Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng van een schriftelijk overleg over het besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk (Kamerstuk 34372-28)
2018D53746 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het ontwerpbesluit houdende
vaststelling van het Besluit van 28 september 2018, houdende regels over de uitoefening
van de bevoegdheid tot het binnendringen in een geautomatiseerd werk en het al dan
niet met een technisch hulpmiddel onderzoek doen als bedoeld in de artikelen 126nba,
eerste lid, 126uba, eerste lid, en 126zpa, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering
(Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk) (Kamerstuk 34 372, nr. 28).
INHOUDSOPGAVE
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1
1.
Algemeen
1
2.
Inleiding
2
3.
Het onderzoek in een geautomatiseerd werk
2
3.1
Deskundigheid van opsporingsambtenaren
2
3.2
De uitvoering van een bevel van de officier van justitie
3
3.3
De vastlegging van gegevens over de uitvoering van een bevel in logbestanden
3
3.4
Technische eisen aan en keuring van een technisch hulpmiddel voor het verrichten van
onderzoekshandelingen
3
3.5
Het verrichten van onderzoekshandelingen in een geautomatiseerd werk
4
3.6
Verstrekking van ter uitvoering van een bevel vastgelegde gegevens
4
4.
Gegevensverwerking
4
5.
Toezicht
5
6.
De toepassing van de bevoegdheid met het oog op het vastleggen van gegevens of het
ontoegankelijk maken van gegevens
5
7.
Overig
5
II.
Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
5
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1. Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Besluit onderzoek
in een geautomatiseerd werk. Het stemt deze leden positief dat er in het besluit uitvoerig
en gedegen uiteen is gezet hoe de procedure voor het doen van een onderzoek in een
geautomatiseerd werk is vormgegeven. Bij een dergelijke zware bevoegdheid is van belang
dat de procedures met waarborgen zijn omkleed en dat deze procedures goed worden nageleefd.
Voornoemde leden zien dit terugkomen in het besluit, maar hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit onderzoek in een
geautomatiseerd werk. De leden zijn content met het feit dat de regering er bij de
uitvoering van de Wet computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372) voor zorgt dat de markt in onbekende kwetsbaarheid zo min mogelijk wordt gestimuleerd
en de schade aan cyberveiligheid zo klein mogelijk is. Slechts in een specifieke zaak,
en als minder schadelijke alternatieven (gebruik van inloggegevens, social engineering
of bekende kwetsbaarheden) zijn doorlopen, mag hacksoftware worden ingekocht. Leveranciers
van dergelijke software worden gescreend door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(AIVD) en verkopen niet aan dubieuze regimes. Bovendien worden statistieken over het
gebruik van hacksoftware jaarlijks openbaar gemaakt. Deze leden zien dit als een significante
verbetering ten opzichte van de bestaande situatie waarin opsporingsdiensten onbeperkt
hacksoftware konden inkopen en daarmee de markt in onbekende kwetsbaarheden zouden
stimuleren. Toch hebben voornoemde leden nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Besluit onderzoek
in een geautomatiseerd werk. Zij hebben daarover nog wel enkele vragen.
2. Inleiding
De leden van de SP-fractie hebben de Wet computercriminaliteit III steeds zeer kritisch
bekeken. Ook het Ontwerpbesluit onderzoek in een geautomatiseerd werk (Kamerstuk 34 372, nr. 26), dat de feitelijke uitwerking van de wet behelst, kon op de nodige kritische kanttekeningen
rekenen van de genoemde leden en ook van de leden van D66-fractie. Zo vroegen de leden
van de SP-fractie of hackbevoegdheden niet te veel uitgebreid zouden worden, en spraken
zij hun zorgen uit over het gebruik van kwetsbaarheden in geautomatiseerde werken
die door de opsporingsdiensten gebruikt kunnen worden (Kamerstuk 34 372, nr. 27, blz. 2 en 3).
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het nu voorliggende besluit niet
afwijkt ten opzichte van het ontwerpbesluit. Kan uiteen worden gezet op welke punten
dit besluit toch afwijkt van het ontwerpbesluit en ook waarom? Wat is er nu precies
met de stevige eerdere kritiek gedaan?
3. Het onderzoek in een geautomatiseerd werk
3.1 Deskundigheid van opsporingsambtenaren
De leden van de CDA-fractie lezen dat op grond van het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd
werk de genoemde ambtenaren worden aangewezen voor het onderzoek in een geautomatiseerd
werk, indien zij lid zijn van een technisch team. Kunt u aangeven aan welke buitengewone
opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 sub b, c en d, en artikel 142 van
het Wetboek van Strafvordering moet worden gedacht? In welke gevallen zijn deze buitengewone
opsporingsambtenaren lid van een technisch team?
Verder lezen voornoemde leden in het besluit dat de technische teams, in ieder geval
gedurende de beginfase, centraal worden belegd in de politieorganisatie. Deze leden
achten dit verstandig, maar vragen hoe het toezicht verloopt ten aanzien van de personen
die geen lid zijn van een technisch team, maar wel worden aangewezen voor het doen
van onderzoek in een geautomatiseerd werk? Verder vragen deze leden de regering of
het is uitgesloten dat iemand van het tactisch team gevraagd kan worden eenmalig dan
wel incidenteel onderzoek te doen in een geautomatiseerd werk?
De leden van de D66-fractie vragen een nadere toelichting op de opleidingseisen van
opsporingsambtenaren. Wat voor soort kennis en vaardigheden moeten opsporingsambtenaren
precies hebben om in aanmerking te komen voor deze functie? Is besef van dilemma’s
op het gebied van cybersecurity, zoals het stimuleren van de markt in «0-days» en
ethiek, onderdeel van die opleidingseisen?
3.2 De uitvoering van een bevel van de officier van justitie
De leden van de CDA-fractie lezen dat uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken
in het Regeerakkoord 2017–2021 ten aanzien van de hacksoftware. Kunt u aangeven of
de extra te maken kosten van de hacksoftware opgevangen worden door de in het Regeerakkoord
toegezegde gelden voor de uitvoering van de Wet Computercriminaliteit III? Kunt u
bevestigen dat de kosten van een technisch hulpmiddel of van een onderzoek niet doorslaggevend
zullen zijn in de afweging of een bevoegdheid zal worden ingezet?
Ten aanzien van de ambtenaren die door de korpschef zijn aangewezen om als enige toegang
te hebben tot de vastgelegde gegevens die zijn verzameld bij het verrichten van onderzoekshandelingen,
vragen voornoemde leden of deze ambtenaren ook onderdeel (kunnen) zijn van het technische
team.
De leden van de D66-fractie constateren dat alleen in uiterste gevallen gebruik gemaakt
mag worden van commerciële hacksoftware. Daarbij stelt u dat deze software alleen
kan worden gebruikt wanneer minder ingrijpende middelen zoals het gebruik van inloggegevens,
social engineering of bekende kwetsbaarheden niet toereikend zijn om heimelijk toegang
te verkrijgen tot een geautomatiseerd werk. Op welke manier wordt vastgesteld dat
deze minder ingrijpende en minder schadelijke middelen niet toereikend zijn? Deelt
u de mening dat de ontoereikendheid van een techniek als social engineering alleen
geconstateerd kan worden door het toepassen van de techniek op de betreffende verdachte?
Kan een rapport haalbaarheidsonderzoek het voorstel voor het inkopen van commerciële
hacksoftware bevatten als niet eerst minder ingrijpende en minder schadelijke alternatieven
zijn geprobeerd? Welke eisen worden gesteld aan de beveiliging van de technische infrastructuur
waarop gegevens tijdens het verrichten van onderzoeksafdelingen worden geregistreerd?
Bent u bereid bij het publiceren van statistieken over het gebruik van software te
specificeren in hoeveel zaken commerciële hacksoftware is ingekocht?
3.3 De vastlegging van gegevens over de uitvoering van een bevel in logbestanden
De leden van de D66-fractie vragen een nadere toelichting op het procedureel vastleggen
binnen de politieorganisatie dat handmatige logging plaatsvindt. Wat wordt er verstaan
onder handmatige logging? In hoeverre is dit, gezien het belang van de betrouwbaarheid
en integriteit van vastgelegde gegevens, wenselijk? Welke eisen worden gesteld aan
de technische infrastructuur waarop de logging-gegevens worden opgeslagen? Bevinden
deze technische infrastructuur of servers zich altijd in Nederland?
3.4 Technische eisen aan en keuring van een technisch hulpmiddel voor het verrichten
van onderzoekshandelingen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Dienst landelijke operationele samenwerking
belast wordt met de keuring van technische hulpmiddelen die gebruikt worden voor het
verrichten van onderzoekshandelingen in een geautomatiseerd werk. Op dit moment is
deze dienst belast met de traditionele technische hulpmiddelen die worden ingezet
bij stelselmatige observatie, zo begrijpen deze leden. Hoe schat u het kennisniveau
van deze dienst in het terrein van technische hulpmiddelen die het mogelijk maken
geautomatiseerde werken binnen te dringen? Deze leden vermoeden dat in sommige gevallen
complexe technische hulpmiddelen ingezet en gekeurd moeten gaan worden en achten het
van belang dat dit goed gebeurt. Welke ondersteuning ten aanzien van verbetering van
het kennisniveau op dit moment en in de toekomst kan de Dienst verwachten?
Ook vragen voornoemde leden hoe er is nagedacht over de toepassing van software die
gebruikt maakt van algoritmes en wellicht in de toekomstig kunstmatige intelligentie.
Hoe wordt er bijvoorbeeld op toegezien dat de werking van deze algoritmes altijd uitlegbaar
blijft zodat het technisch gekeurd kan worden? Wordt er in dergelijke gevallen rekening
gehouden met de omstandigheid dat het uitlegbaar is voor de rechter die mogelijk bij
de behandeling van de strafzaak de volledige informatie opvraagt over de verrichte
onderzoekshandelingen?
De leden van de D66-fractie vragen u nader toe te lichten of de technische infrastructuur
waarop onderzoeksgegevens worden opgeslagen altijd in beheer zijn van de politie.
Kan het ook voorkomen dat de infrastructuur in beheer is van de verkoper van commerciële
hacksoftware? Bevindt deze technische infrastructuur zich altijd in Nederland? Wat
is de reden dat de wijze waarop het binnendringen bij het gebruik van commerciële
hacksoftware plaatsvindt geen onderdeel uitmaakt van het keuringsproces? Is dat niet
juist noodzakelijk bij het bepalen van de risico’s voor het te onderzoeken geautomatiseerd
werk, waaronder schade aan derden?
3.5 Het verrichten van onderzoekshandelingen in een geautomatiseerd werk
De leden van de CDA-fractie lezen dat een technisch hulpmiddel dat niet van tevoren
is gekeurd in bepaalde gevallen kan worden ingezet worden. Deze uitzondering geldt
als het onderzoeksbelang dit dringend vordert en in dergelijke gevallen wordt het
hulpmiddel achteraf gekeurd of, in uiterste gevallen, niet gekeurd. Deze leden vragen
of bij de achteraf keuring van het hulpmiddel ook wordt bepaald of het middel op de
juiste manier is ingezet. Wat gebeurt er in het geval het hulpmiddel wordt afgekeurd,
maar al wel is ingezet bij onderzoekshandelingen? Welke gevolgen heeft dit voor het
onderzoek?
3.6 Verstrekking van ter uitvoering van een bevel vastgelegde gegevens
De leden van de D66-fractie vragen een nadere toelichting op «bewerking» in het geval
een selectie gemaakt moet worden van de vastgelegde gegevens. Welke procedurele waarborgen
zijn mogelijk indien onderzoekshandelingen zonder technische hulpmiddel worden verricht?
Klopt het dat het in dit geval concreet gaat om het gebruik van de verdachte buitgemaakte
inloggegevens? Is er een standaard methode van logging in een dergelijke situatie?
4. Gegevensverwerking
De leden van de D66-fractie constateren dat gegevens die tijdens een onderzoek worden
buitgemaakt tevens persoonsgegevens kunnen bevatten van onschuldige mensen die geen
verdachte zijn. Hoe wordt de privacy van deze mensen geborgd en worden gegevens van
deze mensen vernietigd? Kunt u de volgende zin nader toelichten: «De verwijderde politiegegevens
worden gedurende een termijn van vijf jaren bewaard ten behoeve van verwerking met
het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en vervolgens
gearchiveerd of vernietigd (artikel 14, eerste lid, Wet politiegegevens).»? Hoe kunnen
«verwijderde gegevens» alsnog vijf jaar bewaard worden? Hoe kunnen «verwijderde gegevens»
gearchiveerd worden?
5. Toezicht
De leden van de SP-fractie vinden dat het toezicht van de Inspectie Justitie en Veiligheid
op de uitvoering van de in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheden kwalitatief goed
moet zijn. Zijn inmiddels voldoende mensen met kennis en expertise in dienst bij de
Inspectie om goed toezicht te kunnen houden? Zo ja, kan dit nader onderbouwd worden?
Zo nee, waarom (nog) niet?
6. De toepassing van de bevoegdheid met het oog op het vastleggen van gegevens of
het ontoegankelijk maken van gegevens
De leden van de D66-fractie vragen u nader in te gaan op het punt van de Nederlandse
Orde van Advocaten dat de aanwijzing van het misdrijf «witwassen» surveillance toestaat
van ieder persoon met niet onmiddellijk verklaarbaar bezit. Kunt u inhoudelijk reageren
op dit bezwaar? Bent u bereid bij de evaluatie van de Wet computercriminaliteit III
uiteen te zetten hoe vaak voor welk soort misdrijf de bevoegdheid is ingezet?
7. Overig
De leden van de SP-fractie zijn op de hoogte van het voornemen tot evaluatie van de
Wet computercriminaliteit III. Kan een uitkomst van deze evaluatie te zijner tijd
ook zijn dat de bevoegdheid om een geautomatiseerd werk binnen te dringen zou moeten
gelden voor minder misdrijven dan nu in het besluit opgenomen? Zo nee, waarom niet?
II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Schoor
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
H. Schoor, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.