Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie (Kamerstuk 35040-2)
2018D54774 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  aan de initiatiefnemer voorgelegd van de initiatiefnota «ondernemen met een maatschappelijke
                  missie» (Kamerstuk 35 040).
               
De voorzitter van de commissie, Diks
De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord / Reactie van de initiatiefnemer
13
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de initiatiefnemer
                  over ondernemen met een maatschappelijke missie die onder meer een aanzet is tot invulling
                  van de zin in het regeerakkoord 2017–2021 dat er passende regels en meer ruimte voor
                  ondernemingen met sociale of maatschappelijke doelen met behoud van een gelijk speelveld
                  komen. Deze leden hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de door de Europese Unie (EU)
                  gebruikte definitie van «social enterprise». Wat is de precieze definitie die de initiatiefnemer
                  wenst te hanteren voor sociaal ondernemers en hoe wordt deze afgebakend? Deelt de
                  initiatiefnemer de mening van deze leden dat de definitie van sociaal ondernemen niet
                  eenduidig is? Hoe denkt de initiatiefnemer te voorkomen dat discussie ontstaat over
                  de definitie en de eventueel daaraan te koppelen voordelen?
               
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe een aldus gedefinieerde ondernemer zich
                  verhoudt tot een familiebedrijf of lokale ondernemer die bijvoorbeeld mensen met een
                  beperking in dienst heeft of lokale activiteiten sponsort. Wat heeft een beoogde voorrangspositie
                  voor dergelijke ondernemers tot gevolg voor familiebedrijven en lokale ondernemers?
                  Deze leden willen weten wat het initiatief van de initiatiefnemer gaat betekenen voor
                  de administratieve lasten voor ondernemers. Wat verwacht de initiatiefnemer van de
                  toepassing van de MKB-toets op de voorstellen in de initiatiefnota?
               
De leden van de VVD-fractie willen graag een reactie van de initiatiefnemer op de
                  vraag of de betreffende ondernemers op deze voorstellen zitten te wachten. Deze leden
                  vragen de initiatiefnemer om hierbij het rondetafelgesprek van het voorjaar 2018 te
                  betrekken.
               
De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemer vragen een inschatting te maken
                  van het aantal door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemingen binnen het totaal
                  aantal ondernemingen in Nederland. Hoeveel procent van het totaal aantal door de initiatiefnemer
                  gedefinieerde ondernemingen heeft behoefte aan de rechtsvorm Besloten Vennootschap
                  maatschappelijk (BVm)? Deze leden willen weten of de rechtsvorm BVm louter een vorm
                  van erkenning zou moeten zijn van de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemingen.
                  Zij willen weten welke wettelijke wijzigingen de initiatiefnemer voorziet na het opnemen
                  van een apart gedefinieerde verschijningsvorm van een rechtspersoon. Oftewel, wat
                  zijn de juridische vervolgstappen na de wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
                  (BW)?
               
In hoeverre is de initiatiefnemer het met de leden van de VVD-fractie eens dat heel
                  veel bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) met een winstoogmerk ook sociaal
                  ondernemen of actief zijn binnen het sociale domein? Deze leden willen weten of de
                  initiatiefnemer de mening deelt dat bij ieder bedrijf geld verdienen een middel is
                  om de missie van het bedrijf te bereiken.
               
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de initiatiefnemer het volgende stelt:
                  «Toch onderscheiden sociaal ondernemers zich van andere ondernemers. Niet omdat zij
                  innovatiever of beter zijn, maar omdat zij de maatschappelijke missie expliciet vooropstellen.
                  Deze ondernemers zijn koplopers in het bereiken van deze missie.» Deze leden willen
                  graag weten met welk aandeel de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemers
                  zich onderscheiden van ondernemers in het bereiken en vooropstellen van een maatschappelijke
                  missie.
               
De leden van de VVD-fractie willen weten of de initiatiefnemer overwogen heeft de
                  door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemingen in aanmerking te laten komen voor
                  een status als algemeen nut beogende instelling (ANBI), om naast marktinkomsten ook
                  geefgeld te kunnen ontvangen?
               
De leden van de VVD-fractie willen van de initiatiefnemer weten hoe voorkomen wordt
                  dat er sprake is van een ongelijk speelveld door het toekennen van een aparte rechtsvorm
                  aan de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemers. Deze leden hebben met belangstelling
                  de aanbevelingen van de initiatiefnemer gelezen om de kracht van de door de initiatiefnemer
                  gedefinieerde ondernemingen verder te benutten. Zij willen graag weten op welke punten
                  de belemmeringen op het gebied van aanbesteden en financiering voor de door de initiatiefnemer
                  gedefinieerde ondernemingen zich onderscheiden van andere ondernemingen die vallen
                  binnen het mkb en startups. Deze leden willen ook meer weten over de belemmeringen
                  (vanuit het huidig wettelijk kader en overheidsbeleid) waar een bedrijf zoals The
                  Colour Kitchen tegen aanloopt.
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek naar wetgeving
                  in EU-lidstaten en de Verenigde Staten. Deze leden willen weten of en zo nee, waarom
                  ondersteuning en verdere ontwikkeling van de sociale sector onder de huidige wet-
                  en regelgeving niet mogelijk wordt geacht.
               
De leden van de VVD-fractie willen van de initiatiefnemer weten hoe groot de huidige
                  belemmeringen voor de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemers zijn en of
                  zij juist vanwege hun juridische positie als sociaal ondernemer geen problemen ondervinden
                  met het vinden van financiering. Welke praktische problemen ondervinden de door de
                  initiatiefnemer gedefinieerde ondernemers met het werken vanuit hun huidige juridische
                  constructie?
               
De leden van de VVD-fractie hebben met de betrekking tot de lijst met mogelijke criteria
                  enkele vragen. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat het vooropstellen
                  van een maatschappelijke missie en het inhoudelijk vastleggen van de missie in de
                  statuten onder de huidige wet- en regelgeving al mogelijk is? Hoe wil de initiatiefnemer
                  voorkomen dat de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemer wordt beperkt in
                  zijn ondernemersvrijheid door het vastleggen van de betrokkenheid van stakeholders
                  in de statuten? Daarnaast zijn deze leden benieuwd naar de wettelijk vast te leggen
                  minimumeisen, onder meer voor wat betreft het deel van de winst die geïnvesteerd moet
                  worden in de missie?
               
De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe de initiatiefnemer denkt te voorkomen
                  dat fiscale faciliteiten een oneigenlijk argument zouden kunnen worden voor een organisatie
                  om te kiezen voor de specifieke rechtsvorm en welke kaders daarbij worden gesteld.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij de beslispunten wordt gesteld dat de Code
                  Sociaal Ondernemen wettelijk verankerd dient te worden. In de voorafgaande paragrafen
                  wordt gesuggereerd daar een onderzoek naar te doen. Graag ontvangen deze leden een
                  toelichting op het beslispunt. Kan de initiatiefnemer ingaan op de meerwaarde van
                  het wettelijk verankeren van de Code Sociaal Ondernemen?
               
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of, en zo ja welke, extra maatregelen de
                  initiatiefnemer in gedachten heeft om invulling te geven aan erkenning en herkenning
                  van de in de nota bedoelde ondernemers die de daarbij gepercipieerde belemmeringen
                  wegnemen.
               
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de initiatiefnemer de mening deelt dat
                  er op dit moment al eisen kunnen worden gesteld aan aanbestedingen. Welke belemmeringen
                  zijn er momenteel voor de door de initiatiefnemer in de nota bedoelde ondernemingen
                  om via het concept van het «Right to Challenge» alternatieven te bedenken voor maatschappelijke
                  uitdagingen?
               
De leden van de VVD-fractie willen weten welke rol het Ministerie van Sociale Zaken
                  en Werkgelegenheid (SZW) speelt in het koppelen van de in de door de initiatiefnemer
                  in de nota bedoelde ondernemers aan de kaartenbakken, waarvoor gemeenten verantwoordelijk
                  zijn? Ziet de initiatiefnemer hier een rol voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
                  (VNG)?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het doel van
                  de initiatiefnota. Deze leden vinden het positief dat de initiatiefnemer zoekt naar
                  mogelijkheden om sociaal ondernemen te stimuleren. Wel hebben deze leden vragen om
                  beter te kunnen beoordelen of de voorgestelde voorstellen de beste oplossingen zijn
                  om dit doel te bereiken. Verder hebben zij vragen om beter te kunnen beoordelen of
                  het wenselijk is de regering te verzoeken om een relatief groot aantal acties te laten
                  ondernemen, waarbij vooralsnog onduidelijkheid bestaat bij deze leden welke effecten
                  hieruit (kunnen) voortkomen.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer voorstelt om sociale ondernemingen
                  herkenbaar te maken door een modaliteit op bestaande rechtsvormen. Deze leden vragen
                  welke rechtsvormen hierbij worden bedoeld. De initiatiefnemer stelt voor een modaliteit
                  in Boek 2 van het BW vast te leggen: de BVm. Wat zijn hiervan de voor- en de nadelen?
                  Zou de initiatiefnemer een overzicht kunnen geven wat de gevolgen van deze maatregel
                  zijn op het gebied van fiscaliteit? Is het juridisch gezien mogelijk om een BVm vast
                  te leggen in het BW? Weet de initiatiefnemer of het een specifieke reden heeft dat
                  het BW op dit moment geen rekening houdt met een tussenvorm? Is er bijvoorbeeld al
                  eerder over nagedacht, maar zijn er toen nadelen geconstateerd? Indien er wordt overgegaan
                  van een BV naar BVm, zou er dan sprake moeten zijn van een overgangsregeling om hoge
                  administratieve kosten te voorkomen?
               
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Sociaal-Economische Raad (SER) in het
                  advies «Sociale ondernemingen: een verkennend advies» uit 2015 pleit voor terughoudendheid
                  bij het inzetten van overheidsbeleid waarvoor een harde afbakening nodig is van sociale
                  ondernemingen als groep. Kiest de initiatiefnemer ondanks dit advies voor een harde
                  afbakening en zo ja, waarom? Verwacht de initiatiefnemer dat indien dit voorstel werkelijkheid
                  zou worden bedrijven een tweede tak kunnen gaan opzetten naast het reguliere bedrijf
                  en zo ja, hoe kijkt de initiatiefnemer hier tegenaan? Deze leden hebben namelijk signalen
                  ontvangen dat je dit eerder ook zag bij de opkomst van stichtingen om zodoende een
                  ANBI-status te krijgen.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat er verschillende definities bestaan voor sociaal
                  ondernemen, waaronder de definitie zoals geformuleerd door de EU. Deze leden vragen
                  of zij het goed begrijpen dat de initiatiefnemer in deze initiatiefnota aan de geformuleerde
                  definitie door de EU zelf een eigen term aan toevoegt. Zo ja, is het niet verstandiger
                  om bij de EU definitie aan te sluiten? De SER (2015) geeft aan dat er geen natuurlijke
                  harde grens bestaat tussen sociale ondernemingen en overige ondernemingen of niet-ondernemingen.
                  Door middel van juridische definities zou volgens de SER een willekeurige harde grens
                  kunnen worden getrokken met als risico’s onbedoelde neveneffecten, averechtse prikkels
                  en hoge administratieve lasten. Is de initiatiefnemer dit met de SER eens? Deze leden
                  vragen wat de initiatiefnemer als verschillen ziet tussen maatschappelijk verantwoord
                  ondernemen en sociaal ondernemen.
               
De leden van de CDA-fractie lezen in de nota dat bij 16 Europese landen inmiddels
                  sprake is van een bijzondere rechtsvorm voor «social enterprises». Deze leden vragen
                  of de initiatiefnemer een overzicht kan geven welke 16 landen dit zijn en welke specifieke
                  rechtsvorm zij hebben. Daarnaast vragen deze leden wat de ervaringen zijn in die landen
                  bij deze specifieke rechtsvormen? Hoe kijkt de initiatiefnemer hierbij specifiek aan
                  tegen de coöperatieve rechtsvorm, het juridische label en de vennootschapsvorm? Wat
                  zijn de voor- en nadelen hiervan?
               
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de initiatiefnemer in de initiatiefnota
                  een uitspraak aanhaalt van dr. mr. Helder. Helder geeft aan dat het uit juridisch
                  oogpunt zonder meer mogelijk is een NV of BV op te richten met een maatschappelijk
                  doel, waarbij eventueel de stemgerechtigden zich committeren om niet te besluiten
                  tot uitkering van winst. Het probleem zit volgens Helder echter in de beeldvorming.
                  De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of juridische verankering de enige mogelijkheid
                  is om dat probleem rond de beeldvorming op te lossen. Kan de initiatiefnemer aangeven
                  of juridische verankering innovatie op het terrein van sociaal ondernemerschap zou
                  kunnen belemmeren? Verder vragen deze leden wat in andere landen de ervaringen zijn
                  van harde en zachte wettelijke criteria in de wet op het gebied van sociaal ondernemen.
               
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd hoe maatschappelijke impact op dit moment
                  wordt gemeten en wat de ervaringen hierbij zijn. Zou naast intern toezicht ook extern
                  toezicht nodig zijn en zo ja, wie zou deze rol volgens de initiatiefnemer moeten vervullen
                  in Nederland?
               
De leden van de CDA-fractie constateren dat de initiatiefnemer verschillende aanbevelingen
                  doet om de kracht van sociale ondernemingen verder te benutten. Zouden volgens de
                  initiatiefnemer alle aanbevelingen opgepakt moeten worden of is het doel van de initiatiefnemer
                  om aan te geven wat eventuele mogelijkheden zouden kunnen zijn, om daarna nader te
                  bezien welke het meest nuttig kunnen zijn? Kan de initiatiefnemer per aanbeveling
                  aangeven hoe zij op deze aanbevelingen is gekomen? Kan de initiatiefnemer verder per
                  aanbeveling aangeven in hoeverre hier steun voor is vanuit het maatschappelijke middenveld?
                  Daarnaast zijn deze leden benieuwd of de initiatiefnemer nog een klankbordgroep met
                  actieve bestuurders uit het maatschappelijk bedrijfsleven heeft overwogen en zo niet,
                  of dit eventueel wat zou kunnen zijn om kennisdeling te stimuleren.
               
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer specifieker zou kunnen weergeven
                  wat het verwachte effect is om maatschappelijke modaliteit juridisch vast te leggen
                  in het BW op de regeldruk. Kan de initiatiefnemer daarnaast nader toelichten waarom
                  in het algemeen wordt verwacht dat de voorstellen in de initiatiefnota beperkte budgettaire
                  gevolgen zullen hebben? Kan met deze voorstellen meer impact worden gerealiseerd op
                  het gebied van ondernemen met een maatschappelijke missie, zonder dat hier veel meer
                  administratieve rompslomp bij komt kijken? Kan de initiatiefnemer aangeven of bepaalde
                  maatregelen tot oneerlijke concurrentie kunnen leiden?
               
De leden van de CDA-fractie constateren dat de initiatiefnemer de Kamer vraagt in
                  te stemmen om de regering te verzoeken om 16 acties te ondernemen. Deze leden vragen
                  de initiatiefnemer of het relatief gezien niet wat veel acties zijn. Is de initiatiefnemer
                  niet van mening dat (bepaalde) acties nader onderzocht moeten worden om te kunnen
                  besluiten of het wel of niet verstandig is dat de regering een bepaalde actie onderneemt?
                  Waarom stelt de initiatiefnemer voor om nu al met 16 acties in te stemmen, zonder
                  af te wachten welk voorstel de regering op tafel legt hoe zij het regeerakkoord wil
                  uitwerken om te komen tot «passende regels en meer ruimte voor ondernemingen met sociale
                  of maatschappelijke doelen met behoud van een gelijk speelveld»?
               
De leden van de CDA-fractie lezen verder dat de initiatiefnemer voorstelt de Code
                  Sociaal Ondernemen wettelijk te verankeren. Indien naar franchise wordt gekeken is
                  daar juist het voornemen om de Nederlandse Franchise Code niet wettelijk te verankeren,
                  maar om in plaats daarvan in wettelijke kaders omtrent franchise te voorzien. Zou
                  dit voor sociaal ondernemen ook niet effectiever kunnen zijn? Ziet de initiatiefnemer
                  ook nadelen aan het wettelijk verankeren van een code of zijn mogelijke nadelen bekend?
                  Zo ja welke? Deze leden zijn verder benieuwd in hoeverre één loket voor sociaal ondernemers
                  reëel is. Brengt dit extra financiële gevolgen met zich mee voor de regering? Zo ja
                  welke? Zij lezen verder dat de initiatiefnemer gerichte toekenning van (een deel van)
                  overheidsfondsen aan sociale ondernemingen voorstelt. Van welke andere ondernemingen
                  zou het ten kosten gaan indien overheidsfondsen zich meer gaan richten op sociaal
                  ondernemingen?
               
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de SER in haar advies (2015) aangeeft
                  het niet wenselijk te vinden stimuleringsmaatregelen en overige ingrijpende beleidsmaatregelen
                  uitsluitend voor sociale ondernemingen in te richten. Kan de initiatiefnemer in relatie
                  tot dit voorstel hier op reflecteren? Zijn er eventuele alternatieven dat sociale
                  ondernemers daadwerkelijk betere toegang kunnen krijgen tot financiers? Deze leden
                  zijn verder benieuwd wat de gevolgen van het voorstel zijn om maatschappelijke modaliteit
                  als eis te stellen aan ondernemingen in bepaalde sectoren van groot maatschappelijk
                  belang, zoals de kinderopvang. Hoe kijken de sectoren en de kinderopvang zelf aan
                  tegen dit voorstel? Deze leden vragen verder op welke wijze garantieregelingen vanuit
                  de overheid beter in zouden kunnen worden gericht op sociale ondernemingen. De initiatiefnemer
                  stelt tot slot voor dat de regering de uitbreiding van de succesvolle Social Impact
                  Bonds naar meer gemeenten moet stimuleren. Kan de initiatiefnemer aangeven of het
                  Rijk hierover gaat of dat dit een taak is van gemeenten zelf?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het doel van de
                  initiatiefnota van de initiatiefnemer. Deze leden danken de initiatiefnemer voor zijn
                  werk dat gestoken is in deze nota. Zij kijken uit naar de antwoorden op hun vragen
                  en het overleg, waarna zij zich verder zullen buigen over de beslispunten.
               
De leden van de D66-fractie wensen nu de volgende vragen en opmerkingen over de initiatiefnota
                     voor te leggen.
                  
De leden van de D66-fractie lezen de veronderstelling dat sociaal ondernemers zich
                     onderscheiden van stichtingen doordat zij een verdienmodel hanteren en een product
                     of dienst verkopen. Is de initiatiefnemer bekend met de mogelijkheid die een stichting
                     heeft om een onderneming te hebben? Deze leden wijzen erop dat ook een onderneming
                     die gekoppeld is aan een stichting winst kan en mag maken door deel te nemen aan het
                     economisch verkeer, waarbij de eventuele winst ten goede moet komen aan het doel.
                     Kan de initiatiefnemer uitleggen hoe een sociaal ondernemer zich onderscheidt van
                     een stichting met onderneming met een sociaal doel?
                  
De leden van de D66-fractie lezen dat stichtingen «minder geschikt» zouden zijn voor
                  ondernemers. Wat bedoelt de initiatiefnemer met deze stelling en wat is de onderbouwing?
               
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het geschetste verdienmodel van een sociale
                  ondernemer, dat zich zou onderscheiden van een BV omdat het grootste deel van de inkomsten
                  geherinvesteerd wordt in de maatschappelijke missie. Hoe kan volgens de initiatiefnemer
                  worden aangetoond dat het hierbij daadwerkelijk om een maatschappelijke missie gaat
                  en niet om het doel een (bescheiden) winst te genereren of het businessmodel te versterken?
               
De leden van de D66-fractie delen de opvatting dat extra erkenning nodig is van sociale
                  ondernemingen. Deze leden vragen wel of een juridische afbakening het juiste middel
                  hier voor is. Waaruit blijkt de behoefte van ondernemers om dit via een modaliteit
                  in het Burgerlijk Wetboek te regelen?
               
De leden van de D66-fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van de keuze
                  van de initiatiefnemer om niet de term sociaal op te nemen in de BV-modaliteit, maar
                  de term maatschappelijk. Deze leden zouden liever zien dat er wordt aangesloten bij
                  de definitie zoals de SER en de Europese Unie die hanteren en de initiatiefnemer dus
                  zou kiezen voor een Besloten Vennootschap sociaal (BVs). Zij zijn van mening dat alle
                  bedrijven op de een of andere manier bijdragen aan onze maatschappij. De modaliteit
                  BVm zou negatief kunnen afstralen op bedrijven die vanwege bijvoorbeeld organisatorische
                  redenen níet kiezen voor een BVm maar wel een maatschappelijke missie nastreven. Deelt
                  de initiatiefnemer deze inschatting?
               
De leden van de D66-fractie lezen dat ondernemers het recht zouden moeten krijgen
                  om samen met of in plaats van de overheid maatschappelijke doelen te halen. Kan de
                  initiatiefnemer aangeven wat volgens hem de belemmeringen zouden zijn om dat op dit
                  moment niet te kunnen? Deze leden wensen erop te wijzen dat er in diverse sectoren
                  door ondernemers en overheden zeer succesvol wordt samengewerkt aan het behalen van
                  maatschappelijke doelen.
               
De leden van de D66-fractie zijn verheugd met de passage uit het regeerakkoord waarin
                  gesteld wordt dat er meer passende regels en meer ruimte komt voor ondernemingen met
                  sociale of maatschappelijke doelen. Deze leden wensen wel te onderstrepen dat het
                  behoud van een gelijk speelveld voorwaardelijk is. Zij zullen daar later in hun inbreng
                  op terugkomen.
               
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de passage over de Code Sociaal Ondernemen.
                     Deze leden lezen in de nota nergens waaruit de behoefte blijkt om de Code wettelijk
                     te verankeren. Wat is de meerwaarde van een wettelijke verankering, aangezien de Code
                     nu al niet-vrijblijvend is? Hoe draagt een wettelijke verankering bij aan de doelen
                     van de Code: a) een betere positionering van ondernemingen en b) een basis om beleid
                     op te voeren?
                  
De leden van de D66-fractie constateren dat sociale ondernemingen belemmeringen ervaren
                     op het gebied van regels en beleid vanuit de overheid. Deze leden merken op dat vrijwel
                     alle ondernemers in Nederland regeldruk ervaren vanuit de overheid. Dit is dus niet
                     uitsluitend iets waar sociale ondernemers tegenaan lopen. De leden van de D66-fractie
                     lopen voorop als het gaat om het wegnemen van regeldruk voor ondernemers en wensen
                     hier met de initiatiefnemer samen in op te trekken. Kan de initiatiefnemer inzichtelijk
                     maken hoe een juridische verankering van een BV-modaliteit bijdraagt aan het verlagen
                     van regeldruk voor een ondernemer? Deze leden wensen hier bij op te merken dat de
                     initiatiefnemer zelf een toename van de administratieve lasten verwacht voor ondernemers
                     (zie financiële consequenties).
                  
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer zich baseert op conclusies
                  uit het rapport van McKinsey (2016) en de Social Enterprise Monitor (2015). Deze leden
                  wijzen erop dat de sector sindsdien is geprofessionaliseerd, meer sociale ondernemingen
                  winst zijn gaan maken en dus in een bloeitijd verkeren. Dit komt heel duidelijk naar
                  voeren uit de jaarlijkse monitor van Sociale Enterprise NL die verscheen in september
                  2018. Daarnaast heeft de overheid sindsdien diverse (beleid)veranderingen doorgevoerd
                  op het gebied van aanbestedingen, het mogelijk maken om kapitaal aan te trekken, et
                  cetera. Deze leden zouden graag zien dat er gewerkt wordt met meer actuele cijfers
                  en onderzoeken zodat aannames in het juiste perspectief kunnen worden geplaatst.
               
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de stelling van de initiatiefnemer dat
                  een stichting geen of nauwelijks risicodragend kapitaal zou kunnen aantrekken. Kan
                  de initiatiefnemer dit onderbouwen en daarbij specifiek ingaan op een onderneming
                  die bij een stichting hoort?
               
De leden van de D66-fractie merken op dat de initiatiefnemer een lijst voorstelt met
                  mogelijke criteria die opgenomen zouden moeten worden in het Burgerlijk Wetboek. Deze
                  leden wijzen erop dat de door de initiatiefnemer voorgestelde criteria ook notarieel
                  en statutair verankerd kunnen worden via een stichting met onderneming. Hoe komt de
                  initiatiefnemer tot de afweging dat dit beter vastgelegd kan worden in een aparte
                  BV-modaliteit? Waarom zou het stellen van criteria aan de statuten de invulling van
                  het maatschappelijk belang niet stevig genoeg inkaderen? Waaruit blijkt het risico
                  dat dit leidt tot ongewenste effecten of misbruik?
               
De leden van de D66-fractie constateren dat sociale ondernemingen moeite hebben om
                  de overheid als klant te bereiken. Lokaal overheidsbeleid wordt als een van de belangrijkste
                  hindernissen gezien voor verdere groei en ontwikkeling. Deze leden kijken dan ook
                  heel nadrukkelijk naar gemeenten, waar op het gebied van inkoop, flexibiliteit, verkokering,
                  financiering en kennis een grote verbeterslag valt te maken.
               
De leden van de D66-fractie delen de aanmoediging van de initiatiefnemer voor meer
                  maatschappelijk verantwoord inkopen door de overheid. Deze leden wijzen hierbij op
                  de mogelijkheden die de Aanbestedingswet 2012 (als uitvoering van EU Richtlijn 2014/24)
                  reeds biedt. Ook is het reeds mogelijk voor aanbestedende diensten om extra criteria
                  op te nemen naast het hoofddoel (de opdracht te gunnen aan de partij die de economisch
                  meest voordelige inschrijving doet) om zo een nevendoel te realiseren, bijvoorbeeld
                  op het gebied van innovatie, milieu of sociaal gebied. Wat draagt een aparte modaliteit
                  bij aan een beter aanbestedingsbeleid?
               
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de aanbeveling van de initiatiefnemer
                  om garantieregelingen vanuit de overheid beter in te richten op sociale ondernemingen
                  en sociale innovaties en om het mandaat van regionale ontwikkelingsmaatschappijen
                  te verruimen voor een betere toegang tot kapitaal. Kan de initiatiefnemer aangeven
                  hoe dit zich verhoudt tot het Europees staatssteunkader?
               
De leden van de D66-fractie delen niet de opvatting van de initiatiefnemer dat Invest-NL
                  specifiek sociale ondernemingen in het vizier moet hebben. Deze leden vinden dat Invest-NL
                  zich niet moet richten op het type onderneming, maar op het type doel, het risico
                  en de soliditeit van de businesscase.
               
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het voorstel van de initiatiefnemer om
                  sociale ondernemingen te bevoordelen ten opzichte van andere ondernemers bij leningen,
                  garanties en participaties. Deze leden vinden dit voorstel niet correct omdat dit
                  andere ondernemers benadeeld en een ongelijk speelveld creëert, wat haaks staat op
                  de afspraak in het regeerakkoord.
               
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het voorstel om een apart loket in te
                  richten bij de overheid voor sociale ondernemers. Waarom kiest de initiatiefnemer
                  voor een apart loket, terwijl er de afgelopen jaren – juist op verzoek van ondernemers
                  – is toegewerkt naar één loket dat nu inmiddels bestaat en onder de Rijksdienst voor
                  Ondernemend Nederland (RVO) valt?
               
De leden van de D66-fractie nemen afstand van het voorstel van de initiatiefnemer
                  om sociale ondernemers indirect fiscale voordelen te geven. Ten eerste vanwege dezelfde
                  argumenten die deze leden hebben ingebracht ten aanzien van het voorstel van de initiatiefnemer
                  om sociale ondernemingen te bevoordelen bij leningen, garanties en participaties.
                  Ten tweede omdat dit ertoe kan leiden dat bedrijven vanwege dit oneigenlijk argument
                  kiezen voor deze rechtsvorm, zodat zij fiscaal voordeel kunnen genieten.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van GroenLinks-fractie zijn zeer verheugd om kennis te nemen van de initiatiefnota
                  van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie. Deze leden zijn
                  blij dat de initiatiefnemer de tijd heeft genomen om dit belangrijke onderwerp aan
                  te kaarten. Deze leden vinden het belangrijk dat sociale ondernemers – zij die zich
                  inzetten om maatschappelijke problemen creatief op te lossen – zoveel mogelijk gestimuleerd
                  worden en dat zij extra erkenning krijgen. De leden van GroenLinks-fractie zijn daarom
                  voorstander van het voorstel van het lid Bruins om een modaliteit aan de bestaande
                  rechtsvorm Besloten Vennootschap (BV) toe te voegen en daarmee het BV maatschappelijk
                  (BVm) in het BW vast te leggen.
               
De leden van GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de drie rechtsvormen
                  die in Europa het vaakst voorkomen: de coöperatieve rechtsvorm, het juridische label
                  en de vennootschapsvorm. Kan de initiatiefnemer toelichten wat de voor- en nadelen
                  van deze rechtsvormen zijn? De initiatiefnemer stelt ook dat een elf procent van de
                  sociale ondernemers kiest voor een BV met een gelieerde stichting om het maatschappelijke
                  doel te borgen of om naast marktinkomsten geefgeld te kunnen ontvangen. Kan de initiatiefnemer
                  nog eens duidelijk schetsen waarom veel BV’s er nog een stichting naast moeten hebben?
                  Deze leden stellen vast dat ook het kabinet-Balkenende IV een wetsvoorstel indiende
                  dat een rechtsvorm voor maatschappelijke ondernemingen (MO) introduceerde en dat dit
                  later weer ingetrokken is. Kan de initiatiefnemer toelichten wat destijds de reden
                  was om dit wetsvoorstel in te trekken?
               
De leden van GroenLinks-fractie vinden het een goed idee om heldere criteria aan de
                  BVm in de wet vast te leggen, waarbij één van de mogelijke criteria is dat de maatschappelijke
                  vennootschap het grootse deel van de winst herinvesteert in de missie. Kan de initiatiefnemer
                  toelichten om wat voor percentage dat zou gaan en hoe dit criterium in de praktijk
                  zal worden gecontroleerd? De initiatiefnemer stelt ook dat de modaliteit «maatschappelijk»
                  ook op andere rechtsvormen, zoals de coöperatie, kan worden toegepast. Kan de initiatiefnemer
                  toelichten wat de redenen zijn voor het breder toepasbaar maken van modaliteit, ook
                  op een coöperatie?
               
De leden van GroenLinks-fractie zijn het met de initiatiefnemer eens dat het belangrijk
                  is om binnen het nieuw op te richten Invest-NL ook sociale ondernemingen een belangrijke
                  rol moeten spelen. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat sociale ondernemingen
                  zelfs voorrang zouden moeten krijgen bij het verkrijgen van financiering op grote
                  bedrijven met een onderzoeksafdeling? Tot slot beschrijft de initiatiefnemer dat werknemers
                  uit de «kaartenbak» moeilijk te vinden zijn door sociale ondernemingen en dat daarom
                  gemeenten en het Ministerie van SZW betrokken moeten worden. Kan de initiatiefnemer
                  uitleggen wat het verschil is tussen een gewoon bedrijf dat een percentage mensen
                  met een arbeidsbeperking in dienst moet nemen en een BVm? Hoe verhouden deze zich
                  tot elkaar?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota
                  en danken het lid Bruins voor het genomen initiatief.
               
De leden van de SP-fractie lezen in de nota dat stichtingen minder geschikt zijn voor
                  het drijven van een sociale onderneming omdat zij onder andere moeilijk risicodragend
                  kapitaal kunnen aantrekken. Toch lezen deze leden dat ruim twintig procent van de
                  sociale ondernemingen kiest voor deze vorm. Zij vragen de initiatiefnemer in hoeverre
                  de problemen met de stichtingsvorm in kaart zijn gebracht, waarom een vijfde van de
                  sociale ondernemingen toch kiest voor de stichtingsvorm en of deze voor een andere
                  vennootschapsvorm zou kiezen indien deze in het leven werd geroepen.
               
De leden van de SP-fractie lezen in de nota dat een beperkt deel van de winst wordt
                  uitgekeerd door sociale ondernemingen. Deze leden vragen de initiatiefnemer aan te
                  geven welk deel van de winst van alle sociale ondernemingen momenteel wordt uitgekeerd
                  aan eigenaars en hoe dit zich verhoudt tot reguliere bedrijven van vergelijkbare omvang.
                  Zij vragen tevens of de initiatiefnemer van mening is dat wettelijke winstuitkeringsbeperkingen
                  moeten worden opgelegd aan degenen die het predicaat sociale onderneming willen dragen
                  en of de initiatiefnemer de mening van deze leden deelt dat medewerkers van de sociale
                  onderneming hier een belangrijke stem in moeten hebben.
               
De leden van de SP-fractie lezen in de nota dat sociale ondernemingen goed gebruik
                  kunnen maken van de in het regeerakkoord opgenomen «Right to Challenge». Deze leden
                  zijn benieuwd hoe de initiatiefnemer wil borgen dat de publieke taken die op deze
                  manier worden belegd bij sociale ondernemingen ook gegarandeerd worden uitgevoerd,
                  of de risico’s om dit bij sociale ondernemingen te doen in kaart zijn gebracht en
                  hoe moet worden omgegaan met de kosten als een sociale onderneming onverhoopt de bij
                  haar belegde taak niet kan uitvoeren.
               
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemer toe te lichten welke aanleiding
                  bestaat om de Code Sociaal Ondernemen in wetgeving te verankeren. Een dergelijke verankering
                  bestaat inderdaad reeds sinds 2004 bij de Corporate Governance Code en is enkele jaren
                  geleden overwogen bij de Nederlandse Franchise Code. Bij de Corporate Governance Code
                  ging hier een grote maatschappelijke roep aan vooraf na maatschappelijke ontevredenheid
                  omtrent het gedrag van bedrijven, het gebrek aan verantwoording aan de rest van de
                  maatschappij door bestuurders van bedrijven en het onvermogen om bestuurders aan te
                  spreken op misstanden. De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemer daarom
                  aan te geven welke maatschappelijke misstanden zouden worden opgelost en welke maatschappelijke
                  noden worden gelenigd door wettelijke verankering. Tevens vragen deze leden de initiatiefnemer
                  aan te geven in welke mate de Code Sociaal Ondernemen ondersteund wordt door de verschillende
                  sectoren die worden geraakt door de Code en in welke mate de opstellers ervan representatief
                  zijn voor alle belanghebbenden.
               
De leden van de SP-fractie lezen in de nota dat de besloten vennootschap sociale ondernemingen
                  te weinig ruimte zou bieden om de maatschappelijke missie te borgen en sterk de nadruk
                  op financiële aandeelhouderswaarde legt. Toch zien zij dat bijna de helft van de sociale
                  ondernemingen deze rechtsvorm heeft. Deze leden vernemen daarom graag van de initiatiefnemer
                  tegen welke praktische problemen BV’s die een sociale onderneming zijn nu aanlopen,
                  of zij in deze rechtsvorm belet worden in het nastreven van een maatschappelijke missie
                  en of dit cijfermatig gestaafd kan worden.
               
De leden van de SP-fractie lezen in de nota dat in de voorgestelde BVm terughoudend
                  wordt omgegaan met winstuitkering en dat in andere landen een dividendklem, een vermogensklem
                  en/of een maximering van het inkomen van de top van toepassing is. Deze leden vragen
                  waarom de initiatiefnemer een vorm voorstelt waarbij winstuitkering onbeperkt is,
                  maar maatschappelijk moet worden verantwoord en in hoeverre stakeholderoverleg over
                  de winstuitkering verschilt van de praktijk onder de Corporate Governance Code. In
                  deze code is immers vastgelegd dat bestuurders van ondernemingen hun afwegingen moeten
                  maken in het langetermijnbelang van de onderneming en daarin de belangen moeten afwegen
                  van alle stakeholders. Tevens vragen deze leden de initiatiefnemer of in beginsel
                  onbegrensde winstuitkering door sociale ondernemers verenigbaar is met het doel om
                  deze ondernemingen beter subsidiabel door decentrale overheden te maken.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
                  initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie.
                  Er zijn al heel veel sociale ondernemingen in Nederland, die een belangrijke bijdrage
                  leveren aan de samenleving en aan werkgelegenheid. Bij het bereiken van maatschappelijke
                  doelen zou de overheid meer gebruik moeten maken van de meerwaarde die sociale ondernemingen
                  hebben op bijvoorbeeld sociaal of duurzaam vlak. Deze leden onderschrijven de noodzaak
                  om sociale ondernemingen extra erkenning en herkenning te geven en om belemmeringen
                  weg te nemen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het eens met de opmerking van de initiatiefnemer
                  dat maatschappelijke impact genereren geen exclusieve activiteit voor sociale ondernemingen
                  is. Ook andere bedrijven zorgen voor maatschappelijke meerwaarde, bijvoorbeeld in
                  het creëren van arbeidsplaatsen voor mensen met een arbeidsbeperking. Hoe wil de initiatiefnemer
                  ervoor zorgen dat de voorstellen uit de nota geen negatieve gevolgen hebben voor andere
                  ondernemingen dan sociale ondernemingen (volgens de definitie uit de nota)?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen toelichting op de voor- en nadelen van
                  het stellen van harde (kwantitatieve) criteria in de wet, zoals de dividend- of kapitaalklem.
                  In het buitenland is in sommige gevallen wel gekozen voor het opnemen van kwantitatieve
                  criteria. Wat zijn de ervaringen in het buitenland?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen toelichting op de keuze om de Code Sociaal
                  Ondernemen wettelijk te verankeren, en naar de mogelijkheid van het koppelen aan een
                  juridisch label. Hoe staat dit in verhouding tot het wettelijk verankeren van de modaliteit?
                  Is het voor kleine sociale ondernemingen haalbaar om aan de Code te voldoen?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de noodzaak en de behoefte
                  bestaat om de modaliteit ook bij andere rechtsvormen dan de BV toe te passen, zoals
                  de coöperatie.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat er gebeurt als een BVm wordt omgezet
                  in een andere rechtsvorm of wanneer fusie, splitsing of wijziging van het maatschappelijke
                  oogmerk plaatsvindt. Is hierbij tussenkomst van de rechter nodig? Wat is de rol van
                  de stakeholders bij een dergelijke aanpassing?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere toelichting op het toezicht op
                  de BVm. Hoe wordt voorkomen dat het maatschappelijke oogmerk uit zicht raakt? Welke
                  rol zou de Ondernemingskamer en/of de rechter hierbij moeten spelen?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
                  initiatiefnota. Zij waarderen de inzet van de initiatiefnemer om sociaal en maatschappelijk
                  ondernemerschap te stimuleren en te faciliteren. Zij hebben nog wel enkele vragen.
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat de SER in haar rapport «Sociale ondernemingen:
                  een verkennend advies» (mei 2015) heeft gepleit voor terughoudendheid bij het inzetten
                  van overheidsbeleid waarvoor een harde afbakening nodig is van sociale ondernemingen
                  als groep. Het vaststellen van een harde definitie is lastig. Er is immers sprake
                  van een continuüm van de mate waarin ondernemingen gericht zijn op het creëren van
                  maatschappelijke waarden. De SER acht het niet wenselijk om stimuleringsmaatregelen
                  en overige ingrijpende beleidsmaatregelen uitsluitend voor sociale ondernemingen in
                  te richten. De SER suggereerde om in te zetten op een label of bijzonder statuut voor
                  sociale ondernemingen, in de vorm van statutaire vastlegging door de notaris.
               
De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de initiatiefnemer een stap verder
                  wil gaan. Zo ja, waarom? Hoe groot acht de initiatiefnemer het risico dat de inzet
                  van overheidsbeleid zich specifiek gaat richten op BVm-ondernemingen en dat maatschappelijk
                  ondernemerschap door andere bedrijven minder aandacht krijgt? Hoe zou dit voorkomen
                  kunnen worden?
               
II Antwoord / Reactie van de initiatiefnemer
               
          Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat - 
              
                  Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.