Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 009 Wijziging van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken met het oog op het toepassen van niet- doelgebonden subsidiecriteria
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 23 november 2018
Hierbij bied ik u de nota naar aanleiding van het verslag bij het hiervoor genoemde
voorstel van wet aan.
Ik ben de leden van de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
erkentelijk voor hun opmerkingen en vragen bij het voorstel van wet tot wijziging
van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken met het oog op het toepassen
van niet-doelgebonden subsidiecriteria.
Deze opmerkingen en vragen geven mij aanleiding tot de volgende reactie.
De leden van de fractie van de VVD stelden de vraag of het uitkeren van bonussen bovenop
vaste salarissen geen afbreuk kan doen aan de geloofwaardigheid van gesubsidieerde
organisaties. In antwoord op deze vraag merk ik op dat bij de toepassing van een inkomensnorm
voor gesubsidieerde organisaties aansluiting wordt gezocht bij de Wet normering topinkomens.
Dat betekent dat bij het vaststellen van de beloning niet slechts acht wordt geslagen
op het vaste salaris, maar dat ook bonussen en winstdelingen worden meegeteld. Dat
een bonus deel uitmaakt van de bezoldiging behoeft op zich niet bezwaarlijk te zijn,
zolang het totaal van de beloning maar niet uitstijgt boven de norm.
Het personeelsbeleid is de verantwoordelijkheid van de organisaties zelf, inclusief
fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor werknemers. Het ministerie controleert of bij
de besteding van de toegekende financiƫle middelen de gestelde richtlijnen voor personele
kosten niet worden overschreden. Dit geldt in het bijzonder voor de beloningen van
directeuren die onder de Wet normering topinkomens vallen, waarbij verlaagde maxima
voor instellingen in de sector ontwikkelingssamenwerking gelden.
De leden van de VVD-fractie onderstreepten het belang van het stellen van drempeleisen
ten aanzien van integriteit, overhead en de activiteiten van organisaties in relatie
tot het kabinetsbeleid en informeerden naar de handhaving daarvan.
Met de leden van de VVD-fractie ben ik van oordeel dat het beschikken over en toepassen
van een robuust integriteitsbeleid een drempel voor subsidieverlening behoort te zijn.
Ik hanteer een dergelijk criterium niet alleen aan de voorkant van de subsidie, maar
zie er ook op toe dat organisaties zich in de praktijk inspannen en blijven inspannen
om misstanden te voorkomen, te bestrijden en om de gevolgen ervan te mitigeren. Ik
verwijs daarvoor naar hetgeen ik uw Kamer eerder schreef op 26 april over het aanscherpen
procedures en subsidiekaders in het kader van de aanpak van (seksueel) grensoverschrijdend
gedrag.1
Voorts informeerden de leden van de VVD-fractie naar de bereidheid van de regering
om drempelcriteria toe te passen op het gebied van overhead.
Ik onderschrijf de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat overheadkosten in
redelijke verhouding behoren te staan tot de overige kosten van de organisatie, meer
in het bijzonder de kosten van de gesubsidieerde activiteiten. Ik zie daar op toe,
zowel bij de beoordeling van de organisatie als bij de beoordeling van de subsidieaanvraag.
Voorafgaand aan subsidieverlening vindt een toets plaats van de kwaliteit van de organisatie,
o.a. op het terrein van financieel beheer. Daarin wordt mede de omvang van overheadkosten
in relatie tot de overige kosten beoordeeld. In de subsidieregelgeving van het ministerie
is voorts vastgelegd dat subsidie uitsluitend kan worden verstrekt voor de noodzakelijke
kosten van de voorgenomen activiteiten.
De leden van de VVD-fractie gaven uiting aan hun onbehagen dat organisaties die zich
actief inspannen om het kabinetsbeleid te dwarsbomen voor subsidie in aanmerking kunnen
komen.
De VVD-fractie raakt hier aan een discussie die met regelmaat ook in Uw Kamer aan
de orde komt. Ik volsta met er op te wijzen dat ik conform bestendig beleid geen subsidie
verstrek voor activiteiten die in strijd met het kabinetsbeleid zijn, maar dat het
organisaties voor het overige vrij staat om, binnen de kaders van de wet, gebruik
te maken van de vrijheid van meningsuiting en van vereniging, zonder dat dat gevolgen
heeft voor de beoordeling van een subsidieaanvraag. Ik hecht aan samenspraak en tegenspraak
en aan een gelijke behandeling van maatschappelijke organisaties. Ik verwijs de leden
van de VVD-fractie voorts naar de brief aan Uw Kamer van 22 november 2016, in reactie
op vragen over de uitvoering van de motie Van der Staaij c.s2.
De leden van de VVD-fractie onderstreepten het belang dat gesubsidieerde organisaties
gedurende de looptijd van de subsidie blijven voldoen aan de gestelde criteria en
informeerden naar de wijze waarop dat wordt getoetst.
Ik onderschrijf de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat tussentijds moet
kunnen worden ingegrepen als de organisatie niet meer aan de vooraf gestelde eisen
blijkt te voldoen. Juist daarom zullen aan de subsidie voorschriften kunnen worden
verbonden die ertoe strekken om de organisaties gedurende de gehele looptijd van de
subsidie aan deze eisen te binden. Controle vindt plaats aan de hand van de door de
organisaties ingezonden inhoudelijke en financiƫle rapportages. Periodiek vindt beleidsoverleg
plaats met gesubsidieerde organisaties, waar bijvoorbeeld het integriteitsbeleid en
de bijbehorende procedures rondom grensoverschrijdend gedrag van organisaties op de
agenda staan. Elk signaal dat de naleving van de gestelde eisen in het gedrang komt,
dat mij bereikt via bijvoorbeeld het meldpunt malversaties of het meldpunt voor (seksueel)
grensoverschrijdend gedrag, neem ik serieus en kan, als daar aanleiding toe is, leiden
tot stopzetten van de subsidie en/of terugvorderen van middelen.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de VVD-fractie of en op welke wijze
de Tweede Kamer zal worden betrokken bij de totstandkoming van een algemene maatregel
van bestuur waarbij een of meer nieuwe criteria worden ingevoerd, zeg ik gaarne toe
dat ik de Kamer vooraf in de gelegenheid zal stellen om haar zienswijze te geven over
een voorgenomen algemene maatregel van bestuur op dit gebied.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking