Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kwint over het bericht dat een docent op een reformatorische school mag worden ontslagen om een theaterstuk
Vragen van het lid Kwint (SP) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht dat een docent op een reformatorische school mag worden ontslagen om een theaterstuk (ingezonden 12 oktober 2018).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 12 november
2018).
Vraag 1
Wat vindt u ervan dat de docent uit het bericht van de NOS ontslagen mag worden vanwege
een theaterstuk dat hij heeft gemaakt en waar hij in speelt, omdat onder andere theater
niet in de wereld van reformatorische scholen past?1
Antwoord 1
Allereerst wil ik opmerken dat de ontstane situatie in de eerste plaats voor de betreffende
docent en zijn directe omgeving, en ook voor zijn collega’s en leerlingen, verdrietig
is. Zoals ook in de berichtgeving is gemeld, is hij erin geslaagd een moeilijke, ruim
20 jaar durende periode van gokverslaving achter zich te laten. In de hoop hiermee
ook iets te betekenen voor anderen die met verslaving worden geconfronteerd, heeft
hij besloten van zijn levensverhaal een theatervoorstelling te maken. Ik vind dit
heel bijzonder. Het is daarom spijtig dat dit heeft geleid tot een arbeidsrechtelijk
geschil met zijn werkgever, het Driestar College in Gouda, waarbij hij feitelijk voor
de keuze werd gesteld te stoppen met de theaterproductie of ontslagen te worden.
Tegelijkertijd realiseer ik me dat (een deel van) de achterban van de school moeite
heeft met theater als kunstvorm. Scholen hebben de ruimte om eigen inhoudelijke afwegingen
te maken en worden niet gedwongen onderwijs te verzorgen die indruist tegen de eigen
identiteit. Het bestuur van het Driestar College stelt dat een leraar een voorbeeldfiguur
is, en dat van een voorbeeldfiguur verwacht mag worden dat hij of zij geen aanstoot
geeft door actief waarden uit te dragen die niet zouden passen bij de identiteit van
de school of door actief in tegenspraak met die identiteit te handelen.
Op grond van artikel 7:671 BW, eerste lid onder h., zoals dit luidt sinds de invoering
van de Wet werk en zekerheid waarmee in 2015 het ontslagrecht is gewijzigd, kan een
werkgever van een bijzondere school of instelling de arbeidsovereenkomst van een werknemer
die werkzaam is bij die school of instelling opzeggen zonder schriftelijke instemming
van de werknemer, als de reden voor de opzegging is gelegen in «handelen of nalaten
van de werknemer dat onverenigbaar is met de uit de godsdienstige of levensbeschouwelijke
grondslag voortvloeiende identiteit van de desbetreffende school of instelling». Voorwaarde
daarbij is dat voor die opzegging toestemming is verleend door een van de werkgever
onafhankelijke en onpartijdige commissie. Als de betreffende commissie de werkgever
toestemming geeft om een werknemer te ontslaan, dan is het ontslag dus rechtsgeldig.
Vraag 2
Bent u het eens met het besluit van de identiteitscommissie dat de docent mag worden
ontslagen vanwege het theaterstuk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 2
De desbetreffende identiteitscommissie heeft het voorgenomen ontslag in deze situatie
goedgekeurd. Ik heb daar verder geen rol in.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat een door de Vereniging voor Gereformeerd Onderwijs (VGO) ingestelde
commissie is bepaald dat de vmbo-docent ontslagen mag worden vanwege het theaterstuk?
Is dit besluit volgens u genomen door een commissie die daadwerkelijk onafhankelijk
is? Zou dit volgens het Nederlandse arbeidsrecht een reden zijn tot ontslag? Kunt
u uw antwoorden toelichten?
Antwoord 3
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2. De onafhankelijkheid van de identiteitscommissie
is gewaarborgd in het reglement van de commissie. De identiteitscommissie in het bijzonder
onderwijs vormt een onderdeel van het Nederlandse arbeidsrecht.
Vraag 4
Wat vindt u ervan dat de school in kwestie een ontheffing heeft gekregen van de Onderwijsinspectie
voor dans en drama op de kerndoelen die daarop betrekking hebben?
Antwoord 4
In de berichtgeving in de pers blijkt – zo leert navraag bij het bestuur – sprake
te zijn geweest van een misverstand bij de daarin geciteerde bestuurder van het Driestar
College. Er is geen ontheffing verleend voor dans en drama voor de kerndoelen die
daarop betrekking hebben. Dat is ook niet nodig: op grond van de kerndoelen moeten
alle middelbare scholen in de onderbouw aandacht besteden aan tenminste één van de
drie kunstdisciplines drama, dans en film (en daarnaast aan beeldende kunst en muziek),
waarbij scholen vrij zijn in de keuze zijn in de keuze voor genres van de diverse
disciplines.2 De wet- en regelgeving biedt dus de ruimte om er op schoolniveau voor te kiezen om
in de onderbouw van het voortgezet onderwijs al dan niet aandacht te besteden aan
drama/theater. Daarvoor is geen ontheffing nodig.
Vraag 5, 6
Betekent dit ook dat scholen met een bepaalde overtuiging vrijstelling kunnen aanvragen
voor onderdelen van het kerndoel burgerschap, als zij van mening zijn dat dit niet
aansluit bij hun identiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke vrijstellingen op kerndoelen zijn er door de Onderwijsinspectie afgegeven, aan
welke scholen en voor welke termijn? Wat is de wettelijke basis van deze vrijstellingen?
Antwoord 5, 6
Tot 1 augustus 2006, toen de Regeling onderbouw voortgezet onderwijs in werking trad,
kende de Wet op het voortgezet onderwijs de zogeheten substitutiebepaling. Een bevoegd
gezag kon op grond daarvan bij de inrichting van het onderwijs afwijken van de kerndoelen
als zij daarvoor in verband met levensbeschouwelijke overwegingen aanleiding zag.
Het bevoegd gezag moest bij een dergelijke vrijstelling bepalen welk onderwijs daarvoor
in de plaats kwam. Deze substitutiebepaling is geschrapt met de Regeling onderbouw
VO. De huidige Wet op het voortgezet onderwijs kent een dergelijke bepaling daarom
niet meer.
Sinds 1 augustus 2006 kan er daarom geen vrijstelling of ontheffing worden aangevraagd
om af te wijken van de kerndoelen, en dus ook niet verleend. Dat is ook niet nodig.
De kerndoelen zijn namelijk dusdanig geformuleerd dat uitwerking ervan op alle niveaus
en door scholen van elke signatuur mogelijk is. Dat geldt ook voor kerndoelen die
raken aan de burgerschapsopdracht van het voorgezet onderwijs. Ten aanzien van de
opdracht aan de wetgever om kerndoelen voor de eerste twee leerjaren van het voortgezet
onderwijs vast te stellen (WVO artikel 11b) is geëxpliciteerd dat de richtinggevende
kerndoelen vertaald moeten kunnen worden in concrete onderwijsprogramma’s op verschillende
niveaus en op scholen van alle signaturen.3 Het is daarom niet nodig om vrijstelling of ontheffing te verlenen. De Onderwijsinspectie
heeft dan ook geen vrijstellingen op de kerndoelen verleend.
Vraag 7
Bent u met ons van mening dat onderwijs juist ook een andere kijk op de wereld kan
bieden en dat daarom vrijstellingen op onderdelen van kerndoelen zeer onwenselijk
zijn? Zo ja, bent u bereid deze vrijstellingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Onderwijs verbreedt inderdaad de horizon van leerlingen en brengt hen in aanraking
met verschillende perspectieven op de wereld. Daarom bestrijken de kerndoelen (en
andere formele curriculumdocumenten, zoals de eindtermen in de bovenbouw van het voortgezet
onderwijs) een breed palet aan onderwerpen. Er is echter geen sprake van een vrijstelling
op onderdelen van kerndoelen. Terugdraaien van zo’n vrijstelling is dan ook niet aan
de orde.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.