Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het bericht dat advocaten Dekker ‘klassenjustitie’ verwijt
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht dat advocaten Dekker «klassenjustitie» verwijt (ingezonden 17 oktober 2018).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 1 november 2018).
Vraag 1
Wat is uw reactie op de noodkreet van de advocaten over uw plannen voor de herziening
van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand1, waarbij u door de Nederlandse Orde van Advocaten wordt verweten zich schuldig te
maken aan klassenjustitie? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de uitspraak dat u
bij het doorzetten van uw plannen de burger met weinig geld wordt weggehouden van
een advocaat en dat u zich in de luren heeft laten leggen door verzekeraars en andere
private partijen?
Antwoord 1
Uit het regeerakkoord volgt de opdracht om het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand
te herzien. Om die opdracht goed vorm te geven, is het nodig alle mogelijkheden te
onderzoeken en daartussen keuzes te maken. Die keuzes bereid ik weloverwogen en in
contact met professionals in en om het stelsel voor. Veel varianten passeren daarbij
de revue. Enkele daarvan worden aangehaald in het artikel van Trouw. Ik ben bezig
de laatste hand te leggen aan de uitwerking. Ik hoop u voor de begrotingsbehandeling
van Justitie en Veiligheid mijn voorstel voor modernisering van de rechtsbijstand
toe te sturen.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland dat
u niets weet van het onderwerp gesubsidieerde rechtsbijstand en de bijbehorende doelgroep,
omdat marktpartijen niet zitten te wachten op hun soort cliënten? In hoeverre erkent
u dat er hier sprake is van een zeer specifieke doelgroep?
Antwoord 2
Op basis van de gegevens in de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2016 maak ik
– kort samengevat – op dat sprake is van een omvangrijke doelgroep met enkele overeenkomende,
maar ook onderling sterk verschillende kenmerken, die ik niet als «zeer specifiek»
zou willen typeren.2 Uit voornoemde Monitor volgt onder meer dat degene die een beroep doet op de Wet
op de rechtsbijstand (hierna: Wrb-gebruiker) relatief vaak van het mannelijk geslacht
is, hij (of zij) – met uitzondering van strafzaken – relatief vaak in de leeftijdscategorie
25 tot 55 jaar valt, uitkeringsgerechtigd is en relatief vaak tot de groep niet-Westerse
allochtonen hoort.
Het voorgaande laat echter onverlet dat er ook grote verschillen kunnen zijn tussen
Wrb-gebruikers onderling. Immers, het bereik van de Wrb was in 2016 naar schatting
40% van de Nederlandse bevolking. Dit bereik wordt in hoofdzaak door de hoogte van
het inkomen bepaald, al zijn daar uitzonderingen op. Zo kennen de ambtshalve toevoegingen
geen draagkrachttoets en komen ook slachtoffers van ernstige misdrijven zonder toets
in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Vraag 3
Erkent u dat veel zaken juist tegen de overheid, gemeenten of het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV), worden gevoerd? Op welke manier steekt de overheid
daarin hand in eigen boezem?
Antwoord 3
Dat erken ik. Dat volgt bijvoorbeeld ook uit figuur 4.6 in de Monitor Gesubsidieerde
Rechtsbijstand 2016. De overheid is wederpartij in de meerderheid (61%) van de zaken
waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. Het gaat daarbij niet alleen
om zaken in het strafrecht en asielrecht, maar ook (bijna 15%) om bestuursrechtelijke
procedures met onder andere het UWV, DUO, de SVB, de Belastingdienst en gemeentebesturen.
Ik vind dat de overheid het goede voorbeeld moet geven en wil daarom inzetten op het
voorkomen van onnodige procedures en juridisering bij de overheid. Ook dit onderdeel
betrek ik in mijn voorstel.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.