betalen per studiepunt voor voltijdstudenten die naast hun studie andere
zaken moeten of willen ondernemen, leidt tot meer tevredenheid en meer ontwikkelingsmogelijkheden
en tot betere toegankelijkheid en minder uitval. De doelgroep deeltijdstudenten is
echt een andere, omdat voor deze groep het combineren van de studie met andere werkzaamheden
vaak al een feit is. Deeltijdonderwijs laat daar ook ruimte toe. Ik heb het onderzoeksbureau
dat onderzoek doet naar dit experiment gevraagd om in haar tussentijdse rapportage
wel in te gaan op wat de effecten van betalen per studiepunt in het deeltijdonderwijs
zouden zijn. Ten slotte zijn er op dit moment al andere experimenten, die zijn gericht
op de flexibilisering in het deeltijd hoger onderwijs. Openstelling van dit experiment
voor deeltijdstudenten zou de reeds lopende experimenten op het gebied van deeltijdonderwijs
doorkruisen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M. Alberts, adjunct-griffier