Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken fosfaatrechtenstelsel
33 037 Mestbeleid
Nr. 320 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 oktober 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 18 juli 2018 over Fosfaatrechtenstelsel: maatregelen vleesveehouderij
en starterscategorie knelgevallen (Kamerstuk 33 037, nr. 308) en over de brief van 14 september 2018 over stand van zaken fosfaatrechtenstelsel
(Kamerstuk 33 037, nr. 309).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 september 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 17 oktober 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Konings
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen over de Kamerbrieven «Fosfaatrechtenstelsel:
maatregelen vleesveehouderij en starterscategorie knelgevallen» (Kamerstuk 33 037, nr. 308) en «Stand van Zaken fosfaatrechtenstelsel» (Kamerstuk 33 037, nr. 309
). Deze leden hebben hierover de volgende vragen. De leden van de VVD-fractie merken
op dat in de brief van 18 juli 2018 (Kamerstuk 33 037 nr. 308) de beleidsregel fosfaatrechten jongvee wordt aangekondigd. In de brief wordt aangegeven
dat de initiële toekenning van fosfaatrechten wordt herzien. Kan de Minister aangeven
waarom zij in deze brief niet is ingegaan op de situatie die op dat moment al bekend
was, namelijk van vleesveebedrijven die fosfaatrechten verkocht hebben voor de Kamerbrief
van 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 281) waarin de Minister een wijziging heeft aangekondigd? Hoe wil de Minister met deze
situaties omgaan? Kan de Minister aangeven of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO.nl) de ondernemers (zowel verkopers als kopers) geïnformeerd heeft over de reden
waarom de overdracht van fosfaatrechten werd aangehouden? Zo nee, waarom niet? Is
de Minister op de hoogte van voorbeelden waarbij de verkoop al in de maanden januari
of februari heeft plaatsgevonden, de overdracht nog steeds in afwachting is en waarbij
de ondernemers niet geïnformeerd zijn over de reden waarom de overdracht is aangehouden?
Is de Minister van mening dat de periode van aanhouden van de overdracht tot de dag
van vandaag rechtvaardig is, zeker gezien het feit dat de kopende partij ervan uit
gaat dat hij over de fosfaatrechten kan gaan beschikken? Indien dat niet het geval
is, moet de kopende partij dan andere maatregelen gaan nemen, in het uiterste geval
het afvoeren van dieren?
Toen de problematiek van vleesvee in het fosfaatrechtenstelsel aan het licht kwam,
heb ik RVO.nl opdracht gegeven om de registratie van overdrachten van fosfaatrechten
van vleesveebedrijven aan te houden, omdat mogelijk sprake was van ongeoorloofde staatssteun.
Nederland is gehouden onrechtmatige staatssteun terug te vorderen en daarom de toekenningen
te herzien. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat ondernemers in de problemen zouden
komen als gevolg van de herziening van het toegekende fosfaatrecht, is de registratie
van overdrachten van fosfaatrechten door RVO.nl aangehouden. In de Meststoffenwet
is geregeld dat pas aanspraak kan worden gemaakt op een van een ander bedrijf afkomstig
productierecht, nadat de kennisgeving door RVO.nl is geregistreerd.
In de periode voor 29 maart is er een aantal transacties geweest die niet zijn aangehouden.
Ongeveer 10 vleesveehouders hebben fosfaatrechten verkocht waarvan achteraf is geconstateerd
dat (deels) sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Nederland is gehouden ongeoorloofde
staatssteun terug te vorderen. Ook bij deze vleesveehouders wordt de toekenningsbeschikking
daarom aangepast conform de beleidsregel fosfaatrechten jongvee. Hierover worden de
betrokken vleesveehouders door RVO.nl geïnformeerd. In totaal gaat het om ongeveer
2.400 kg fosfaat.
Daarvan is een kleine 200 kg nog in bezit van de vleesveehouder(s). Dit wordt door
middel van herbeschikking geschrapt. Ongeveer 2.200 kg fosfaat is verkocht aan melkveehouders.
Dit komt overeen met de fosfaatproductie van ongeveer 50 melkkoeien. Het genoten voordeel
wordt in geld teruggevorderd bij de vleesveehouder. De fosfaatrechten die hiermee
gemoeid zijn, blijven bij de melkveehouders.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de ondernemers voor de aankondigingsbrief
van 28 maart 2018 konden weten dat er een verandering aanstaande was. Zijn de vleesveehouders
hierover individueel geïnformeerd?
Zo nee, waarom niet?
Aanleiding voor de maatregelen rondom vleesvee waren vragen van vleesveehouders over
de toepassing van het fosfaatrechtenstelsel. Naar aanleiding van deze signalen heb
ik, samen met en op verzoek van vertegenwoordigers van de vleesveehouderij, de problematiek
en de consequenties daarvan in beeld gebracht. Gebleken is dat sprake is van onrechtmatige
staatssteun. Nederland is gehouden onrechtmatige staatssteun terug te vorderen. Volgens
Europese jurisprudentie kunnen verwachtingen die een lidstaat heeft gewekt bij een
begunstigde in beginsel geen belemmering zijn voor de terugvordering van onrechtmatige
staatssteun.
De leden van de VVD-fractie hebben ook vragen over de brief van 14 september 2018
(Kamerstuk 33 037, nr. 309). Deze leden constateren dat de voorlopige cijfers van het Centraal Bureau van de
Statistiek (CBS) over 2018 een onderschrijding van 5% laten zien. Kan de Minister
aangeven wanneer de voorlopige cijfers na het derde kwartaal aan de Kamer worden gestuurd
en wanneer de definitieve cijfers beschikbaar zijn? Kan de Minister aangeven hoe zij
omgaat met de situatie als ook de definitieve cijfers een onderschrijding laten zien?
Deelt de Minister de mening dat indien er onder het fosfaatplafond wordt geproduceerd
de ruimte terug moet naar de sector? Zo nee, waarom niet?
De volgende prognose van het CBS zal na afloop van het derde kwartaal worden opgeleverd.
Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk na oplevering informeren. De definitieve cijfers
voor de fosfaat- en stikstofproductie worden een half jaar na afloop van het betreffende
kalenderkaar vastgesteld. Het is gebruikelijk dat het CBS deze cijfers eind juni beschikbaar
stelt.
Zoals de leden van de VVD-fractie aangeven is er in de laatste prognose inderdaad
sprake van een onderschrijding van het fosfaatproductieplafond, maar daarbij dient
vermeld te worden dat er sprake is van een overschrijding van het stikstofproductieplafond.
Het fosfaatrechtenstelsel heeft betrekking op beide plafonds. Op basis van de huidige
cijfers zie ik dan ook geen productieruimte die «teruggegeven» zou kunnen worden aan
de sector. Daar komt bij dat, zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld (onder meer
in het Schriftelijk Overleg van 31 mei jl. Kamerstuk 33 037, nr. 288 en in mijn brief van 14 september jl. met Kamerstuk 33 037, nr. 309) dat uit de besprekingen met de Europese Commissie onder andere naar voren is gekomen
dat het aantal toegekende rechten in overeenstemming moet worden gebracht met het
fosfaatproductieplafond. Zolang het aantal rechten het plafond overschrijdt, is er
geen ruimte om ondernemers extra «productieruimte» (d.w.z. fosfaatrechten) ter beschikking
te stellen.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister waarom in de tweede prognose voor de
pluimveehouderij nog geen gebruik is gemaakt van de opgave in de landbouwtelling.
Kan de Minister garanderen dat dit in de derde prognose wel het geval is? Op welke
manier worden de gevolgen van de fipronilcrisis in de definitieve cijfers verwerkt?
Bij de eerste twee kwartaalrapportages fosfaat- en stikstofexcretie 2018 is voor pluimvee
gebruik gemaakt van de gegevens uit de landbouwtelling van 2017. Het voornemen was,
zoals vermeld in onder meer mijn brief van 4 juli jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 290), om gebruik te gaan maken van de gegevens uit I&R. De omzetting van deze gegevens
naar bruikbare data heeft meer tijd en inzet gevraagd dan voorzien. Momenteel vindt
validatie plaats van deze omzetting. Afhankelijk van de uitkomsten van dit validatieproces
zal het CBS bij de monitor over het derde kwartaal van 2018 gebruik maken van I&R-gegevens.
Overigens wordt in de landbouwtelling van 2018 overgegaan van opgave door de boer
naar het gebruik van I&R-gegevens voor pluimvee.
De fipronilcrisis vond plaats in 2017 ná de telling van dieren in de landbouwtelling.
Om de telling van 2017 representatief te laten zijn voor het gemiddeld aantal dieren
in dat jaar is gecorrigeerd voor ruimingen en leegstand van stallen die plaats vonden
in de tweede helft van 2017. Bij de telling van 2018 wordt de actuele toestand waargenomen
zoals opgenomen in de I&R-registratie en hoeft er dus niets gecorrigeerd te worden.
De Minister gaat in haar brief in op de uitvoering door RVO.nl, zo lezen de leden
van de VVD-fractie. Zij geeft nog een keer aan waarom het fosfaatrechtenstelsel in
het leven is geroepen. Deze leden hebben de invoering van het fosfaatrechtenstelsel
gesteund, omdat er op dat moment onvoldoende mogelijkheden waren om de derogatie voor
Nederland veilig te stellen. Tegelijkertijd merken zij op dat door middel van innovaties
er veel meer mogelijkheden zijn om met de fosfaatoverschotten om te gaan. Dat de Europese
Commissie hiervoor nog geen ruimte biedt, is buitengewoon jammer. De leden van de
VVD-fractie vragen om dit wel, zeker in aanloop naar het nieuwe Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB), voor het voetlicht te blijven brengen.
In het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 250) zijn pilots benoemd die gedurende de looptijd van het actieprogramma, in de periode
2018–2021, zullen worden uitgevoerd. Het plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020,
zoals Nederland dat binnen de kaders van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft
opgesteld, richt zich onder meer op innovatie. De voorstellen voor een vernieuwd GLB
bieden min of meer vergelijkbare instrumenten voor innovatie. Alternatieve mogelijkheden
om fosfaat effectief te benutten of hergebruiken kunnen binnen die beleidskaders een
uitwerking krijgen. Ik zal mij bij de onderhandelingen over toekomstige EU-regelgeving
blijven inzetten voor ruimte voor duurzame innovaties.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er circa 20.000 primaire besluiten zijn genomen.
Kan de Minister aangeven hoeveel primaire besluiten er precies zijn genomen? Komt
dat aantal overeen met het aantal geregistreerde veehouders? Kan de Minister aangeven
of de 3.437 resterende bezwaarschriften nog binnen de wettelijke termijn afgehandeld
kunnen worden of is bij deze bezwaarschriften de termijn overschreden? Binnen welke
termijn verwacht de Minister deze af te handelen zodat de ondernemers duidelijkheid
hebben en eventuele andere stappen te kunnen zetten?
22.816 Bedrijven hebben in het kader van het fosfaatrechtenstelsel een primair besluit
ontvangen. Nog 58 bedrijven wachten op een primair besluit. Het aantal bedrijven dat
een beschikking zal ontvangen komt niet overeen met het aantal geregistreerde rundveehouders.
Er zijn ruim 28.000 bedrijven die bij de Gemeenschappelijke Data Inwinning (GDI) rundvee
hebben opgegeven. Het verschil is verklaarbaar doordat niet elk bedrijf met runderen
melkvee houdt.
Bezwaarschriften in het kader van het fosfaatrechtenstelsel zijn tot nu toe in 71%
van de gevallen binnen de wettelijke termijnen afgehandeld. RVO.nl maximaliseert de
inzet van medewerkers en middelen om resterende bezwaarschriften spoedig en zorgvuldig
af te handelen.
De inzet is erop gericht om in oktober 2018 zoveel mogelijk bezwaarschriften in het
kader van het fosfaatrechtenstelsel af te handelen. Daarbij gaat het niet om de bedrijven
die een beroep doen op de individuele disproportionele last. Deze bedrijven dienen
hiervoor nog nadere stukken aan te leveren. Het moment waarop deze bedrijven een beslissing
op bezwaar ontvangen is daardoor mede afhankelijk van het moment dat deze stukken
door RVO.nl worden ontvangen.
In het algemeen is niet te zeggen of en in welke mate voor de resterende bezwaarschriften
de termijnen worden overschreden. De oorzaak hiervan is dat met bezwaarmakers veelvuldig
organisatorische afspraken worden gemaakt over de afhandeling van beslissingen op
bezwaar. Door deze afspraken zijn de wettelijke termijnen niet leidend bij de vraag
of bezwaarschriften tijdig zijn afgehandeld (artikel 7:10, vierde lid Algemene wet
bestuursrecht).
De leden van de VVD-fractie lezen dat er 2.490 bedrijven zijn die zich hebben aangemeld
voor de knelgevallenregeling. Kan de Minister aangeven wanneer de 604 aanvragen afgewikkeld
zijn? Kunnen deze leden de conclusie trekken dat er 1.608 aanvragen niet toegekend
zijn? Is de bezwaartermijn op deze beslissing inmiddels verstreken?
Op dit moment is de behandeling van 1.933 aanvragen voor de knelgevallenvoorziening
afgerond. Hiervan zijn 311 aanvragen toegewezen en 1.622 aanvragen afgewezen. Vanaf
eind februari 2018 zijn er besluiten op de aanvraag voor de knelgevallenvoorziening
verzonden. Dit betekent dat voor een deel van de aanvragen die zijn afgewezen de bezwaartermijn
zal zijn verstreken.
RVO.nl streeft ernaar om de resterende aanvragen voor de knelgevallenvoorziening zorgvuldig
en zo snel mogelijk af te handelen. Een aantal oorzaken maakt dat dit meer tijd kost.
Zo is er sprake van aanvragen voor de knelgevallenvoorziening door vleesveehouders.
In deze gevallen moet eerst de herbeoordeling op basis van de beleidsregel worden
afgerond, voordat de aanvraag voor de knelgevallenvoorziening kan worden afgehandeld.
Daarnaast zijn er bedrijven die zowel een aanvraag voor de knelgevallenvoorziening
als een bezwaarschrift tegen de initiële beschikking voor de toekenning van fosfaatrechten
hebben ingediend. In deze gevallen wordt de beoordeling van de aanmelding voor de
knelgevallenvoorziening gecombineerd met de afhandeling van het bezwaarschrift.
Kan de Minister een overzicht geven van het exacte aantal vleesveebedrijven? Kan de
Minister aangeven hoeveel beschikkingen er in eerste instantie zijn afgegeven? Kan
de Minister aangeven op hoeveel beschikkingen inmiddels een herbeoordeling heeft plaatsgevonden?
Wanneer zijn de herbeoordelingen afgerond?
De term vleesveebedrijven heeft betrekking op diverse bedrijfstypen. Het gaat naast
bedrijven die alleen vleesvee houden ook om bedrijven die zowel melkvee als vleesvee
houden. RVO.nl heeft ca. 5.300 bedrijven in beeld die op 2 juli 2015 dieren hielden
die aan te merken zijn als vleesvee. Van deze bedrijven wordt per dier bepaald of
het vleesvee of melkvee betreft. De helft van deze bedrijven is inmiddels beoordeeld.
Tot en met 24 september hebben 608 bedrijven een herziene beschikking ontvangen. Daarnaast
hebben 358 bedrijven een besluit ontvangen op hun – aangehouden – verzoek tot toekenning
van fosfaatrechten. De inzet is er op gericht om alle vleesveebedrijven uiterlijk
in oktober 2018 te beoordelen. In een aantal gevallen zal er aanvullende informatie
bij de landbouwer moeten worden opgevraagd om een zorgvuldige beslissing te kunnen
nemen, waardoor de beoordeling niet in oktober kan worden afgerond. De betreffende
landbouwers worden hierover geïnformeerd.
In de brief van 14 september 2018 geeft de Minister ook aan dat de overdracht van
fosfaatrechten van vleesveehouders is aangehouden. Kan de Minister een precies overzicht
geven van hoeveel transacties van fosfaatrechten door vleesveehouders zijn aangemeld
bij RVO.nl in de maanden januari, februari, maart, april, mei, juni, juli en augustus?
Hoeveel van deze transacties zijn geheel of deels doorgevoerd en hoeveel transacties
zijn aangehouden? Kan de Minister aangeven welke informatie met de betrokken vleesveehouders
en de betrokken kopers is gedeeld?
Een overzicht van de aangemelde transacties door vleesveehouders is niet per maand
beschikbaar. Wel kan ik uw Kamer een totaalbeeld geven. Tot en met 29 september 2018
zijn er 1.191 kennisgevingen ingediend voor overdracht van fosfaatrechten door vleesveehouders.
Hiervan zijn 646 transacties geregistreerd en dus afgehandeld.
Er zijn nog 545 transacties die worden aangehouden omdat het een bedrijf met vleesvee
betreft waarvan de herbeoordeling volgens de beleidsregel nog niet heeft plaatsgevonden.
Zodra de herbeoordeling voor deze relaties is afgerond, wordt ook de aanvraag voor
registratie van de overdracht van fosfaatrechten beoordeeld en afgehandeld. RVO.nl
stelt alles in het werk om deze transacties van vleesveehouders zo snel mogelijk te
verwerken en de ondernemers daarover te informeren.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister kan aangeven welke wettelijke
afhandeltermijn voor complexe gevallen wordt gehanteerd.
De wettelijke termijn voor de afhandeling van de overdracht van fosfaatrechten is
8 weken, te rekenen vanaf het moment dat de leges zijn ontvangen en de termijn voor
eventuele blokkade door een hypotheekhouder is verstreken.
De leden van de VVD-fractie reageren op de uitspraken van het College van Beroep voor
het bedrijfsleven met de vraag of er nog andere zaken zijn te verwachten waarop RVO.nl
niet tijdig heeft gehandeld. Met andere woorden, kan de Minister aangeven of RVO.nl
soortgelijke zaken nu ook opgelost heeft?
Ik vind het belangrijk dat ondernemers snel weten waar zij aan toe zijn. In het belang
van deze ondernemers moet deze duidelijkheid wel op basis van zorgvuldigheid worden
verschaft. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 2 mei 2018 bepaald
dat de aanvragen voor de knelgevallenvoorziening meegenomen moeten worden bij de beslissing
op bezwaar. Dit moet zorgvuldig gebeuren en kost meer tijd dan vooraf beoogd. RVO.nl
stelt alles in het werk om de grote hoeveelheid bezwaarschriften zorgvuldig en binnen
de wettelijke termijnen af te handelen. Wettelijk kan de termijn van 6 weken eenmaal
met 6 weken verdaagd worden. In de gevallen waarin RVO.nl meer tijd nodig heeft om
een beslissing te nemen wordt in overleg met bezwaarmakers een langere termijn afgesproken
(artikel 7:10, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht).
De Minister gaat in haar brief uitgebreid in op de individuele disproportionele last, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Is de informatie op basis waarvan
ondernemers deze stap kunnen zetten inmiddels gepubliceerd op RVO.nl? Zo nee, wanneer
wordt dit geplaatst?
RVO.nl heeft de aanvullende informatie inmiddels op de website gepubliceerd.
Ondernemers en hun gemachtigden die al een beroep hebben gedaan op de individuele
disproportionele last, hebben daarnaast een informatiebrief van RVO.nl ontvangen over
de procedure en de aanvullende informatie die aangeleverd dient te worden.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de lijn van de Minister richting de Europese
Commissie waarin zij benadrukt dat Nederland onder de maximale fosfaatproductie blijft.
Wel hebben zij vragen over het niet uitvoeren van de motie van de leden Geurts en
Lodders over het mogelijk maken dat maximaal 10% van de in bezit zijnde fosfaatrechten
verhuurd of gehuurd kunnen worden zonder dat hier een afroming op plaatsvindt (Kamerstuk
33 037, nr. 295). Deze leden betreuren het dat de reden waarom deze motie is ingediend onderbelicht
blijft. Zoals de Minister weet werken de melkveehouders met levend vee. Dat betekent
dat zij aan het einde van het jaar niet aan de fosfaatproductieknop kunnen draaien
en deze «uit» kunnen zetten. De melkkoe produceert melk en levert daarmee ook fosfaat.
Een melkkoe krijgt ook kalfjes die vervolgens meetellen in de hoeveelheid fosfaatrechten
die een ondernemer nodig heeft. Tegen het einde van het jaar kan de situatie zo zijn
dat een melkveehouder moet «bijsturen». Hij kan dit doen door een kleine hoeveelheid
fosfaatrechten te huren. Als hij deze gelegenheid niet heeft, dan zal hij dieren moeten
afvoeren voor de slacht. Om tegen het einde van het jaar te kunnen «bijsturen», is
het noodzakelijk dat er melkveehouders zijn die de ruimte die zij overhebben, willen
verhuren zodat een melkveehouder die rechten voor één of twee koeien te weinig heeft
kan bijhuren en vice versa. De motie van de leden Geurts en Lodders stimuleert dat
melkveehouders deze stap zullen zetten. Als zij «gestraft» worden met een afroming
van fosfaatrechten, dan is dat geen stimulans en zullen ze een andere keuze kunnen
maken. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister nadrukkelijk om deze mogelijkheid
toch te bieden om te voorkomen dat er een andere keuze gemaakt zal worden. Deze motie
vraagt niet om meer fosfaatrechten en om die reden zien deze leden niet in waarom
de Europese Commissie dit niet zou willen steunen. Tegelijkertijd vragen deze leden
de Minister of er mogelijkheden zijn dit op nationaal niveau te regelen (eventueel
door een tijdelijke regeling), zodat melkveehouders duidelijkheid krijgen. Ook op
dit punt tikt de tijd door.
Zoals ik in mijn brief van 14 september jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 309) heb aangegeven, kan de afroming bij huur of verhuur van 10% van de in bezit zijnde
fosfaatrechten niet worden geschrapt zonder dat de wet en daarmee ook de staatssteunbeschikking
wordt aangepast. Hoewel deze wijziging niet tot een toename van de totale hoeveelheid
rechten zou leiden, zou het effect van de fosfaatbank – het stimuleren van grondgebonden
melkveehouderij en jonge boeren – hierdoor wel worden verminderd. De Europese Commissie
heeft bij de staatssteungoedkeuring van het stelsel juist het belang benadrukt van
het stimuleren van grondgebondenheid middels de fosfaatbank. In het huidige fosfaatrechtenstelsel
is een balans gevonden tussen verschillende belangen, zowel waar het gaat om het milieu
en de productiemogelijkheden voor de Nederlandse melkveehouderijsector, als waar het
verschillende groepen ondernemers binnen de sector betreft. De Europese Commissie
heeft aangegeven dat, gelet op deze balans, aan eventuele aanvullende wensen niet
binnen het fosfaatrechtenstelsel tegemoet kan worden gekomen. De uitkomst van een
staatssteunprocedure is daarmee allerminst zeker. De Europese Commissie heeft daarmee
aangegeven dat een beslissing op een staatssteunprocedure niet voor het einde van
het huidige kalenderjaar moet worden verwacht. Daarmee is de voorgestelde aanpassing
geen oplossing voor de situatie waarin ondernemers zich dit jaar bevinden. Het volledig
benutten van de productierechten, zonder inbouw van enige reserveruimte, is een keuze
van de ondernemer. Hij kent het wettelijke stelsel inclusief de afroming van 10% bij
overgang van fosfaatrechten. Melkveehouders die niet het risico willen lopen om dieren
te moeten afvoeren naar de slacht, zullen minder scherp aan de wind varen en in hun
bedrijfsvoering rekening houden met ruimte die zij mogelijk aan het eind van het jaar
nodig hebben om bij te sturen.
De leden van de VVD-fractie steunen de route van de Minister om de fosfaatrechten
uit de fosfaatbank zo snel mogelijk in te zetten. Deze leden zien dan ook met belangstelling
de regeling tegemoet.
De regeling is op 17 september 2018 aan uw Kamer aangeboden in het kader van de voorhangprocedure
(Kamerstuk 33 037, nr. 310).
De leden van de VVD-fractie zijn content dat de Minister wil starten met een pilot
over de bedrijfsspecifieke verantwoording. Deze leden willen graag weten wanneer de
eerste stappen gezet worden. Kan de Minister aangeven wanneer een eerste opzet met
de Kamer wordt gedeeld?
Ten behoeve van een snel te starten pilot voert de Commissie Deskundigen Meststoffenwet
een onderzoek uit. Onderzocht wordt op welke wijze een bedrijfsspecifieke verantwoording
van de fosfaatexcretie in het kader van het fosfaatrechtenstelsel mogelijk is, zodanig
dat de handhaafbaarheid en de betrouwbaarheid van de gegevens geborgd zijn. Deze borging
is nodig vanwege de wettelijke eis dat een dergelijke verantwoording geen afbreuk
mag doen aan de naleving van een verplichting op grond van een voor Nederland verbindend
verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Ik verwacht dat het onderzoek
eind dit jaar wordt afgerond, op basis waarvan ik vervolgens zal besluiten hoe ik
invulling ga geven aan deze pilot.
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie niets over de bedrijven die meer dan 50%
van de melk verwerken tot zuivelproducten. Klopt het dat op deze bedrijven een wijziging
wordt doorgevoerd in de fosfaatrechten? Zo ja, welke wijziging en op basis van welk
wetsartikel is deze wijziging in gang gezet? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide
reactie.
Ingevolge artikel 74, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet is de
gemiddelde melkproductie van melkkoeien van zelfzuivelaars 7.500 kg melk per dier.
De toekenning van fosfaatrechten moet gebeuren op basis van dit forfait. Bij de controle
of een bedrijf over voldoende fosfaatrechten beschikt, worden zelfzuivelaars ook op
deze 7.500 kg afgerekend. Abusievelijk is bij een aantal zelfzuivelaars gerekend met
de werkelijke productie in 2015. Dit wordt nu conform de wet gecorrigeerd. De betreffende
zelfzuivelaars ontvangen een herziene beschikking. Zoals hiervoor al aangegeven worden
zelfzuivelaars in het stelsel ook op dit forfait afgerekend. Dit betekent dat er voor
deze ondernemers geen gevolgen zijn als de bedrijfsvoering ongewijzigd wordt voortgezet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven ten aanzien van de
stand van zaken fosfaatrechtenstelsel en maatregelen vleesveehouderij en starterscategorie
knelgevallen. Hierover hebben deze leden vragen.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de Minister nog bezig is met het oplossen
van de grote problemen die ontstaan zijn met het invoeren van een stelsel van fosfaatrechten.
De derogatie is behouden, maar aan veel keukentafels van melkveehouders en hun gezinnen
is er nog grote onzekerheid en ook wanhoop, omdat voor hen het fosfaatrechtenstelsel
disproportioneel en onrechtvaardig uitpakt. De leden van de CDA-fractie zijn teleurgesteld
over de uitkomsten van het overleg met de Europese Commissie. Het spijt deze leden
om te vernemen dat de eurocommissaris voor Mededinging niet is overtuigd. In haar
beantwoording van de schriftelijke vragen van CDA-Europarlementariër Schreier-Pierik
stelt de eurocommissaris dat: «Hoewel in het kader van het besluit geen ontheffing
mogelijk is, moet de toekenning van fosfaatrechten volgens de richtsnoeren in overeenstemming
zijn met (d.w.z. niet hoger zijn dan) de verwachte behoeften van elke begunstigde.
Met betrekking tot de verwachte behoeften van de landbouwers waarnaar het geachte
Parlementslid verwijst, en op voorwaarde dat de bij het staatssteunbesluit vastgestelde
bovengrens niet wordt overschreden, zouden aan deze landbouwers in het kader van het
goedgekeurde stelsel fosfaatrechten kunnen zijn toegewezen op basis van hun verwachte
behoeften.»1 In hoeverre biedt dat mogelijkheden, bijvoorbeeld voor een ruimere toepassing van
de binnen het stelsel bestaande knelgevallenvoorziening?
De beantwoording van de vragen van Europarlementariër Schreier Pierik biedt geen nieuwe
mogelijkheden of aanknopingspunten voor een ruimere toepassing van de binnen het stelsel
bestaande knelgevallenvoorziening. De Commissie wijst in haar beantwoording juist
op de verplichting van Nederland om zich te houden aan de voorwaarden van de staatssteunbeschikking.
In dat verband heeft de Europese Commissie benadrukt dat Nederland de hoeveelheid
toegekende fosfaatrechten in overeenstemming moet brengen met het sectorale fosfaatproductieplafond.
Het toekennen van extra rechten aan ondernemers die in de problemen zijn geraakt,
maar niet aan de voorwaarden van de knelgevallenvoorziening voldoen, zou betekenen
dat de hoeveelheid toegekende rechten nog verder toeneemt. Voorts zou daarbij opnieuw
de afbakening een probleem zijn, waarover ik reeds eerder met uw Kamer van gedachten
heb gewisseld.
De leden van de CDA-fractie vinden dat de Minister onvoldoende uitvoering geeft aan
de motie van de leden Geurts en Lodders (Kamerstuk 33 037, nr. 295), gezien zij dit onderzoek heeft beperkt tot de vaststelling van een wetstraject
waarbij Europese toestemming nodig is. Het is zeer wel mogelijk dat als onderzoek
gedaan was naar de mogelijkheid van het 10% verleasen van fosfaatrechten daaruit naar
voren zou zijn gekomen dat er een grote behoefte is aan deze flexibiliteit bij melkveehouders
en dat er ook in de komende jaren behoefte is aan deze flexibiliteit in de bedrijfsvoering.
Erkent de Minister deze behoefte van melkveehouders? De leden van de CDA-fractie zijn
van mening dat een wetstraject en Europese goedkeuring onvoldoende redenen zijn. Deze
leden vragen daarom de Minister om het verleasen van 10% van de fosfaatrechten met
gezwinde spoed mogelijk te maken.
Ik begrijp de behoefte van melkveehouders, zeker diegenen die hun fosfaatrechten volledig
benutten, om aan het einde van het jaar tijdelijk rechten bij te leasen. De genoemde
motie is ingediend binnen de context van de zoektocht naar oplossingen voor ondernemers
die in de problemen zijn geraakt door de introductie van het fosfaatrechtenstelsel.
Zoals ik in mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de VVD-fractie
heb aangegeven is het niet haalbaar om voor het einde van 2018 de mogelijkheid te
bieden om maximaal 10% van de fosfaatrechten zonder afroming te verleasen. Voor deze
aanpassing zijn een wetswijziging en een hernieuwde staatssteunprocedure noodzakelijk.
Zoals hiervoor aangegeven is de uitkomst van een staatssteunprocedure allerminst zeker.
De Europese Commissie heeft mij immers aangegeven dat aan aanvullende wensen om ondernemers
met problemen te helpen, niet binnen het fosfaatrechtenstelsel tegemoet kan worden
gekomen. De Europese Commissie heeft daarmee aangegeven dat een beslissing op een
staatssteunprocedure niet voor het einde van het huidige kalenderjaar moet worden
verwacht. Daarmee is de voorgestelde aanpassing geen oplossing voor de situatie waarin
ondernemers zich dit jaar bevinden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat van de 6.795 bezwaarschriften op de fosfaatbeschikkingen
de helft was afgehandeld en dus dat de helft van de melkveehouders nog in afwachting
is van een besluit. Is de wettelijke termijn voor de behandeling van de 3.437 nog
niet afgehandelde bezwaarschriften verstreken (6.795 min 3.358), zo vragen deze leden.
Ook bij de knelgevallenvoorziening zijn er nog 604 aanvragen in behandeling. In hoeverre
is bij deze aanvragen bij de knelgevallenvoorziening de wettelijke termijn voor de
behandeling verstreken? Gezien deze lange behandeltermijnen is de vraag of het rechtvaardig
is om een boete op te leggen aan melkveebedrijven die nog in afwachting zijn van behandeling
als zij nog steeds niet weten waar zij dit jaar aan toe zijn. Houdt het opleggen van
boetes in het geval van het dusdanig overschrijden van de behandeltermijn dan nog
wel stand bij de rechter? Welke oplossingen zijn er voor dit mogelijke probleem? De
leden van de CDA-fractie lezen dat er 278 aanvragen voor de knelgevallenvoorziening
zijn toegekend. Deze leden begrijpen dat sommige van deze melkveehouders dit jaar
niet meer de mogelijkheid hebben om van deze fosfaatrechten dit jaar gebruik te maken,
omdat het besluit zo laat genomen is en zij zich aan de afgegeven fosfaatbeschikking
hebben gehouden. Is er de mogelijkheid om voor deze bedrijven bij uitzondering het
verleasen van rechten zonder afroming mogelijk te maken? De leden van de CDA-fractie
vragen hoeveel verzoeken om een ambtshalve beschikking, voor ondernemers die tot op
heden geen fosfaatrechten toebedeeld hebben, al dan niet zijn afgehandeld? Biedt de
discretionaire bevoegdheid van de Minister de mogelijkheid melkveebedrijven die disproportioneel
getroffen worden door het fosfaatrechtenstelsel tegemoet te komen indien zij niet
in aanmerking komen voor de knelgevallenregeling?
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 33 037, nr. 309) worden de beschikkingen, bezwaarschriften en beroepszaken voor het overgrote deel
binnen de wettelijke termijnen door RVO.nl afgehandeld. In het algemeen is echter
niet te zeggen of en in welke mate voor de resterende bezwaarschriften de termijnen
worden overschreden. De oorzaak hiervan is dat met bezwaarmakers veelvuldig organisatorische
afspraken worden gemaakt over de afhandeling van beslissingen op bezwaar. Door deze
afspraken zijn de wettelijke termijnen niet leidend bij de vraag of bezwaarschriften
tijdig zijn afgehandeld (artikel 7:10, vierde lid Algemene wet bestuursrecht). RVO.nl
maximaliseert de inzet van medewerkers en middelen om resterende bezwaarschriften
spoedig en zorgvuldig af te handelen.
Bedrijven die een beroep doen op de knelgevallenvoorziening worden in de regel tegelijk
beoordeeld met een eventueel bezwaarschrift gericht op de initiële beschikking waarmee
fosfaatrechten zijn toegekend.
Voor wat betreft de bezwaarschriften geldt dat zolang niet is beslist op een bezwaar,
de ondernemer moet uitgaan van de bestaande beschikking. Hierop zal ook worden gecontroleerd.
Bij constatering van een overtreding kan het Openbaar Ministerie vervolging instellen,
waarna de strafrechter beslist over het opleggen van een eventuele boete. De rechter
kan de uitkomst van de bezwaarprocedure hierbij betrekken en kan die uitkomst eventueel
afwachten. Voor het verleasen van rechten zonder afroming, door ondernemers die als
knelgeval zijn gehonoreerd, zie ik geen mogelijkheden. Ik verwijs hierbij naar mijn
antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie over afroming en lease, en
naar voorgaand antwoord. In mijn brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 309) heb ik het kader geschetst met betrekking tot de toets op een individuele disproportionele
last. Indien een ondernemer in aanmerking komt voor een ontheffing uit hoofde van
individuele disproportionele last zal een ontheffing worden verleend op basis van
artikel 38 van de Meststoffenwet.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waarom zij er niet voor kiest om in
2018 al melkveehouders ontheffingen te verlenen uit de fosfaatbank, gezien de grote
knel voor sommige bedrijven dit jaar.
Met het oog op de uitvoerbaarheid van de regeling fosfaatbank kunnen ontheffingen
die op grond van deze regeling worden toegekend pas in het daaropvolgende kalenderjaar
ingaan. Dit hangt samen met het feit dat het fosfaatrechtenstelsel een kalenderjaarsystematiek
kent. Afwijking daarvan zou meebrengen dat er een toets op benutting van de productieruimte
plaats moet vinden. Deze ruimte mag immers niet tweemaal in hetzelfde jaar worden
gebruikt. Voor 2018 is bovendien van belang dat de fosfaatbank waarschijnlijk niet
eerder dan 1 november open kan gaan. De regeling waarin wordt vastgelegd hoe het uitgeven
van fosfaatrechten uit de fosfaatbank in zijn werk gaat is op 17 september aan uw
Kamer en de Eerste Kamer voorgehangen. Daarna moeten de aanvragen worden beoordeeld,
waarna de ontheffingen in de eerste maanden van 2019 zullen worden verstrekt. De ontheffingen
zullen wel (met terugwerkende kracht) op 1 januari 2019 ingaan. In volgende jaren
zal openstelling van de fosfaatbank steeds op 1 september plaatsvinden, zodat ondernemers
voor de start van het nieuwe kalenderjaar weten of zij over ontheffingen kunnen beschikken.
Ten algemene vragen de leden van de CDA-fractie of de Minister inzichtelijk kan maken
welke consequenties er voor melkveehouders zullen zijn wanneer zij boven hun fosfaatbeschikking
produceren aan het eind van het kalenderjaar.
Artikel 21b van de Meststoffenwet verbiedt een ondernemer in een kalenderjaar meer
fosfaat met melkvee te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. Na
afloop van het kalenderjaar zal hierop worden gecontroleerd door de NVWA. Bij constatering
van een overtreding wordt er door de NVWA een proces-verbaal opgemaakt en wordt dit
doorgegeven aan het OM. Het OM bepaalt of wordt overgegaan tot vervolging en welke
strafeis wordt gehanteerd. De strafrechter beslist over het opleggen van de straf
en over de hoogte ervan. De consequenties van de overtreding worden dus bepaald door
het OM en de rechter.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de vleesveehouderij begonnen is met de herbeoordeling
van beschikkingen. Wanneer zijn de herbeoordelingen bij vleesveehouders afgerond?
Hoeveel «blokkades» liggen er nog op overdracht van rechten tussen ondernemers naar
aanleiding van deze herbeoordelingen? In hoeverre is het resultaat van deze herbeoordelingen
dat er minder kilogram fosfaat beschikbaar is op melkvee-, vleesvee- of gemengde bedrijven?
Is de Minister bekend met de situaties dat vleesveehouders fosfaatrechten reeds verkocht
hebben en verrast zijn door de veranderde regelgeving? Hoe gaat de Minister met dit
soort situaties verder om? Hoe wordt de beleidsregel fosfaatrechten jongvee toegepast
op ondernemers die tussen 2 juli 2015 en de datum van publicatie van de beleidsregel
in 2018 niet konden voorzien dat de passage «bestemd om zoogkoe te worden» geïntroduceerd
zou worden? Hoe wordt omgegaan met nuchtere kalveren op melkveebedrijven?
Zoals ik in mijn brief aan uw kamer van 14 september jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 309) heb gemeld, verwacht ik dat RVO.nl in de tweede helft van oktober klaar is met de
herbeoordelingen in het kader van de beleidsregel fosfaatrechten jongvee.
De inzet is er op gericht om alle vleesveebedrijven uiterlijk in oktober 2018 te beoordelen.
In een aantal gevallen zal er aanvullende informatie bij de landbouwer moeten worden
opgevraagd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen, waardoor de beoordeling
niet in oktober kan worden afgerond. De betreffende landbouwers worden hierover geïnformeerd.
Ik ben bekend met de situatie dat vleesveehouders reeds voor 29 maart 2018 fosfaatrechten
hebben verkocht die (deels) ongeoorloofde staatssteun zijn. Dit betreft ongeveer 10
vleesveehouders, de teveel vervreemde ongeoorloofde staatsteun betreft ongeveer 2.200
kg fosfaatrechten. Nederland is gehouden onrechtmatige staatssteun terug te vorderen.
De toekenningsbeschikking van de betreffende vleesveehouders wordt daarom aangepast
conform de beleidsregel fosfaatrechten jongvee. Voor zover de vleesveehouder door
verkoop van rechten over minder rechten beschikt dan moeten worden geschrapt, wordt
het resterende voordeel in geld teruggevorderd. De rechten die reeds verkocht zijn
aan melkveehouders blijven bij de melkveehouders. Zie ook het antwoord op een vergelijkbare
vraag van de leden van de VVD-fractie.
De beleidsregel fosfaatrechten jongvee wijzigt de regelgeving niet, maar geeft duidelijkheid
over de toepassing van de regelgeving. Voor al het jongvee op een melkveebedrijf zijn
fosfaatrechten nodig.
De leden van de CDA-fractie vragen of terreinbeherende organisaties aan melkveehouders
de voorwaarde kunnen stellen dat fosfaatrechten gekoppeld zijn aan de grond en niet
overgedragen mogen worden.
Fosfaatrechten rusten op een melkveebedrijf. Landbouwers met een melkveebedrijf hebben
fosfaatrechten toegekend gekregen op basis van het melkvee dat op 2 juli 2015 op het
bedrijf is gehouden, ongeacht wie de weidegrond in eigendom heeft. Fosfaatrechten
zijn dus niet gekoppeld aan grond.
Fosfaatrechten kunnen overgaan naar een ander landbouwbedrijf, bijvoorbeeld door verkoop.
Ik heb geen zicht op afspraken tussen private partijen die de bevoegdheid tot het
overdragen van productierechten beperken. In principe staat het contractspartijen
vrij om de inhoud van een overeenkomst te bepalen.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken betreffende het aantal,
de aard en moment in het proces ten aanzien van de lopende procedures met betrekking
tot het fosfaatreductieplan.
In het kader van het fosfaatreductieplan zijn bijna 80.000 beschikkingen verzonden
aan ruim 17.000 bedrijven. Op dit moment wachten nog 738 bedrijven op de afhandeling
van een bezwaarschrift. 200 hiervan zijn in behandeling en zullen op korte termijn
worden beschikt. In 538 gevallen is een beroep gedaan op de individuele disproportionele
last en wordt aan bedrijven de mogelijkheid gegeven hiervoor aanvullende informatie
aan te leveren. Bedrijven hadden tot 8 oktober 2018 de mogelijkheid om aan te geven
of ze van deze mogelijkheid gebruik willen maken.
611 Bedrijven wachten op de afhandeling van een beroepschrift. 29 Daarvan vormden onderdeel van een eerste zitting door het CBb op 27 september 2018.
In 392 zaken zijn de beroepsgronden bekend. In 190 zaken zijn de beroepsgronden nog
niet ontvangen. In 167 beroepschriften wordt een beroep gedaan op de individuele disproportionele
last.
In 2018 moesten landbouwers voor het eerst een derogatievergunning aanvragen. Hoeveel
vergunningen zijn er aangevraagd, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden
vernemen dat niet iedereen die de afgelopen jaren van de derogatie gebruik heeft gemaakt
ervan wist dat ze dit jaar een vergunning moesten aanvragen. Is de Minister bekend
met deze situaties? Hoe heeft de Minister landbouwers die gebruik maakten van de derogatie
ingelicht over de nieuwe werkwijze? Ziet de Minister nog mogelijkheden om degene die
de afgelopen jaren gebruik heeft gemaakt van de derogatie maar nu onverhoopt is vergeten
een derogatievergunning aan te vragen alsnog de kans te geven deze voor 2018 aan te
vragen?
De werkwijze voor een aanvraag voor derogatie verschilt niet met 2017. In 2018 zijn
18.077 vergunningen voor derogatie aangevraagd en tot op heden zijn 17.989 derogatievergunningen
verleend. Deelnemers aan derogatie in 2017 zijn individueel door RVO.nl per brief
geïnformeerd over de periode waarin zij een derogatievergunning voor 2018 konden aanvragen.
Daarnaast heeft RVO.nl daarover op verschillende manieren gecommuniceerd, onder meer
door middel van de nieuwsbrief en via sociale media. Wanneer een aanvraag te laat
is ingediend heeft RVO.nl beoordeeld of er sprake was van overmacht en zijn de betreffende
ondernemers hierover geïnformeerd. Ik zal de derogatie 2018 niet opnieuw openstellen.
Het bemestingsseizoen is inmiddels teneinde, ondernemers kunnen hun bemesting niet
meer compenseren in de tijd indien een derogatie nu zou worden verleend. Ook kan niet
meer aan de gestelde voorwaarden uit de derogatiebeschikking worden voldaan, bijvoorbeeld
het tijdig indienen van een bemestingsplan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende
stukken en hebben daarover nog enkele vragen.
Om te beginnen constateren de leden van de D66-fractie dat het fosfaatrechtenstelsel
individuele ondernemers hard kan raken en soms pijnlijke offers vraagt. De Minister
doet in dit verband een sterk beroep op de sector en met name op de banken vanwege
de medeverantwoordelijkheid die zij hebben gehad in de investeringen van ondernemers
rond de afschaffing van de zuivelquota. De Minister biedt in dit verband ook aan het
borgstellingsfonds in te zetten. Deze leden vragen of de Minister daarnaast bereid
is een ultieme poging te ondernemen om met de sector en de banken om de tafel te gaan
zitten om te bespreken wat zij kunnen en willen doen om op zich gezonde bedrijven
te redden die failliet dreigen te gaan door het fosfaatrechtenstelsel.
Ik heb uw Kamer sinds de introductie van het stelsel met regelmaat op de hoogte gehouden
van mijn zoektocht naar de mogelijkheden om te voorkomen dat in de kern gezonde bedrijven,
die door de introductie van het fosfaatrechtenstelsel in de problemen zijn geraakt,
omvallen. In mijn brief van 14 september jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 309) heb ik u tot mijn spijt moeten melden dat het palet aan mogelijkheden vanuit de
overheid nu volledig is verkend en uitgeput. Dat is een van de redenen dat ik nu nogmaals
een beroep doe op private partijen om tot een oplossing te komen. Gegeven de rol en
de verantwoordelijkheden die de banken hebben, heb ik juist hen opgeroepen alles op
alles te zetten om te voorkomen dat in de kern gezonde bedrijven omvallen. Ik heb
een aantal private partijen daar ook rechtstreeks op gewezen. Het is nu aan hen om
met anderen in de sector naar private oplossingen te zoeken.
De leden van de D66-fractie nemen waar dat jonge, grondgebonden landbouwers middels
een ontheffing voorrang krijgen bij de uitgifte van bij afdracht afgeroomde fosfaatrechten.
In hoeverre sluit de daarbij gehanteerde definitie van grondgebondenheid aan bij de
definitie die de zuivelsector zelf hanteert? Is de Minister bereid deze definities
op elkaar af te stemmen?
In de ontwerpregeling fosfaatbank wordt voor het criterium van grondgebondenheid gekeken
naar de productieruimte van het bedrijf, die is gedefinieerd als de fosfaatruimte
van het bedrijf verminderd met het op het bedrijf rustende fosfaatrecht en met eerder
verleende ontheffingen. Dit ligt in het verlengde van de systematiek die in de Meststoffenwet
is opgenomen met betrekking tot de stelsels van verantwoorde en grondgebonden groei
van de melkveehouderij. Ik acht het niet verstandig om in de regeling voor de fosfaatbank
een andere invulling te geven aan het criterium van grondgebondenheid.
Ik wil daarbij opmerken dat de sector verschillende definities hanteert voor grondgebondenheid
in de melkveehouderij. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd zal ik de komende
periode benutten voor de verdere uitwerking van mijn visie op de landbouw en de herbezinning
op het mestbeleid. De verschillende initiatieven en ideeën over het begrip grondgebondenheid
zullen hierin worden betrokken (Kamerstuk 33 037, nr. 250 en Kamerstuk 34 295, nr. 25).
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het feit dat de Minister de mogelijkheden
in beeld laat brengen om bedrijven te stimuleren om aantoonbaar efficiënter te werken
dan de vastgelegde normen onder verwijzing naar de toekomstvisie over kringlooplandbouw.
Deze leden steunen dit streven, maar wijzen er met klem op dat de Kringloopwijzer
een instrument is dat lineaire efficiëntie verhoogt en niet gestoeld is op circulaire
principes. Zo kan het onder omstandigheden gunstig uitwerken voor de fosfaatefficiëntie
volgens de Kringloopwijzer, indien maïs of soja worden aangevoerd, terwijl dit vanuit
kringloopefficiëntie juist niet als efficiënt kan worden bestempeld. Kan de Minister
een analyse delen met de leden van de D66-fractie over de wijze waarop de Kringloopwijzer
strijdig is met de principes van kringlooplandbouw?
Ten behoeven van een snel te starten pilot heb ik bij de Commissie Deskundigen Meststoffenwet
een onderzoek gestart naar de vraag op welke wijze een bedrijfsspecifieke verantwoording
van de fosfaatexcretie in relatie tot het fosfaatrechtenstelsel mogelijk is, zodanig
dat de handhaafbaarheid en de betrouwbaarheid van de gegevens geborgd zijn. Ik kijk
hiervoor naar de ervaringen die zijn opgedaan met de Kringloopwijzer maar ook breder
dan dat.
Ik wil binnen de context van het mestbeleid bedrijven stimuleren om zo goed mogelijk
met hun grondstoffen om te gaan. Binnen de pilot wil ik dan ook kijken of de gekozen
bedrijfsspecifieke verantwoording bijdraagt aan het toewerken naar kringlooplandbouw.
Voorts realiseren de leden van de D66-fractie zich dat derogatie van het fosfaatrechtenstelsel
van essentieel belang is voor de Nederlandse veehouderijsector. De huidige periode
van derogatie loopt door tot het einde van 2019. Op dat moment beslist de Europese
Commissie wederom of derogatie aan ons land verlengd wordt. Kan de Minister de contouren
schetsen van de nieuwe derogatie in het licht van de door haar gepresenteerde toekomstvisie
over kringlooplandbouw?
De versterkte handhavingsstrategie is conform de derogatiebeschikking op 28 september
bij de Europese Commissie ingediend en aan uw Kamer toegezonden (Kamerstuk 33 037, nr. 311). Nu de strategie is ingediend bij de Europese Commissie zal ik het gesprek gaan
starten over verlenging van de huidige derogatie voor de jaren 2020–2021, zodat de
derogatie er is voor de volledige duur van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Mijn visie op de landbouw en de wijze waarop ik daaraan invulling zal gaan geven,
zal ik de komende periode verder gaan uitwerken evenals de herbezinning op het mestbeleid.
Beide trajecten zullen relevant zijn voor een eventuele derogatieaanvraag na het huidige
actieprogramma.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief
van de Minister van 18 juli 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 308). Hierin is te lezen dat de Europese Commissie Nederland toestemming heeft gegeven
om vanwege staatssteunpolitiek twee nieuwe maatregelen voor de vleesveesector in het
fosfaatrechtenstelsel toe te passen. Op deze twee maatregelen komen de leden van de
GroenLinks-fractie later terug. Eerst hebben deze leden nog een algemene vraag. Omdat
vleesvee de afgelopen jaren geen stijgende fosfaatproductie heeft getoond, komt deze
sector in aanmerking voor derogatie. Streeft de Minister naar derogatie tot in lengte
van dagen?
Derogatie is bedoeld om veehouders onder strikte milieuvoorwaarden meer dierlijke
mest te laten toedienen op hun land zodat de nutriëntencyclus op het bedrijf meer
gesloten is. Derogatie verruimt de mogelijkheid voor gebruik van dierlijke mest in
plaats van kunstmest en stimuleert het gebruik van grasland boven maïsland. De hogere
gebruiksnorm voor dierlijke mest, de derogatie van de Nitraatrichtlijn, wordt door
de Europese Commissie alleen toegekend als geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken
van de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn. Uit onder meer de monitoringsresultaten
van derogatiebedrijven (Kamerstuk 33 037, nr. 306) blijkt duidelijk dat de grondwaterkwaliteit onder derogatiebedrijven gemiddeld genomen
beter is dan het gemiddelde van alle landbouwbedrijven. Veruit de meeste derogatiebedrijven
kennen een nitraatconcentratie in de wortelzone die lager is dan 50 milligram nitraat
per liter. Dit maakt duidelijk dat derogatie bijdraagt aan het sluiten van de kringloop
van stikstof op bedrijfsniveau. De huidige derogatie geldt voor de periode 2018–2019.
Op basis van de onlangs aan u gestuurde handhavingsstrategie (Kamerstuk 33 037, nr. 311) ga ik in gesprek met de Europese Commissie over een verlenging van deze derogatie
met twee jaar. Bij het besluiten over het aanvragen van toekomstige derogaties op
de Nitraatrichtlijn zal ik steeds de weging maken of een derogatie geen afbreuk doet
dan wel een bijdrage levert aan het bereiken van milieudoelstellingen.
De leden van de GroenLinks-fractie willen de Minister graag een compliment geven,
de reductie van fosfaatuitstoot heeft daadwerkelijk plaatsgevonden. Toch hebben deze
leden zorgen over de invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Er komen steeds meer
verhalen naar buiten van boeren die vertellen dat ze rechten gekocht hebben, dat deze
weer afgenomen worden en dan opnieuw gekocht moeten worden voor veel meer geld. Kan
de Minister uitspreken dat ze er alles aan doet om de invoering van het stelsel helder
en eenduidig uit te voeren zodat veehouders weten waar ze aan toe zijn? Daarnaast
zijn deze leden bang dat als er vele uitzonderingen gemaakt worden binnen het fosfaatrechtenstelsel,
waarvan deze voor jongvee en zoogkoeien er twee zijn, de duidelijkheid van dit nieuwe
stelsel teniet wordt gedaan. Kan de Minister deze leden garanderen dat dit de laatste
uitzondering zal worden? Waarom is er geen uitzondering gemaakt voor biologische boeren
die juist werken binnen de kringlooplandbouw die de Minister zo promoot?
Ik deel de stelling van de leden van de fractie van GroenLinks dat wij er gezamenlijk
alles aan moeten doen om het stelsel van fosfaatrechten zo helder en eenduidig mogelijk
te houden. In de eerste plaats voor de ondernemers die hier dagelijks mee van doen
hebben. En in de tweede plaats om het stelsel uitvoerbaar te houden. Ik heb u reeds
eerder aangegeven in de Kamerbrief van 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 281) wat de aanleiding is van de beleidsregel voor jongvee en de vrijstellingsregeling
voor de zoogkoeienhouderij. Ik voorzie niet dat in de toekomst andere categorieën
zullen worden uitgezonderd van het fosfaatrechtenstelsel. De vraag om een uitzondering
te maken voor de biologische sector is herhaaldelijk aan de orde geweest, en door
mij beantwoord. Meest recent nog tijdens het AO van 27 juni jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 307) Tijdens dit AO heb ik aangeven dat de biologische melkveehouderij ook impact heeft
op het milieu en bijdraagt aan de fosfaatproductie door de melkveehouderij. Ik heb
er bovendien opnieuw op gewezen dat de discussie over de biologische melkveehouderij
in relatie tot het fosfaatrechtenstelsel uitgebreid aan de orde is geweest tijdens
de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste en de Tweede Kamer. Er is dan ook
in den brede de keuze gemaakt om de biologische melkveehouderij niet uit te zonderen
van het stelsel, zoals dat per 1 januari 2018 is ingevoerd. Ten opzichte van de discussie
die destijds gevoerd is bij de vaststelling van het wetsvoorstel zie ik nu evenmin
als ten tijde van het AO van 27 juni jl. nieuwe omstandigheden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn zich ervan bewust dat het akkoord van de vrijstellingsregeling
zoogkoeienhouderij nog de notificatieprocedure voor technische voorschriften moet
doorlopen en daarmee dus in Europese handen ligt. Kan de Minister het Europees krachtenveld
ten aanzien van deze vrijstelling schetsen? Zijn er nu Nederland op twee derde van
de notificatieperiode is, lidstaten (of de Commissie) die mogelijk hun bedenkingen
kenbaar gaan maken? Zo ja, welke zijn dat?
Indien geen bedenkingen kenbaar worden gemaakt die tot verlenging van de procedure
leiden, eindigt de notificatieprocedure op 19 oktober 2018. Ik heb geen aanleiding
om aan te nemen dat de Europese Commissie of andere lidstaten bedenkingen hebben bij
de regeling.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn op de hoogte van de keuze die zoogkoeienhouders
moeten maken tussen de vrijstelling en het behoud van hun fosfaatrechten. Hoeveel
zoogkoeienhouders hebben interesse getoond in het gebruik maken van de vrijstellingsregeling
zoogkoeienhouderij? Wat zijn veelal de overwegingen die boeren hebben bij de keuze
wel of geen gebruik te maken van de vrijstelling?
De vrijstellingsregeling is nog niet in werking. Ik heb dan ook geen zicht op de hoeveelheid
ondernemers die hiervan gebruik wil maken en wat hun overwegingen daarbij zijn. Ik
acht het echter van groot belang dat de relevante sectorvertegenwoordigers, LTO Nederland,
Vleesvee NL en de Stichting Zeldzame huisdierrassen, hebben meegedacht over deze oplossing
en hun steun hebben uitgesproken. Dat toont aan dat deze maatregel daadwerkelijk als
oplossing wordt gezien door hun achterban.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling gelezen dat de Minister
binnen de kringlooplandbouw een evenwichtig en verantwoord gebruik van meststoffen
van belang vindt voor duurzaam bodembeheer. Deze leden zijn dan ook erg benieuwd hoe
de Minister bedrijven gaat stimuleren om zo goed mogelijk met hun grondstoffen om
te gaan. Kan de Minister verduidelijken welke maatregelen zij hiervoor gaat nemen?
Kan de Minister daarnaast uitleggen hoe zij derogatie van fosfaat ziet in het kader
van kringlooplandbouw?
De uitwerking van mijn visie «Waardevol en verbonden» en de verdere invulling van
het begrip kringlooplandbouw zal in de komende maanden plaatsvinden. Maatregelen op
het gebied van het gebruik van meststoffen zullen een verdere uitwerking krijgen in
de herbezinning op het mestbeleid.
Voor het antwoord op de vraag over derogatie in het kader van kringslooplandbouw verwijs
ik naar de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de D66-fractie,
waarbij ik opmerk dat derogatie ziet op de toegestane hoeveelheid stikstof uit dierlijke
mest en niet op fosfaat.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrieven «Fosfaatrechtenstelsel:
maatregelen vleesveehouderij en starterscategorie knelgevallen» (Kamerstuk 33 037, nr. 308) en «Stand van Zaken fosfaatrechtenstelsel» (Kamerstuk 33 037, nr. 309
). Deze leden hebben hierover de volgende vragen. De leden van de SGP-fractie constateren
dat de prognose van het CBS voor de fosfaatproductie in Nederland uitkomt op een onderschrijding
van het nationale fosfaatplafond met bijna 8 miljoen kilogram. Deze leden vinden het,
ook gegeven de algemene staatssteunkaders, onbestaanbaar dat dan niet voor 0,5 tot
1 miljoen kilogram ruimte gevonden zou kunnen worden om meer knelgevallen tegemoet
te komen. Deelt de Minister dit gevoel?
Zoals ik bij het aanbieden van de monitor fosfaat- en stikstofexcretie mest 1 juli
2018 aan uw Kamer heb gemeld, zijn de cijfers in de prognose nog onzeker, en moet
er vanwege het extreme weer van deze zomer een extra slag om de arm worden gehouden.
Bovendien laat de monitor naast een onderschrijding van het fosfaatproductieplafond
een overschrijding van het stikstofproductieplafond zien. De Europese Commissie houdt
Nederland ook aan dit plafond. Daar komt bij dat, zoals ik eerder aan uw Kamer heb
gemeld in het Schriftelijk Overleg van 31 mei 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 288) en tijdens het AO van 27 juni jl., de Europese Commissie heeft benadrukt dat het
aantal toegekende rechten in overeenstemming moet worden gebracht met het fosfaatproductieplafond.
Dat betekent dat een onderschrijding in de daadwerkelijke productie van fosfaat geen
ruimte biedt om ondernemers die problemen ondervinden als gevolg van de introductie
van het fosfaatrechtenstelsel tegemoet te komen, zonder opnieuw een generieke korting
toe te passen.
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van de uitkomst van
het overleg met de Europese Commissie. Hoe is de stelling van eurocommissaris voor
Mededinging dat het staatssteungoedkeuringsbesluit voorziet in een algemene bovengrens
voor de hoeveelheid fosfaatrechten die de Nederlandse autoriteiten aan de zuivelsector
kunnen toekennen, te rijmen met de inhoud van het goedkeuringsbesluit waarin onderschrijding
van het nationale fosfaatplafond centraal staat en het melkveefosfaatplafond nergens
als keiharde grens voor toekenning van fosfaatrechten opgevoerd wordt?
Waarom kiest de Minister, indien nodig, niet voor, eventueel tijdelijke, «omzetting»
van gesaneerde varkensrechten in fosfaatrechten vanaf 2019, en voor bijbehorende wijziging
van de staatssteunaanvraag?
Paragraaf 2.4.1 (punt 47) van de staatssteunbeschikking vermeldt dat het stelsel ertoe
moet leiden dat de fosfaatproductie door melkvee onder het sectorale plafond voor
de melkveehouderij uitkomt. Er is daarmee geen discussie over het belang van het sectorale
fosfaatproductieplafond voor het stelsel.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 14 september jl. heeft de Commissaris nogmaals
aangegeven dat zij het feit dat er meer rechten zijn uitgegeven dan het sectorplafond
van 84,9 miljoen kilogram fosfaat vanuit staatssteunoptiek problematisch vindt en
dat de hoeveelheid rechten in de markt (momenteel ca. 85,5 miljoen) zo spoedig mogelijk
moet worden teruggebracht. Ik heb hierop aangegeven dat de werkelijke fosfaatproductie
door de melkveehouderij onder het sectorplafond is en blijft. Van het doorvoeren van
een generieke korting om het aantal rechten in de markt terug te brengen kan daarom
geen sprake zijn. Niettemin is het van belang om het aantal rechten in de markt op
een meer geleidelijke manier terug te brengen. Als we niets doen aan de hoeveelheid
rechten in de markt, dan zal een actualisatie van de forfaits onherroepelijk gepaard
moeten gaan met een generieke korting. Daar is de sector niet bij gebaat en dat wil
ik dan ook voorkomen.
In het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn zijn de sectorplafonds voor melkvee,
varkens en pluimvee vastgelegd. Het wetsvoorstel ter implementatie hiervan is momenteel
in internetconsultatie. Het omzetten van gesaneerde varkensrechten in fosfaatrechten
is hiermee in strijd. Daarnaast past dit niet bij de inzet om het aantal fosfaatrechten
in de markt te verminderen en stuit dit bovendien op de (geprognosticeerde) overschrijding
van het stikstofplafond. Overigens is omzetting van varkensrechten in fosfaatrechten
ook niet zomaar mogelijk. De excretie van bijvoorbeeld ammoniak en methaan kent andere
verhoudingen dan de excretie van fosfaat, waar het gaat om varkens versus melkkoeien.
Dat maakt een berekening van een dergelijke omzetting complex.
Heeft de Minister ook overleg gevoerd met het DG Environment en eurocommissaris voor
Milieu over de ruimte om knelgevallen tegemoet te komen? Zo ja, wat is de uitkomst
van dit overleg?
Ik heb gesproken met de Eurocommissarissen van DG Agri en DG Competition over de ruimte
om knelgevallen tegemoet te komen. Er is tevens op hoog ambtelijk niveau overleg gevoerd
met DG Envi. In mijn brief van 14 september (Kamerstuk 33 037, nr. 309) heb ik u de uitkomst van mijn overleg met de Europese Commissie beschreven. Er is
om staatssteunredenen geen ruimte om extra rechten of ontheffingen uit te geven. Ook
is er geen ruimte om nu nog wijzigingen in het stelsel aan te brengen, de uitkomst
van de noodzakelijke staatssteunprocedure is ongewis en de procedure kost veel tijd.
De Commissaris heeft gewezen op de mogelijkheden buiten het stelsel. Deze mogelijkheden
zijn gezamenlijk met de diensten van de Commissie verkend. Helaas zonder het gewenste
resultaat.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister tijd tekort komt om nog dit jaar
het mogelijk te maken dat maximaal 10% van de in bezit zijnde fosfaatrechten verhuurd
of gehuurd kunnen worden zonder afroming. Deze leden hebben hier enkele vragen over.
Hoe lang zou de staatssteunprocedure duren? Gaat de Minister wel de procedure voor
een wetswijziging in gang zetten, zodat in ieder geval per 2019 bij (ver)huurtransacties
(tot maximaal 10%) geen afroming plaatsvindt?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op voorgaande
vergelijkbare vragen van de leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie. Voor deze
aanpassing zijn een wetswijziging en een hernieuwde staatssteunprocedure noodzakelijk.
Zoals hiervoor aangegeven is de uitkomst van een staatssteunprocedure allerminst zeker.
De Europese Commissie heeft mij immers aangegeven dat aan aanvullende wensen om ondernemers
met problemen te helpen, niet binnen het fosfaatrechtenstelsel tegemoet kan worden
gekomen. De Europese Commissie heeft daarmee aangegeven dat een beslissing op een
staatssteunprocedure niet voor het einde van het huidige kalenderjaar moet worden
verwacht. Daarmee is de voorgestelde aanpassing geen oplossing voor de situatie waarin
ondernemers zich dit jaar bevinden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het voor melkveehouders heel lastig is
om de fosfaatproductie exact te voorspellen en te sturen. Melkveehouders hebben enige
flexibiliteit nodig om onverwachte overschrijding van de toegestane productieruimte
en bijbehorende sanctionering te voorkomen. Is de Minister bereid in overleg met sectororganisaties
een modus te vinden waarmee deze flexibiliteit geboden kan worden, bijvoorbeeld door
bij de handhaving ruimte te geven voor compensatie van overschrijding in het ene jaar
met onderschrijding in het daarop volgende jaar?
Artikel 21b van de Meststoffenwet ziet op de fosfaatproductie per kalenderjaar en
biedt geen ruimte voor compensatie tussen kalenderjaren. Datzelfde geldt voor de fosfaatproductieplafonds.
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de wijze waarop bedrijven
met bezwaren tegen de fosfaatrechtenbeschikking behandeld worden. Deze leden hebben
al eerder aangegeven dat regulering van eigendom niet zonder een toets op aanwezigheid
van een individuele disproportionele last kan. Inmiddels is de regering door het College
van Beroep voor het bedrijfsleven teruggefloten. De leden van de SGP-fractie constateren
echter dat veel melkveebedrijven in de knel geen tijd hebben om de beoordeling van
hun individuele zaak door de overheid af te wachten. Ze hadden al moeten en kunnen
weten waar ze aan toe zijn. Deze leden hebben enkele vragen. Is bij alle inmiddels
afgehandelde bezwaren gekeken naar de eventuele aanwezigheid van een individuele disproportionele
last? Zo nee, hoe gaat de Minister hiermee om? Hoe gaat de Minister zorgen voor versnelling
van procedures?
Als een melkveehouder wordt geconfronteerd met feiten en omstandigheden die niet voor
alle veehouders gelden en die meebrengen dat hij in bijzondere mate wordt getroffen
door de maatregel, kan sprake zijn van een individuele disproportionele last. Voor
de conclusie dat een dergelijke situatie zich voordoet, zijn bijzondere omstandigheden
noodzakelijk. Ik heb vanzelfsprekend gekeken naar de eventuele aanwezigheid van een
individuele disproportionele last. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)
heeft gevraagd om een nadere motivering inzake de beoordeling op individueel niveau.
Hoewel de uitspraken van het CBb het fosfaatreductieplan 2017 betreffen en niet het
fosfaatrechtenstelsel, vind ik het belangrijk om hiermee ook bij de uitvoering van
het fosfaatrechtenstelsel rekening te houden.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere inschatting van de verwachte
wijzigingen in de fosfaatcijfers als de excretieforfaits geactualiseerd worden en
vleesveehouders vrijgesteld worden, gegeven de ruimte om rekening te houden met seizoensmatige
fluctuatie van de fosfaatexcretie.
Ik beschik niet over een inschatting van de omvang van het effect van de actualisering
van de excretieforfaits met betrekking tot stikstof en fosfaat. Zoals eerder gemeld
in de Kamerbrief van 4 juli 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 306) acht ik een aanpassing van de forfaits op dit moment nog niet aan de orde. Gegeven
de gevolgen die een aanpassing kan hebben binnen het fosfaatrechtenstelsel acht ik
het van belang dat het stelsel eerst stabiliseert. Ik verwacht dat de excretieforfaits
bij een actualisatie omlaag gaan, maar een kwantificering vergt uitgebreid onderzoek.
De vrijstellingsregeling voor zoogkoeienhouders treedt naar verwachting eind oktober
in werking. Ik verwacht eind 2018 meer zicht te hebben op de hoeveelheid rechten die
hiermee gemoeid is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R. Konings, adjunct-griffier