Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Monitor Brede Welvaart en de Verkenning Brede Welvaart, thema Circulaire economie, gedrag en beleid
34 298 Parlementair onderzoek Breed welvaartsbegrip
Nr. 26
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 november 2018
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over
de brief van 16 mei 2018 over de Monitor en Verkenning Brede Welvaart (Kamerstuk 34 298, nr. 23).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 juni 2018 aan de Minister en Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 30 oktober 2018 zijn de
vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
2
Algemeen
2
Circulaire economie en brede welvaart
3
Beleid, legitimiteit en gedrag
5
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Verkenning
Brede Welvaart 2018, thema Circulaire economie, gedrag en beleid. Op dit moment hebben
zij geen verdere vragen, maar zij zullen het vervolg met interesse volgen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Verkenning
Brede Welvaart en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
Verkenning Brede Welvaart 2018.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met interesse kennisgenomen van
de Verkenning Brede Welvaart 2018. Deze leden hebben hierover zoals gebruikelijk enkele
kritische vragen en opmerkingen.
De leden van de 50PLUS-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de Monitor
Brede Welvaart en Verkenning Brede Welvaart. Zij zouden het kabinet hierover graag
enkele vragen willen stellen.
Algemeen
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Verkenning Brede Welvaart zal worden meegenomen
bij de uitvoering van de transitieagenda’s en hoe de andere ministeries, naast het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, hierbij betrokken zullen worden.
De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken het belang van een circulaire economie
voor de brede welvaart en vinden het positief dat (beleids)mogelijkheden om via gedragsbeïnvloeding
de circulaire economie te stimuleren, worden verkend. Een monitoringssysteem voor
de circulaire economie, waar de drie planbureaus aan werken als aanvulling op de Monitor
Brede Welvaart, wordt door deze leden dan ook positief ontvangen.
De leden van de Partij van de Dieren-fractie wijzen erop dat in een circulaire economie
waarin rekening wordt gehouden met brede welvaart in de beslissingen die we «hier»
en «nu» nemen, moet worden verzekerd dat we «elders» en «later» daar geen hinder van
ondervinden. De vier soorten kapitaal (natuurlijk, menselijk, sociaal en economisch)
willen we immers ook in de toekomst garanderen. Deze leden vinden het daarom bijvoorbeeld
erg vreemd dat de Nederlandse overheid de handhavende capaciteit al jaren aan het
verkleinen is. De beperkte extra middelen die deze regering aan de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA) toewijst zijn niet veel meer dan een doekje voor het bloeden.
De omvang van de huidige en toekomstige milieuschade is immers veel groter dan de
relatief kleine winst die deze bezuinigingen tot nu toe hebben opgeleverd. Deze leden
vragen of de Staatssecretaris deze zienswijze deelt? Wanneer dit niet zo is, horen
zij graag waarom niet? Hoe groot is bij benadering de milieuschade van de afgelopen
15 jaar, hoe groot zijn bij benadering de bezuinigingen geweest op de handhavende
instanties van het Rijk, zo vragen deze leden. De leden van de Partij van de Dieren-fractie
wijzen erop dat in de Verkenning Brede Welvaart 2018 wordt geconcludeerd dat het belang
dat burgers en bedrijven hechten aan het tegengaan van milieuvervuiling en grondstoffenuitputting,
de legitimatie vormt voor overheidsinterventies om de circulaire economie te bevorderen.
Meer specifiek stellen het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), het Centraal Planbureau (CPB) en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) dat
er kansen liggen om de consument te «nudgen» door hen «duwtjes in de gewenste richting
te geven». De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben daar wel de nodige
ideeën bij en wijzen de Staatssecretaris graag op enkele logische keuzes.
Circulaire economie en brede welvaart
De leden van de D66-fractie vragen hoe de afweging wordt gemaakt tussen enerzijds
het streven om circulariteit zo hoog mogelijk op de circulariteitsladder te krijgen,
terwijl anderzijds deze rangorde voor de samenleving niet altijd tot de beste uitkomsten
leidt.
De leden van de D66-fractie lezen verder dat circulaire economie gevolgen heeft voor
de werkgelegenheid, maar dat het nog niet eenduidig te zeggen is wat deze gevolgen
zullen zijn. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris van plan is om meer inzicht
te krijgen in de effecten van circulaire economie op de werkgelegenheid?
De leden van de GroenLinks-fractie willen enkele vragen voorleggen. Deze leden vinden
dat een grondstoffenbelasting wenselijk is om milieuschade beter in de prijzen tot
uitdrukking te brengen. Het CPB en het SCP sluiten zich in deze Verkenning aan bij
eerdere pleidooien daarvoor van het PBL, zoals in het rapport «Fiscale vergroening:
belastingverschuiving van arbeid naar grondstoffen, materialen en afval (2017)», zo
schrijven deze leden. In deze Verkenning wordt gesteld dat belasting het best geheven
kan worden op de verwerking van grondstoffen in de basisindustrie, omdat het belangrijkste
deel van de milieuschade in Nederland in de verwerking en niet in de winning van grondstoffen
plaatsvindt. Deze leden vragen of de Staatssecretaris bereid is een aantal scenario’s
uit te werken voor belasting op de verwerking van grondstoffen, mede in het licht
van het feit dat de grondstoffenvoetafdruk in de Monitor Brede Welvaart nog maar weinig
verbetering in de circulariteit van de Nederlandse economie laat zien? Is de Staatssecretaris
bereid om het gebruik van grondstoffen, bijvoorbeeld het verbruik van aardolie voor
de productie van plastic, te belasten opdat bedrijven efficiënter gebruik zullen maken
van deze grondstoffen en zo bijdragen aan een meer circulaire economie? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid een aantal scenario’s uit te werken voor
belasting op het verbruik van primaire grondstoffen? De planbureaus geven aan dat
aangezien veel grondstoffen in het buitenland worden gewonnen of tot halffabricaten
worden verwerkt, het voor de Nederlandse overheid lastig is om de schadelijke milieueffecten
die hierbij ontstaan via belastingheffing te beïnvloeden. Deze leden pleiten daarom
voor de invoering van een materialenpaspoort waarin voor elk product (zoals halffabricaten)
inzichtelijk kan worden gemaakt hoeveel van welke (primaire) grondstof gebruik is
gemaakt voor de productie. Op basis hiervan kan dan Nederlandse belasting geheven
worden. Is de Staatssecretaris bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van
een materialenpaspoort om zo onder andere de mogelijkheid tot belastingheffing op
(primaire) grondstoffen te vergemakkelijken?
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat de planbureaus aangeven dat het
nog niet duidelijk is wat er met de opbrengsten gebeurt als er belastingtarieven of
belastinggrondslagen worden toegepast. Deze leden vragen of de Staatssecretaris de
overtuiging van deze leden deelt, dat opbrengsten van circulaire belasting deels geïnvesteerd
moet worden in circulaire initiatieven en deels gebruikt zouden kunnen worden om de
lasten op arbeid te verlagen. Wanneer dit het geval is, horen deze leden graag of
de Staatssecretaris bereid is om onderzoek te doen naar de mogelijkheden hieromtrent.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat de overheid een stimulerende en katalyserende
rol moet spelen in de transitie naar en het draagvlak voor een circulaire economie.
Volgens de planbureaus vormt het belang dat burgers en bedrijven hechten aan het tegengaan
van milieuvervuiling en grondstoffenuitputting de legitimatie voor overheidsinterventies
om een circulaire economie te bevorderen. Tevens stellen de planbureaus dat burgers
en bedrijven het legitiem vinden dat de overheid beleid voert om een circulaire economie
te bevorderen. Deelt de Staatssecretaris de opvatting van de leden van de GroenLinks-fractie
dat alles uit de kast moeten worden getrokken om burgers en bedrijven te stimuleren
de overgang naar een circulaire economie versneld te maken?
De leden van de Partij van de Dieren-fractie geven aan dat als er één sector in aanmerking
komt voor transformatie in het kader van het brede welvaartsbegrip, dit de landbouw
is. Deze leden vragen of de Staatssecretaris erkent dat het natuurlijk, menselijk,
sociaal en economisch kapitaal sterk gebaat zou zijn bij het verminderen van de uitstoot
van broeikasgassen in de melkveehouderij, het mestoverschot dat onze bodems en oppervlaktewateren
aantast, het stoppen van het biodiversiteitsverlies, de economisch penibele positie
van veel boeren, de talloze fraudezaken, en de kans op zoönose die een gevaar vormen
voor de volksgezondheid?
De leden van de Partij van de Dieren-fractie geven aan dat de krimp van de veestapel,
als eerste concrete voorbeeld, kan bijdragen aan het vergroten van de brede welvaart,
zeker in de context van een circulaire economie. Deze leden spraken eerder hun grote
verbazing uit over het feit dat de krimp van de veestapel nog steeds taboe wordt verklaard
en dat dit ook niet is meegegeven als opdracht aan de onderhandelaars bij het aanstaande
Klimaatakkoord. Erkent de Staatssecretaris dat de toekomstige brede welvaart sterk
gebaat zou zijn bij een kleinere veestapel? Wanneer dit niet zo is, vernemen zij graag
waarom niet.
De leden van de Partij van de Dieren-fractie geven aan dat de landbouw bij uitstek
de sector is waar ook verbeteringen op het gebied van dierenwelzijn zouden moeten
worden gerealiseerd. Het opnemen van dierenwelzijn in het begrip brede welvaart is
een absolute must om volledig recht te doen aan het natuurlijke kapitaal van de toekomst.
De leden van de Partij van de Dieren-fractie geven een tweede voorbeeld dat een grote
bijdrage zou leveren aan de brede welvaart van toekomstige generaties. Zij geven aan
dat voor zowel «hier» als «elders» een daling van de vleesconsumptie een bijdrage
zal leveren. Zowel vanwege de klimaatimpact, het dierenwelzijn als de volksgezondheid
is het nadrukkelijk stimuleren van een meer plantaardig consumptiepatroon noodzakelijk,
zo schrijven deze leden. Het moet afgelopen zijn met de ontbossing voor veevoer en
het wereldwijde gesleep met dieren en (grondstoffen voor) veevoer. Deze leden geven
aan dat het ruimschoots overschrijden van de gezondheidsadviezen rond de consumptie
van vlees eveneens zorgwekkend is. Het wenkende perspectief van dalende kosten voor
de gezondheidszorg zou zelfs voor de meest kille econoom voldoende reden moeten bieden
om in te zetten op een daling van de vleesconsumptie. De rapporten die deze boodschap
ondersteunen stapelen zich op, zo geven deze leden aan. Tegelijkertijd moest de Wageningen
University & Research (WUR) erkennen dat de toch al bescheiden daling van de vleesconsumptie
inmiddels helemaal tot stilstand is gekomen.1 Deze leden geven aan dat er dus meer moet gebeuren om deze stagnatie te doorbreken.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris erkent dat er op het vlak van de vleesconsumptie
nog enkele grote stappen te zetten zijn. In hoeverre is de Staatssecretaris bereid
om de nudging-methode in te zetten om een daling van de vleesconsumptie te realiseren,
zo vragen deze leden? Graag zien zij hierop een uitgebreide toelichting.
Een derde voorbeeld van gewenst gedrag dat de brede welvaart in de toekomst sterk
zou kunnen verbeteren is het drastisch terugbrengen van het aantal vliegbewegingen,
zo schrijven deze leden. Deze leden vragen of de Minister erkent dat de luchtvervuiling,
het vergassen van ganzen en de geluidsoverlast op aanvliegroutes afbreuk doen aan
de brede welvaart? Wanneer dit niet zo is, horen deze leden graag waarom niet. Daarnaast
geven deze leden aan dat een belangrijke oorzaak van het buitensporig grote aantal
vliegbewegingen is dat er anno 2018 nog steeds perverse prijsprikkels zijn die het
mogelijk maken dat vliegen vaak goedkoper uitpakt dan een internationale treinreis.
Sturen op gedrag is voor de keuze tussen trein of vliegtuig eenvoudig te beïnvloeden
door deze verhoudingen om te keren. Deze leden vragen of de Minister en de Staatssecretaris
erkennen dat het prijsverschil tussen de luchtvaart en internationale treinreizen
zo snel mogelijk zou moeten worden omgedraaid. Wanneer de Minister en de Staatssecretaris
het hiermee niet eens zijn vernemen deze leden graag waarom niet.
De leden van de Partij van de Dieren-fractie geven aan dat het contrast met de onderwerpen
die op tafel liggen bij de onderhandelingen van het Klimaatakkoord niet groter kan
zijn. Dankzij de sterke lobby van notoire vertragers zoals de Land- en Tuinbouworganisatie
(LTO), Shell en de luchtvaartsector, in de Tweede Kamer vertegenwoordigd door VVD
en CDA, was de opdracht voor het Klimaatakkoord om opzichtig om enkele grote taboes
heen te werken. Zowel klimaat als brede welvaart zouden profiteren van minder vlees
eten, minder vliegen en een daling van de veestapel. Volgens deze leden zou het daarom
meer dan logisch zijn om hierop in te zetten, maar korte termijn belangen van het
«hier» en «nu» zijn klaarblijkelijk nog steeds dominant. Erkennen de Minister en de
Staatssecretaris dat het niet valt uit te leggen dat deze onderwerpen nog steeds taboe
zijn? Erkennen de Minister en de Staatssecretaris dat het nagenoeg ongemoeid laten
van deze thema’s afbreuk doet aan de brede welvaart van toekomstige generaties? Zo
nee, waarom niet? Wat is de inzet van de Minister en de Staatssecretaris om dit onrecht
ongedaan te maken, zo vragen deze leden.
Beleid, legitimiteit en gedrag
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris van plan is om het beleid
meer te richten op het begin van de keten, zoals het verminderen van primaire grondstoffen,
het meer circulair ontwerpen van producten en het langer gebruiken van producten.
Deze leden vragen verder hoe ervoor gezorgd zal worden dat er meer bewustwording komt
over de negatieve invloed van milieuvervuiling en grondstoffenuitputting op de brede
welvaart bij burgers en bedrijven. Hoe wordt op dit moment de kennis vanuit de gedragswetenschappen
ingezet om milieuvervuiling en grondstofuitputting door individuen en bedrijven te
verminderen en hoe wordt de effectiviteit hiervan beoordeeld, zo vragen de leden van
de D66-fractie. Waar ziet de Staatssecretaris ruimte om naar aanleiding van de Verkenning
Brede Welvaart en de aanbevelingen die daarin worden gedaan het huidige beleid hierop
te verbeteren, vragen deze leden voorts.
De leden van de D66-fractie wijzen er op dat er verschil bestaat tussen het gedrag
van bedrijven en individuen. Deze leden vragen hoe in de effectieve beleidsvoering
om milieuvervuiling en grondstofuitputting tegen te gaan, hiermee rekening wordt gehouden.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen op figuur 3.3 waaruit blijkt dat burgers
ambitieuzer zijn dan bedrijven wat betreft de hoeveelheid activiteiten die alle genoemde
partijen méér moeten ondernemen ten behoeve van hergebruik van grondstoffen en producten.
Hoe is de Staatssecretaris van plan bedrijven te stimuleren om hun ambities voor hergebruik
van grondstoffen en producten te verhogen? De planbureaus stellen dat transparantie
over het gebruik van gedragsbeïnvloeding (nudging) in circulair-economisch beleid
essentieel is. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting? Zo ja, (hoe) is de Staatssecretaris
bereid deze transparantie te waarborgen? De planbureaus noemen verschillende beleidsinstrumenten
die de overheid kan inzetten om een circulaire economie te stimuleren. Klopt het dat
voor bijvoorbeeld de herdefiniëring van afval, om afval ook als grondstof te kunnen
gebruiken, een aanpassing van de wetgeving vereist is? Zo ja, deelt de Staatssecretaris
de overtuiging van deze leden dat wetgeving ook onder de te gebruiken beleidsinstrumenten
zou moeten vallen? Kan de Staatssecretaris toezeggen dat toekomstige aanpassingen
in afvalwetgeving niet zullen leiden tot minder, maar tot meer bescherming van mens,
dier en milieu, bijvoorbeeld door versnelde uitfasering van persistente en zeer zorgwekkende
stoffen?
De leden van de GroenLinks-fractie stimuleren de Nederlandse regering om de Europese
Commissie aan te sporen tot spoed bij de invoering van ecodesign-regels voor de circulaire
economie en achten een nationaal verbod op de toevoeging van microplastics, vooruitlopend
op Europese wetgeving, noodzakelijk. Deze leden geven aan dat de planbureaus stellen
dat het gebruik van de rangorde van circulariteitsopties niet altijd tot de beste
uitkomsten hoeft te leiden; het voorbeeld dat daarbij wordt genoemd is beleid gericht
op het bevorderen van ecodesign, dat hoog op de ladder staat, maar niet erg effectief
wordt genoemd vanwege de hoge transactiekosten. Deze leden achten het wenselijk dat,
ondanks eventueel hogere kosten, voor de meest circulaire oplossing gekozen wordt.
Kan de Staatssecretaris toelichten of met «inzet op de kosteneffectievere manier met
lage rangorde op de circulariteitsladder» leidt tot de meest circulaire oplossing?
Is de Staatssecretaris, ondanks het «meer circulariteit voor je euro»-beleid, bereid
tot een verbod op de toevoeging van microplastics vooruitlopend op Europese wetgeving?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd over het feit dat Nederland op bepaalde
vlakken voorop loopt in Europa, zoals op grondstoffenproductiviteit. Deze leden zouden
graag zien dat Nederland haar koploperspositie op het vlak van de circulaire economie
verder versterkt en actief kennis en expertise deelt met partijen uit andere landen
om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. Kunnen deze leden ervan
uitgaan dat het feit dat Nederland deels voorop loopt geen aanleiding is om minder
te investeren in de transitie naar een circulaire economie? Met andere woorden, kan
de Staatssecretaris toezeggen dat ze er alles aan doet om «de wet van de remmende
voorsprong» niet van toepassing te laten zijn op onze gedeeltelijke circulaire koppositie?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het tenslotte belangrijk dat nationaal en
Europees beleid in lijn worden gebracht met de circulaire ambities. Zo biedt de herziening
van de Europese verordening REACH (Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperkingen
van Chemische Stoffen) een uitgelezen kans om voor de gezondheid schadelijke stoffen
versneld uit te faseren, zodat hergebruik van grondstoffen en delen van producten
niet zal leiden tot accumulatie van schadelijke stoffen. Ook hechten deze leden er
belang aan om het afvalbeleid, inclusief het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) en het
Besluit bodemkwaliteit, langs de circulaire ambities te leggen en waar nodig aan te
passen, zodat betere waarborgen voor circulariteit, milieu en volksgezondheid kunnen
worden ingebouwd, zoals bijvoorbeeld het uitfaseren van persistente en zeer zorgwekkende
stoffen. Zo is het in de ogen van deze leden op dit moment te makkelijk om afval te
storten of te verbranden. Is de Staatssecretaris bereid om in het kader van haar circulaire
ambities ook nog eens kritisch naar het afvalbeleid te kijken? Zo ja, hoe is zij voornemens
dat te gaan doen?
De leden van de Partij van de Dieren-fractie geven aan dat in het recente verantwoordingsdebat
de Tweede Kamer te spreken kwam over brede welvaart. Het correct toepassen van het
begrip brede welvaart vergt echter dat er, naast de verantwoordingsdebatten, ook bij
het vooruitkijken uitgebreid stil gestaan wordt bij de vraag of alles wat er gedaan
wordt wel past bij de brede welvaart van het «elders» en «later». Daarom stelde de
Partij voor de Dieren ook voor om het begrip brede welvaart op te nemen in de begrotingscyclus.
Deze leden vragen of de Minister bereid is om het begrip brede welvaart op te nemen
in toekomstige begrotingen van haar ministerie? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Partij van de Dieren-fractie vragen voorts naar de mening van de Minister
over de gevolgen voor het fiscale systeem bij het correct toepassen van het begrip
brede welvaart in de begrotingscyclus. Welke mogelijkheden ziet de Minister om te
sturen op andere prijsprikkels? Kan de Minister tegenspreken dat het systeem zal vastlopen
als er enerzijds een volledig circulaire economie in 2050 wordt nagestreefd, met inbegrip
van het begrip brede welvaart, maar tegelijkertijd ook wordt vastgehouden aan het
lineaire- groei-denken, zo vragen deze leden. Graag zien deze leden een uitgebreide
reactie hierop tegemoet.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen zich af hoe er in de Verkenning Brede Welvaart
wordt omgegaan met het, op pagina 20 gestelde maatschappelijk draagvlak, dat een belangrijk
onderdeel vormt van de legitimiteit van het beleid. Deze leden vragen hoe de Minister
hiermee om gaat. Welke instrumenten worden en gaan worden ingezet om maatschappelijk
draagvlak te bevorderen? Is de Minister bereid hier een visie op te ontwikkelen en
langjarig beleid te formuleren? Voorts geven deze leden aan dat op pagina 20 wordt
gesteld dat beleidsinstrumenten als belastingen, subsidies en eigendomsrechten, regelgeving,
quota en verboden (et cetera) nog niet optimaal worden ingezet door de overheid. Het
CPB haalt een onderzoek aan waarin wordt gesteld dat milieuschade als gevolg van grondstoffengebruik
nog onvoldoende wordt belast, zo geven deze leden aan. Als het gebruik van nieuwe
grondstoffen duurder is, worden bedrijven geprikkeld om meer circulair te werken,
is de achtergrondgedachte. Deze leden vragen hoe hier tegenaan gekeken wordt.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen verder naar de visie op het door het CPB gestelde
dat het beleid ter hergebruik van afval zich meer zou kunnen richten op de waarde
en kwaliteit van afval dan op volume en gewicht.
De leden van de 50PLUS-fractie geven aan dat op pagina 24 wordt gemeld dat bijvoorbeeld
convenanten kunnen worden gesloten om het gebruik van milieuschadelijke grondstoffen
te verminderen en meer circulair gedrag te bevorderen. De overheid kan verder bedrijven
aansporen of verplichten rapportages op te stellen over grondstoffengebruik. Deze
leden vragen welke inzet op dit onderwerp wordt gepleegd.
De leden van de 50PLUS-fractie geven aan dat het CPB op pagina 26 concludeert dat
de inzet van gedragsinstrumenten ondersteunend kan zijn aan de vormgeving van circulair-economisch
beleid. Dit omdat het maatschappelijk draagvlak en gedrag op bewust en onbewust niveau
een belangrijke bijdrage kan leveren aan de effectiviteit van dit beleid. Deze leden
zouden graag de visie hierop lezen, en vragen of en op welke wijze dergelijke instrumenten
ingezet zouden kunnen worden.
II Reactie van de Minister en Staatssecretaris
Inleiding
Hieronder treft u per onderwerp de antwoorden aan. Achtereenvolgens zullen wij ingaan
op:
– Brede Welvaart en de IenW-begroting
– Circulaire Economie
– Beleid, legitimiteit en gedrag
– Klimaatakkoord en sectoraal beleid (veehouderij; luchtvaart en spoor).
Brede Welvaart en de IenW-begroting
De leden van de Partij van de Dieren-fractie hebben vragen gesteld over de positie
van het begrip brede welvaart op te nemen in de begrotingscyclus en het instrumentarium,
zoals prijsprikkels.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal in de begroting voor 2019 het
begrip Brede Welvaart opnemen, niet als een aparte post maar als een notie die als
rode draad betrokken wordt bij het beleid.
Op instrumentniveau wordt door middel een actualisering van het Integraal Afwegingskader
voor Beleid en regelgeving2 bezien, welke effecten zijn te verwachten van beleidsmaatregelen, onder meer in het
licht van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs). Daarmee wordt een breed welvaartsperspectief
meegewogen.
In het Regeerakkoord »Vertrouwen in de toekomst» (2017)(Kamerstuk 34 700, nr. 34) is onder meer opgenomen dat milieuvervuilend gedrag wordt beprijsd, door de invoering
van een CO2-minimumprijs in de elektriciteitssector, aanpassingen in de energiebelasting, een
hogere belasting op het storten en verbranden van afval en het afschaffen van de teruggaafregeling
voor taxi’s. Verder wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart
in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de doelen van het Parijse
Klimaatakkoord.
Ook wordt door het kabinet bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen
mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren zal er per 2021 een vliegbelasting
worden ingevoerd. Het kabinet zal in de luchtvaartnota aangeven hoe de luchtvaart
zich slim en duurzaam kan ontwikkelen tot en met 2050.
De leden van de Partij van de Dieren-fractie hebben vragen gesteld over het verkleinen
van de handhavende capaciteit van de Nederlandse overheid in de laatste 15 jaar in
relatie tot de omvang van huidige en toekomstige milieuschade en de omvang bij benadering
van de milieuschade.
De jaarlijkse milieuschade door de uitstoot van schadelijke stoffen naar bodem, water
en lucht in Nederland is door het Planbureau voor de Leefomgeving3 berekend op 31 miljard euro in 2015, hetgeen gelijk staat aan 4,5% van ons bruto
binnenlands product.
Dit wil niet zeggen dat met een groter budget voor handhavende instanties dit bedrag
lager zou zijn geweest. Deze bezuinigingen waren een bewuste keuze van de toenmalige
kabinetten voor risicogericht handhaven en een kleinere overheid die de administratieve
lasten voor bedrijven en burgers verminderde, bijvoorbeeld door controles van verschillende
inspecties te bundelen.
Zo zijn in de afgelopen jaren de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) en de VROM-Inspectie
(VI) samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Uit de Rijksbegroting
blijkt dat in 2003 de IVW een budget had van ca. 80 miljoen en de VI van ca. 75 miljoen
Euro, samen dus ruim 150 miljoen Euro; in 2018 beschikt de ILT over 100 miljoen Euro
per jaar.
Circulaire Economie
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Verkenning Brede Welvaart zal worden meegenomen
bij de uitvoering van de transitieagenda’s en hoe de andere ministeries, naast het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, hierbij betrokken zullen worden.
De Tweede Kamer is inmiddels ingelicht over welke prioriteiten en Rijksinzet het kabinet
voor zich ziet bij de uitvoering van de transitieagenda’s voor Circulaire Economie
en de doorsnijdende thema´s in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat, dd. 29 juni 2018 mede namens de Ministers van Economische Zaken en
Klimaat, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstukken 32 852 en 33 043, nr. 59).
Deze brief is tot stand gekomen met grote betrokkenheid van de bewindspersonen van
Defensie, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale
Zaken, Financiën en Infrastructuur en Waterstaat.
In het op te stellen Uitvoeringsprogramma pakken deze ministeries elk hun verantwoordelijkheid
op de relevante transities, zoals door de auteurs van de Verkenning is aanbevolen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vragen gesteld over het streven
naar een volledig circulaire economie in 2050, met inbegrip van het begrip brede welvaart,
als tegelijkertijd ook wordt vastgehouden aan het lineaire-groei-denken.
In het Regeerakkoord is in 2017 de passage opgenomen: «Als onderdeel van de klimaatopgave
worden de afspraken uit het Rijksbrede Programma «Nederland Circulair in 2050» en
de transitieagenda’s uit het Grondstoffenakkoord uitgevoerd.» Begin 2018 zijn de vijf
transitie-agenda´s voor de transitie naar circulariteit in de sectoren biomassa en
voedsel, bouw, consumptiegoederen, kunststoffen en maakindustrie verschenen. Dat een
lineaire productiemethode («take, make, waste») uiteindelijk gedoemd is vast te lopen,
wordt in de kabinetsreactie op de transitie-agenda´s en ook in de betrokken bedrijfstakken
zelf onderkend. Het kabinet zet zich met de andere ondertekenaars van het Grondstoffenakkoord
in om de transitie naar een circulaire economie te versnellen en op te schalen.
De leden van de D66-, Groenlinks- en 50 PLUS-fracties hebben vragen gesteld hoe de
afweging wordt gemaakt om hergebruik zo hoog mogelijk op de circulariteitsladder te
krijgen.
Het kabinet onderschrijft dat circulaire economie meer is dan het reduceren van volume
of gewicht van afvalstoffen. Het Rijksbrede programma Nederland Circulair in 20504 heeft als strategische doelen:
1) Grondstoffen in bestaande ketens worden hoogwaardig benut;
2) Waar nieuwe grondstoffen nodig zijn, worden fossiele, kritieke en niet-duurzaam geproduceerde
grondstoffen vervangen door duurzaam geproduceerde, hernieuwbare en algemeen beschikbare
grondstoffen;
3) Het ontwikkelen van nieuwe productiemethodes, ontwerpen van nieuwe producten en anders
inrichten van gebieden. Ook bevorderen we nieuwe manieren van consumeren.
In de Verkenning Brede Welvaart 20185 geven de Planbureaus aan dat voor het bereiken van hoogwaardig hergebruik soms nog
hoge economische kosten gelden: zo is demonteren van gebouwen (door meer inzet van
arbeidsuren) duurder dan conventionele sloopmethodes en zijn er soms hoge transactiekosten
voor toepassing van ecodesign.
Dat neemt niet weg dat het vermijden van negatieve effecten «elders» en «later» (op
onze voorraad natuurlijk kapitaal, respectievelijk de ecologische voetafdruk van productie
en consumptie in Nederland in de rest van de wereld) toch de balans kan laten doorslaan
in het voordeel van een hogere trede op de circulariteitsladder. Voorbeeld hiervan
zijn «urban mining» van afgedankte elektronische apparatuur of hergebruik van textiel,
waardoor in herkomstlanden van primaire grondstoffen als edelmetaal en katoen veel
minder grondverzet en waterverbruik nodig is. Het kabinet zal zich in Europa inzetten
voor een verbreding van de Ecodesign-richtlijn naar niet-energiegerelateerde producten
en materialen. Het kabinet wil daarbij onder meer inzetten op het stellen van kaders
voor repareerbaarheid en langere tot zelfs levenslange garantietermijnen, en op het
invoeren van labels met informatie over levensduur en grondstoffengebruik. Het is
immers belangrijk dat consumenten kunnen vertrouwen op de levensduur, milieuvoetafdruk
en repareerbaarheid van aangeschafte producten.
Voor materialen die nieuw op de markt komen zal ook het principe «safe-by-design»,
in combinatie met demontabel ontwerpen, bijdragen aan de gewenste kwaliteit. Rijkswaterstaat,
ProRail en het Rijksvastgoedbedrijf doen al praktijktesten met het materialenpaspoort.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris van plan is om meer inzicht
te krijgen in de effecten van circulaire economie op de werkgelegenheid.
De Sociaal-Economische Raad heeft in zijn Verkenning6 erop gewezen dat meer inzicht nodig is op het gebied van onder andere werkgelegenheidsgevolgen,
waarbij belangrijk is dat maatregelen passen bij de fase in de transitie en in de
keten.
Het kabinet onderschrijft in de brief van 29 juni 2018 het belang van het investeren
in de kennisbasis voor de circulaire economie en zal aan de planbureaus vragen hier
in de werkprogramma’s voldoende ruimte voor in te ruimen. Daarnaast agendeert het
kabinet dit onderwerp ook voor onderzoek in OESO-verband.
De leden van de GroenLinks- en 50PLUS-fracties hebben vragen gesteld over de inzet
van beleidsinstrumenten op het gebied van (primaire) grondstoffen zoals belastingen
en een materialenpaspoort.
In de brief van 29 juni 2018 is aandacht voor vooruitkijken met bijvoorbeeld scenario's,
trendanalyses en inzicht in de effecten en kosten van maatregelen, naast het gericht
monitoren of de transitie op koers ligt.
Het kabinet laat aanvullende mechanismen onderzoeken, die de markt stimuleren om te
investeren in producten en diensten met minder CO2-uitstoot en meer hergebruik, mede naar aanleiding van de genoemde SER-verkenning.
Hierbij zal nauw worden aangesloten bij de discussie over fiscale prikkels die in
de context van het Klimaatakkoord wordt gevoerd. De tarieven van de afvalstoffenbelasting
op storten en verbranden worden, zoals aangekondigd in de Miljoenennota, per 1 januari
2019 verhoogd.
In de transitieagenda kunststoffen is een heldere aanpak geschetst om de transitie
naar een circulaire plastics- economie te versnellen. Daarbij staat preventie voorop.
Ook moet de vraag naar gerecyclede en hernieuwbare kunststoffen groeien om het aandeel
primair geproduceerde plastics te laten verminderen. Het kabinet wil duidelijkheid
scheppen over hoe kan worden beoordeeld waar bioafbreekbare plastics passen in de
circulaire economie. Het kabinet wil ketensamenwerking stimuleren en bijdragen aan
de aanpak van de mondiale kunststofproblematiek, zoals de ernstige vervuiling van
de wereldzeeën.
In de bouwsector worden al experimenten uitgevoerd met het materialenpaspoort, ook
bij de rijksoverheid. Uitvoerende overheidspartijen als Rijkswaterstaat, Prorail en
het Rijksvastgoedbedrijf zullen als opdrachtgevers een actieve rol nemen in het borgen
van de juiste randvoorwaarden. Voor de uiteindelijke invulling zullen marktpartijen
het voortouw nemen. Uiterlijk in 2020 zal het kabinet besluiten in welke situaties
een wettelijke verplichting wordt ingevoerd, teneinde de doelen van het programma
Circulaire Economie voor 2030 en 2050 te behalen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld over de aanwending van de
opbrengsten van een grondstofbelasting, deels voor circulaire initiatieven en om de
lasten op arbeid te verlagen en de inzet om burgers en bedrijven te stimuleren de
overgang naar een circulaire economie versneld te maken.
Opbrengsten van belastingheffing worden toegevoegd aan de algemene middelen. Het ligt
minder in de rede om investeringen of lastenverlichting direct te koppelen aan de
opbrengst van een bepaalde belasting.
In het recente rapport Werkgelegenheidseffecten van fiscale vergroening7 geven PBL en CPB aan, dat een toenemende vraag naar arbeid niet per se een stijging
van welvaart betekent, omdat deze extra arbeidsuren moeten worden afgewogen tegen
beloning en vrije tijd.
Zoals aangegeven in de brief van 29 juni 2018, laat het kabinet enerzijds onderzoek
doen naar aanvullende mechanismen, die de markt stimuleren om te investeren in producten
en diensten met minder CO2-uitstoot en meer hergebruik, mede naar aanleiding van de eerdergenoemde SER-verkenning.
Anderzijds worden consumenten in staat gesteld om bewust te kiezen, via een publiekscampagne
en concrete productinformatie.
Circulaire economie en duurzaamheid worden meegenomen in de integrale herziening van
het curriculum van primair en voortgezet onderwijs die op dit moment loopt. Voor de
aansluiting tussen arbeidsmarkt en scholing worden het Techniekpact en de regionale
instellingen voor arbeidsbemiddeling betrokken.
De leden van de Groenlinks-fractie hebben vragen gesteld over afvalwetgeving, versnelde
uitfasering van persistente en zeer zorgwekkende stoffen en een verbod op microplastics.
Een belangrijk onderdeel binnen het Rijksbrede Programma Nederland Circulair in 2050,
is vermindering van de hoeveelheid afvalstoffen die wordt gestort of verbrand. Er
lopen al veel acties om minder recyclebare afvalstoffen te verbranden en te storten.
Denk bijvoorbeeld aan het opnemen van afvalstromen in het stortverbod zodra voldoende
recyclingcapaciteit beschikbaar is en het beter benutten van de juridische speelruimte
bij de uitleg van de begrippen afval, bijproduct en einde-afval. Ook verkent het kabinet
of de opslagtermijn kan worden verlengd van afvalstoffen waarvoor nieuwe verwerkingstechnieken
in opkomst zijn. Met deze acties ontstaat meer zekerheid voor investeringen in nieuwe
recyclinginstallaties en -technieken.
In het kader van het Convenant Meer en Betere Recycling wordt verkend hoe het concept
«hoogwaardige recycling» beter kan worden onderbouwd en hoe hier effectief op gestuurd
kan worden, bijvoorbeeld met verdere aanscherping van minimumstandaarden in het Landelijk
Afvalbeheerplan.
De Europese Commissie heeft een verbod aangekondigd voor bewust toegevoegde microplastics
en voor zogenaamde «oxo-degradeerbare» plastics. Het kabinet juicht deze ontwikkeling
toe en zal de Commissie ondersteunen bij de implementatie van dit beleidsvoornemen.
In de brief van 29 juni 2018 is verder aangegeven dat Nederland zich samen met gelijkgezinde
landen in VN-verband zal inzetten om het internationale raamwerk voor de aanpak van
(de bronnen van) marien plastic zwerfvuil en microplastics te verbeteren.
Zoals aangegeven in de brief van 29 juni 2018 zal de afval- en recyclingbranche haar
huidige inzamel-, sorteer- en recyclingsysteem moeten innoveren. Daarbij helpt het
als partijen zichzelf meer gaan zien als grondstoffenmakelaar. Het kabinet wil de
gewenste kwaliteits- en kwantiteitsslag stimuleren. Het gaat daartoe de mogelijkheden
verkennen om vanaf 2030 te verbieden dat recyclebaar (kunststof)afval nog wordt verbrand
en om in aanloop daar naartoe de afval-stoffenbelasting voor storten en verbranden
te verhogen. Daarmee kan ook de CO2-uitstoot in Nederland substantieel afnemen. Daarbij
stimuleert het kabinet alternatieve routes voor verwerking, zoals chemische recycling
om de kunststof-kringloop te sluiten.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld over de ambitie van Nederland
om internationaal voorop te lopen bij de transitie naar een Circulaire Economie.
Nederland is onlangs officieel toegetreden tot het «Platform for Accelerating the
Circular Economy» (PACE), de internationale alliantie van koplopers op het gebied
van circulaire economie.
In internationaal verband wordt bij PACE samengewerkt aan het versnellen van de circulaire
economie door de ontwikkeling van financiering, het bevorderen van beleid en publiek-private
samenwerking op het gebied van bijvoorbeeld plastics, elektronische apparatuur en
circulair inkopen.
Beleid, legitimiteit en gedrag
De leden van de D66- en Groenlinks-fracties hebben vragen gesteld over toepassing
en effectiviteit van gedragswetenschappen om milieuvervuiling en grondstofuitputting
door individuen, respectievelijk door bedrijven te verminderen en over de transparantie
van gedragsbeïnvloeding (nudging) in circulair-economisch beleid.
Wat de toepassing van gedragswetenschappen betreft geven de gezamenlijke Planbureaus
in hun aanbevelingen in de Verkenning Brede Welvaart mee, dat individuen hun keuze
zelf moeten kunnen bepalen, op basis van alle beschikbare middelen: informatie, tijd,
kennis en vaardigheden.
Het kabinet acht vergroting van bekendheid en draagvlak een belangrijke voorwaarde
voor de transitie naar een circulaire economie en de daarbij behorende gedragsverandering.
De transitie naar een circulaire economie is immers niet alleen een technische, maar
vooral ook een maatschappelijke verandering. Het kabinet zet in op een breed maatschappelijk
eigenaarschap bij burgers, bedrijven, overheden en andere organisaties.
Het kabinet wil de innovatiekracht van de samenleving zoveel mogelijk de ruimte geven.
En die is groot, getuige de vele al lopende duurzame initiatieven. Om deze verder
aan te zwengelen, is een rijksbrede communicatie-strategie ontwikkeld.
In de brief van 29 juni 2018 is een tiental doorsnijdende thema´s genoemd om de transitie
naar een circulaire economie te bevorderen. Daarvan zijn voor bedrijven met name producentenverantwoordelijkheid,
het wegnemen van belemmeringen in regelgeving (ook voor het midden- en kleinbedrijf),
het bevorderen van circulair ontwerpen, circulair inkopen door de overheid om markten
te openen, fiscale prikkels en financiering voor innovaties van belang.
Bij transparantie van gedragsbeïnvloeding gaat het om een publiekscampagne en concrete
productinformatie om consumenten in staat stellen om bewust te kiezen. Ook zal duurzaamheid
een plaats krijgen in onderwijsprogramma´s, zowel algemeen vormende als beroepsgeoriënteerde
scholing en arbeidsbemiddeling.
De leden van de 50PLUS-fractie hebben vragen gesteld over maatschappelijk draagvlak
als onderdeel van de legitimiteit van het beleid en over het inzetten van convenanten
om het gebruik van milieuschadelijke grondstoffen te verminderen en meer circulair
gedrag te bevorderen.
Het kabinet acht vergroting van bekendheid en draagvlak een belangrijke voorwaarde
voor het realiseren van transities – niet alleen die naar circulaire economie, maar
ook de energietransitie en klimaatadaptatie of de innovaties op weg naar slimme en
duurzame mobiliteit. In het Regeerakkoord is dit als volgt verwoord: «We willen een
actieve en betrouwbare internationale partner blijven en een voortrekker zijn in een
slagvaardigere Europese Unie die de grote thema’s van deze tijd aanpakt om burgers
te beschermen.»
In de brief van 29 juni 2018 is gewezen op het Convenant Meer en Betere Recycling,
de IMVO (Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) convenanten voor textiel
en goud, het IMVO Convenant Plantaardige Eiwitten, en de uitnodiging van het kabinet
aan de betrokken partijen om te komen tot een Convenant over Bioplastics. Green Deals,
City & Regio Deals kunnen verder bijdragen aan het realiseren van de gewenste transitie.
Klimaatakkoord en sectoraal beleid
De leden van de Partij van de Dieren-fractie hebben vragen gesteld over de relatie
tussen brede welvaart en de omvang van de veestapel en vleesconsumptie.
In de brief van 29 juni 2018 heeft het kabinet aangegeven in te zetten op optimaal
gebruik van biomassa en reststromen, inclusief nieuwe eiwitbronnen. Het kabinet ontwikkelt
een strategie voor duurzaam bodembeheer, en verduurzaamt en vergroent het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid.
De transitieagenda voor biomassa en voedsel noemt een aantal (inter)nationale oplossingsrichtingen
voor de transitie naar duurzaam bodemgebruik en sluiting van de nutriëntenkringloop,
die noodzakelijk is om te komen tot een ecologisch houdbare landbouw en voedselproductie.
Het gaat dan om het nog efficiënter benutten van nutriënten, het minimaliseren van
verliezen naar bodem, water en lucht, en het herwinnen en zo hoogwaardig mogelijk
hergebruiken van nutriënten uit voedselresten, herstel van bodem-ecosystemen, mest,
afvalwater en ander organisch afval. Dit helpt ook om Nederland minder afhankelijk
te maken van de import van grondstoffen voor diervoeders en kunstmest.
Een belangrijk punt in de transitieagenda is de transitie naar een andere productie
en consumptie van eiwitten. Het kabinet deelt de analyse dat de productie van dierlijke
eiwitten een groot beslag legt op de ecologie van de aarde. Het gaat dan om het wereldwijde
ruimtebeslag voor de productie van veevoer, om de uitstoot van broeikasgassen als
CO2, methaan en lachgas, en om de effecten van nitraat in grondwater en ammoniak op natuur,
om te komen tot een goede balans tussen duurzaam, gezond, veilig en betaalbaar voedsel
en de juiste balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten.
Om een trendbreuk te krijgen in productie en consumptie van eiwitten zijn technologische,
sociale en systeeminnovaties nodig. Deze innovatie-opgaven komen aan de orde in de
route «Duurzame productie van gezond en veilig voedsel» van de Nationale Wetenschapsagenda
(NWA).8
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit investeert € 1,75 miljoen
per jaar in kennis over de eiwit-transitie naar meer plantaardige eiwitten. Hiermee
wordt onderzoek gedaan naar de ecologische voetafdruk van de Nederlandse eiwitproductie
en -consumptie via monitoring en zal onderzoek worden gestart naar veranderingen in
eetgedrag, de zogenoemde «consumer insights». Binnen de Topsector Agri & Food is ruimte
voor kennisontwikkeling en in de praktijk geteste eiwitinnovaties. Voor innovaties
in duurzame eiwitproductie en eiwitconsumptie wordt gekeken naar de mogelijkheden
van de Innovatie-enveloppe.
De leden van de Partij van de Dieren-fractie hebben vragen gesteld over de relatie
tussen brede welvaart, Klimaatakkoord, veehouderij en luchtvaart, met aspecten als
geluidhinder en het doden van ganzen.
Door het op de markt komen van schonere en stillere vliegtuigen kan minder luchtvervuiling
en minder geluidoverlast ook worden bereikt zonder dat het aantal vliegtuigbewegingen
wordt teruggebracht. Luchtvaart levert een belangrijke bijdrage aan de welvaart. De
luchthaven Schiphol bijvoorbeeld zorgt er met een groot aantal verbindingen voor dat
Nederland goed bereikbaar is en aantrekkelijk is voor het vestigen van bedrijven.
Daarnaast zorgt de luchtvaart ervoor dat mensen privé en zakelijk makkelijker en sneller
kunnen reizen, meer en andere vakantiebestemmingen voor meer mensen binnen bereik
komen en verre familie en vrienden makkelijker en vaker kunnen worden bezocht. Ook
deze effecten zijn onderdeel van brede welvaart.
Uiteraard is het belangrijk dat er altijd een afweging plaatsvindt tussen de milieueffecten
en de voordelen van de luchtvaart. Dat gebeurt in het kader van besluiten over het
al dan niet uitbreiden van bestaande luchthavens, zoals momenteel aan de orde voor
Schiphol, en de realisatie van nieuwe luchthavens, zoals voor Lelystad is gebeurd.
Ook zal in de nieuwe Luchtvaartnota worden ingegaan op de relatie tussen milieueffecten
en luchtvaart.
Het toepassen van de reductiemethode waarbij ganzen worden gevangen en gedood met
CO2 heeft geen relatie met het aantal vliegbewegingen. Ook als het aantal bewegingen
zou worden verminderd dan moet het aanvaringsrisico met ganzen toch worden beheerst
en blijft het noodzakelijk om het aantal ganzen in de omgeving van Schiphol te verminderen.
De methode met CO2 wordt toegepast omdat het een humaan alternatief is voor het afschieten van ganzen.
Het vangen van ganzen en doden met CO2 wordt overigens ook toegepast voor het voorkomen van landbouwschade.
In het kader van het nationale Klimaatakkoord komen ook veehouderij en (binnenlandse)
luchtvaart aan de orde. Deze thema’s zijn dus niet «taboe».
Partijen in dit Klimaatakkoord zijn van mening dat klimaatvriendelijke consumptie
van burgers een gedragsverandering met lange adem vraagt: minder voedselverspilling,
meer consumptie in Nederland van groenten en fruit, en groter aandeel consumptie van
eiwitten op plantaardige basis. Dit wordt, ook in een mondiale context waarin nog
sprake is van jaarlijkse stijging van de vleesconsumptie met 1,2% per jaar, gezien
als een van de sleutelfactoren voor klimaatbeleid voor de lange termijn.
Aangezien voor de zeevaart en de luchtvaart met name internationale afspraken rond
het Parijse Klimaatakkoord worden gemaakt, vallen alleen de emissies binnen Nederland
onder de nationale doelstelling. Ook voor de zeevaart en luchtvaart zijn inmiddels
overlegtafels gestart en worden ambities, doelstellingen en acties geformuleerd. Aan
de deeltafel duurzame luchtvaart zal – in aanvulling op de nationale doelstelling
van het Klimaatakkoord – ook worden gesproken over de reductie van CO2-emissies van internationale luchtvaart. Hiermee wordt een ambitieuze aanpak voorbereid
voor sectoren die een grote klimaatimpact hebben.
De leden van de Partij van de Dieren-fractie hebben vragen gesteld over de verhouding
tussen de prijzen van luchtvaart in relatie tot internationale treinreizen.
De prijzen van vlieg- en van internationale treintickets zijn onderhevig aan grote
schommelingen afhankelijk van het moment waarop wordt geboekt. Daarnaast spelen de
kosten van voor- en natransport naar het vliegveld of (internationale) treinstation
een rol. Het is dan ook niet gemakkelijk om eenduidig aan te geven hoe de ticketprijzen
tussen trein en vliegtuig zich verhouden en welke modaliteit qua prijs aantrekkelijker
is.
Vervoerders in de luchtvaart en op het spoor bepalen vooral zelf hun prijzen in een
geliberaliseerde markt. Bij luchtvaartmaatschappijen speelt het bedrijfsmodel een
belangrijke rol en het niveau van de geboden service, waarbij (soms heel goedkoop)
tickets worden aangeboden maar voor alle extra’s moet worden bijbetaald. De prijzen
van de treintickets worden bepaald door de vervoerders binnen de regels, zoals in
het geval van NS opgenomen in de concessie. Ook is een partij als NS voor internationale
tickets afhankelijk van Europese spelers als Thalys en Eurostar: commerciële bedrijven
die winst moeten maken. Het aanpassen van prijzen alleen aan Nederlandse zijde heeft
bij een internationale treinreis slechts een beperkte invloed, omdat de reis grotendeels
buiten Nederlands grondgebied plaatsvindt.
In de Kamerbrief van 21 juni jl.9 heeft de Staatssecretaris toegezegd de mogelijkheden om de prijs van internationale
treintickets te beïnvloeden te onderzoeken en te bespreken met de buitenlandse collega’s
en de collega van het Ministerie van Financiën. Ook kostenverhogingen in de luchtvaart
kunnen het prijsverschil met treinreizen kleiner maken.
Voorbeelden van overheidsmaatregelen voor de luchtvaart die o.a. hogere kosten als
gevolg hebben, zijn het EU-emissiehandelssysteem (ETS), het mondiale CO2compensatie- en reductiesysteem (CORSIA) dat per 2021 van start gaat en de in het
regeerakkoord voorgenomen vliegbelasting per 2021. In de Luchtvaartnota zal de relatie
reizen per vliegtuig en reizen per trein nader worden uitgewerkt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier