Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Raan en Van Kooten-Arissen over ongewenste druk van de overheid en het bedrijfsleven op onderzoekers
Vragen van de leden Van Raan en Van Kooten-Arissen (beiden PvdD) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over ongewenste druk van de overheid en het bedrijfsleven op onderzoekers (ingezonden 12 september 2018).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) mede namens
Minister Knops (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 22 oktober 2018).
Vraag 1
Kent u de berichten «De geldschieter wil wel zelf wat aan het onderzoek hebben»1, «Overheid dwingt wetenschappers onafhankelijkheid op te geven»2 en «Voor een klein bedrag koopt een bedrijf veel invloed»?3
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de bevinding van NRC Handelsblad dat een «meerderheid van de
wetenschappers zei de beroepscode voor externe financiering van onderzoek, opgesteld
door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), niet te kennen
of daar geen gebruik van te maken»?4
Antwoord 2
Het NRC Handelsblad heeft onderzocht in hoeverre onderzoekers bekend zijn met de Verklaring
van wetenschappelijke onafhankelijkheid die door de KNAW in 2005 is opgesteld. Deze
verklaring is bedoeld als een handreiking die onderzoekers en opdrachtgevers desgewenst
samen kunnen ondertekenen. Deze verklaring is niet bindend voorgeschreven. Sinds de
inwerkingtreding van de Nederlandse gedragscode voor wetenschapsbeoefening op 1 januari
2005 moeten alle wetenschapsbeoefenaars die bij een universiteit betrokken zijn de
principes uit deze code in acht nemen. Deze code is meer omvattend dan de verklaring
van de KNAW. Dit kan er de oorzaak van zijn dat de Verklaring van wetenschappelijke
onafhankelijkheid minder bekend is.
Per 1 oktober 2018 is de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit
van kracht. Deze code geldt voor alle onderzoekers van hogescholen, universiteiten,
universitair medische centra, KNAW, NWO en TO2-instituten. Ik merk dat er veel aandacht
is voor deze nieuwe code onder andere via de websites van de betrokken instellingen
en door de brede consultatie die aan het opstellen van de nieuwe code voorafging.
Bovendien is er op 2 oktober 2018 een symposium georganiseerd met de titel «De nieuwe
gedragscode: hoe nu verder?». Dit symposium bracht wetenschappers, beleidsmakers,
bestuurders en andere geïnteresseerden met elkaar in gesprek over wat nieuw is in
de code en hoe deze breed geïmplementeerd kan worden. Ik verwacht dat met deze aandacht
de nieuwe code algemene bekendheid krijgt en in de praktijk wordt toegepast.
Vraag 3
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van onderzoekers gebaat zou zijn bij een
grotere bekendheid van de beroepscode voor externe financiering van de KNAW? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Antwoord 3
Ik vind het vooral belangrijk dat onderzoekers bekend zijn met de nieuwe Nederlandse
gedragscode wetenschappelijke integriteit. Die code geldt ook voor onderzoek dat in
opdracht van derden wordt verricht. Ik constateer dat deze code door de betrokken
partijen (KNAW, NFU, NWO, de TO2-federatie, de Vereniging Hogescholen en de VSNU)
nadrukkelijk onder de aandacht van onderzoekers wordt gebracht wat ten goede komt
aan de bekendheid.
Vraag 4
Wat is uw reactie op de stelling van de hoogleraar scheikunde, de heer Weckhuysen,
dat bij de onderhandelingen over een onderzoekscontract «vooral grote bedrijven beter
onderhandelen en betere advocaten hebben dan de universiteit»?5
Antwoord 4
De nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit formuleert kaders
voor onderzoek dat samen met onderzoekspartners wordt uitgevoerd. Bovendien draagt
de code onderzoekers op om alleen onderzoeksopdrachten aan te nemen die volgens de
normen uit deze code uitgevoerd kunnen worden. Ik verwacht van universiteiten dat
zij hun belangen en de belangen van hun onderzoekers zelf goed weten te beschermen
in onderhandelingen over onderzoekscontracten. En ik acht hen daartoe ook zeer goed
in staat.
Vraag 5
Erkent u dat er een belangenverschil kan optreden bij het opstellen van een onderzoekscontract?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat dit belangenverschil kan leiden tot een situatie
waarin afbreuk wordt gedaan aan de wetenschappelijke waarheidsvinding? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 5
Samenwerking tussen onderzoekers, het bedrijfsleven en/of de overheid draagt bij aan
de kennisontwikkeling in Nederland. Ja, ik erken dat er hierbij verschillen kunnen
zijn in de belangen tussen wetenschappers en opdrachtgevers. De keuze van het onderzoeksobject
en van de onderzoeksvraag kan prima in gezamenlijkheid bepaald worden. Echter, bij
de keuze van de methode, de beoordeling van de data en de weging van alternatieve
verklaringen is de wetenschapper leidend. Deze keuzes zouden niet bepaald moeten worden
door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële
of politieke aard). Ook heeft de wetenschap er belang bij dat onderzoeksgegevens en
onderzoeksdata na afloop van het onderzoek zoveel mogelijk publiek beschikbaar gemaakt
worden. De nieuwe gedragscode erkent dat er uitzonderingen kunnen zijn vanwege de
verantwoordelijkheid jegens een opdrachtgever of de openbare veiligheid. Dat vergt
in dergelijke gevallen een afweging tussen belangen en principes.
De Gedragscode Integriteit Rijk is glashelder als het gaat om de rol van de overheid
als opdrachtgever: de onderzoeker moet in alle veiligheid en onafhankelijkheid zijn/haar
werk kunnen doen en de opdrachtgever dient niet te sturen op de uitkomst van het onderzoek,
ook niet als het onderzoek politiek-maatschappelijk tot een minder gewenste uitkomst
leidt. Datzelfde geldt voor onderzoek dat wordt verricht in opdracht van een private
partij. Een belangrijk element van de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke
integriteit is de zorgplicht van de instellingen om hun onderzoekers in bescherming
nemen tegen beïnvloeding op basis van buiten-wetenschappelijke belangen, argumenten
of voorkeuren. Hiermee is de wetenschappelijke waarheidsvinding voldoende gewaarborgd.
Vraag 6
Wat is uw reactie op de in het artikel geuite kritiek op de onduidelijke verhoudingen
tussen bedrijf en onderzoeker, als gevolg van co-financiering vanuit het bedrijfsleven?6
Antwoord 6
De nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit geldt voor wetenschappelijk
onderzoek in den brede. Dit omvat zowel publiek als privaat gefinancierd en zowel
fundamenteel als toegepast en praktijkgericht onderzoek. Daarmee bestaat er helderheid
over de normen die gelden bij co-financiering.
Vraag 7
Erkent u dat bedrijven via co-financiering veel invloed hebben op de vraagstelling?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ja, bij samenwerking tussen onderzoeker(s) en bedrijfsleven en/of overheid is er vaak
sprake van het gezamenlijk formuleren van de onderzoeksvraag. Zie ook het antwoord
op vraag 5.
Zoals aangegeven heeft dat positieve effecten op de kennisontwikkeling in Nederland.
Daarbij geldt dat er te allen tijde voldoende ruimte voor onderzoekers moet zijn om
eigenstandig onderzoeksvragen te formuleren, zonder invloed van buiten-wetenschappelijke
partijen. Daarom is het essentieel dat de directe financiering van onderzoek aan de
universiteiten via de eerste geldstroom in balans is en blijft met de andere geldstromen
en dat er binnen de tweede geldstroom voldoende ruimte is en blijft voor vrij onderzoek.
Vraag 8
Kunt u garanderen dat bedrijven via co-financiering geen dusdanige invloed kunnen
hebben – bijvoorbeeld door te eisen dat opdrachtgevers het laatste woord hebben –
dat de wetenschappelijke waarheidsvinding van universiteiten (of andere door de overheid
gefinancierde instellingen) in gevaar kan komen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen
dat deze invloed teniet wordt gedaan?
Antwoord 8
Het is aan de opdrachtgever en opdrachtnemer om goede afspraken te maken bij aanvang
van het onderzoek. In de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in
de weging van alternatieve verklaringen moeten onderzoekers zich niet laat leiden
door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële
of politieke aard). De gedragscode biedt daarvoor een goede basis. Van de opdrachtgever
verwacht ik dat deze transparant is waarom hij voor het onderzoek betaalt. Bovendien
wordt van onderzoekers verwacht dat zij open en volledig zijn over de rol van externe
belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers, mogelijke belangenconflicten en relevante
nevenwerkzaamheden. Als er een zweem van beïnvloeding om het onderzoek hangt dan schaadt
dat het vertrouwen in de onderzoeker en onderzoeksresultaten en het imago van de opdrachtgever.
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat het afstoten van fundamenteel onderzoek door bedrijven zoals
Philips en Shell ervoor heeft gezorgd dat veel fundamenteel onderzoek nu door universiteiten
wordt uitgevoerd, vaak via een co-financieringsconstructie met het bedrijfsleven?7
Antwoord 9
Ik kan op dit moment niet bevestigen of universiteiten meer fundamenteel onderzoek
door middel van co-financiering doen met bedrijven omdat bedrijven zelf minder fundamenteel
onderzoek doen. De KNAW komt later dit jaar met een rapport naar aanleiding van een
motie van het lid Paternotte (Kamerstukken II, 2016–2017, 31 288, nr. 600) over de relatie tussen publiek gefinancierd onderzoek en investeringen van bedrijven
in R&D. Een van de vragen daarbij is of bedrijven investeringen in onderzoek en ontwikkeling
in Nederland afbouwen en of daarbij gekeken kan worden naar verschillende typen onderzoek
(fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en pre competitieve ontwikkeling). Een
andere vraag is of er een causaal verband is tussen de hoogte van de investeringen
van bedrijven in onderzoek en ontwikkeling en de omvang van de publieke middelen voor
onderzoek en innovatie.
Vraag 10
Deelt u de mening dat een steenrijk fossiel-bedrijf zoals Shell, dat nog altijd circa
85% van haar R&D-budget aan fossiele technieken uitgeeft, hiermee indirect budget
opslurpt dat beter benut zou kunnen worden voor onderzoek dat bijdraagt aan het aanpakken
van de mede door de fossiele industrie veroorzaakte klimaatverandering?8 Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Het hoort bij de academische vrijheid dat universiteiten zelf bepalen welk onderzoek
ze willen doen in samenwerking met een bedrijf. Het is uiteraard wel belangrijk dat
een instelling haar scope niet beperkt tot die van een bedrijf/opdrachtgever. Verder
heb ik geen waardeoordeel over welk onderzoek universiteiten bepalen te doen in samenwerking
met een bedrijf anders dan dat ik wel verwacht dat het onderzoek plaatsvindt volgens
de normen van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit.
Vraag 11
Wat is uw reactie op de door wiskundedocent Georg Prokert (TU Eindhoven) opgeworpen
vraag «of dit beleid er niet toe leidt dat bedrijven hun eigen research en development
steeds meer door de overheid laten betalen»?9
Antwoord 11
Met «dit beleid» wordt gedoeld op de verplichting dan wel de wens van onderzoekfinanciers
om een externe partner te betrekken bij een subsidieaanvraag voor onderzoek. Hierover
wil ik twee opmerkingen maken. Ten eerste wijst NWO er in het artikel terecht op dat
onderzoekers moeten oppassen om elkaar gek te maken dat er bij elk onderzoek een externe
partij nodig is. Bij vrije beurzen (open competitie) geldt voor NWO dat als het voorstel
goed is en de kwaliteit van de onderzoeker ook, het ook hoog scoort op valorisatie,
of er nu een bedrijf meedoet of niet. Ten tweede moet bij een samenwerking met een
externe partner voorop staan dat het onderzoek wetenschappelijk en/of maatschappelijk
gezien relevant is. Dat is een basisprincipe van de gedragscode. Dat een externe partij
dan meebetaalt aan een onderzoek omdat dat ook voor die partij relevant is, lijkt
me niet meer dan logisch. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 9. De KNAW
komt later dit jaar met een rapport waarbij wordt onderzocht of en in hoeverre banden
tussen publiek gefinancierde wetenschap en bedrijfsleven ertoe leiden dat bedrijven
minder prikkels hebben om zelf te investeren in research and development.
Vraag 12
Wat is uw reactie op de stelling dat de «standaardvoorwaarden voor onderzoekscontracten
van de overheid (Rijksvoorwaarden) bepalingen bevatten die strijdig zijn met de codes
voor wetenschappelijke onafhankelijkheid»?10 Wat is uw inzet om deze tegenstrijdigheid op te heffen?
Antwoord 12
In het NRC-artikel «Overheid breidelt wetenschap» heb ik al aangegeven dat het zeker
niet de bedoeling is om via Rijksvoorwaarden vrije wetenschap in te perken. Daarom
ga ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de schrijfcommissie,
die de nieuwe gedragscode heeft opgesteld, nog eens goed naar de Rijksvoorwaarden
in combinatie met de modelovereenkomst voor (beleidsgericht) onderzoek kijken. Ik
vind het namelijk belangrijk dat opdrachten voor wetenschappelijk onderzoek voldoen
aan de Nederlandse Gedragscode wetenschappelijke integriteit.
Vraag 13
Wat is uw reactie op de bevinding van NRC Handelsblad dat circa 10% van de bevraagde
wetenschappers ongewenste druk van de overheid heeft ervaren op hun onderzoek?11
Antwoord 13
Dat is zeker niet de bedoeling en dit heeft ook aandacht. Niet voor niets is in december
2017 een uitgebreide tekst in de Gedragscode Integriteit Rijk opgenomen die de betrokkenheid
van ambtenaren bij (wetenschappelijk) onderzoek vanuit diverse rollen belicht. Daarbij
is duidelijk aangegeven dat in alle gevallen de onafhankelijkheid van het onderzoek
onomstreden dient te zijn.
Vraag 14
Wat is uw inzet om een einde te maken aan het uitoefenen van ongewenste druk door
zowel het bedrijfsleven, als de overheid?
Antwoord 14
Recent is de Gedragscode Integriteit Rijk op dit punt al aangepast (zie ook de antwoorden
op vraag 5 en 13. Aan die aanpassing is destijds ook bekendheid gegeven. Verder blijft
het een kwestie van voldoende integriteitsbewustzijn. Dit is iets wat continue aandacht
krijgt binnen de rijksoverheid en dat ook vergt. Niet alles is immers in afspraken
en regels te vangen. Het blijft mensenwerk.
Het bedrijfsleven heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.