Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
34 989 Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering
Nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 16 november 2018
Algemeen
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een verslag uitgebracht
over het bovengenoemde wetsvoorstel. De regering heeft vragen en opmerkingen ontvangen
van de fracties van VVD, CDA en SP. De regering is de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap erkentelijk voor de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
en zal daarop reageren in de hiernavolgende tekst. Daarbij is de volgorde van het
verslag aangehouden.
Inhoudelijk
De leden van de VVD-fractie vragen wat de verwachte gevolgen zijn van deze wetsaanpassing.
Hoeveel studenten die meeneembare studiefinanciering aanvroegen zijn in het verleden
afgewezen omdat zij niet voldeden aan de «3 uit 6-eis»? Heeft de regering een beeld
hoeveel van hen op basis van het voorliggende voorstel wel in aanmerking zouden zijn
gekomen voor meeneembare studiefinanciering?
Sinds de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof)
is de uitvoeringspraktijk conform deze uitspraak.1 DUO geeft op dit moment uitvoering aan de uitspraak van het Hof conform de criteria
zoals vastgelegd in de Beleidsregel meeneembare studiefinanciering hoger onderwijs
(hierna: de Beleidsregel).2 De wetswijziging zelf zal derhalve in de praktijk geen verandering meer teweeg brengen.
Het is niet mogelijk het exacte aantal studenten te achterhalen dat in het verleden
(voor de uitspraak van het Hof) is afgewezen omdat zij niet voldeden aan de 3 uit
6-eis. De inschatting is dat dit niet meer dan honderd studenten per jaar zijn geweest.
Ingeschat wordt dat maximaal 10 procent van deze studenten op basis van de nieuwe
voorwaarden wel in aanmerking zou zijn gekomen voor meeneembare studiefinanciering.
Hoeveel studenten die op grond van het recht van de Europese Unie zijn gelijkgesteld
met een werknemer zoals bedoeld in artikel 45 VWEU, maken gebruik van studiefinanciering,
zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De volgende cijfers zijn bekend over het jaar 2017 wat betreft de toekenningen van
studiefinanciering op grond van het Unierecht:
Studiefinanciering op grond van het Unierecht
Studenten aan een opleiding in Nederland op grond van het Unierecht
12.115, waarvan 3.109 met uitsluitend aanspraak op collegegeldkrediet
Studenten aan een opleiding in het buitenland op grond van het Unierecht (meeneembare
studiefinanciering)
7141
Totaal
12.829
X Noot
1
Dit aantal is exclusief de studenten met de Nederlandse nationaliteit die op grond
van het gemeenschapsrecht aanspraak maken op meeneembare studiefinanciering. Zo krijgen
Nederlandse grensarbeiders (of kinderen daarvan) vaak op grond van het Unierecht aanspraak
op meeneembare studiefinanciering. Deze zijn niet als zodanig in de systemen van DUO
geoormerkt.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts welk effect de regering verwacht dat het
voorliggende wijzigingsvoorstel op toekomstige toekenningen aan deze groep zal hebben?
Sinds de uitspraak van het Hof is de uitvoeringspraktijk conform deze uitspraak. DUO
geeft op dit moment uitvoering aan de uitspraak van het Hof conform de criteria zoals
vastgelegd in de Beleidsregel. De wetswijziging zelf zal derhalve in de praktijk niet
tot verandering leiden.
Wie gaat de zachte criteria beoordelen aan de hand waarvan bepaald kan worden of een
student voldoende band heeft met Nederland en wat zijn hiervan de verwachte uitvoeringskosten
en gevolgen voor de regeldruk, zo vragen de voornoemde leden.
DUO beoordeelt of de student voldoet aan het vereiste dat een band met Nederland moet
bestaan om in aanmerking te komen voor meeneembare studiefinanciering. Sinds de uitspraak
van het Hof is de uitvoeringspraktijk conform deze uitspraak, dit is tevens vastgelegd
in de Beleidsregel. Het wetsvoorstel zelf heeft derhalve geen gevolgen voor de uitvoering.
Voor zowel de incidentele als de structurele kosten zijn reeds afspraken gemaakt in
het kader van de Beleidsregel. Ten aanzien van de structurele kosten is in de memorie
van toelichting aangegeven dat het aantal aanvragen zal worden gemonitord. Aan de
hand daarvan zal worden bekeken of de bestaande capaciteit voldoende blijft om eventuele
extra inzet te dekken.
In de uitvoeringstoets door DUO is tevens aangegeven dat de maatregel geen invloed
heeft op het geautomatiseerde systeem, nu afhandeling van de aanvragen voor meeneembare
studiefinanciering handmatig plaatsvindt. Nadat door DUO de benodigde informatie is
verzameld en de aanvraag is getoetst, wordt de aanvraag in het geautomatiseerde systeem
geregistreerd en afgehandeld.
Op dit moment worden aanvragen van studenten die gebruik hebben gemaakt van het vrij
verkeer – die voorheen aan het 3 uit 6-vereiste dienden te voldoen – reeds getoetst
aan het nieuwe criterium. Daarmee zijn de administratieve lasten voor (een deel van
de) aanvragers van meeneembare studiefinanciering al licht toegenomen. Deze toename
van de regeldruk geldt dan in het bijzonder voor studenten die niet voldoen aan de
oude 3 uit 6-eis, maar wel op een andere wijze kunnen aantonen dat ze een band met
Nederland hebben. De onderhavige wijziging van de wet en de daarop te baseren algemene
maatregel van bestuur waarin invulling wordt gegeven aan het criterium dat een band
met Nederland dient te worden aangetoond, heeft dan ook geen additionele gevolgen
voor de regeldruk voor deze groep.
Verder ontvangen de leden van de VVD-fractie signalen dat studenten die een volledige
opleiding in het buitenland volgen, soms tegen problemen aanlopen omdat het collegegeld
in één keer moet worden overgemaakt, terwijl het meeneembare collegegeldkrediet maandelijks
wordt uitgekeerd. Kan de regering de mogelijkheden onderzoeken om deze studenten tegemoet
te komen? Deze leden van de VVD-fractie vragen of zij eventuele uitvoeringsobstakels
hiervoor cijfermatig kan onderbouwen.
Zoals reeds aangegeven in de brief aan uw Kamer over de flexibilisering van de uitbetaling
van het collegegeldkrediet voor studies in het buitenland, is de mogelijkheid verkend
om het collegegeldkrediet – het bedrag dat een student kan lenen voor de betaling
van het collegegeld – flexibel door DUO te laten uitbetalen.3 Behalve een aanpassing in de wet- en regelgeving, vergt dit echter ook aanpassingen
in de uitvoeringssystematiek van DUO. In de genoemde brief is geconcludeerd dat de
kosten en risico’s van de mogelijkheid tot flexibele uitbetaling van het collegegeld
niet opwegen tegen de voordelen die een beperkt aantal studenten zal ondervinden.
Gezien de beperkte ruimte op de begroting en de beperkte capaciteit binnen DUO, wordt
voorrang gegeven aan maatregelen waar veel studenten belang bij hebben.
De leden van de CDA-fractie zouden graag een toelichting krijgen wie de studenten
zijn die op grond van het recht van de Europese Unie zijn gelijkgesteld met een werknemer
zoals bedoeld in artikel 45 VWEU, waar deze wetswijziging ook voor geldt.
Artikel
45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie regelt dat het verkeer
van werknemers binnen de Unie vrij is. De rechten en verplichtingen inzake verplaatsing
en verblijf in een andere lidstaat van werknemers en hun familie zijn neergelegd in
richtlijn 2004/38.4 Deze richtlijn is van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich
begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit
bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in de Richtlijn, die hem begeleiden
of zich bij hem voegen. Studenten met een nationaliteit van één van de lidstaten van
de Europese Unie of zij die daarmee gelijkgesteld zijn, kunnen net als Nederlandse
studerenden in aanmerking komen voor studiefinanciering, indien sprake is van economische
activiteit door de student of zijn ouders in Nederland. Ten aanzien van het begrip
«migrerend werknemer» heeft het Hof een kader geschetst, waarbinnen de toetsing moet
plaatsvinden of een persoon als een migrerend werknemer moet worden beschouwd.5
Relevant te benoemen is dat de groep studenten die (kind van een) migrerend werknemer
zijn, in beginsel reeds geacht wordt een band met Nederland te hebben.6 Voor hen zal de wetswijziging derhalve dan ook geen verandering teweeg brengen.
De leden van de SP-fractie merken op dat de criteria aan de hand waarvan wordt vastgesteld
of er sprake is van een band met Nederland, bij algemene maatregel van bestuur (AMvB)
worden geregeld. De leden vragen zich af waarom er gekozen is voor een AMvB en of
de regering een voorhangprocedure overweegt.
De criteria om een band met Nederland aan te tonen worden bij algemene maatregel van
bestuur geregeld. Hiervoor is gekozen zodat de criteria relatief snel aangepast kunnen
worden als de jurisprudentie van het Hof hier aanleiding toe geeft. Dat past ook bij
het feit dat de criteria waarmee een band met Nederland aangetoond kan worden, voortkomen
uit de jurisprudentie van het Hof. Deze jurisprudentie biedt slechts beperkte ruimte
om nadere invulling te geven aan deze criteria. De regering heeft tot slot ook recht
te doen aan aanwijzing 2.35 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, waarin terughoudendheid
met voorhang is voorgeschreven. Een voorhangprocedure voor deze algemene maatregel
van bestuur ligt om deze redenen niet voor de hand.
Deze leden merken voorts op dat de beleidsregel («Beleidsregel meeneembare studiefinanciering
hoger onderwijs») die als tijdelijke maatregel is ingevoerd om aan de uitspraak van
het Hof te voldoen, beheersing van de Nederlandse taal noemt als één van de «zachte»
criteria voor het hebben van een band met Nederland. De leden kunnen zich voorstellen
dat de regering de intentie heeft een dergelijk criterium ook in de AMvB op te nemen.
De leden vragen in dat geval of het feit dat de Nederlandse taal ook in België (Vlaanderen)
wordt gesproken en in mindere mate in het Duitse grensgebied, consequenties kan hebben
voor de groep die aanspraak kan maken op meeneembare studiefinanciering. In hoeverre
wordt hier rekening mee gehouden en wat zijn de ervaringen sinds bovengenoemde beleidsregel
in december 2016 is ingegaan, zo vragen de voornoemde leden.
De regering is voornemens om in de algemene maatregel van bestuur waarin wordt uitgewerkt
wanneer een student een band met Nederland heeft, beheersing van de Nederlandse taal
op te nemen als «zacht» criterium. Dit houdt in dat de student, onder andere, een
band met Nederland heeft als hij zowel de Nederlandse taal beheerst als voldoet aan
een ander criterium. Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop de Nederlandse taal
is opgenomen als «zacht criterium» in de Beleidsregel. Voor de beheersing van de Nederlandse
taal als «zacht» criterium is gekozen omdat het Hof in haar uitspraak heeft aangegeven
dat taalbeheersing een van de kenmerken is, die bekeken moeten worden wanneer een
band met Nederland wordt aangevoerd.7
De Nederlandse taal wordt ook buiten Nederland gesproken, bijvoorbeeld in Vlaanderen.
Doordat beheersing van de Nederlandse taal is opgenomen als aanvullend «zacht» criterium
heeft een student uit bijvoorbeeld Vlaanderen niet direct een band met Nederland als
hij de Nederlandse taal beheerst. De student uit Vlaanderen moet ook aan een ander
criterium voldoen om een band met Nederland aan te tonen.
Nota van wijziging
Bij de gelegenheid van deze nota naar aanleiding van het verslag is ook een wetstechnische
nota van wijziging ingediend. Hiermee wordt een technische verbetering uitgevoerd
in het artikel over meeneembare studiefinanciering en wordt een kennelijke vergissing
gerepareerd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Die reparatie
wordt aan dit wetsvoorstel toegevoegd omdat het wenselijk is dat deze reparatie zo
spoedig mogelijk wordt doorgevoerd, om vervolgens met terugwerkende kracht tot 1 september
2017 in werking te kunnen treden. De voorgestelde wijziging heeft ook een inhoudelijke
relatie met de studiefinanciering doordat het onder meer herstel van een foutieve
verwijzing in het Besluit studiefinanciering 2000 betreft.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap