Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Nationaal Sportakkoord
30 234 Toekomstig sportbeleid
Nr. 201
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 november 2018
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 26 juni
2018 over het Nationaal Sportakkoord (Kamerstuk 30 234, nr. 185).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 oktober 2018 aan de Minister voor Medische Zorg
voorgelegd. Bij brief van 8 november 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Clemens
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
9
I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het
Nationaal Sportakkoord en danken de Minister voor de toezending. Deze leden hebben
een aantal vragen en opmerkingen.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie lezen dat er per ambitie afspraken zijn gemaakt die zullen
worden vertaald in meetbare doelen. De monitoring en evaluatie van deze doelen zullen
kort cyclisch plaatsvinden en hebben tot doel om te leren en tijdig bij te sturen.
Genoemde leden zijn hier voorstander van, maar zij vragen wel of de monitoring en
evaluatie, evenals de voortgang van het sportakkoord en de te nemen maatregelen bij
achterblijven van beoogde resultaten, openbaar worden gemaakt. Daarnaast vragen deze
leden of de resultaten van de monitoring en evaluatie met de Kamer worden gedeeld
zodat hierover te zijner tijd eventueel een overleg kan worden gehouden in de Kamer.
VWS, de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) en NOC*NSF hebben met de aankondiging
in het Nationaal Sportakkoord besloten opdracht te geven voor een onderzoek naar de
organisatie en financiering van de sport. De leden van de VVD-fractie vragen of er
al meer bekend is hoe dit onderzoek zal worden vormgegeven, wie het zal uitvoeren,
of het bedrijfsleven hierin wordt betrokken, en hoe en wanneer de resultaten bekend
zijn. Kan de Minister hier een laatste stand van zaken geven en een gewenst tijdstraject?
Deelakkoorden algemeen
De leden van de VVD-fractie zien een belangrijke rol weggelegd voor het bedrijfsleven
bij het sportakkoord. Kan de Minister per deelakkoord aangeven wat de rol van het
bedrijfsleven is en hoe de rol van het bedrijfsleven verder kan worden geoptimaliseerd?
Deelakkoord Van jongs af aan vaardig in bewegen
De leden van de VVD-fractie delen de opvatting dat de primaire verantwoordelijkheid
voor het voldoende bewegen en motorisch vaardig worden van kinderen ligt bij de ouders
en verzorgers. Een grote rol is uiteraard weggelegd voor het primair onderwijs. Daar
komen alle kinderen samen en moet er gewerkt worden aan de kerndoelen bewegingsonderwijs,
zodat elk kind voldoende sportbagage meekrijgt om vooruit te kunnen. Het is van het
grootste belang dat deze lessen bewegingsonderwijs gegeven worden door bevoegde vakleerkrachten,
want elk kind verdient een zo goed mogelijke start in bewegingsplezier.
Maar de leden van de VVD-fractie vinden het ook belangrijk dat ouders hierover voldoende
voorlichting krijgen. Deze leden juichen het daarom toe dat partijen zich de komende
jaren gezamenlijk inspannen om te komen tot een groter bewustzijn bij ouders en verzorgers
over het belang van bewegen en motorische ontwikkeling bij kinderen. Kan de Minister
toelichten op welke wijze professionals in de jeugdgezondheidszorg, kinderopvang en
sportsector kunnen en zullen bijdragen aan het vergroten van de signalerings- en adviesfunctie
over het belang van sport en beweging en de noodzaak van motorische ontwikkeling?
En kan de Minister toelichten waarom er juist voor deze groepen professionals is gekozen?
Ligt er voor het adviseren en signaleren aan de ouders over het belang van sport en
bewegen voor kinderen ouder dan vier jaar niet ook een taak voor andere professionals
zoals leraren en huisartsen? Zo ja, welke professionals kunnen hieraan nog meer bijdragen?
Ondertekening
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat zoveel verschillende partners en organisaties
zich verenigd hebben met het ondertekenen van het sportakkoord. Het is van het grootste
belang dat elke partner en organisatie zijn of haar steentje bijdraagt. Het is volgens
deze leden nadrukkelijk niet de bedoeling dat de ondertekening van het sportakkoord
vrijblijvend is. Daarom willen zij weten wanneer bekeken wordt of elke partner of
organisatie bijdraagt aan wat er verwacht mag worden, zodat dit sportakkoord ook over
een jaar breed gedragen wordt door de partners en organisaties en dat er geen «gratis»
ondertekenaars zijn.
Financieel
Een deel van de sport in Nederland wordt gefinancierd door kansspelaanbieders. De
leden van de VVD-fractie willen graag weten welke mogelijkheden dit sportakkoord gaat
bieden met betrekking tot de financiering van zowel breedte- als topsport na modernisering
van het kansspelbeleid. Genoemde leden zijn bijvoorbeeld benieuwd of er ruimte is
om nieuwe kansspelaanbieders te betrekken bij de financiering van de sport.
De leden van de VVD-fractie zijn geïnteresseerd of het Ministerie van VWS bij de totstandkoming
van het sportakkoord ook verkend heeft wat de mogelijke effecten zijn van fiscale
prikkels voor bedrijven en/of particulieren door middel van een «geeffaciliteit»,
zoals bijvoorbeeld voor de cultuursector ook bestaat. Deze leden willen tevens graag
weten of hier meer aandacht voor komt in de verdere uitwerking van het sportakkoord.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Nationaal
Sportakkoord. Deze leden steunen de intenties van dit akkoord en hebben hier nog wel
enkele vragen over.
De verenigingen
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat het noodzakelijk is dat koepels
en de daarbij aangesloten sportverenigingen hun financiële en organisatorische basis
op orde hebben om het doel van het Nationaal Sportakkoord te kunnen bereiken. Hoeveel
van deze koepels en aangesloten sportverenigingen hebben op dit moment nog niet aan
deze eis voldaan? Hoe gaat er uiteindelijk ingespeeld worden op de gevallen die buiten
deze gestelde criteria vallen? Is volgens de Minister de consequentie dat koepels
en aangesloten sportverenigingen buiten de boot vallen wanneer zij niet aan bovenstaande
eis hebben voldaan? Hoe garandeert de Minister dat juist ook zwakke verenigingen kunnen
profiteren van de maatregelen uit het sportakkoord?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het Nationaal Sportakkoord ervoor zorgt dat
«sterke» verenigingen een stap zetten richting de «zwakke» verenigingen en andersom
waardoor er een goede onderlinge samenwerking ontstaat.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het Nationaal Sportakkoord goedlopende verenigingen
en koepels overtuigt van het feit dat het voor iedereen voordelig is wanneer zij de
vereniging openstellen voor buitenstaanders. Is de Minister het ermee eens dat ook
juist de goedlopende vereniging en koepel gestimuleerd moeten worden voor een open
club visie?
Lokaal/gemeente
Iedere gemeente en lokale sportaanbieder heeft eigen gewoontes en behoeften. Tijdens
de technische briefing van 27 september jl. is aangegeven dat het Nationaal Sportakkoord
zal resulteren in lokale akkoorden. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de transformatie
van nationaal akkoord naar lokale akkoorden bewerkstelligd gaat worden en hierbij
binnen de lijnen van het Nationaal Sportakkoord zal blijven. Hoe ziet de Minister
de samenwerking op regionaal en lokaal niveau gekoppeld aan het Nationaal Sportakkoord?
Wie gaat de coördinatie hiervan begeleiden en op welke wijze zal dit gaan? Hoe gaan
deze gemeenten en lokale sportaanbieders overtuigd worden om mee te doen met dit akkoord?
Ziet de Minister knelpunten ontstaan omtrent het bovenstaande en ziet hij mogelijkheden
om deze te voorkomen?
Sportevenementen
Lobbytrajecten voor grote internationale sportevenementen moeten elkaar niet in de
weg zitten en in de toekomst versterken. Uit de evaluatie van het beleidskader sportevenementen
van het Mulier Instituut komt de conclusie dat provincies onvoldoende betrokken worden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het eens is met de evaluatie van
het Mulier Instituut op het gebied van het beleidskader sportevenementen. Zo ja, ziet
de Minister een mogelijkheid voor een landelijke meerjarige afstemming van het evenementenbeleid
naar de kracht van de regio in relatie tot de te realiseren effecten?
Buurtsportcoaches
In het Nationaal Sportakkoord hebben buurtsportcoaches een prominente rol. De leden
van de CDA-fractie vragen of er specifieke taken op het bord van deze buurtsportcoaches
komen te liggen die op dit moment nog niet in hun takenpakket voorkomen. Moeten de
huidige en potentiele buurtsportcoaches opnieuw geschoold worden om het verwachte
takenpakket goed te kunnen uitvoeren? Ziet de Minister meer een coördinerende rol
voor de buurtsportcoaches of moeten zij met de poten in de modder staan? Genoemde
leden vragen hoeveel buurtsportcoaches op dit moment actief zijn in Nederland en of,
met de invoering van het Nationaal Sportakkoord, een toename hiervan noodzakelijk
is.
Vrijwilligers
Partijen zetten zich in voor het verbeteren van het vrijwilligersbeleid en vrijwilligersklimaat
bij sportaanbieders, aldus het Nationaal Sportakkoord. De leden van de CDA-fractie
vragen welk deel van de begrote € 9 miljoen voor vitale sportaanbieders gereserveerd
is voor de stimulering van het vrijwilligersbeleid en vrijwilligersklimaat. Ligt er
een concreet plan van aanpak klaar voor het verbeteren van het vrijwilligersbeleid
en vrijwilligersklimaat bij sportaanbieders? Deze leden vragen op welke manier het
benutten van de maatschappelijke diensttijd voor jongeren vorm zal krijgen binnen
het Nationaal Sportakkoord.
Besturen
De afgelopen tijd hebben sportverenigingen te kampen met onderbezette besturen. Werven,
integriteit en diversiteit bij bestuurders krijgen een rol binnen het Nationaal Sportakkoord.
Onderbezette besturen en weinig nieuwe aanwas zorgen ervoor dat de aanpak van integriteit
en diversiteit niet tot uitwerking komt. De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel
van de begrote € 3,2 miljoen voor de Code Goed Besturen geïnvesteerd gaat worden in
het werven van nieuwe sportbestuurders. Hoe worden «best practices» van het verlichten
of vereenvoudigen van bestuurswerk breed gedeeld?
Ziet de Minister het inzetten van integriteit en diversiteit ook als een middel om
tot meer werving van bestuursleden te komen?
Van jongs af aan vaardig in bewegen
De leden van de CDA-fractie vragen ten slotte of er is gecommuniceerd tussen de aanbieders
van het Nationaal Sportakkoord en de aanbieders van het rapport «Bewegen met plezier».
Ziet de Minister enige overlapping tussen het hoofdstuk uit het Nationaal Sportakkoord
«Van jongs af aan vaardig in bewegen» en het rapport «Bewegen met plezier»? Hoe ziet
de Minister de verbinding met andere akkoorden (onderwijs, preventie etc.) op nationaal
niveau?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
Algemeen
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Nationaal Sportakkoord.
Zij onderschrijven het belang van sport als belangrijk middel in het voorkomen en
bestrijden van maatschappelijke problemen. Deze leden kunnen zich daarom in principe
vinden in de ambities die in het akkoord worden uitgesproken. Er bestaat echter nog
een aantal vragen, onder andere over de methodologie en toereikendheid van sommige
van de besproken maatregelen.
In zijn algemeenheid willen de leden van de D66-fractie graag aandacht vragen voor
de samenhang tussen het sportakkoord en het preventieakkoord. Vooral bij de aanpak
van overgewicht kan bewegen en sporten een grote rol spelen, maar er zijn ook andere
gezondheidsproblemen die door middel van bewegen voorkomen of (deels) genezen kunnen
worden. Denk bijvoorbeeld aan «wandelen is behandelen» of het verminderen van insulinegebruik
bij diabetes door aangepast te sporten. Graag ontvangen deze leden een overzicht,
eventueel op een later moment, van de manieren waarop het sportakkoord en het preventieakkoord
verweven zijn.
Inclusief sporten en bewegen
De leden van de D66-fractie delen de ambitie om mogelijke obstakels voor bepaalde
groepen om deel te nemen aan sportactiviteiten weg te nemen, die in dit akkoord wordt
uitgesproken. Er bestaan echter nog enkele vragen over de uitwerking van deze ambitie
in dit akkoord. Zo wordt er aangegeven dat het ook een doel is om inclusiviteit in
de vertegenwoordiging in vrijwilligersposities en besturen rondom sport te vergroten.
Welke van de gemaakte afspraken is erop gericht om dit te bevorderen? Dit wordt niet
expliciet benoemd en volgt ook niet als vanzelfsprekend uit de afspraken.
Verder vragen de leden van de D66-fractie of er nog cijfers bekend zijn over de huidige
situatie. Welke groepen blijven achter in het meedoen aan sport en hoe verhoudt zich
dat procentueel tot andere groepen? Zijn er ook cijfers die de afgelopen jaren al
zijn verbeterd?
Een van de afspraken is om de financiële toegankelijkheid te verbeteren door «de verbinding
te maken met het gemeentelijke armoedebeleid (waaronder gemeentelijke minimaregelingen)
en lokale maatschappelijke organisaties». Hoe ziet de Minister deze verbinding precies
voor zich? Zijn hierover al concrete afspraken gemaakt met de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) en/of individuele gemeenten?
De leden van de D66-fractie hebben een vraag over de sociale toegankelijkheid. Een
van de afspraken op het gebied van sociale toegankelijkheid luidt: «Uitsluiting gaan
we tegen». Hoewel deze leden zich uiteraard achter het sentiment van deze afspraak
kunnen scharen ontbreekt een verdere uiteenzetting van hoe dit er in de praktijk uit
zou zien. Kan de Minister daarover enige toelichting geven?
Duurzame sportinfrastructuur
De leden van de D66-fractie juichen het toe dat er in het akkoord aandacht is besteed
aan de manier waarop sportverenigingen «meegenomen» en ondersteund kunnen worden in
het doormaken van een verduurzaming van hun infrastructuur. Dit is een noodzakelijkheid,
aangezien de (financiële) middelen voor een verduurzaming voor de infrastructuur voor
veel verenigingen niet zomaar voorhanden zijn.
Vitale sport- en beweegaanbieders
De leden van de D66-fractie zijn zeer blij met de ambitie om van commerciële aanbieders
partners te maken in het gezondheids- en welzijnsdomein. Wat deze leden betreft is
het belangrijk niet-verenigingen ook te betrekken bij de sport. Denk bijvoorbeeld
ook aan stichtingen (soms gelieerd aan (oud-)sporters) die een grote rol kunnen spelen
in het in beweging krijgen van doelgroepen die normaal niet bereikt worden door de
traditionele verenigingen. (Sociaal) ondernemers kunnen wat deze leden betreft een
belangrijke rol spelen. Wat wordt precies bedoeld met zo’n partnerschap, en is bekend
of er vanuit de commerciële aanbieders en stichtingen interesse is in een dergelijk
partnerschap? Wat voor concrete stappen zijn hiertoe al gezet? Op welke manier kunnen
stichtingen een rol krijgen in het sportakkoord, maar ook in het preventieakkoord?
Is het mogelijk om te experimenteren met (langjarige) financiering voor innovatieve
leefstijlinterventies, om zo te experimenteren met preventie door sport? Dit kan immers
op de lange termijn veel zorgkosten schelen. Zo nee, waarom niet?
Positieve sportcultuur
De leden van de D66-fractie juichen het toe dat er meer aandacht wordt besteed aan
het creëren en waarborgen van een positieve sportcultuur. De ambitie is verder goed
uiteengezet en de gemaakte afspraken lijken de juiste. Op welke manier worden partners
(waaronder ook de rijksoverheid zelf) afgerekend op de behaalde resultaten?
Van jongs af aan vaardig in bewegen
De leden van de D66-fractie lezen dat in het akkoord is afgesproken dat de integrale
curriculumherziening van het primair en voortgezet onderwijs wordt gevolgd, en dat
er desgewenst meegedacht zal worden. Genoemde leden zouden een actievere houding toejuichen.
De basis voor een gezonde levensstijl kan voor een groot deel in het onderwijs worden
gelegd. Een afwachtende houding ten opzichte van de herziening van het curriculum
voor het primair en voortgezet onderwijs gaat voor deze leden dan ook nog niet ver
genoeg.
Topsport die inspireert
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de afstemming van het (topsport-)evenementenbeleid.
Op welke manier wordt gewaarborgd dat lokale en regionale overheden niet te veel met
elkaar concurreren om grote internationale sportevenementen «binnen te halen»? Hoe
wordt ervoor gezorgd dat we elkaar versterken, en niet tegen elkaar uitgespeeld worden
door internationale sportorganisaties? Welke rol ligt er hier voor de rijksoverheid?
Hoe denkt de Minister over meer landelijke regie om meerjarig afspraken te maken over
internationale evenementen?
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het sportakkoord.
Deze leden delen de ambitie om meer mensen aan het sporten te krijgen. Zij hebben
nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de selectie van partijen die betrokken
zijn bij dit akkoord is gegaan. Waarom staan sommige partijen er wel onder en andere
niet? Is er bijvoorbeeld gesproken met een vertegenwoordiging van lokale sportclubs?
Een groot gedeelte van het sportakkoord gaat over sport voor kinderen/jongeren. Kan
de Minister nader ingaan op hoe jongeren zijn betrokken bij het opstellen van dit
akkoord? Zijn zij betrokken bij de besluitvorming hierover, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat met Caribisch Nederland aparte
afspraken over sport en preventie worden gemaakt. Deze leden vragen wanneer dit het
geval zal zijn en of al bekend is hoe een dergelijk akkoord eruit zal zien.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat dit sportakkoord moet helpen om de mogelijkheden
en de kracht van sport en bewegen in andere maatschappelijke sectoren over het voetlicht
te brengen. Hierbij wordt verwezen naar het onderwijs, het sociaal domein of de gezondheidszorg
en thema’s als integratie en het versterken van de internationale betrekkingen. Kan
de Minister uiteenzetten op welke manier hij sport en bewegen in deze sectoren over
het voetlicht wil brengen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel mensen er met de verschillende deelakkoorden
bereikt moeten gaan worden. Deze leden vragen hierbij ook hoe de € 35 miljoen die
is gereserveerd voor deze deelakkoorden zich verhoudt tot de € 53 miljoen die voor
topsport is gereserveerd. Is dit de juiste verhouding, gezien de grote ambities van
de deelakkoorden? Kan de Minister uiteenzetten hoeveel middelen per deelakkoord beschikbaar
zijn, zo vragen deze leden.
Deelakkoorden
Inclusief sporten en bewegen
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bekend is hoeveel kinderen vanwege armoede
niet aan sporten toekomen. In hoeverre gaat dit sportakkoord dit aantal omlaag brengen?
Kan de Minister nader ingaan op wat dit akkoord bijdraagt voor mensen met een beperking
of handicap? Op welke manier wordt gefaciliteerd dat deze groep meer toegang krijgt
tot sport, zo vragen deze leden.
Duurzame sportinfrastructuur
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het feit dat duurzaamheid in
het akkoord is opgenomen. Dit is niet alleen van belang om de energierekening omlaag
te brengen, zoals het sportakkoord beoogt, maar ook om de CO2-uitstoot in te perken.
Genoemde leden vragen wanneer de Routekaart Duurzame Sport gepresenteerd wordt. Kan
de Minister nader ingaan op wat de inhoud van deze routekaart zal zijn? Deze leden
vragen of langzaamaan bepaalde duurzaamheidsmaatregelen verplicht gemaakt kunnen worden.
Is het mogelijk om extra duurzaamheidseisen te stellen bij renovaties of de bouw van
nieuwe sportgebouwen? Kan de Minister in kaart brengen wat hiervan de gevolgen zouden
zijn, zo vragen deze leden.
Vitale sport- en beweegaanbieders
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de maatschappelijke diensttijd voor jongeren
benut moet worden voor de sport. Volgens de plannen van de maatschappelijke diensttijd
zouden jongeren die hieraan meedoen voorrang krijgen bij sollicitaties bij de overheid.
Wat betekent dit voor de jongeren die nu al vrijwilligerswerk bij een sportclub doen?
Krijgen zij deze voordelen ook, zo vragen deze leden.
Positieve sportcultuur
De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen zeer het streven naar een positieve
sportcultuur. Sporten moet op een veilige manier gebeuren, zonder agressie. Is bekend
hoeveel incidenten met agressie in de sport plaatsvinden? Kan de Minister dit uiteenzetten
per soort sport? Zo nee, is de Minister bereid dit te onderzoeken, zo vragen deze
leden.
Van jongs af aan vaardig in bewegen
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat kinderen van jongs af
aan voldoende bewegen. Hier zien zij een rol voor het bewegingsonderwijs met professionele
beroepskrachten voor gym. Tegelijkertijd is er juist ook buiten schooltijd veel te
winnen. Is in het onderwijs de vorming van integrale kindcentra (IKC’s) hierbij van
belang? In het akkoord staat dat een sportaanbod op de buitenschoolse opvang wordt
ondersteund en (financieel) gestimuleerd. Op welke manier gaat dit gebeuren? Kan de
Minister in dit kader stimuleren dat sport ook juist in samenhang met school, maar
na schooltijd wordt gestimuleerd, zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Nationaal Sportakkoord.
Het Nationaal Sportakkoord is gesloten met de sportbonden, sportverenigingen, sporters
met een beperking en met gemeenten zo is in het regeerakkoord opgenomen. De leden
van de SP-fractie vragen de Minister of hij kan toelichten hoe de uitwerking van het
ambitieuze beleid van het sportakkoord en de deelakkoorden er precies uit gaat zien.
Wie heeft het voortouw in de uitwerking van het sportakkoord en hoe verloopt de samenwerking
tussen de sportbonden, sportverenigingen en gemeenten? Welke rol ziet de Minister
voor zichzelf hierin?
Welke rol en/of taken hebben de sportbonden, sportverenigingen en de gemeenten exact
in de uitwerking van het sportakkoord? Genoemde leden missen in het sportakkoord een
tijdlijn met daarin opgenomen de doelen die men wil behalen. Kan de Minister een dergelijk
overzicht de Kamer doen toekomen? Verder vragen deze leden of de Minister kan aangeven
hoe vaak de Kamer geïnformeerd wordt over de voortgang van het sportakkoord.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de Minister kan aangeven in hoeverre hij
de verschillende ministeries betrekt en hiermee samenwerkt als het gaat om de uitwerking
van het sportbeleid en de uitwerking van het sportakkoord. Kan de Minister uiteenzetten
hoe de interdepartementale samenwerking per ministerie vormgegeven wordt en per deelakkoord?
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de gekozen deelakkoorden
binnen het sportakkoord. Deze leden vragen of de Minister uitgebreid kan toelichten
hoe binnen deze deelakkoorden uitvoering gegeven gaat worden aan de aangenomen motie
van het lid Van Nispen c.s. over een laagdrempelig beweegaanbod in buurten (Kamerstuk
34 775 XVI, nr. 26). Kan de Minister nader uiteenzetten in zijn beantwoording hoe aan elk verzoek in
de motie wordt voldaan binnen het sportakkoord?
II. REACTIE VAN DE MINISTER
VVD-fractie
Vraag 1.
Wordt de monitoring en evaluatie, evenals de voortgang van het Sportakkoord en de
te nemen maatregelen bij achterblijven van beoogde resultaten, openbaar gemaakt?Worden
de resultaten van de monitoring en evaluatie met de Kamer gedeeld zodat hierover te
zijner tijd eventueel een overleg kan worden gehouden in de Kamer?
Antwoord:
Ja, deze wordt openbaar gemaakt. Vanaf 2019 zal voor de looptijd van het Sportakkoord
worden voorzien in de monitoring. Jaarlijks zullen de resultaten hiervan met de Kamer
worden gedeeld. Belangrijk uitgangspunt is om tijdens de looptijd van het Sportakkoord
te kunnen leren. Dat biedt de mogelijkheid om tussentijds beleid bij te kunnen sturen
in plaats van alleen achteraf te verantwoorden. De pilot «lerend evalueren», die nu
loopt voor de buurtsportcoach is hier een voorbeeld van.
Vraag 2.
Is er al meer bekend hoe dit onderzoek zal worden vormgegeven, wie het zal uitvoeren,
of het bedrijfsleven hierin wordt betrokken, en hoe en wanneer de resultaten bekend
zijn?Kan de Minister hier een laatste stand van zaken geven en een gewenst tijdstraject?
Antwoord:
De opdrachtformulering zal dit jaar (2018) opgesteld worden door de strategische partners
(VWS, VSG en NOC*NSF) van het Sportakkoord. De opdracht wordt vervolgens begin volgend
jaar (2019) aan de Sportraad verstrekt om er uitvoering aan te geven. Beoogd is vervolgens
om het onderzoek in de eerste helft van 2019 op te starten. De datum van oplevering
van de onderzoeksresultaten hangt samen met de reikwijdte van de opdrachtformulering
en is daarom op dit moment nog niet af te geven. Het bedrijfsleven zal zeker in de
scope van de opdrachtformulering meegenomen worden, alleen al gezien het gegeven dat
de toetreding van vele (commerciële) sportaanbieders één van de aanleidingen is voor
dit onderzoek.
Vraag3.
Kan de Minister per deelakkoord aangeven wat de rol van het bedrijfsleven is en hoe
de rol van het bedrijfsleven verder kan worden geoptimaliseerd?
Antwoord:
Op dit moment hebben een aantal bedrijven meegetekend op de deelakkoorden. Het gaat
om BNG Bank, TenCate Grass, Signify, Vaessen Groep en Hellebrekers bij duurzame sportinfrastructuur.
En om de Rabobank en NLActief bij Vitale aanbieders.
Om de rol van het bedrijfsleven verder te optimaliseren, zal in 2019 een «sport &
business summit» georganiseerd gaan worden. Beoogd wordt dat diverse partijen een
analyse maken van welke kansen er voor een intensievere samenwerking tussen sport
en bedrijfsleven verscholen liggen in het Sportakkoord. Op basis van de kansenanalyse
worden bedrijven uitgenodigd om hierover tijdens «de summit» in gesprek te gaan. Het
kan daarbij zowel gaan om sponsoring, fondsvorming en/of om nieuwe publiek-private
samenwerkingen (zoals Sport Impact Bonds). «De summit» zal in nauw overleg met VNONCW/MKB
Nederland vorm gegeven worden.
Vraag 4.
Kan de Minister toelichten op welke wijze professionals in de jeugdgezondheidszorg,
kinderopvang en sportsector kunnen en zullen bijdragen aan het vergroten van de signalerings-
en adviesfunctie over het belang van sport en beweging en de noodzaak van motorische
ontwikkeling? En kan de Minister toelichten waarom er juist voor deze groepen professionals
is gekozen? Ligt er voor het adviseren en signaleren aan de ouders over het belang
van sport en bewegen voor kinderen ouder dan vier jaar niet ook een taak voor andere
professionals zoals leraren en huisartsen? Zo ja, welke professionals kunnen hieraan
nog meer bijdragen?
Antwoord:
Voor de doelgroep tot vier jaar is vroeg signalering van groot belang waarbij professionals
uit de jeugdzorg, kinderopvang en GGD de eerst aangewezenen zijn. Voor de kinderen
tussen 4 en 12 jaar zijn professionals als de docent, de huisarts en de buurtsportcoach
vaak degenen die motorische achterstand constateren.
Voor al deze groepen professionals heb ik de adviezen van de Gezondheidsraad met betrekking
tot de beweegrichtlijnen laten vertalen in het instrument van de Beweegcirkel. Dit
instrument (naast programma’s als bijvoorbeeld JOGG) geeft bovengenoemde professionals
handvatten om over de motorische ontwikkeling van het kind in gesprek te gaan met
de ouder.
Vraag 5.
Wanneer wordt bekeken of elke partner of organisatie bijdraagt aan wat er verwacht
mag worden, zodat dit Sportakkoord ook over een jaar breed gedragen wordt door de
partners en organisaties en dat er geen «gratis» ondertekenaars zijn?
Antwoord:
Het mooie van alle partijen die meegetekend hebben op het Sportakkoord, is dat hun
reguliere bedrijfsvoering al bijdraagt aan één of meerdere ambities in het Sportakkoord.
De grote meerwaarde zit er nu in dat beleid, agenda’s en budgetten afgestemd en gezamenlijk
gericht gaan worden. Projecten of programma’s die met VWS middelen ondersteund worden,
formuleren een concrete inspanning waarbij gevolgd kan worden of de betreffende partij(en)
die inspanning levert. Via de monitoring volgen de partners het effect van die inspanningen
en wordt bekeken in hoeverre de beoogde voortgang geboekt wordt. Erwordt geanalyseerd
waar en waarom inspanningen niet tot het gewenste resultaat leiden. Daarbij gaat het
meer om een lerende samenwerking te creëren dan een afrekencultuur.
Vraag 6.
Welke mogelijkheden gaat dit Sportakkoord bieden met betrekking tot de financiering
van zowel breedte- als topsport na modernisering van het kansspelbeleid? Is er ruimte
om nieuwe kansspelaanbieders te betrekken bij de financiering van de sport?
Antwoord:
Naar verwachting zullen na de inwerkingtreding van de wet Kansspelen op afstand nieuwe
partijen toetreden op de Nederlandse kansspelmarkt. Dit zal gepaard gaan met een toenemende
behoefte aan sponsormogelijkheden om de markt-entree te begeleiden. Ook zullen naar
verwachting aanbieders van sportweddenschappen een bijdrage gaan leveren aan het aantrekkerlijker
maken van sportwedstrijden en de omlijstende entourage. Voor de sport is er derhalve
veel ruimte om nieuwe aanbieders te betrekken bij de financiering van de sport. In
dit kader merk ik op dat de Nederlandse Sportraad gevraagd gaat om te adviseren over
de financiering van de sport waarbij de ontwikkelingen in de kansspelmarkt ook betrokken
worden.
Vraag 7.
Heeft het Ministerie van VWS bij de totstandkoming van het Sportakkoord ook verkend
wat de mogelijke effecten zijn van fiscale prikkels voor bedrijven en/of particulieren
door middel van een «geeffaciliteit», zoals bijvoorbeeld voor de cultuursector ook
bestaat? Komt hier meer aandacht voor in de verdere uitwerking van het Sportakkoord?
Antwoord:
Op 26 april jl. heeft Staatssecretaris Snel van Financiën de kabinetsreactie evaluaties
giftenaftrek en ANBI/SBBI-regeling aan uw Kamer gezonden. Hierin werd aangegeven dat
-gelet op de uitkomsten van de evaluaties – hij met uw Kamer en met de filantropiesector
– de komende periode wil nadenken – binnen de kaders van het Regeerakkoord, waarin
is opgenomen dat de Geefwet blijft – waar de giftenaftrek en de ANBI/SBBI-regeling
minder complex gemaakt kan worden en waar de uitvoering kan worden verbeterd. Daarbij
wordt ook gekeken naar de fiscale aftrekbaarheid van giften en de fiscale regelgeving
ter zake van goededoeleninstellingen in een aantal relevante landen vanuit de gedachte
dat dit interessante perspectieven kan bieden om «good or best practices» uit die
landen over te nemen in Nederland.
Het kabinet staat hierbij open voor suggesties, waarbij benadrukt wordt dat versobering
van de regelingen geen doel is en dat de Geefwet blijft.
CDA-fractie
Vraag 8.
Is gecommuniceerd tussen de aanbieders van het Nationaal Sportakkoord en de aanbieders
van het rapport «Bewegen met plezier»? Ziet de Minister enige overlapping tussen het
hoofdstuk uit het Nationaal Sportakkoord «Van jongs af aan vaardig in bewegen» en
het rapport «Bewegen met plezier»? Hoe ziet de Minister de verbinding met andere akkoorden
(onderwijs, preventie etc.) op nationaal niveau?
Antwoord:
Het advies van de Onderwijsraad, Sportraad en Raad voor Zorg en Samenleving is een
onafhankelijk advies en op die manier ook tot stand gekomen.
Ik snap de vraag betreffende overlapping en zie verbinding en kansen. Zo adviseren
de drie Raden om ieder kind 2x een half uur per dag te laten bewegen. Deze aanbeveling
onderschrijft de ambitie in het deelakkoord. Vaardig in bewegen en laat zien hoe breed
gedragen deze ambitie is.
Ook met andere akkoorden zie ik verbinding. Zo wordt binnen het preventieakkoord aandacht
besteed aan het thema overgewicht, waarbij onder andere wordt ingezet op het stimuleren
van het motorisch vaardig zijn van kinderen. Het programma Gezonde School, en meer
specifiek het vignet sport en bewegen is daarbinnen een belangrijk instrument. Binnen
Onderwijs zie ik verbinding met de middelen uit het werkdrukakkoord. Deze middelen
worden door scholen onder andere ingezet om meer vakleerkrachten gymnastiek aan te
stellen.
Vraag 9.
Is de Minister het eens met de evaluatie van het Mulier Instituut op het gebied van
het beleidskader sportevenementen. Zo ja, ziet de Minister een mogelijkheid voor een
landelijke meerjarige afstemming van het evenementenbeleid naar de kracht van de regio
in relatie tot de te realiseren effecten?
Antwoord:
Ik kan me vinden in de aanbeveling van het Mulier Instituut om, in samenspraak met
de sector, een nationaal strategisch sportevenementenbeleid te ontwikkelen. Dit wordt
de basis van het zesde deelakkoord van het Nationale Sportakkoord dat in 2019 wordt
uitgewerkt. Als we explicieter formuleren wat we met de organisatie van sportevenementen
willen bereiken (gezamenlijk doelstellingen), kunnen we dit beter monitoren en kan
de doelmatigheid van de inzet van onze financiële middelen worden vergroot.
Vraag 10.
Klopt het dat het noodzakelijk is dat koepels en de daarbij aangesloten sportverenigingen
hun financiële en organisatorische basis op orde hebben om het doel van het Nationaal
Sportakkoord te kunnen bereiken? Hoeveel van deze koepels en aangesloten sportverenigingen
hebben op dit moment nog niet aan deze eis voldaan? Hoe gaat er uiteindelijk ingespeeld
worden op de gevallen die buiten deze gestelde criteria vallen? Is volgens de Minister
de consequentie dat koepels en aangesloten sportverenigingen buiten de boot vallen
wanneer zij niet aan bovenstaande eis hebben voldaan? Hoe garandeert de Minister dat
juist ook zwakke verenigingen kunnen profiteren van de maatregelen uit het Sportakkoord?
Antwoord:
Het Sportakkoord (deelakkoord Vitale Sportaanbieders) is erop gericht om bonden en
sportaanbieders hun financiële en organisatorische basis op orde te krijgen. Vervolgens
kunnen zij vanuit die solide basis beter inspelen op de omgeving om hen heen en hun
vizier richten op passend aanbod dat aansluit op de behoefte van de hedendaagse sporter.
Onderzoek van het Mulier Instituut (data organisatievermogen & financiën sportorganisaties
2018) geeft aan dat de financiële situatie bij 38% van de sportverenigingen onvoldoende
is. Qua organisatiekracht heeft 68% van de sportverenigingen de basis op orde. Met
het deelakkoord vitale aanbieders worden alle sportaanbieders hierbij ondersteund,
zowel de zwakke sportaanbieder als de goedlopende sportaanbieder.
Insteek is hierbij wel aan te sluiten bij de energie die hiervoor is bij de sportaanbieder
zelf; dat gaat om sportaanbieders met een ambitie (van vernieuwend aanbod tot «open
club») en sportaanbieders waar sprake is van urgentie (basis onvoldoende op orde).
De mate en type ondersteuning is hierbij afhankelijk van de specifieke behoefte van
de sportaanbieder en in welke ontwikkelfase de aanbieder zich bevindt (ondersteuning
op maat). De ene sportaanbieder zal ondersteuning nodig hebben om de basis op orde
te krijgen, terwijl de andere aanbieder toe is om de ontwikkeling te maken naar een
vitale sportaanbieder.
Vraag 11.
Hoe zorgt het Nationaal Sportakkoord ervoor dat «sterke» verenigingen een stap zetten
richting de «zwakke» verenigingen en andersom waardoor er een goede onderlinge samenwerking
ontstaat?
Antwoord:
Het Nationaal Sportakkoord is erop gericht om lokale samenwerking te stimuleren. Samenwerking
leidt vaak tot meer efficiëntie en tot een groei van de impact van een sportaanbieder.
Het gaat hierbij om samenwerking binnen de eigen tak van sport, bijvoorbeeld door
een trainer aan te stellen die op meerdere clubs actief is. Maar ook om samenwerking
rondom een accommodatie tussen de verschillende sportaanbieders. Hierbij kunnen de
lokale Sportakkoorden een instrument zijn, waarbij de gemeente ook een belangrijke
samenwerkende partner kan zijn. Door diverse sportaanbieders met elkaar om tafel te
brengen via het instrument van «het lokale Sportakkoord» zullen nieuwe samenwerkingsconstructies
ontstaan.
Vraag 12.
Hoe kan het Nationaal Sportakkoord goedlopende verenigingen en koepels overtuigen
van het feit dat het voor iedereen voordelig is wanneer zij de vereniging openstellen
voor buitenstaanders? Is de Minister het ermee eens dat ook juist de goedlopende vereniging
en koepel gestimuleerd moeten worden voor een open club visie?
Antwoord:
Ik wil benadrukken dat binnen het Sportakkoord iedere sportaanbieder voor ondersteuning
in aanmerking kan komen. De mate en type ondersteuning is afhankelijk van de specifieke
behoefte van de sportaanbieder en in welke ontwikkelfase de aanbieder zich bevindt
(maatwerk). Ook de goedlopende vereniging kan derhalve hierbij ondersteund worden.,
De Sportaanbiedersmonitor van NOC*NSF 2016 laat echter wel zien dat de goedlopende
verenigingen al inspelen op de omgeving om hen heen. Zij zijn al significanter meer
«open en vitaal» dan de verenigingen die het moeilijker hebben. Het is overigens niet
de bedoeling om alle vereniging tot open club te dwingen.
Vraag 13.
Hoe wordt de transformatie van nationaal akkoord naar lokale akkoorden bewerkstelligd
en hierbij binnen de lijnen van het Nationaal Sportakkoord blijven? Hoe ziet de Minister
de samenwerking op regionaal en lokaal niveau gekoppeld aan het Nationaal Sportakkoord?
Wie gaat de coördinatie hiervan begeleiden en op welke wijze zal dit gaan? Hoe gaan
deze gemeenten en lokale sportaanbieders overtuigd worden om mee te doen met dit akkoord?
Ziet de Minister knelpunten ontstaan omtrent het bovenstaande en ziet hij mogelijkheden
om deze te voorkomen?
Antwoord:
In het Nationaal Sportakkoord is afgesproken dat VWS, VSG en NOC*NSF zich inspannen
om te bevorderen dat lokale en regionale partijen het Sportakkoord vertalen naar de
lokale en sportspecifieke context en te komen tot regionale en/of lokale akkoorden.
VWS, VSG en NOC*NSF stellen daarbij in ieder geval hun kennis en ondersteuning beschikbaar.
Over hoe de verdere ondersteuning eruit ziet, ben ik momenteel in gesprek met VSG
en NOC*NSF, maar ook met mijn collega’s van het preventieakkoord.
Vraag 14.
Zijn er specifieke taken die op het bord van buurtsportcoaches komen te liggen die
op dit moment nog niet in hun takenpakket voorkomen? Moeten de huidige en potentiële
buurtsportcoaches opnieuw geschoold worden om het verwachte takenpakket goed te kunnen
uitvoeren? Ziet de Minister meer een coördinerende rol voor de buurtsportcoaches of
moeten zij met de poten in de modder staan? Hoeveel buurtsportcoaches zijn op dit
moment actief in Nederland en of, met de invoering van het Nationaal Sportakkoord,
een toename hiervan noodzakelijk is?
Antwoord:
Nee, er is wel meer focus aangebracht in de taken. Gemeenten mogen zelf invulling
geven aan de inzet van de buurtsportcoaches. In de bestuurlijke afspraken is wel een
aantal inhoudelijke doelstellingen afgesproken waar de buurtsportcoaches op ingezet
worden. Dit is op en rond de scholen, voor mensen die belemmeringen ervaren om te
sporten/bewegen en ten behoeve van het versterken en verduurzamen van de sport- en
beweegaanbieders. Dit zijn allen taken die al door buurtsportcoaches worden verricht.
Buurtsportcoaches hoeven derhalve niet opnieuw geschoold te worden. Wel wordt gewerkt
aan de ontwikkeling van buurtsportcoaches en aan tools waarmee de buurtsportcoaches
hun vak zo goed mogelijk kunnen uitvoeren. De Vereniging Sport en Gemeenten zijn in
samenwerking met de sportkunde opleidingen en werkgeversorganisaties verantwoordelijk
voor de ondersteuning van de buurtsportcoaches. Ik zal uw Kamer in maart 2019 informeren
over de invulling van deze ondersteuning.
Beide rollen, zowel de coördinerende als de uitvoerende, zijn van belang. De buurtsportcoaches
worden voor beide rollen ingezet. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige
situatie.
Met het Sportakkoord is de Buurtsportcoachregeling uitgebreid, enerzijds omdat de
regeling jaarlijks overvraagd werd, anderzijds omdat het takenpakket van de buurtsportcoach
binnen de bestuurlijke afspraken is uitgebreid (op verenigingsondersteuning). De middelen
van de buurtsportcoaches vanuit het Rijk zijn toegenomen van 58 miljoen naar 73,5
miljoen (61 miljoen VWS, 12,5 miljoen OCW). Vanuit dit budget kunnen 3675 FTE aan
Buurtsportcoaches gerealiseerd worden.
Vraag 15.
Welk deel van de begrote € 9 miljoen voor vitale sportaanbieders is gereserveerd voor
de stimulering van het vrijwilligersbeleid en vrijwilligersklimaat? Ligt er een concreet
plan van aanpak klaar voor het verbeteren van het vrijwilligersbeleid en vrijwilligersklimaat
bij sportaanbieders? Op welke manier zal het benutten van de maatschappelijke diensttijd
voor jongeren vorm krijgen binnen het Nationaal Sportakkoord?
Antwoord:
De € 10 miljoen uit het regeerakkoord voor het versterken van bonden & verenigingen
landt volledig in deelakkoord «Vitale aanbieders». Een deel hiervan zal worden benut
voor het programma «impuls versterken sportbonden» waarvoor NOC*NSF een subsidieaanvraag
heeft ingediend die bij VWS in behandeling is. Daarnaast wordt een deel besteed aan
de uitbreiding van de buurtsportcoachregeling teneinde meer buurtsportcoaches in te
kunnen zetten voor de ondersteuning van sportaanbieders. Het restant wordt benut voor
maatregelen om het (vrijwillig) kader (trainers, coaches, bestuurders) in de sport
te versterken, de verenigingsondersteuning te professionaliseren en voor impulsen
om sportaanbieders te helpen zich te ontwikkelen richting vitale/open aanbieders.
Wat betreft het programma Maatschappelijke Diensttijd zijn verschillende pilots gestart.
De werkbare elementen uit deze pilots worden op korte termijn opgehaald en doorvertaald
naar de sportsector om ook vrijwilligers te werven voor sportaanbieders. De behoefte
van jongeren staat centraal bij de aanpak van de Maatschappelijke Diensttijd. Een
speciaal ingericht jongerenpanel is bepalend bij de aanvraag naar vrijwilligers.
De samenwerkende partners van het Sportakkoord werken op dit moment een gezamenlijk
plan uit om de ambities op dit thema verder te concretiseren. Hoe het budget exact
verdeeld wordt over deze maatregelen en via welke partijen dit gaat lopen, is momenteel
onderwerp van gesprek tussen de partners van het Sportakkoord.
Vraag 16.
Hoeveel van de begrote € 3,2 miljoen voor de Code Goed Besturen gaat geïnvesteerd
worden in het werven van nieuwe sportbestuurders? Hoe worden «best practices» van
het verlichten of vereenvoudigen van bestuurswerk breed gedeeld?
Ziet de Minister het inzetten van integriteit en diversiteit ook als een middel om
tot meer werving van bestuursleden te komen?
Antwoord:
Het bedrag van € 3,2 mln voor de Code Goed Besturen kan ik niet herleiden. NOC*NSF
ontvangt voor de herijking van de Code een subsidie van € 90.000, als onderdeel van
een bredere subsidie voor integriteitonderwerpen à € 1 mln.
In de thema’s Vitale sportaanbieders en Positieve sportcultuur ligt de focus voornamelijk
op het bestuurlijk en technisch kader. Ik ben ervan overtuigd dat door deze focus
de impact het grootst is om te komen tot open, ondernemende clubs waar integriteit
en diversiteit permanent veel aandacht krijgen. Aandacht voor integriteit en diversiteit
is in die zin inderdaad een middel om bestuursleden te werven: het helpt om een bestuur
– en breder: om de club – na te laten denken over hoe zich te richten op de toekomst
en welke bestuursleden daarbij passen.
Voor het delen van best practices wil ik specifiek wijzen op een van de maatregelen,
namelijk het aanbieden van bestuurscoaching. De procesbegeleiders die dat verzorgen
zijn bij uitstel degenen die best practices van anderen inbrengen, afhankelijk van
de behoeften en (latente) vragen van de gecoachte besturen.
D66-fractie
Vraag 17.
Kunt u een overzicht geven, eventueel op een later moment, van de manieren waarop
het Sportakkoord en het preventieakkoord verweven zijn?
Antwoord:
Zodra het preventieakkoord gepresenteerd is, zal u over de dwarsverbanden met het
Sportakkoord worden geïnformeerd, zoals ook toegezegd tijdens het AO Sportbeleid van
28 juni 2018 (Kamerstuk 30 234, nr. 192).
Vraag 18.
Zo wordt er aangegeven dat het ook een doel is om inclusiviteit in de vertegenwoordiging
in vrijwilligersposities en besturen rondom sport te vergroten. Welke van de gemaakte
afspraken is erop gericht om dit te bevorderen?Zijn er cijfers bekend over de huidige
situatie? Welke groepen blijven achter in het meedoen aan sport en hoe verhoudt zich
dat procentueel tot andere groepen? Zijn er ook cijfers die de afgelopen jaren al
zijn verbeterd?
Antwoord:
Concreet zijn er drie maatregelen die gericht zijn op het bevorderen van inclusiviteit
op vrijwilligersposities:
1. Het agenderen van dit onderwerp door de verenigingsondersteuners in hun begeleiding
van sportclubs. Een belangrijk argument waarom sportclubs het relatief goed doen blijkt
te liggen in een capabel en divers bestuur.
2. Er komt een campagne «Sporten en bewegen voor iedereen» die de bewustwording over
inclusief sporten & bewegen dient te vergroten. Deze campagne richt zich op actieve
sportbeoefening alsmede op kaderfuncties en zal de komende maanden ontwikkeld worden.
3. De Code Goed Sportbestuur wordt herzien waarin inclusiviteit nadrukkelijk een onderwerp
wordt.
De wekelijkse sportdeelname onder de Nederlandse bevolking is 57%. Een aantal groepen
mensen blijft hierin achter, zo blijkt uit de cijfers van de Gezondheidsenquête/ Leefstijlmonitor
(2017). Dit zijn mensen boven de 65 jaar (46%), mensen met een chronische aandoening
en lichamelijke beperking (29%), mensen met een migratie achtergrond (43%), mensen
die lager zijn opgeleid (36%). Ook in besturen bij een vereniging blijven deze groepen
achter. Uit cijfers blijkt geen verbetering in de afgelopen 10 jaar (Verenigingsmonitor
2007, 2012 en 2017).
Vraag 19.
Een van de afspraken is om de financiële toegankelijkheid te verbeteren door «de verbinding
te maken met het gemeentelijke armoedebeleid (waaronder gemeentelijke minimaregelingen)
en lokale maatschappelijke organisaties». Hoe ziet de Minister deze verbinding precies
voor zich? Zijn hierover al concrete afspraken gemaakt met de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) en/of individuele gemeenten?
Antwoord:
Gemeenten hebben de instrumenten en de middelen om mensen met een laag inkomen, en
met name kinderen, (financieel) te ondersteunen om maatschappelijk mee te doen, zo
ook in de sport. Er zijn ook vele maatschappelijke organisaties en fondsen die dergelijke
ondersteuning bieden. Het is van belang om nieuwe initiatieven in het kader van het
Sportakkoord aan te laten sluiten bij deze bestaande infrastructuur, om er zo voor
te zorgen dat gemeenten en maatschappelijke organisaties integraal tegen armoede op
kunnen treden.
Vraag 20.
Een van de afspraken op het gebied van sociale toegankelijkheid luidt «Uitsluiting
gaan we tegen». Hoewel deze leden zich uiteraard achter het sentiment van deze afspraak
kunnen scharen ontbreekt een verdere uiteenzetting van Kan de Minister daarover enige
toelichting geven hoe dit er in de praktijk uit zou zien?
Antwoord:
Waar ik naartoe wil is dat iedereen met plezier kan sporten en bewegen. Daarbij moedig
ik de sport aan om programma’s die op dit vlak al lopen te continueren en uit te breiden
naar andere takken van sport. Daarbij valt te denken aan de regenboogbal die uitgereikt
wordt door de KNVB of het pestprotocol dat de hockeysport kent.
Vraag 21.
Wat wordt precies bedoeld met zo’n partnerschap, en is bekend of er vanuit de commerciële
aanbieders en stichtingen interesse is in een dergelijk partnerschap? Wat voor concrete
stappen zijn hiertoe al gezet? Op welke manier kunnen stichtingen een rol krijgen
in het Sportakkoord, maar ook in het preventieakkoord? Is het mogelijk om te experimenteren
met (langjarige) financiering voor innovatieve leefstijlinterventies, om zo te experimenteren
met preventie door sport? Dit kan immers op de lange termijn veel zorgkosten schelen.
Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De brancheorganisatie NL Actief is nauw betrokken bij de uitwerking van het Sportakkoord
(en ook bij het preventieakkoord) op landelijk niveau. Het gaat concreet om een grotere
betrokkenheid van fitnesscentra in het zorg/welzijnsdomein, de wijze van opleiden
van fitnessinstructeurs, alsmede om het verduurzamen van hun accommodaties. Daarnaast
roepen we met het nationaal Sportakkoord op om lokale Sportakkoorden te gaan sluiten.
Hierbij beogen we dat niet alleen sportverenigingen maar ook stichtingen en commerciële
sportaanbieders partner zijn in het lokale akkoord. Immers zal het verduurzamen van
de sportinfrastructuur of het vaardig in bewegen maken van mensen alleen met een breed
gedragen inspanning tot resultaat leiden.
Inmiddels zijn er drie leefstijlinterventies effectief bewezen. Deze interventies
vallen uiteen in drie onderdelen; leefstijl advies, voedingsadvies en bewegen. Alleen
die eerste twee onderdelen van een dergelijke interventie vallen onder de werkingssfeer
van de Zorgverzekeringswet. Het onderdeel «bewegen» komt vooralsnog niet voor vergoeding
in aanmerking. Gemeenten hebben de vrijheid om zelf middelen in te zetten voor de
inkoop van innovatieve leefstijlinterventies, waaronder sportaanbod. Aangezien zorgverzekeraars
ook belang hebben bij een gezonde bevolking en zich willen inspannen om te voorkomen
dat mensen in zorg belanden, is het raadzaam dat gemeenten en zorgverzekeraars samenwerken,
vooral wat betreft preventie voor risicogroepen. Om samenwerking tussen gemeenten
en zorgverzekeraars op dergelijke risicogroepen te stimuleren heeft het Ministerie
van VWS in 2016 de subsidieregeling preventiecoalities in het leven geroepen. Deze
regeling financiert niet de innovatieve activiteiten zelf, maar de extra kosten van
samenwerking. De activiteiten zelf kunnen dus door de gemeente worden bekostigd en
zorgverzekeraars kunnen hieraan eventueel bijdragen vanuit hun eigen middelen.
Vraag 22.
Op welke manier worden partners (waaronder ook de rijksoverheid zelf) afgerekend op
de behaalde resultaten?
Antwoord:
Binnen het Sportakkoord gaan we de voortgang op drie manieren monitoren. Allereerst
doen we dat longitudinaal voor parameters als sportdeelname en de ontwikkeling van
vitale verenigingen. Dit zijn parameters die de looptijd van het Sportakkoord overstijgen
en dientengevolge niet binnen de looptijd van het Sportakkoord gekoppeld kunnen worden
aan de inspanningen van de partners. Daarnaast gaan we een aantal parameters jaarlijks
meten, daarbij gaat het met name om inspanningsdoelstellingen. Als voorbeeld; partners
spreken onderling af jaarlijks een x aantal besturen van sportaanbieders te coachen.
Die inspanning wordt gemonitord en daar worden partijen op aangesproken. Het coachen
van bestuurders leidt echter niet één op één tot meer vitale verenigingen; daar zijn
immers zeer veel parameters op van invloed.
Bovendien zullen de echte resultaten lokaal behaald dienen te worden. Niet voor niets
roepen we op om lokale akkoorden te gaan sluiten waarbij het nationaal Sportakkoord
vertaald wordt naar de lokale context. Afhankelijk van de ambitie, energie en motivatie
van lokale partijen zullen doelen wel/niet behaald worden. Aan de nationale partners
de taak om lokale partijen te stimuleren en te ondersteunen om met de ambities aan
de slag te gaan.
De samenwerking van de partners binnen het Sportakkoord kan bezien worden vanuit een
team dat in voorbereiding is op de Olympische Spelen. Iedereen committeert zich aan
het trainingsprogramma en spant zich maximaal in om het gezamenlijke doel (meer mensen
aan het sporten, meer vitale verenigingen, meer duurzame sportaccommodaties etc.)
te behalen. De staf (trainer/coach, fysio, krachttrainer) zijn de nationale partners,
de spelers zijn de lokale partijen. Het is aan de nationale partners om de spelers
te laten schitteren in een prachtig samenspel. Of uiteindelijk die medaille behaald
wordt, valt op voorhand niet te zeggen. De samenleving is niet volledig maakbaar (net
als een medaille) en daarmee zijn ook de doelen in het Sportakkoord niet via eenduidige
aanpak te bewerkstelligen.
Vraag 23.
Op welke manier wordt gewaarborgd dat lokale en regionale overheden niet te veel met
elkaar concurreren om grote internationale sportevenementen «binnen te halen»? Hoe
wordt ervoor gezorgd dat we elkaar versterken, en niet tegen elkaar uitgespeeld worden
door internationale sportorganisaties? Welke rol ligt er hier voor de rijksoverheid?
Hoe denkt de Minister over meer landelijke regie om meerjarig afspraken te maken over
internationale evenementen?
Antwoord:
Bij de uitwerking van het zesde ambitie van het Sportakkoord wil ik hierover concrete
afspraken maken met gemeenten, provincies en sportbonden. We bekijken wat ieders bijdrage
kan zijn om mooie internationale sportevenementen tegen een redelijke prijs in Nederland
te organiseren. We bouwen daarbij verder op onze huidige samenwerking in het «Kracht
van Sportevenementen»-netwerk. Het streven is om te komen tot een gezamenlijke strategische
agenda voor de komende jaren. Begin 2019 brengt de Nederlandse Sportraad hierover
een advies uit.
GroenLinks-fractie
Vraag 24.
Hoe is de selectie van partijen die betrokken zijn bij dit akkoord gegaan. Waarom
staan sommige partijen er wel onder en andere niet?
Is er bijvoorbeeld gesproken met een vertegenwoordiging van lokale sportclubs?Een
groot gedeelte van het Sportakkoord gaat over sport voor kinderen/jongeren. Kan de
Minister nader ingaan op hoe jongeren zijn betrokken bij het opstellen van dit akkoord?
Zijn zij betrokken bij de besluitvorming hierover?
Antwoord:
In het voortraject van het Sportakkoord zijn zo’n 250 personen van heel diverse partijen
betrokken die actief hebben meegedacht over de onderwerpen en maatregelen van het
akkoord. Voorwaarde om ook mee te tekenen op 29 juni was dat partijen ook daadwerkelijk
een bijdrage zouden leveren aan het akkoord. Het Sportakkoord is uiteindelijk door
35 partijen ondertekend. Het Sportakkoord is een open akkoord dus partijen kunnen
zich blijven aansluiten. Zo hebben er na de ondertekening weer bijeenkomsten plaatsgevonden
waar ook partijen die niet meegetekend hebben voor genodigd zijn.
Ik heb NOC*NSF gevraagd om het belang van de gehele sport te behartigen, zowel het
belang van de sportbonden als de bij hen aangesloten sportverenigingen. Daarnaast
maken we gebruik van de informatie uit de Sportaanbiedersmonitor van NOC*NSF, waarin
tweejaarlijks een representatieve groep sportverenigingen in Nederland bevraagd worden.
Voor de doelgroep jeugd/jongeren is niet zo zeer de doelgroep zelf bevraagd als wel
dat diverse professionals zijn geconsulteerd over de kwantiteit en kwaliteit van bewegen
onder jongeren en hoe dat te verbeteren.
Vraag 25.
Wanneer worden met Caribisch Nederland aparte afspraken over sport en preventie gemaakt?
Is bekend hoe een dergelijk akkoord eruit zal zien?
Antwoord:
Op dit moment is de verwachting dat het Caribische Sport- en Preventieakkoord in het
voorjaar van 2019 gesloten kan worden. Ik wil het akkoord zo inrichten dat er sprake
is van structurele verbeteringen op de eilanden. Onderwerpen waarvan al aangekondigd
is dat deze onderdeel zullen zijn van het akkoord zijn schoolmaaltijden, bewegingsonderwijs
en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschappen. Inhoudelijk ben ik samen met de eilanden
echter nog aan het verkennen welke extra activiteiten het meest kansrijk zijn, en
kan daarom geen uitspraken doen hoe het definitieve akkoord eruit zal zien.
Vraag 26.
Kan de Minister uiteenzetten op welke manier hij sport en bewegen in andere maatschappelijke
sectoren (onderwijs, het sociaal domein of de gezondheidszorg en thema’s als integratie
en het versterken van internationale betrekkingen) over het voetlicht wil brengen?
Antwoord:
Het Sportakkoord geeft alle aanleiding om te komen tot hernieuwde relaties met de
genoemde domeinen. Ik zal daarvoor actief de samenwerking op zoeken op rijksniveau.
Intensieve samenwerking loopt al met de sector onderwijs, waar afspraken worden gemaakt
over de inzet van de buurtsportcoach. Ik vind het evenwel van groot belang om verdere
gesprekken te voeren over de uitwerking van het deelakkoord «Vaardig in bewegen».
Verder zie ik dat op lokaal niveau de verbinding tussen het sociaal domein en de sport
steeds sterker wordt. Ik verwacht dat bij het opstellen van lokale Sportakkoorden
het sociaal domein zal worden betrokken. Ook de verbinding met de gezondheidszorg
is op lokaal niveau van belang. Bijvoorbeeld voor de verbinding van de eerstelijnszorg
aan de sport, of de samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars bij de inzet
van de Gecombineerde Leefstijl Interventie. Bij de uitwerking van het deelakkoord
«Inclusief sporten» wordt integratie betrokken. De kansen voor internationale betrekkingen
zullen worden meegenomen bij het opstellen van het deelakkoord «Topsport en evenementen».
Vraag 27.
Hoeveel mensen moeten er met de verschillende deelakkoorden bereikt gaan worden. Hoe
verhoudt zich de € 35 miljoen die is gereserveerd voor deze deelakkoorden zich tot
de € 53 miljoen die voor topsport is gereserveerd? Is dit de juiste verhouding, gezien
de grote ambities van de deelakkoorden? Kan de Minister uiteenzetten hoeveel middelen
per deelakkoord beschikbaar zijn?
Antwoord:
Hoeveel mensen exact bereikt worden met het Sportakkoord, kan niet berekend worden.
Dat heeft enerzijds te maken met type maatregelen in het akkoord, anderzijds met de
definitie van «bereik». Zo zal een publiekscampagne of de Olympische ploeg héél veel
Nederlanders bereiken maar is de impact indirect. Maatregelen als het Jeugdfonds of
de hulpmiddelenregeling bereiken een veel beperktere groep mensen, maar daarbij is
de impact voor het betreffende individu vele malen groter.
In totaal zit het gehele sportbudget (€ 410 miljoen per jaar) versleuteld in het Sportakkoord.
Daarvan betreft € 241 miljoen de BTW-compensatie. € 61 miljoen per jaar wordt besteed
aan de buurtsportcoachregeling, die als instrument in alle deelakkoorden benut wordt.
Vervolgens valt structureel € 10 miljoen per jaar onder het beleidskader sportevenementen.
€ 53 miljoen per jaar wordt besteed aan topsport, waarvan € 13 miljoen in de stipendium-
en kostenvergoedingregeling. Aan kennis, onderzoek en innovatie zal circa € 9 miljoen
per jaar besteed worden, aan de bestrijding van doping € 2 miljoen per jaar, en nog
eens € 2 miljoen aan doorlopende programma’s.
Ruim € 31 miljoen wordt ingezet voor de maatregelen in het Sportakkoord. Daarbij zal
€ 3 miljoen ingezet worden om inclusief sporten & bewegen te bevorderen, € 5 miljoen
om de vaardigheid in bewegen te bevorderen, € 7 miljoen aan een positieve sportcultuur
en nog eens € 7 miljoen aan een duurzame sportinfrastructuur. Tot slot landt € 9 miljoen
in maatregelen in het deelakkoord vitale aanbieders.
Vraag 28.
Is in het onderwijs de vorming van integrale kindcentra (IKC’s) van belang? In het
akkoord staat dat een sportaanbod op de buitenschoolse opvang wordt ondersteund en
(financieel) gestimuleerd. Op welke manier gaat dit gebeuren? Kan de Minister in dit
kader stimuleren dat sport ook juist in samenhang met school, maar na schooltijd wordt
gestimuleerd?
Antwoord:
Ik stel voorop dat het onderwijs als plek om kinderen te bereiken van groot belang
is. Of dat alleen vanuit IKC’s wenselijk is en hoe onderwijs daar tegenover staat,
is een vraag die u aan mijn collega van het Ministerie van OCW moet stellen.
Daarnaast vinden er al beweegactiviteiten plaats binnen de buitenschoolse opvang,
maar kennis over het aanbod van beweegprogramma’s of de samenwerking met lokale sportverenigingen
in het geven van sportclinics bijvoorbeeld kan nog verbeteren. Ook de inzet van de
buurtsportcoach als verbinder tussen de school en de bso of sportvereniging kan nog
beter invulling krijgen.
Vraag 29.
Is bekend hoeveel kinderen vanwege armoede niet aan sporten toekomen. In hoeverre
gaat dit Sportakkoord dit aantal omlaag brengen?
Kan de Minister nader ingaan op wat dit akkoord bijdraagt voor mensen met een beperking
of handicap? Op welke manier wordt gefaciliteerd dat deze groep meer toegang krijgt
tot sport?
Antwoord:
Er zijn in Nederland 292.000 minderjarige kinderen die opgroeien in een gezin met
een inkomen onder de lage inkomensgrens (CBS, 2018). In 2017 hebben 60.103 kinderen
en jongeren die in armoede opgroeien de kans gekregen om te sporten en bewegen door
de inzet van het Jeugdfonds Sport & Cultuur.
Het verschil in aantal tussen de potentiële en de bereikte doelgroep in 2017 is onder
andere te verklaren door de leeftijdsgrens van 4 jaar die het Jeugdfonds Sport & Cultuur
hanteerde en andere gemeentelijke bijdragen dan via het Jeugdfonds. In het Sportakkoord
is de leeftijdsgrens voor het Jeugdfonds Sport & Cultuur verlaagd van 4 naar 2 jaar.
Mede hierdoor zet het Sportakkoord in op het reduceren van het aantal kinderen dat
vanwege financiële redenen niet aan sporten toekomt.
Voor mensen met een beperking geldt vaak dat praktische belemmeringen een rol spelen,
naast angst of onwetendheid van deze doelgroep om te gaan sporten of bewegen. In het
Sportakkoord zorg ik dat de praktische belemmeringen zoveel mogelijk worden weggenomen.
Dan gaat het bijvoorbeeld om het toegankelijk maken van gebouwen. In de subsidieregeling
Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties is de lijst met fysieke toegankelijkheidmaatregelen
opgenomen als één van de maatregelen om voor extra 15% subsidie in aanmerking te komen.
Aanvragen voor subsidie voor investeringen in sportaccommodaties kunnen door partijen
worden ingediend vanaf 1 januari 2019. Daarnaast is het bevorderen van het gebruik
van sporthulpmiddelen belangrijk om sporten en bewegen te faciliteren voor deze groep.
Een sportrolstoel alleen volstaat niet. Er starten een aantal pilots om toe te werken
naar een toolbox hoe dit lokaal goed te kunnen regelen. Ook wordt vervoer genoemd
als één van de problemen die mensen met een handicap ervaren. Hiervoor wordt de komende
tijd onderzocht hoe met deze problematiek om te gaan.
Vraag 30.
De maatschappelijke diensttijd voor jongeren zou benut moet worden voor de sport.
Volgens de plannen van de maatschappelijke diensttijd zouden jongeren die hieraan
meedoen voorrang krijgen bij sollicitaties bij de overheid. Wat betekent dit voor
de jongeren die nu al vrijwilligerswerk bij een sportclub doen? Krijgen zij deze voordelen
ook?
Antwoord:
Het antwoord op die vraag is tweedelig. Formeel gezien geeft het doen van vrijwilligerswerk
geen voordeel in sollicitatieprocedures. Aan de andere kant is het wel zo dat vrijwilligerswerk
voor de meeste werkgevers van waarde is en op die wijze meegewogen wordt in de afweging
binnen sollicitatieprocedures.
Vraag 31.
Is bekend hoeveel incidenten met agressie in de sport plaatsvinden? Kan de Minister
dit uiteenzetten per soort sport? Zo nee, is de Minister bereid dit te onderzoeken?
Antwoord:
In de meest recent gepubliceerde monitor van het actieplan Veilig Sportklimaat over
2017 zijn voor voetbal de zogeheten excessen bijgehouden. Van een exces is sprake
bij buitensporig fysiek geweld van een individu of meerdere individuen, of ernstige
bedreiging van een individu of meerdere individuen, of raak spuwen van een individu
of meerdere individuen voor, gedurende, dan wel na de wedstrijd. In seizoen 2016/2017
was er sprake van 184 excessen, waarmee de eerder ingezette daling vanaf 485 excessen
in seizoen 2011/2012 is voortgezet.
Voor het Wetgevingsoverleg zal ik u de VSK-monitor over 2018 aanbieden. Hierin zijn
de gegevens opgenomen van de Monitor Sportief Wedstrijdgedrag. Hiervoor hebben opgeleide
observanten sportwedstrijden bezocht en daar alle sportieve en onsportieve handelingen
geregistreerd met behulp van de daarvoor ontwikkelde applicatie voor de mobiele telefoon,
de SportklimaatApp. Dit is niet alleen in het voetbal gebeurd, maar ook in basketbal,
beachvolleybal, handbal, hockey, korfbal, tennis, waterpolo, badminton, rugby en zaalvoetbal.
Deze monitor zal een overzicht bieden van (on)sportief gedrag, inclusief agressie
in de sport.
Vraag 32.
Wanneer wordt de Routekaart Duurzame Sport gepresenteerd? Kan de Minister nader ingaan
op wat de inhoud van deze routekaart zal zijn? Kunnen bepaalde duurzaamheidsmaatregelen
verplicht gemaakt worden? Is het mogelijk om extra duurzaamheidseisen te stellen bij
renovaties of de bouw van nieuwe sportgebouwen? Kan de Minister in kaart brengen wat
hiervan de gevolgen zouden zijn?
Antwoord:
Conform te afspraken in het Klimaatakkoord zal de Routekaart Duurzame Sport voor of
op 1 mei 2019 worden gepresenteerd. Momenteel wordt met het Rijk, gemeenten en sportsector
gekeken naar wat er in de routekaart moet komen te staan. Wel staat vast dat alle
gemaakte afspraken zullen moeten leiden tot CO2 arme sportaccommodaties in 2050. Voor maatregelen met een terugverdientijd van onder
de 5 jaar geldt nu al voor partijen de plicht om deze maatregelen te nemen en vanaf
2019 zal hieraan voornemens ook een informatieplicht gekoppeld worden. Voor kleine
gebruikers zoals de meeste sportverenigingen stimuleren wij het gebruik van maatregelen
met de mogelijkheid tot aanvullende subsidie in de nieuwe Subsidieregeling Stimulering
Bouw en onderhoud Sportaccommodaties en Sportmaterialen.
Mijn collega van BZK is momenteel per sector de financiële gevolgen van de energietransitie
in kaart aan het brengen.
Vraag 33.
Kan de Minister toelichten hoe de uitwerking van het ambitieuze beleid van het Sportakkoord
en de deelakkoorden er precies uit gaat zien?
Wie heeft het voortouw in de uitwerking van het Sportakkoord en hoe verloopt de samenwerking
tussen de sportbonden, sportverenigingen en gemeenten? Welke rol ziet de Minister
voor zichzelf hierin? Welke rol en/of taken hebben de sportbonden, sportverenigingen
en de gemeenten exact in de uitwerking van het Sportakkoord? Kan de Minister een overzicht
met daarin opgenomen een tijdlijn en doelen die men wil behalen aan de Kamer doen
toekomen? Kan de Minister aangeven hoe vaak de Kamer geïnformeerd wordt over de voortgang
van het Sportakkoord?
Antwoord:
De uitwerking van het Sportakkoord wordt vormgegeven door zogenaamde uitwerkingsteams.
In deze teams zit een vertegenwoordiger van VWS, iemand namens de gemeenten en iemand
namens de sport. Deze driehoek wordt aangevuld met andere betrokken partijen. Deze
driehoek werkt vanuit gelijkwaardigheid samen om de uitwerking en implementatiestrategie
van de deelakkoorden vorm te geven. Ik superviseer dit proces samen met mijn evenknie
bij de VSG en NOC*NSF.
In de implementatiestrategie worden drie lijnen gevolgd; maatregelen die op landelijk
niveau uitvoering dienen te krijgen (bijvoorbeeld een publiekscampagne), maatregelen
die via de sportlijn lopen (bijvoorbeeld het opleiden van trainers) en maatregelen
die landen in lokale akkoorden (bijvoorbeeld het verduurzamen van sportaccommodaties).
De ontwikkeling van de implementatiestrategie is momenteel in volle gang waardoor
doelen en tijdslijnen nog niet aan de Kamer verstrekt kunnen worden. Ik zal vanaf
2019 de Kamer jaarlijks informeren over de voortgang van het Sportakkoord.
Vraag 34.
Kan de Minister aangeven in hoeverre hij de verschillende ministeries betrekt en hiermee
samenwerkt als het gaat om de uitwerking van het sportbeleid en de uitwerking van
het Sportakkoord? Kan de Minister uiteenzetten hoe de interdepartementale samenwerking
per ministerie vormgegeven wordt en per deelakkoord?
Antwoord:
Diverse andere departementen hebben meegetekend met het Sportakkoord. Het Ministerie
van SZW heeft dat gedaan met betrekking tot inclusief sporten & bewegen, het Ministerie
van OCW heeft meegetekend op Vaardig in Bewegen en het Ministerie van Financiën en
het Ministerie van I&W zijn nauw betrokken bij de duurzame sportinfrastructuur. Daarnaast
vindt veelvuldig overleg met JenV plaats daar waar het gaat om de bestrijding van
doping en matchfixing alsmede over het kansspelbeleid. En ook met BZ (sportevenementen
en handelsmissies) en BZK (o.a. voor de buurtsportcoachregeling) wordt regelmatig
afgestemd inzake het sportbeleid.
Per ministerie is die samenwerking anders vormgegeven. De interdepartementale samenwerking
vraagt regulier en frequent overleg om samen het beleid en de uitvoering vorm te geven,
in andere gevallen volstaat een jaarlijks moment van afstemming.
Vraag 35.
Kan de Minister uitgebreid toelichten hoe binnen de deelakkoorden uitvoering gegeven
gaat worden aan de aangenomen motie van het lid Van Nispen c.s. over een laagdrempelig
beweegaanbod in buurten (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 26)? Kan de Minister nader uiteenzetten in zijn beantwoording hoe aan elk verzoek in
de motie wordt voldaan binnen het Sportakkoord?
Antwoord:
In de voortgangsbrief Sportbeleid van 22 juni 2018 (Kamerstuk 30 234, nr. 184) heb ik u uitgebreid geïnformeerd over de praktische invulling van deze motie. Aangezien
ik middenin de uitwerking van het Sportakkoord zit, is er nu geen nieuwe informatie.
Ik licht de lopende zaken uit de voortgangsbrief nog kort toe.
Uw Kamer vroeg mij in gesprek te gaan met gemeenten, de Minister van SZW, zorgorganisaties
en de sportsector over het terugdringen van overgewicht van kinderen in lage-inkomensgezinnen,
concrete preventiemaatregelen die bijdragen aan de gezondheid van kinderen en volwassenen,
te onderzoeken hoe mensen met lage inkomens kunnen sporten en bewegen zonder financiële
drempels, en het creëren van een laagdrempelig sport- en beweegaanbod op lokaal niveau
voor groepen mensen die nu onvoldoende worden bereikt.
Diverse lopende programma’s en initiatieven richten zich op de genoemde problematiek.
Met betrekking tot preventie en overgewicht noem ik het Nationaal Programma Preventie
(NPP), Gezond in de stad (GIDS/Gezondin), Gezonde School, Jongeren op Gezond Gewicht
(JOGG) en het traject preventie in het zorgstelsel (waaronder de subsidieregeling
preventiecoalities en de invoering van de gecombineerde leefstijl interventie (GLI).
Met betrekking tot laagdrempelige sport- en beweegaanbod, noem ik programma’s zoals
Grenzeloos actief, Sport en Bewegen in de Buurt (inzet van Buurtsportcoaches en progamma’s
in het kader van Sportimpuls voor mensen die nog onvoldoende worden bereikt) en de
activiteiten van het Jeugdfonds Sport en Cultuur die door de rijksoverheid worden
ondersteund.
Op basis van uw ingediende motie heb ik in het Sportakkoord binnen het deelakkoord
«Inclusieve sport» afspraken gemaakt over de aanpak van een aantal belangrijke randvoorwaarden
voor inclusief sporten en bewegen. Het Ministerie van SZW heeft dit deelakkoord mede
ondertekend. Een van die randvoorwaarden betreft de financiële toegankelijkheid. Ik
heb de afspraken met het Jeugdfonds Sport en Cultuur verlengd. Door deze aanpak krijgen
kinderen in armoede de kans om te gaan sporten en bewegen. Daarnaast zal binnen het
deelakkoord Inclusief sporten en bewegen gewerkt worden aan het matchen van vraag
en aanbod. Er hoeft niet altijd laagdrempelig aanbod gecreëerd te worden, soms betekent
het ook de sporter naar het bestaande aanbod te begeleiden. De buurtsportcoaches spelen
hierin een belangrijke rol. De partijen van het Sportakkoord maken zich gezamenlijk
sterk om ervoor te zorgen dat goede voorbeelden gedeeld worden in ieder geval via
www.allesoversport.nl.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.C.R.M. Clemens, adjunct-griffier