Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake aanpassen Archiefwet en reactie op motie van het lid Segers c.s. over uitvoering van de aanbevelingen van het rapport van de Erfgoedinspectie over de zaak Cees H.
29 362 Modernisering van de overheid
Nr. 274 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 22 oktober 2018
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
                  opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
                  over de brief van 11 juni 2018 over aanpassen Archiefwet en reactie op motie van het
                  lid Segers c.s. over uitvoering van de aanbevelingen van het rapport van de Erfgoedinspectie
                  over de zaak Cees H. (Kamerstuk 34 362, nr. 21) (Kamerstuk 29 362, nr. 272).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 6 september 2018 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
                  Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 17 oktober zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
                         
                         
                         
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
II
Reactie Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
               
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief waarin
                     het kabinet voorstelt de Archiefwet 1995 te moderniseren. Deze leden onderschrijven
                     het belang en de urgentie ervan, dat digitale overheidsinformatie duurzaam toegankelijk,
                     vindbaar, juist, volledig en betrouwbaar wordt bewaard. Deze leden onderkennen het
                     risico van data- en daarmee geheugenverlies van de overheid. Deze leden onderschrijven
                     het standpunt van het kabinet, dat betrouwbaarheid en openbaarheid van informatie
                     een belangrijk fundament vormen van onze rechtstaat.
                  
De Minister beschrijft tal van stappen in de modernisering van het informatiebeheer
                     van de overheid, waarbij het accent lag op aanpassingen en ondersteuning in de uitvoeringspraktijk,
                     onder andere het archiefinnovatieprogramma Archief20201. De voornoemde leden vragen of de Minister niet alleen kan schetsen welke activiteiten
                     zijn ontplooid, maar ook welke problemen aan het licht zijn gekomen.
                  
De Minister schetst de zogenoemde hotspot-analyse, waarmee gebeurtenissen met bijzondere
                     maatschappelijke effecten door archiefvormers in kaart worden gebracht2. Deze leden menen dat de ramp met de MH17 een te gemakkelijk voorbeeld is, omdat
                     daarvan onmiddellijk duidelijk is dát het een hotspot zou worden. Deze leden vragen
                     wat de archiefvormer te doen staat als een dossier pas jaren later escaleert.
                  
De Minister stelt, dat duidelijkheid over de normen die we hanteren voor e-depots
                     een impuls kan betekenen voor overheden en de markt om dergelijke voorzieningen verder
                     te ontwikkelen en te implementeren3. De leden constateren, dat er in den lande veel initiatieven zijn ten aanzien van
                     e-depotvoorzieningen en dat er flink wordt geëxperimenteerd. Zij vragen of de Minister
                     de mening deelt, dat het aan te bevelen zou zijn, dat er een certificering komt voor
                     dit soort voorzieningen, om een wildgroei van systemen te voorkomen. Voor de leden
                     spreekt het vanzelf, dat de Nederlandse overheid niet de enige is die normen tracht
                     te formuleren voor het opslaan van digitale informatie. Zij vragen of de Minister
                     nader kan uitwerken, welke lessen kunnen worden getrokken uit ervaringen in het buitenland.
                  
De Minister stelt, dat in de praktijk van papieren archieven circa 5 à 10 procent
                     van blijvende waarde is om te worden overgebracht. Bij overbrenging van digitale archieven
                     kan het percentage hoger liggen4. De leden vragen, aan welk percentage gedacht moet worden en vragen voorts, of het
                     percentage een criterium is of een uitkomst.
                  
De Minister stelt het vraagstuk van keten- en netwerkarchivering aan de orde5. Deze leden vrezen, dat zo de oplossing van dit vraagstuk al wordt gevonden, de overheid
                     opnieuw achter de feiten aanloopt door de ontwikkeling van nog nieuwere systemen en
                     programmatuur. Deelt de Minister de mening, dat meer standaardisatie mogelijk een
                     oplossing is: standaarden voor formaten, standaarden voor systemen, standaarden voor
                     e-depotvoorzieningen?
                  
De Minister stelt, dat het voor onbepaalde tijd beheren en toegankelijk houden van
                     informatie voor archiefvormers zelf doorgaans geen kerntaak is.6 De leden menen dat dit niet juist is. Overeenkomstig de Archiefwet zijn decentrale
                     overheden toch zorgdrager voor hun archief en dat blijven zij toch ook na overbrenging,
                     zo vragen deze leden.
                  
Als bezwaar tegen de verkorting van de overbrengingstermijn voert de Minister aan,
                     dat de archiefachterstanden bij de rijksdienst uit de periode 1976–2005 nog niet zijn
                     ingelopen. De Minister verwacht dat er na 2019 nog circa 25 km intensief te bewerken
                     archief zal resteren. Zij vragen op welke termijn de Minister verwacht dat de resterende
                     achterstand zal zijn ingelopen. Deelt de Minister de mening van de leden van deze
                     fractie, dat aanpak van de digitale archivering niet moet wachten op de afronding
                     van de inhaalslag met betrekking tot de papieren archiefbestanddelen? Deze leden vragen
                     wat er gaat gebeuren met de digitale informatie die de overheid nu al minstens vijftien
                     jaar op steeds grotere schaal produceert. Hiervoor geldt in ieder geval niet dat bij
                     het ontstaan al rekening is gehouden met digitale archivering, wat volgens de Minister
                     essentieel is zowel voor verantwoorde archivering als voor het voorkomen van extra
                     kosten. Deelt de Minister de mening van deze leden, dat dit feit deze periode extra
                     kwetsbaar maakt voor verlies van kennis en informatie én voor extra kosten.
                  
Uit rapporten van de Erfgoedinspectie blijkt, dat archiefvormers vaak nog onvoldoende
                     overzicht hebben over alle gegevens die er in hun verschillende systemen en toepassingen
                     in omloop zijn7. Op welke wijze bevordert het kabinet, dat dit overzicht bij archiefvormers groeit,
                     zo vragen de voornoemde leden.
                  
De Minister geeft aan, dat een aandachtspunt is dat in de uitvoeringspraktijk een
                     combinatie lijkt te ontstaan van archivering die is gebonden aan het werkproces (dossiers)
                     en archivering per informatievorm (bijvoorbeeld documenten, databestanden, websites,
                     e-mail). Hiermee wordt beoogd om meer grip te krijgen op de toenemende diversiteit
                     aan digitale verschijningsvormen en dragers van informatie, wat de reconstrueerbaarheid
                     van het overheidshandelen op zowel korte als lange termijn ten goede komt8. Deelt de Minister de mening, dat het niet alleen gaat om reconstructie van het handelen
                     maar ook om de reconstructie van de beleidsvorming, zo vragen deze leden.
                  
De leden vragen, hoe de voorliggende brief zich verhoudt tot het initiatiefvoorstel
                     Wet open overheid (Woo)9, dat bij de Eerste Kamer in behandeling is. Deze leden vragen wat de stand van zaken
                     is in het gesprek van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met
                     de initiatiefnemers van de Woo.
                  
Mede in verband met de Woo benadrukken deze leden, dat het digitaal beschikbaar zijn
                     en het transparant zijn van informatie twee verschillende zaken zijn. De Minister
                     gebruikt deze termen door elkaar, alsof het hetzelfde is. Naarmate de informatieberg
                     exponentieel groeit, wordt naar de mening van deze leden het werken aan échte transparantie
                     (context, duiding) steeds belangrijker. Zij vragen de Minister daarop alsnog in te
                     gaan. Deze leden vragen de Minister in dit verband aandacht te besteden aan het programma
                     Transparante en Open Provincie van Zuid-Holland10. Heeft de Minister vergelijkbare voornemens als het gaat om het beleid van de rijksoverheid,
                     zo vragen deze leden.
                  
De leden hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen van de Minister
                     om de overbrengingstermijn terug te brengen naar tien jaar, maar zijn van mening dat
                     dit wel met de nodige zorg en waarborgen moet worden geregeld. In dit verband vragen
                     deze leden aandacht voor de beheerskosten. Bij de verkorting van de overbrengingstermijn
                     bespaart de zorgdrager – de overbrengende partij – op beheerskosten, maar wentelt
                     die beheerskosten af op de archiefdiensten – de ontvangende partij. Zij vragen of
                     de Minister de mening deelt, dat daarover deugdelijke afspraken moeten worden gemaakt,
                     niet alleen door het Rijk, maar ook door de decentrale overheden.
                  
De leden onderkennen, dat het overbrengen van archieven in goede, geordende en toegankelijke
                     staat een vereiste is bij de verkorting van de overbrengingstermijn. Bij analoge archieven
                     komt het nog te vaak voor, dat er gebrekkige inventarissen worden meegeleverd. Bij
                     digital born archieven is het eveneens van groot belang, dat ook voldaan wordt aan
                     dit vereiste van goede, geordende en toegankelijke staat, wat onder meer betekent
                     overbrenging met de juiste metadata. Zij vragen of de Minister onderkent dat dit vereiste
                     zowel voor analoge als voor digitale archieven geldt.
                  
De Minister stelt, dat Nederland zich met een overbrengingstermijn van tien jaar bevindt
                     in een kleine groep van andere landen waar dit wettelijk is verankerd. Kan de Minister
                     schetsen, wat de ervaringen van deze landen zijn met de korte overbrengingstermijn
                     voor digitale archieven, zo vragen deze leden. Welke overgangsmaatregelen hebben deze
                     landen genomen bij het invoeren van een korte overbrengingstermijn?
                  
In dit verband vragen deze ook naar de invloed van de Europese Algemene Verordening
                     Gegevensbescherming (AVG) in relatie tot de Archiefwet en de Wet open overheid. Onderkent
                     de Minister, dat het van kracht worden van de AVG de archiefdiensten voor grote problemen
                     stelt? Wanneer de archiefdiensten geconfronteerd worden met de overbrenging van nog
                     jongere archieven en deze moeten gaan screenen op de aanwezigheid van bijzondere persoonsgegevens,
                     dan zal dat doorgaans leiden tot een grote verzwaring van de werkzaamheden van die
                     diensten.
                  
De leden van de fracties van D66 en GroenLinks constateren dat de Minister schrijft
                     dat de archiefachterstanden uit de periode 1976–2005 per 31 december 2019 hadden moeten
                     zijn weggewerkt, maar dat er dan nog circa 25 km intensief te bewerken fysiek archief
                     zal resteren. Zij vragen waardoor deze vertraging is ontstaan? Rond welke jaartallen
                     ligt het zwaartepunt van deze achterstand? Wat is de omvang van de achterstand voor
                     het digitale deel van het archief over deze jaren, zo vragen deze leden.
                  
De aan het woord zijnde leden lazen ook dat er nog zo weinig digitale dossiers zijn
                     overgebracht dat de inhaaleffecten daarvoor niet te berekenen zijn: er is simpelweg
                     te weinig praktijkvorming en onvoldoende overzicht over welke gegevens waar berusten.
                     Zij vragen of de Minister in dat kader kan aangeven hoe digitale gegevens van 1998
                     en eerder nu overgebracht worden en duurzaam toegankelijk gemaakt/gehouden worden.
                     Hoe verhoudt deze hoeveelheid data zich tot de op dit moment jaarlijks ontstane hoeveelheden
                     gegevens? Tevens vragen zij waarin de huidige «praktijk» precies tekort schiet om
                     grootschaliger overbrenging te doen. Welke kosten zijn «uitgespaard» door niet tijdig
                     te investeren in archiveringssystemen? Hoeveel meerkosten ontstaan er door nu met
                     terugwerkende kracht gegevens te moeten hervinden, zo vragen de voornoemde leden.
                  
Vindt de Minister het met de leden van deze fracties onbegrijpelijk dat er, gegeven
                     de opmerking dat er onvoldoende overzicht is over alle gegevens die er in verschillende
                     systemen en toepassingen in omloop zijn, bij de bouw van die systemen niet rekening
                     is gehouden met wettelijke archiefverplichtingen? Zij vragen tevens of hij heeft kunnen
                     achterhalen waarom dit bij verschillende bestuursorganen over het hoofd is gezien.
                     Kan de Minister zich vinden in de conclusie van de impactanalyse dat het kennisniveau
                     ten aanzien van de informatiehuishouding en ICT bij de overheid beter moet? Wat gaat
                     hij, naast zijn goede voornemens inclusief het herijken van de Archiefwet op een digitaal
                     tijdperk, doen om zeker te stellen dat dergelijke situaties in de toekomst niet meer
                     voorkomen? Eveneens vragen zij hoe de Minister voorkomt dat vanwege het gebrek aan
                     overzicht er gegevens voor toekomstige geschiedschrijvers en beleidsmakers verloren
                     gaan.
                  
De leden van de genoemde fracties kunnen begrip opbrengen voor het uitgangspunt dat
                     bij de vervroeging van de overbrengingstermijn een overgangstermijn gehanteerd wordt
                     om aanpassingen gelijk te doen oplopen met (vervangings)investeringen in de bedrijfsvoering
                     of achterliggende ICT. Zij zouden dan wel graag van de Minister een overzicht ontvangen
                     van wanneer die (vervangings)investeringen zijn voorgenomen bij verschillende onderdelen
                     van de rijksoverheid en decentrale overheden om zicht te hebben op de infasering van
                     die vervroegde overbrengingstermijn.
                  
II Reactie Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
               
Allereerst dank ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
                  voor hun reacties en vragen naar aanleiding van de brief over de aanpassing van de
                  Archiefwet, die ik mede namens mijn ambtscollega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
                  (BZK) aan uw Kamer heb doen toekomen. Ik beschouw deze aanpassing naast de in de brief
                  genoemde praktijkgerichte programma’s en onderzoeken als van groot belang voor een
                  betrouwbaar geheugen van de overheid dat de rechtstaat dient en de aanspraken die
                  burgers en bedrijven daarop mogen maken, en tevens bronnen zeker stelt voor historisch
                  onderzoek. Het is goed om te constateren dat deze notie in de gestelde vragen terugkomt.
                  Evenals de brief beweegt een aantal vragen zich niet alleen op mijn beleidsterrein,
                  maar ook op dat van mijn ambtscollega van BZK die een coördinerende taak heeft met
                  betrekking tot de informatiehuishouding van het Rijk en het openbaar bestuur. Deze
                  beantwoording stuur ik u dan ook mede namens mijn ambtscollega van BZK.
               
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief waarin
                        het kabinet voorstelt de Archiefwet 1995 te moderniseren. Deze leden onderschrijven
                        het belang en de urgentie ervan, dat digitale overheidsinformatie duurzaam toegankelijk,
                        vindbaar, juist, volledig en betrouwbaar wordt bewaard. Deze leden onderkennen het
                        risico van data- en daarmee geheugenverlies van de overheid. Deze leden onderschrijven
                        het standpunt van het kabinet, dat betrouwbaarheid en openbaarheid van informatie
                        een belangrijk fundament vormen van onze rechtstaat.
De Minister beschrijft tal van stappen in de modernisering van het informatiebeheer
                        van de overheid, waarbij het accent lag op aanpassingen en ondersteuning in de uitvoeringspraktijk,
                        onder andere het archiefinnovatieprogramma Archief202011. De voornoemde leden vragen of de Minister niet alleen kan schetsen welke activiteiten
                        zijn ontplooid, maar ook welke problemen aan het licht zijn gekomen.
In het eindverslag van het programma Archief2020 zijn alle resultaten van het programma
                     en de aandachtspunten voor de toekomst opgenomen. De volledige oogst van dit programma
                     is te vinden op https://archief2020.nl/downloads/eindverslag-archief-2020-over-2013-2016. Als een van de belangrijkste bevindingen, in positieve zin geformuleerd, kwam uit
                     het programma naar voren het belang van het ontwikkelen en delen van kennis op het
                     gebied van duurzaam informatiebeheer en de aansluiting tussen kennis en praktijk.
                  
De Minister schetst de zogenoemde hotspot-analyse, waarmee gebeurtenissen met bijzondere
                        maatschappelijke effecten door archiefvormers in kaart worden gebracht12. Deze leden menen dat de ramp met de MH17 een te gemakkelijk voorbeeld is, omdat
                        daarvan onmiddellijk duidelijk is dát het een hotspot zou worden. Deze leden vragen
                        wat de archiefvormer te doen staat als een dossier pas jaren later escaleert.
Mocht op enig moment blijken dat een onderwerp of dossier alsnog een hotspot is of
                     als zodanig uitgroeit, dan kan, mits de informatie bij archiefvormers in goede en
                     toegankelijke staat verkeert, de informatie alsnog permanent bewaard worden. Het Nationaal
                     Archief adviseert om de één tot drie jaar een hotspotlijst op te stellen. De bedoeling
                     is juist om in te spelen op de actualiteit.
                  
De Minister stelt, dat duidelijkheid over de normen die we hanteren voor e-depots
                        een impuls kan betekenen voor overheden en de markt om dergelijke voorzieningen verder
                        te ontwikkelen en te implementeren13. De leden constateren, dat er in den lande veel initiatieven zijn ten aanzien van
                        e-depotvoorzieningen en dat er flink wordt geëxperimenteerd. Zij vragen of de Minister
                        de mening deelt, dat het aan te bevelen zou zijn, dat er een certificering komt voor
                        dit soort voorzieningen, om een wildgroei van systemen te voorkomen.
Wat betreft de vragen over certificering kan ik hier op dit moment het volgende over
                     zeggen. In de afgelopen jaren hebben verschillende overheden functionerende e-depotvoorzieningen
                     ingericht. Zo beschikt het Nationaal Archief al geruime tijd over een dergelijke voorziening,
                     die ook aan de Regionaal Historische Centra (RHC’s) beschikbaar is gesteld. Dit geldt
                     ook voor grote gemeenten zoals Amsterdam en Rotterdam. De VNG ondersteunt haar leden
                     door het beschikbaar stellen van functionele beschrijvingen en een modelbestek voor
                     aanbesteding en zij heeft zich uitgesproken voor ondersteuning bij certificering van
                     e-depotvoorzieningen. Van een wildgroei is op dit moment nog geen sprake, hoewel er
                     zeker sprake is van een zekere diversiteit van voorzieningen. Ik vind het nu nog te
                     vroeg om mij voor certificering uit te spreken. Wel wil ik met betrokken partijen
                     de wenselijkheid en haalbaarheid van certificering van e-depotvoorzieningen bespreken.
                  
Voor de leden spreekt het vanzelf, dat de Nederlandse overheid niet de enige is die
                        normen tracht te formuleren voor het opslaan van digitale informatie. Zij vragen of
                        de Minister nader kan uitwerken, welke lessen kunnen worden getrokken uit ervaringen
                        in het buitenland.
Bij de ontwikkeling van het e-depot is sinds geruime tijd sprake van intensieve internationale
                     kennisuitwisseling. Ook over normstelling wordt door Nederlandse professionals in
                     internationaal verband kennis uitgewisseld, bijvoorbeeld door deelname aan werkgroepen
                     van de Internationale Standaardisatie Organisatie en vakgerichte conferenties zoals
                     die van de International Council of Archivists en het Digital Lifecycle Management
                     (DLM) Forum.
                  
Voorts wordt voor het normeren van e-depots zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de
                     resultaten van nationale initiatieven («best practices»), waarbij deze gekoppeld worden
                     aan bestaande, bij voorkeur op internationale standaarden gebaseerde normenkaders
                     en certificeringsinstrumenten, zoals bijvoorbeeld genoemd op de wegwijzer certificering
                     (www.wegwijzercertificering.nl) van het Netwerk Digitaal Erfgoed.
                  
De Minister stelt, dat in de praktijk van papieren archieven circa 5 à 10 procent
                        van blijvende waarde is om te worden overgebracht. Bij overbrenging van digitale archieven
                        kan het percentage hoger liggen14. De leden vragen, aan welk percentage gedacht moet worden en vragen voorts, of het
                        percentage een criterium is of een uitkomst.
Het genoemde percentage in relatie tot papieren archief is in de eerste plaats een
                     praktijkgegeven, dat van geval tot geval kan verschillen naar gelang de waardering
                     en de selectie, de inhoud, het belang en de betekenis van de archieven. Dit blijkt
                     al uit de ruime marge. Dat dit percentage bij digitaal archiefmateriaal hoger kan
                     liggen, is dan ook alleen een verwachting, die nog niet kan worden getoetst aan de
                     praktijk. In geen geval is er sprake van een criterium.
                  
De Minister stelt het vraagstuk van keten- en netwerkarchivering aan de orde15. Deze leden vrezen, dat zo de oplossing van dit vraagstuk al wordt gevonden, de overheid
                        opnieuw achter de feiten aanloopt door de ontwikkeling van nog nieuwere systemen en
                        programmatuur. Deelt de Minister de mening, dat meer standaardisatie mogelijk een
                        oplossing is: standaarden voor formaten, standaarden voor systemen, standaarden voor
                        e-depotvoorzieningen?
Ten aanzien van ketenarchivering ben ik het met de leden eens, dat standaardisatie
                     hierin een bijdrage kan leveren. Het bevordert de interoperabiliteit van IT-systemen
                     en voor zover toegepaste standaarden open en beschreven zijn, maakt dit het duurzaam
                     beheer van informatie mogelijk. Voor veel voorkomende bestandsformaten zoals PDF en
                     tekstbestanden zijn dergelijke open en beschreven standaarden op de Pas-Toe-Leg-Uit-lijst
                     van het Forum Standaardisatie opgenomen. De mogelijkheid om open standaarden waar
                     nodig te verplichten maakt reeds onderdeel uit van het wetsvoorstel Wet Digitale Overheid.
                     Naast deze technische aanpak van het vraagstuk zijn echter ook bestuurlijke samenwerking
                     en afspraken van belang om expliciet aandacht te geven aan archiveringsaspecten, zoals
                     het geval is bij de Omgevingswet.
                  
De Minister stelt, dat het voor onbepaalde tijd beheren en toegankelijk houden van
                        informatie voor archiefvormers zelf doorgaans geen kerntaak is.16 De leden menen dat dit niet juist is. Overeenkomstig de Archiefwet zijn decentrale
                        overheden toch zorgdrager voor hun archief en dat blijven zij toch ook na overbrenging,
                        zo vragen deze leden.
De leden merken terecht op, dat de decentrale overheden na het overbrengen van hun
                     archieven zorgdrager blijven en als zodanig bestuurlijk verantwoordelijk. In de dagelijkse
                     bedrijfsvoering staan echter doorgaans het primaire doel en gebruik van informatie
                     voorop, niet de archiveringsprocessen. Bovendien wordt de informatie op een andere
                     plek in de organisatie gecreëerd dan het archief, waar de kennis, expertise en ruimte
                     aanwezig zijn om overgebrachte informatie voor 10, 20 of 100 jaar of langer toegankelijk
                     te houden. Een van de mogelijke oplossingen om deze kloof in het digitale tijdperk
                     te dichten is het archiveren zoveel mogelijk onderdeel te maken van de kantoorautomatisering
                     en de verschillende toepassingen.
                  
Als bezwaar tegen de verkorting van de overbrengingstermijn voert de Minister aan,
                        dat de archiefachterstanden bij de rijksdienst uit de periode 1976–2005 nog niet zijn
                        ingelopen. De Minister verwacht dat er na 2019 nog circa 25 km intensief te bewerken
                        archief zal resteren. Zij vragen op welke termijn de Minister verwacht dat de resterende
                        achterstand zal zijn ingelopen.
Wat betreft de gevraagde termijn is, zoals vermeld in de brief van de Minister van
                     BZK van 28 juni 2017 (Kamerstuk 29 362, nr. 264) het opstellen van een nieuwe realistische planning noodzakelijk gebleken. Op basis
                     van de huidige inzichten van de ketenpartners gezamenlijk is er na 2019 nog vier tot
                     vijf jaar nodig om de achterstanden, die Doc-Direkt bewerkt, in te lopen. Overigens
                     vormt dit niet een bezwaar tegen het verkorten van de overbrengingstermijn, maar wel
                     tegen een eventuele invoering hiervan met terugwerkende kracht, zoals ook gesteld
                     in de brief.
                  
Deelt de Minister de mening van de leden van deze fractie, dat aanpak van de digitale
                        archivering niet moet wachten op de afronding van de inhaalslag met betrekking tot
                        de papieren archiefbestanddelen?
Deze leden vragen wat er gaat gebeuren met de digitale informatie die de overheid
                        nu al minstens vijftien jaar op steeds grotere schaal produceert. Hiervoor geldt in
                        ieder geval niet dat bij het ontstaan al rekening is gehouden met digitale archivering,
                        wat volgens de Minister essentieel is zowel voor verantwoorde archivering als voor
                        het voorkomen van extra kosten. Deelt de Minister de mening van deze leden, dat dit
                        feit deze periode extra kwetsbaar maakt voor verlies van kennis en informatie én voor
                        extra kosten.
Ik ben het met de leden eens dat de digitale aanpak niet moet wachten op de afronding
                     van de papieren inhaalslag. De departementen zijn dan ook al sinds langere tijd aan
                     de slag om maatregelen op dit terrein te treffen.17 De observatie dat het invoeren van de digitalisering ons extra kwetsbaar maakt voor
                     informatieverlies en onnodige kosten met zich mee kan brengen deel ik met de leden.
                     Dit is dan ook een belangrijke motivering achter de brief en de daarin geschetste
                     voornemens en maatregelen.
                  
Uit rapporten van de Erfgoedinspectie blijkt, dat archiefvormers vaak nog onvoldoende
                        overzicht hebben over alle gegevens die er in hun verschillende systemen en toepassingen
                        in omloop zijn18. Op welke wijze bevordert het kabinet, dat dit overzicht bij archiefvormers groeit,
                        zo vragen de voornoemde leden.
De leden vragen naar de wijze waarop het kabinet het genoemde overzicht bij archiefvormers
                     bevordert. In dit verband wijs ik erop, dat rapporten van de Erfgoedinspectie er ook
                     aan bijdragen dat archiefvormers zelf werk maken van verbeteringen. Daarnaast bestaat
                     een gezamenlijk programma Rijk aan Informatie (RaI), waarbinnen de verschillende departementen
                     samenwerken. Juist dit programma bevordert de kwaliteit, samenhang en overzichtelijkheid
                     van het informatiebeheer bij de departementen. Zo ontwikkelt RaI strategieën voor
                     archivering van websites en van email, in aanvulling op het bewaren van bijvoorbeeld
                     online gepubliceerde rapporten in documentmanagementsystemen. Verder zijn voor archiefvormers
                     handreikingen beschikbaar, zoals het toetsingskader informatie van de centrale overheid
                     van de Erfgoedinspectie, de Baseline Informatiehuishouding rijksoverheid van BZK en
                     DUTO (kwaliteitseisen voor en doorlichting van systemen op duurzame toegankelijkheid)
                     van het Nationaal Archief.
                  
De Minister geeft aan, dat een aandachtspunt is dat in de uitvoeringspraktijk een
                        combinatie lijkt te ontstaan van archivering die is gebonden aan het werkproces (dossiers)
                        en archivering per informatievorm (bijvoorbeeld documenten, databestanden, websites,
                        e-mail). Hiermee wordt beoogd om meer grip te krijgen op de toenemende diversiteit
                        aan digitale verschijningsvormen en dragers van informatie, wat de reconstrueerbaarheid
                        van het overheidshandelen op zowel korte als lange termijn ten goede komt19. Deelt de Minister de mening, dat het niet alleen gaat om reconstructie van het handelen
                        maar ook om de reconstructie van de beleidsvorming, zo vragen deze leden.
De leden vragen naar de betekenis van het kunnen reconstrueren. Het reconstrueren
                     van het overheidshandelen op hoofdlijnen is als selectiedoelstelling al geformuleerd
                     bij de behandeling van het wetsvoorstel van de Archiefwet 1995 en uitgewerkt bij wijziging
                     van het Archiefbesluit per 201320 en deze is als zodanig nog steeds van kracht. Het handelen wordt hier gebruikt als
                     een algemeen dekkende term die de beleidsvorming niet uitsluit, maar ook niet tot
                     doel maakt. Bij de uiteindelijke selectiebeslissing over te bewaren overheidsarchief
                     kan de beleidsvorming hier dus deel van uitmaken, evenals de uitvoering.
                  
De leden vragen, hoe de voorliggende brief zich verhoudt tot het initiatiefvoorstel
                        Wet open overheid (Woo)21, dat bij de Eerste Kamer in behandeling is. Deze leden vragen wat de stand van zaken
                        is in het gesprek van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met
                        de initiatiefnemers van de Woo.
Zoals aangekondigd in het regeerakkoord voert het kabinet overleg met de initiatiefnemers
                     van de Woo om te onderzoeken hoe de verruiming van openheid gestalte kan krijgen zonder
                     hoge kosten voor de organisatie en uitvoering. Uw Kamer zal daarover naar verwachting
                     later dit jaar worden geïnformeerd.
                  
Mede in verband met de Woo benadrukken deze leden, dat het digitaal beschikbaar zijn
                        en het transparant zijn van informatie twee verschillende zaken zijn. De Minister
                        gebruikt deze termen door elkaar, alsof het hetzelfde is. Naarmate de informatieberg
                        exponentieel groeit, wordt naar de mening van deze leden het werken aan échte transparantie
                        (context, duiding) steeds belangrijker. Zij vragen de Minister daarop alsnog in te
                        gaan.
Deze leden vragen de Minister in dit verband aandacht te besteden aan het programma
                        Transparante en Open Provincie van Zuid-Holland22. Heeft de Minister vergelijkbare voornemens als het gaat om het beleid van de rijksoverheid,
                        zo vragen deze leden.
De notie van de leden deel ik, dat de begrippen beschikbaarheid en transparantie van
                     informatie niet samenvallen. Dit geldt zeker in een digitale omgeving, waarin informatie
                     besloten kan liggen in grote databestanden die zonder kennis of instrumenten niet
                     gemakkelijk toegankelijk of te duiden zijn. In mijn brief heb ik naast het onderstrepen
                     van het belang van betrouwbaarheid en openbaarheid van informatie als basis van de
                     Archiefwet het begrip transparantie als de eigenschap aangeduid die de overheid kenmerkt
                     in de wijze waarop zij handelt en communiceert met burgers en ondernemers. Het begrip
                     van de Open Overheid is hier van toepassing en transparantie komt hier overeen met
                     de door de leden genoemde context en duiding. Een goede, geordende en toegankelijke
                     staat van de informatie, zoals de Archiefwet dit voorschrijft, is voor deze transparantie
                     in mijn ogen een belangrijke basisvoorwaarde. Nu de digitalisering de archieffunctie
                     voor grote uitdagingen plaatst, heb ik naast mijn inspanningen voor de Archiefwet
                     het initiatief genomen om middels het Nationaal Archief ruimte te bieden aan het Kennisnetwerk
                     Informatie en Archief, dat openstaat voor instellingen, professionals en belangstellenden
                     (https://www.nationaalarchief.nl/archiveren/kennisbank/kennisnetwerk-inf…). Van haar kant spant mijn ambtscollega van BZK zich in voor een open, transparante
                     overheid middels het Open Overheidsbeleid, waar ook het beleid van Open Data deel
                     van uitmaakt, en voor intensieve samenwerking met publieke organisaties en ervaringsdeskundigen
                     in het Leer- en Expertisepunt Open Overheid (https://www.open-overheid.nl/). Het is goed om te zien dat de andere overheden ook zelf initiatieven ontplooien
                     op het gebied van open overheid en een voorbeeld zoals aangehaald door de leden juich
                     ik dan ook van harte toe. Overigens wijs ik erop, dat het juist tot de toegevoegde
                     waarde en specialistische kennis van de archiefinstelling behoort om bij de naar haar
                     overgebrachte, permanent te bewaren archieven context en duiding te kunnen verschaffen.
                  
De leden hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen van de Minister
                        om de overbrengingstermijn terug te brengen naar tien jaar, maar zijn van mening dat
                        dit wel met de nodige zorg en waarborgen moet worden geregeld. In dit verband vragen
                        deze leden aandacht voor de beheerskosten. Bij de verkorting van de overbrengingstermijn
                        bespaart de zorgdrager – de overbrengende partij – op beheerskosten, maar wentelt
                        die beheerskosten af op de archiefdiensten – de ontvangende partij. Zij vragen of
                        de Minister de mening deelt, dat daarover deugdelijke afspraken moeten worden gemaakt,
                        niet alleen door het Rijk, maar ook door de decentrale overheden.
Ik deel de mening van de leden dat er bij het terugbrengen van de overbrengingstermijn
                     met betrekking tot beheer geen sprake mag zijn van het afwentelen van kosten. Tegelijkertijd
                     biedt de archiefwettelijke regelgeving enkele waarborgen die in dit verband goed zijn
                     om op te merken. Ten eerste dient de archiefvormer (de zorgdrager) er zelf voor te
                     zorgen dat de archieven zich bevinden in goede, geordende en toegankelijke staat.
                     Deze staat is de basis om permanent te bewaren archiefmateriaal aan te bieden aan
                     de beheerder van de archiefbewaarplaats, doorgaans de archivaris. Voorts dient de
                     archiefvormer te zorgen voor een vastgestelde selectielijst, waarin is vastgelegd
                     welke archiefbescheiden in aanmerking komen voor bewaring en welke voor vernietiging.
                     Is aan deze voorwaarden niet voldaan, dan kan er (nog) geen sprake zijn van overbrenging.
                     Dit voorkomt ook, dat aan de zijde van de archiefdienst onnodig (extra) kosten moeten
                     worden gemaakt om de zaken op orde te krijgen. Voorts zijn de inspanningen en kosten
                     die archiefvormers maken naar hun aard niet alle dezelfde als de kosten van de archiefdienst.
                     In het eerste geval gaat het vooral om het actieve informatie- en documentbeheer en
                     het voldoen aan de regelgeving die hierop betrekking heeft, zoals wat betreft persoonsgegevens
                     en veiligheid. In het andere geval zijn er specifieke kosten voor duurzaam beheer,
                     advisering, ontsluiting en het ter beschikking stellen van archiefinformatie aan derden
                     en belangstellenden. Voor zover er aan de zijde van de archiefdiensten eventueel extra
                     kosten zouden worden veroorzaakt als gevolg van het overbrengen van «jonger» archiefmateriaal
                     bij het verkorten van de overbrengingstermijn, laat ik nog onderzoek verrichten, zoals
                     ook aangekondigd in mijn brief. Overigens wijs ik erop dat bij de decentrale overheden
                     de overbrengende en ontvangende partij in beginsel dezelfde zijn, dit in tegenstelling
                     tot het Rijk.
                  
De leden onderkennen, dat het overbrengen van archieven in goede, geordende en toegankelijke
                        staat een vereiste is bij de verkorting van de overbrengingstermijn. Bij analoge archieven
                        komt het nog te vaak voor, dat er gebrekkige inventarissen worden meegeleverd. Bij
                        digital born archieven is het eveneens van groot belang, dat ook voldaan wordt aan
                        dit vereiste van goede, geordende en toegankelijke staat, wat onder meer betekent
                        overbrenging met de juiste metadata. Zij vragen of de Minister onderkent dat dit vereiste
                        zowel voor analoge als voor digitale archieven geldt.
De leden vragen of een goede, geordende en toegankelijke staat zowel voor analoge
                     als voor digitale archieven geldt. Dit is inderdaad voor alle verschijningsvormen
                     van archief belangrijk.
                  
De Minister stelt, dat Nederland zich met een overbrengingstermijn van tien jaar bevindt
                        in een kleine groep van andere landen waar dit wettelijk is verankerd. Kan de Minister
                        schetsen, wat de ervaringen van deze landen zijn met de korte overbrengingstermijn
                        voor digitale archieven, zo vragen deze leden. Welke overgangsmaatregelen hebben deze
                        landen genomen bij het invoeren van een korte overbrengingstermijn?
Gevraagd naar de ervaringen van deze landen met de korte overbrengingstermijn en eventuele
                     overgangsmaatregelen, kan ik hier op basis van de beschikbare informatie het volgende
                     over zeggen. In Estland is de standaard overbrengingstermijn in de Archiefwet van
                     2011 gehalveerd van 20 naar 10 jaar. Deze termijn geldt voor blijvend te bewaren informatie
                     die na januari 2012 is gecreëerd. Omdat de eerste 10 jaar na inwerkingtreding nog
                     niet zijn verstreken, is in Estland beperkt ervaring opgedaan. Meestal betreft dit
                     een beëindiging of reorganisatie van taken. Volgens het Nationaal Archief in Estland
                     brengt digitale overbrenging nog veel maatwerk met zich mee. Het Nationaal Archief
                     van Estland stelt handreikingen op en begeleidt overheidsorganisaties. In Noorwegen
                     is de overbrengingstermijn 25 tot 30 jaar voor zowel papieren als digitaal archief,
                     maar van digitale archiefblokken moeten overheidsorganisaties elke 5 jaar een kopie
                     overbrengen naar een archiefbewaarplaats. Op dit moment werkt men er aan een nieuw,
                     flexibel regime. Uitgangspunt wordt dat blijvend te bewaren digitale informatie wordt
                     overgebracht, zodra overheidsorganisaties er zelf geen gebruik meer van maken. Dit
                     kan binnen 10 jaar zijn, maar ook veel later. Op de tussentijdse overbrenging van
                     kopieën beraadt men zich nog. Een hulpmiddel bij overbrenging is de zogenoemde NOARK-standaard;
                     hierin staan functionele en technische eisen waaraan recordmanagementsystemen van
                     overheidsorganisaties moeten voldoen. Van IJsland was ten tijde van deze beantwoording
                     geen nadere informatie ontvangen.
                  
In dit verband vragen deze ook naar de invloed van de Europese Algemene Verordening
                        Gegevensbescherming (AVG) in relatie tot de Archiefwet en de Wet open overheid. Onderkent
                        de Minister, dat het van kracht worden van de AVG de archiefdiensten voor grote problemen
                        stelt? Wanneer de archiefdiensten geconfronteerd worden met de overbrenging van nog
                        jongere archieven en deze moeten gaan screenen op de aanwezigheid van bijzondere persoonsgegevens,
                        dan zal dat doorgaans leiden tot een grote verzwaring van de werkzaamheden van die
                        diensten.
De leden vragen naar de gevolgen van de AVG voor de archiefdiensten, in het bijzonder
                     bij overbrenging van jonger archief. Het is zonder meer een feit, dat het van kracht
                     worden van de AVG de archiefdiensten noopt om de consequenties hiervan te bezien in
                     het licht van hun taak en werkzaamheden. Ik constateer met vreugde dat de sector dit
                     zeer serieus oppakt en hier intensief mee bezig is. Het is, denk ik, nog te vroeg
                     om nu al te stellen dat het overbrengen van jonger archief in de toekomst op grond
                     van de AVG zal leiden tot een taakverzwaring voor de archiefdiensten. Komende jaren
                     zal door zowel archiefvormers als archiefdiensten ervaring worden opgedaan om met
                     deze regelgeving te werken. Wel heb ik in mijn brief aangekondigd onderzoek te zullen
                     verrichten naar eventuele meerkosten op het bredere terrein van de openbaarheid bij
                     een vervroegen van de overbrengingstermijn.
                  
De leden van de fracties van D66 en GroenLinks constateren dat de Minister schrijft
                        dat de archiefachterstanden uit de periode 1976–2005 per 31 december 2019 hadden moeten
                        zijn weggewerkt, maar dat er dan nog circa 25 km intensief te bewerken fysiek archief
                        zal resteren. Zij vragen waardoor deze vertraging is ontstaan? Rond welke jaartallen
                        ligt het zwaartepunt van deze achterstand?
De leden vragen naar het wegwerken van de papieren archiefachterstanden uit 1976–2005.
                     Zoals vermeld in de brief van de Minister van BZK van 28 juni 2017 (Kamerstuk 29 362, nr. 264) is de ingecalculeerde bewerkingssnelheid nooit gerealiseerd. De Erfgoedinspectie
                     identificeert in haar rapportage als belangrijkste oorzaak van de discrepantie tussen
                     de oorspronkelijke planning en de feitelijke voortgang, dat de planning bij aanvang
                     niet 100% realistisch was.23 Dit komt vooral door de grote complexiteit van de archieven, die meer gefragmenteerd
                     blijken dan eerder is geschat. De archiefbestanden zijn voorts niet op jaartal gevormd.
                     Wel is sprake van een begin- en einddatum van archiefbestanden die binnen de periode
                     1976–2005 vallen. Van registratie van omvang in meters naar jaartallen is echter geen
                     sprake, waardoor het zwaartepunt van de achterstand in jaartallen niet is vast te
                     stellen.
                  
Wat is de omvang van de achterstand voor het digitale deel van het archief over deze
                        jaren, zo vragen deze leden.
Het lijkt voorbarig om nu reeds te spreken van digitale achterstanden naar analogie
                     van de papieren bewerkingsachterstanden bij het Rijk en dit over genoemde periode.
                     De departementen zijn sedert het jaar 2003 de een na de ander overgegaan op volledig
                     digitaal werken. Met het invoeren van digitaal werken zijn zij, zoals ik hiervoor
                     meldde, tevens aan de slag gegaan om maatregelen te treffen op het terrein van digitaal
                     informatiebeheer. Voorts geldt voor deze archiefinformatie de wettelijke overbrengingstermijn
                     van 20 jaar. Dit betekent dat er tot begin van het derde decennium van deze eeuw geen
                     sprake is van «achterstanden» in de overbrenging van digitaal archief. Inmiddels zijn
                     documentmanagementsystemen van departementen aangesloten op het e-depot van het Nationaal
                     Archief of loopt de voorbereiding hiervan. Voor wat betreft de informatie buiten deze
                     systemen, zoals op persoonlijke netwerkschijven, in mailboxen en samenwerkingsruimten,
                     is nader onderzoek nodig naar de gewenste manier van digitaal archiveren.
                  
De aan het woord zijnde leden lazen ook dat er nog zo weinig digitale dossiers zijn
                        overgebracht dat de inhaaleffecten daarvoor niet te berekenen zijn: er is simpelweg
                        te weinig praktijkvorming en onvoldoende overzicht over welke gegevens waar berusten.
                        Zij vragen of de Minister in dat kader kan aangeven hoe digitale gegevens van 1998
                        en eerder nu overgebracht worden en duurzaam toegankelijk gemaakt/gehouden worden.
Hoe verhoudt deze hoeveelheid data zich tot de op dit moment jaarlijks ontstane hoeveelheden
                        gegevens?
Tevens vragen zij waarin de huidige «praktijk» precies tekort schiet om grootschaliger
                        overbrenging te doen. Welke kosten zijn «uitgespaard» door niet tijdig te investeren
                        in archiveringssystemen? Hoeveel meerkosten ontstaan er door nu met terugwerkende
                        kracht gegevens te moeten hervinden, zo vragen de voornoemde leden.
De leden vragen naar het overbrengen van digitale dossiers van 1998 en eerder, de
                     verhouding van data tussen toen en nu en de huidige praktijk. De procedure voor het
                     overbrengen van digitale archiefinformatie van 1998 en eerder verschilt niet wezenlijk
                     van de procedure voor papieren archieven, zij het dat er inderdaad nog relatief weinig
                     digitale overdracht van materiaal uit die periode heeft plaatsgevonden. Bij archieven
                     uit de periode van 1998 en eerder, die met de huidige overbrengingstermijn van 20
                     jaar worden overgebracht, is echter in hoofdzaak sprake van papieren archief. Logischerwijs
                     is van voor 1998 nog nauwelijks digital-born archief beschikbaar. Inmiddels is wel
                     enige ervaring opgebouwd met vervroegde overbrenging van digitaal archief. Daaruit
                     blijkt dat oudere bronsystemen niet zijn ingericht op export van informatie. Dat moet
                     apart gemaakt worden, hetgeen een tijdrovende klus is. Alle informatie uit die systemen
                     die wel al beschikken over een zogeheten exporttool kan wel eenvoudiger naar het e-depot
                     worden overgebracht. Tot op heden zijn bij het Rijk digitale archieven overgebracht
                     van het Archief Deltacommissaris (I&M), periode 2010–2014, het Archief 400 jaar vriendschappelijke
                     betrekkingen VS – Nederland (BuZa), periode 2017, Jaarverslagen Nederlandsche Bank,
                     periode 1814–2004 (gedigitaliseerd) en het Archief Stichting Pensioen- en Verzekeringskamer,
                     periode 1923–2005 (gedigitaliseerd). Gegeven de sedert de eeuwwisseling op gang gekomen
                     digitalisering is aan te nemen dat het inmiddels gaat om een aanzienlijke grotere
                     hoeveelheid aan data. Te verwachten is dan ook dat op basis van de huidige overbrengingstermijn
                     het aanbod van zogeheten digital born archieven aanzienlijk zal toenemen. In die zin
                     is dit een natuurlijke overgang van papieren naar digital born archief. Hieraan gekoppeld
                     is door archiefvormers bij het Rijk de afgelopen periode terdege geïnvesteerd in (documentmanagement)systemen
                     om hier goed mee om te gaan. Goede archivering vergt echter meer dan dat, waaronder
                     voldoende metadatering van informatie. Bovendien bevindt veel mogelijk archiefwaardige
                     informatie zich buiten deze systemen, zoals in mailboxen, databestanden en specifieke
                     applicaties. Voortschrijdende ICT, nieuwe technieken en werkwijzen zullen eraan moeten
                     bijdragen om deze informatie goed te kunnen beheren. De beoogde aanpassing van de
                     Archiefwet ondersteunt de transitie door onder meer terminologie en uitleg beter toe
                     te snijden op de digitale praktijk en door de overbrengingstermijn naar voren te halen.
                     Overigens is er bij invoering van het verkorten van de overbrengingstermijn geen sprake
                     van terugwerkende kracht, zoals ik hiervoor ook aangaf.
                  
Vindt de Minister het met de leden van deze fracties onbegrijpelijk dat er, gegeven
                        de opmerking dat er onvoldoende overzicht is over alle gegevens die er in verschillende
                        systemen en toepassingen in omloop zijn, bij de bouw van die systemen niet rekening
                        is gehouden met wettelijke archiefverplichtingen?
Zij vragen tevens of hij heeft kunnen achterhalen waarom dit bij verschillende bestuursorganen
                        over het hoofd is gezien.
Op de vraag van voornoemde fracties over het rekening houden met archiefwettelijke
                     verplichtingen bij de bouw van systemen merk ik op, dat het bij informatiebeheer behalve
                     om overzicht en aandacht ook gaat om het doel waarvoor systemen primair geschikt en
                     beschikbaar zijn, de tijd en bedrijfseconomische termijnen waarbinnen deze gebruikt
                     worden, naast kennis van welke informatie zich ook buiten deze systemen beweegt, zoals
                     in mailboxen, op centrale schijven en op websites. Belangrijke voorwaarde voor het
                     kunnen archiveren is in het bijzonder het voldoende en liefst direct bij creatie in
                     het automatiseringsproces metadateren van informatie, zodat er voldoende vastgelegde
                     kenmerken zijn. Bij deze kenmerken valt te denken aan de openbaarheid of beperkingen
                     hieraan, belangen van privacy en veiligheid en bewaar- of vernietigingstermijnen van
                     informatie. Binnen het Rijksprogramma Rijk aan Informatie onderzoek ik samen met mijn
                     ambtscollega van BZK op welke manier archivering «by design» zou kunnen plaatsvinden.
                  
Kan de Minister zich vinden in de conclusie van de impactanalyse dat het kennisniveau
                        ten aanzien van de informatiehuishouding en ICT bij de overheid beter moet? Wat gaat
                        hij, naast zijn goede voornemens inclusief het herijken van de Archiefwet op een digitaal
                        tijdperk, doen om zeker te stellen dat dergelijke situaties in de toekomst niet meer
                        voorkomen?
Op de vraag van de leden naar of en hoe het beter moet kan ik het volgende zeggen.
                     Het belang van het ontwikkelen en delen van kennis op het gebied van ICT en de informatiehuishouding
                     wordt bij de overheid alleszins erkend. Met het programma Rijk aan Informatie en de
                     in de brief en deze beantwoording genoemde praktijkgerichte programma’s en acties
                     stuur ik hierop, samen met mijn ambtscollega van BZK. Het belang van de duurzaamheid
                     en de openbaarheid van informatie is tevens onderwerp van overleg dat wij intensief
                     voeren met vertegenwoordigers van de andere overheden.
                  
Eveneens vragen zij hoe de Minister voorkomt dat vanwege het gebrek aan overzicht
                        er gegevens voor toekomstige geschiedschrijvers en beleidsmakers verloren gaan.
Gevraagd naar mijn inzet voor behoud van overzicht en gegevens voor de toekomst, kan
                     ik zeggen dat ik mij van harte en naar overtuiging inzet om, zover mijn verantwoordelijkheid
                     reikt, ervoor te zorgen dat de tijd waarin wij leven en leefden goed gedocumenteerd
                     achterblijft als bron voor toekomstig onderzoek en geschiedschrijving.
                  
De leden van de genoemde fracties kunnen begrip opbrengen voor het uitgangspunt dat
                        bij de vervroeging van de overbrengingstermijn een overgangstermijn gehanteerd wordt
                        om aanpassingen gelijk te doen oplopen met (vervangings)investeringen in de bedrijfsvoering
                        of achterliggende ICT. Zij zouden dan wel graag van de Minister een overzicht ontvangen
                        van wanneer die (vervangings)investeringen zijn voorgenomen bij verschillende onderdelen
                        van de rijksoverheid en decentrale overheden om zicht te hebben op de infasering van
                        die vervroegde overbrengingstermijn.
De leden vragen om een overzicht van (vervangings)investeringen die zijn voorgenomen
                     bij verschillende onderdelen van de rijksoverheid en decentrale overheden. Een centraal
                     overzicht van vervangingsinvesteringen wordt niet bijgehouden. Besluitvorming over
                     het moment van vervanging en de wijze van vervanging is onderhevig aan zeer organisatie-specifieke,
                     financiële, contractuele en inhoudelijke overwegingen. De afzonderlijke organisaties
                     zijn zelf verantwoordelijk voor besluitvorming met betrekking tot hun investeringen
                     in onderhavige ICT-systemen.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier