Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Nader verslag
35 026 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019)
Nr. 16
NADER VERSLAG
Vastgesteld 30 oktober 2018
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt aanvullend verslag uit te brengen van haar bevindingen
van de volgende onderdelen:
– Verkorten maximale looptijd 30%-regeling;
– Correctie box-2-tarief.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit aanvullend verslag
afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het
voorstel van wet voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
5.9 Correctie box 2-tarief
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te lezen dat het box 2-tarief niet verder
verhoogd wordt. Deze leden vragen naar de houdbaarheid van het principe «globaal evenwicht»
en vragen de regering te reageren op de CPB-studie «Fiscaliteit en de rechtsvorm van
ondernemingen», waarin gesteld wordt dat ondernemers niet grootschalig veranderen
van rechtsvorm bij prikkels in de fiscaliteit.
De leden van de VVD-fractie vragen naar het gekozen pad van de verhoging van het box
2-tarief. Hoe verhoudt deze verhoging zich tot het pad van verlaging van de Vennootschapsbelasting
(Vpb). Is hier rekening mee gehouden?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het kabinet omgaat met reeds bestaande winstreserves
in box 2. Hoe wordt voorkomen dat sommige ondernemers er onbedoeld op achteruitgaan
dankzij de verlaging van het (lage) Vpb-tarief?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het box-2-tarief wordt in mindere mate
verhoogd met het oog op het globale evenwicht tussen de directeur-grootaandeelhouder
(dga) en de IB-ondernemer.
De leden van de CDA-fractie merken echter op dat dit globale evenwicht niet bestaat
als het om oude winsten gaat, waarover nog tegen het huidige, hoge Vpb-tarief (of
zelfs een nog hoger tarief uit het verleden) is afgerekend. Kan de regering motiveren
waarom ook voor deze winsten de tariefsverhoging in box 2 te rechtvaardigen is? Waarom
is er niet voor gekozen om te compartimenteren, net zoals in de vennootschapsbelasting
plaatsvindt, door dga’s tegen het huidige box-2-tarief te belasten voor het verschil
tussen de aanschafprijs en de waarde van het belang op 31 december 2018?
De leden van de D66-fractie vragen in aanvulling op de eerdere inbreng bij het verslag
van het Pakket Belastingplan 2019 om enkele voorbeelden te geven van situaties waarin
dga’s leningen van meer dan € 500.000 uit het bedrijf uitlenen, behalve voor de eigen
woning, zowel consumptief als zakelijk.
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze ondernemers voor de inkomstenbelasting
direct en indirect voordeel hebben van het pakket aan maatregelen uit het regeerakkoord,
de augustusbesluitvorming en het oktoberpakket. Welke maatregelen hebben hierbij het
grootste effect? Deze leden vragen hoeveel ondernemers voor de inkomstenbelasting,
zoals een vof of een maatschap, personeel in loondienst hebben. Hebben ondernemers
voor de inkomstenbelasting met personeel ook voordeel van lagere werkgeverslasten
op arbeid? Is het globale evenwicht in de belastingdruk van werknemers, IB-ondernemers
en dga’s met de nieuwe maatregelen geborgd? Deze leden vragen om een actualisatie
van de vergelijking van het marginaal toptarief voor verschillende situaties1.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de belastingdruk voor het mkb en voor grotere
bedrijven in Nederland zich tot elkaar verhouden. Deze leden vragen of deze verhouding
vergelijkbaar is met de onderlinge belastingdruk in andere landen. Deze leden vragen,
aansluitend op de aanbeveling van de Raad van State om op het terrein van belastingheffing
meer samenwerking te zoeken binnen de EU in plaats van dat landen elkaar beconcurreren,
of Europese en/of internationale coördinatie kan bijdragen aan een versterkt evenwicht
in belastingdruk bij verschillende type bedrijven.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering in een aantal voorbeelden kan toelichten
hoe de wijzigingen in box 2 uitpakken voor box 2-ondernemers in verschillende winst-
en inkomensklassen.
Deze leden vragen de regering of het box 2-tarief van invloed is op het vestigingsklimaat.
Kan de regering dit toelichten?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het globale evenwicht tussen
IB- en Vpb-ondernemers door het voorliggende pakket maatregelen wordt verstoord. In
hoeverre verwacht de regering hierdoor een «vlucht» van ondernemen als natuurlijk
persoon naar een rechtspersoon (in de wetenschap dat als eenmaal een bepaalde rechtsvorm
is gekozen, daar niet snel verandering in optreedt en dat de fiscaliteit bij de keuze
voor een rechtsvorm niet de enige overweging is)? Met welk percentage hadden de tarieven
in box 1 moeten worden verlaagd dan wel het tarief in box 2 moeten worden verhoogd
teneinde geen wijziging in het globaal evenwicht te laten optreden? Globaal evenwicht
moet volgens de Staatssecretaris meer worden opgevat als een globaal principe dan
als een exacte maat. Dat onderschrijven de leden van de ChristenUnie-fractie, maar
zij hebben wel de vraag hoe de verhouding in belastingdruk tussen IB- en Vpb-ondernemers
zich sinds de introductie van het huidige belastingstelsel in 2001 heeft ontwikkeld,
zowel in algemene zin als bij specifieke voorbeelden, zoals een eenmanszaak en een
bv met bijvoorbeeld € 50.000, € 100.000, € 200.000 en € 1.000.000 winst.
De leden van de 50PLUS-fractie brengen naar voren dat de regering het belang erkent
van een globaal evenwicht tussen de belasting- en premiedruk van IB-ondernemers en
dga’s en aangeeft de in het regeerakkoord opgenomen maatregel te «verzachten». Erkent
de regering dat dit enkel voordeel oplevert voor zelfstandig ondernemers met een vennootschap?
De leden van de 50PLUS-fractie noemen dat in het aanvullend commentaar op het Belastingplan
door VNO-NCW stevige kritiek wordt geuit op de door het kabinet gepresenteerde cijfers
over de gevolgen voor de marginale en gemiddelde belastingdruk voor IB-ondernemers
en dga’s. Kan de regering de hieronder geciteerde kritiek weerleggen?:
«Het kabinet stuurt op een globaal evenwicht tussen de IB-ondernemer en de directeur-grootaandeelhouder
(dga). Helaas klopt de redenering niet. Omdat de tarieven in de inkomstenbelasting
ook naar beneden gaan kan het box 2 tarief hetzelfde blijven zonder dat het globaal
(tarief)evenwicht geweld aan wordt gedaan. Bovendien wordt de tariefsverlaging in
de vennootschapsbelasting gefinancierd met grondslagverbreding waardoor de effectieve
vennootschapsbelastingdruk niet of nauwelijks wijzigt. Door het tarief van box 2 te
verhogen gaat de gemiddelde effectieve belastingdruk omhoog en niet omlaag zoals wordt
gesuggereerd. De vergelijking van de marginale en gemiddelde belastingdruk in de toelichting
is om die reden niet zuiver. Ook wordt voorbij gegaan aan het feit dat dga’s ook (in
2023 nog) winsten uitkeren die in het verleden zijn belast tegen het oude (hogere)
Vpb-tarieven, soms wel tot 35%. De grafieken over de gemiddelde effectieve druk zijn
daarmee dus geflatteerd. Ook de Raad van State geeft aan dat de argumentatie van het
kabinet een te simpele voorstelling van zaken is».
6.1 Verkorten maximale looptijd 30%-regeling
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel mensen voordeel hebben van het voorgestelde
overgangsrecht. Zijn er nu nog gevallen die gedurende de looptijd geraakt worden door
de beperking van de 30%-regeling? Zo ja, hoe worden de effecten hiervan geminimaliseerd?
De leden van de CDA-fractie zijn het er mee eens dat de looptijd van de 30%-regeling
verkort wordt van acht naar vijf jaar. De 30%-regeling is immers een riante regeling,
waarvan de kosten uiteindelijk door de samenleving betaald moeten worden. Daar staan
echter ook maatschappelijke opbrengsten tegenover, want de 30%-regeling is een van
de belangrijkste maatregelen voor het Nederlandse vestigingsklimaat.
Dit belang werd enigszins teniet gedaan door het gevoel dat expats niet op de regeling
kunnen vertrouwen nu deze ook voor bestaande gevallen werd verkort. De leden van de
CDA-fractie achten het daarom gerechtvaardigd dat in het kader van de rechtszekerheid
er toch een overgangsregeling van twee jaar komt. Deze leden vragen de regering te
bevestigen dat dit overgangsrecht ook geldt voor het vergoeden van de werkelijke kosten
in het geval dat de werkgever niet het forfait van de 30%-regeling toepast. Tevens
vragen deze leden hoe het overgangsrecht en de verkorting van de termijn voor het
vergoeden van de werkelijke kosten wetstechnisch zijn of worden geregeld.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
voor overgangsrecht voor het verkorten van de maximale looptijd van de 30%-regeling.
Deze leden hebben in aanvulling op de eerdere inbreng bij het verslag over het Belastingplan
2019 nog enkele vragen. Kan nader uiteengezet worden hoe het overgangsrecht wordt
uitwerkt? Hoe groot is de groep die van dit overgangsrecht gebruik kan maken? Op welke
wijze zijn betrokkenen geconsulteerd bij de uitwerking van het overgangsrecht? Deze
leden vragen om nader te specificeren in welke sectoren met name gebruik wordt gemaakt
van de 30%-regeling.
De leden van de SP-fractie achten de 30%-regeling onnodig. Zij wijzen op de evaluatie
van het Ministerie van Financiën van deze regeling waaruit blijkt dat een deel van
het voordeel naar werkgevers gaat terwijl het daar niet hoort, dat een groot deel
van de regeling wordt opgesoupeerd door expats met zeer hoge inkomens en dat de 30%-regeling
in Nederland ruimhartiger is dan dergelijke regelingen in andere landen. Voorts wijzen
de leden van de SP-fractie er op dat de 30%-regeling meer kosten vergoed dan in werkelijkheid
worden gemaakt. Ten slotte vinden de leden van de SP-fractie het vreemd dat een inkomen
van minimaal € 37.296 ertoe leidt dat iemand automatisch een specifieke deskundigheid
heeft die schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze leden vragen de regering
hierop in te gaan.
De leden van de SP-fractie vragen de regering helder aan te geven wat het in de tweede
nota van wijziging Belastingplan 2019 voorgestelde overgangsrecht met betrekking tot
de verkorting van de maximale looptijd van de 30%-regeling precies verbetert aan het
vestigingsklimaat. De mensen die hiervan profiteren zijn immers al in Nederland? Kan
de regering aangeven of er bedrijven wilden vertrekken vanwege het versoberen van
deze regeling, vragen de leden van de SP-fractie? Zo ja, wat verandert het voorgestelde
overgangsrecht hieraan?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om de 30%-regeling
in de tijd te beperken. Het uitstel van de introductie van deze verkorting vinden
de leden van de PvdA-fractie te billijken, omdat mensen in hun financiële planning
rekening hebben gehouden met de toepassing van de 30%-regeling.
De leden van de PvdA-fractie vragen of onderzocht is wat het effect is van de 30%-regeling
op de huurprijzen en de toegankelijkheid voor mensen die geen 30%-regeling genieten
in de vrije sector in de grote steden. Indien hier nog geen onderzoek naar is gedaan
vragen zij de regering hier alsnog onderzoek naar te doen.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen het gebruik van
de 30%-regeling te maximeren. Deelt de regering de mening dat het geen pas geeft de
30%-regeling in stand te houden voor de allerhoogste inkomens, nu bezwaarlijk gezegd
kan worden dat deze groep inkomenssteun nodig heeft? Kan de regering bij haar antwoord
betrekken dat de kloof tussen de beloning van gewone mensen op de werkvloer en de
top van het bedrijfsleven steeds groter wordt? Is de regering bereid om een dergelijke
beperking van de 30%-regeling op te nemen, en de opbrengst beter te besteden, bijvoorbeeld
voor betere arbeidsomstandigheden in de publieke sector?
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de te verwachten gedragseffecten van de beperking
van de 30%-regeling noemenswaardig veranderen als gevolg van de (Nota van) Wijziging.
Is dat kwantificeerbaar in bijvoorbeeld arbeidsuren? Is het denkbaar dat beperking
van de extraterritoriale kostenregeling zou leiden tot meer private initiatieven waarbij
grote bedrijven gezamenlijk optrekken om hoog gekwalificeerd personeel naar Nederland
te halen?
Is meetbaar in hoeverre de extraterritoriale kostenregeling, na de beperking die nu
voorligt, nog steeds private oplossingen substitueert? Zo ja, is daar al onderzoek
naar gedaan?
De leden van de SGP-fractie maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen
over de 30%-overgangsregeling.
Deze leden vragen zich af hoe de 30%-overgangsregeling precies wordt vormgegeven.
Betekent dit nu dat degenen die de regeling hebben toegekend gekregen in 2012, 2013
de oorspronkelijke acht jaar kunnen gebruiken? Degenen in 2014 maximaal zeven jaar
en degenen in 2015 maximaal zes jaar? En vanaf 2016 maximaal vijf jaar?
Volgens het overzicht van de budgettaire gevolgen levert het overgangsrecht in 2021
56 miljoen euro en structureel 54 miljoen euro. Wat is de oorzaak dat de overgangsregeling
structureel geld oplevert?
OVERIG
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke mogelijkheden er zijn binnen de
vigerende Europese regelgeving voor bedrijven om geen btw te heffen bij detachering
van personeel in het (bekostigd) onderwijs.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of de analyse klopt dat het als gevolg van
de huidige belastingplannen per saldo iets minder aantrekkelijk wordt voor werknemers
om zzp’er te worden? Indien nee, waarom niet?
De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat de regering voorstelt om het tarief
waartegen de mkb-winstvrijstelling en de terbeschikkingstellingsvrijstelling in aftrek
kunnen worden gebruikt te beperken. Deze leden vragen om (meerjarige) voorbeelden
waarin wordt verduidelijkt wat de uitwerking is van deze maatregel indien er sprake
is van een negatieve winst uit onderneming.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel extra btw
er naar verwachting wordt opgehaald met kraanwater, als gevolg van de btw-verhoging.
Klopt het dat het afschaffen van de belasting op leidingwater (BoL) meer invloed heeft
op de prijs van kraanwater voor consumenten dan de voorgestelde btw-verhoging? Klopt
het dat de BoL een degressieve belasting is waar de grootste verbruikers relatief
minder belasting betalen dan kleinere verbruikers?
Is de regering het met de leden van de fractie van 50PLUS eens dat belastingen in
de milieusfeer waar mogelijk progressief zouden moeten zijn, zodat de grootste verbruikers
niet alleen absoluut maar ook relatief het meeste betalen? Zo nee, waarom niet?
Is de regering het met de leden van de fractie van 50PLUS eens dat het draagvlak voor
de btw-verhoging zal toenemen als, naast de verlaging van belastingtarieven, ook de
dubbele belasting op kraanwater zou worden afgeschaft?
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering erkent dat er volgens de beleidsmatige
lastenontwikkeling van het CPB, in 2019 sprake is van een lastenstijging van 800 miljoen
euro voor gezinnen. Zo nee, waarom niet? Waarom heeft het deze keer niet de voorkeur
van de regering om dit cijfer in een fiscaal hervormingsjaar minimaal neutraal te
laten uitkomen?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.