Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake de onderwerpen die geen betrekking hebben op de geannoteerde agenda Informele Landbouwraad 23 - 25 september 2018
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1128
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 oktober 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 13 september 2018 over de geannoteerde agenda van de informele Landbouw-
en Visserijraad van 23 tot 25 september 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1124).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 september 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 16 oktober 2018 zijn de vragen, die
geen betrekking hebben op de onderwerpen die geagendeerd stonden op de Informele Landbouwraad
van 23 tot 25 september 2018, evenals de beantwoording van de vragen over de Afrikaanse
varkenspest, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Konings
Met deze brief beantwoord ik de vragen gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg van
17 september jl. die geen betrekking hebben op de onderwerpen die geagendeerd stonden
op de Informele Landbouwraad van 23 tot 25 september jl. De beantwoording van de vragen
over de op de Raad geagendeerde onderwerpen, evenals de beantwoording van de vragen
over de Afrikaanse Varkenspest heeft u ontvangen op 19 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1125). Daarnaast voldoe ik met deze brief aan de toezegging die ik gedaan heb tijdens
het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad op 9 oktober jl. over hormoonverstorende
stoffen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Uit de terugkoppeling van de Raadswerkgroepen blijkt dat de besprekingen vooral van
technische aard zijn en dat voor de inbreng van Nederland een parlementair voorbehoud
geldt. Kan de Minister aangeven wanneer de Kamer aan zet is voordat de technische
uitwerkingen geaccordeerd worden? De leden van de VVD-fractie zijn namelijk bezorgd
dat juist de technische uitwerkingen tot (administratieve) lasten kunnen leiden en
ook merken zij graag op dat de technische uitwerking wel moet uitgaan van een goede
landbouwpraktijk. Op welke manier wordt geborgd dat de goede landbouwpraktijk onderdeel
is van de technische uitwerking?
De inzet van Nederland in Brussel is er steeds op gericht administratieve lasten zo
laag mogelijk te houden en bij de technische uitwerking terdege rekening te houden
met de landbouwpraktijk. Wij vinden daarbij veel lidstaten aan onze zijde.
De technische bespreking in Raadswerkgroepen van voorstellen van de Europese Commissie
zijn niet besluitvormend van karakter maar voorbereidend van aard ten behoeve van
de besluitvorming in de Raad van Landbouwministers. Besluiten die de Raad, als uitvloeisel
van de meer technische voorbereidende besprekingen neemt, zijn onderwerp van de beraadslagingen
die ik met de Kamer deel voorafgaand aan de Raden.
Uiteindelijk zal ook in de nationale implementatie gestreefd moeten worden naar lage
administratieve lasten. Die implementatie zal uiteraard met uw Kamer worden gedeeld.
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de inzet van de Minister inzake de EU-richtlijn
Oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen (COM (2018) 173) erop
is gericht zwakkere partijen in de keten te beschermen. Wat is op dit moment het krachtenveld
met betrekking tot het discussiepunt over het toepassingsgebied voor bedrijven? Heeft
Nederland veel medestanders hierin of staat zij alleen?
Veel lidstaten pleiten voor uitbreiding van het toepassingsgebied naar alle bedrijven.
Met een aantal andere lidstaten, inclusief het voorzitterschap, steunt Nederland het
Commissievoorstel om het toepassingsgebied voor bedrijven te beperken tot leveranciers
die midden- of kleinbedrijf zijn en afnemers die dat niet zijn, en de richtlijn zo
te richten op de bescherming van zwakkere partijen in de keten die vanwege hun onderhandelingspositie
vaak geen klacht indienen of civielrechtelijke rechtszaak aanspannen uit angst om
een bestaande handelsrelatie met een sterke partij in gevaar te brengen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor de GMO-wijzigingsverordening in de maanden juli en september verschillende bijeenkomsten zijn geweest waar
gesproken is over de artikelen die in de wijzigingsverordening zijn opgenomen, zowel
met betrekking tot wijziging van de huidige GMO-verordening als wat betreft de verordeningen
over beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voor landbouwproducten
en wijn. Kan de Minister aangeven welke richting dit opgaat?
Alle artikelen van de GMO-wijzigingsverordening zijn nu een keer besproken in de Raadswerkgroep.
Over het algemeen hebben de lidstaten niet veel bezwaren tegen de voorgestelde wijzigingen
aan de GMO-verordening. De wijzigingen aan de verordening over beschermde oorsprongsbenamingen
en geografische aanduidingen voor landbouwproducten leiden tot meer discussie. Daarbij
dient te worden opgemerkt dat diverse lidstaten aanvullende wijzigingsvoorstellen
hebben gedaan voor met name de GMO-verordening. Het betreft zeer uiteenlopende voorstellen.
Hoe de discussie verder zal worden gevoerd, hangt af van het Oostenrijks voorzitterschap.
Dat lijkt vaart te willen maken met de voortgang, maar uit de besprekingen van de
andere verordeningen is wel duidelijk geworden dat er een aantal thema’s is dat nadere
verdieping behoeft. Veel lidstaten hebben bijvoorbeeld zorgen over de overgang van
de sectorale steunregelingen van de GMO-verordening naar de verordening Strategische
GLB-plannen.
De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voor de toezegging dat de totstandkoming
van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) besproken wordt met relevante partijen. De
Minister geeft aan dat in de geannoteerde agenda voor de novemberraad meer details
te vinden zijn over de planning en de betrokkenheid van de stakeholders. Kan de Minister
aangeven wanneer er voor het eerst over de NSP’s gesproken wordt in Europees verband?
De leden van de VVD-fractie hechten aan een behandeling van een concept-NSP voordat
deze in Europa besproken wordt.
Het voorstel van de Europese Commissie over de verordening Strategische GLB-plannen
is sinds het uitbrengen daarvan op 1 juni jl. onderwerp van bespreking in de betreffende
Raadswerkgroep, het Speciaal Landbouwcomité en, op strategisch niveau, de Landbouw-
en Visserijraad. Voor het Nederlandse NSP geldt dat u tijdig zult worden geïnformeerd
over de inhoud daarvan, alvorens dit wordt ingediend bij de Europese Commissie. Vanzelfsprekend
zullen er tijdens het opstellen van het NSP informele contacten zijn met de Europese
Commissie om te sonderen of het conceptplan voldoet aan de Europese regelgeving en
om begrip te wekken voor de Nederlandse invulling. Over de inhoud van het strategisch
plan van Nederland zal pas formeel met de Europese Commissie worden gesproken nadat
Nederland dat plan heeft ingediend. Het moment daarvan valt uiteraard na het bereiken
van een politiek akkoord over de GLB-verordeningen, maar in ieder geval niet eerder
dan december 2019. Het is vanwege de Europese verkiezingen onduidelijk wanneer er
een politiek akkoord wordt bereikt. Het is goed mogelijk dat dat niet voor 2020 het
geval is.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister aan te geven welke elementen uit het
onderzoek «Perspectieven om het ELFPO te vereenvoudigen en regeldruk te verminderen»
zij meeneemt naar de besprekingen over het GLB. Kan de Minister aangeven welke onderzoeken
hebben plaatsgevonden naar de vereenvoudiging van de middelen in pijler 1? Kan zij
deze onderzoeken met de Kamer delen? Zo nee, waarom heeft er geen inventarisatie plaatsgevonden
op welke wijze de vereenvoudiging kan plaatsvinden? Deze zelfde vragen stellen deze
leden over de vermindering van de administratieve lasten.
Bovengenoemd rapport adviseert om de systematiek van de GLB-regelgeving zoveel mogelijk
aan te laten sluiten op die van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO),
omdat de laatste systematiek aanmerkelijk eenvoudiger is voor boer en overheid. Het
nieuwe «delivery model» dat de Europese Commissie voor het GLB voorstelt, sluit daar
in potentie goed op aan, mits hierop het principe van «trusted management» wordt toegepast.
Daarom zet Nederland erop in om de talrijke machtigingen in de GLB-voorstellen voor
de Europese Commissie om via gedelegeerde handelingen extra eisen toe te voegen, te
schrappen. Daarnaast is Nederland voorstander van het «Single Information, Single
Audit» (SISA-)principe en zet ik erop in dat dat principe in het nieuwe GLB goed doorgevoerd
wordt.
Voor de eerste pijler heb ik het onderzoek «Effecten nieuw GLB op inkomens, kosten
en administratieve lasten; Gevolgen van aanpassing directe betalingen en invoering
vergroeningseisen» laten uitvoeren. Dit is op 28 september 2017 aan uw Kamer gestuurd
(Kamerstuk 28 625, nr. 250). De uitkomsten van dit rapport gaven geen aanleiding om nader onderzoek bij de WUR
uit te zetten naar verdere vereenvoudiging en vermindering van administratieve lasten.
In de lopende onderhandelingen blijft Nederland aandringen op het verlagen van de
administratieve lasten en meer ruimte voor vereenvoudiging van de GLB-voorstellen.
Ook bij de invulling van het Nationaal Strategisch GLB-Plan zal Nederland inzetten
in op vereenvoudiging.
In het verslag is te lezen dat verschillende lidstaten kritisch zijn op de GLB-voorstellen
en met name als het om de vereenvoudiging gaat. De leden van de VVD-fractie krijgen
de indruk dat de voorstellen op hoofdlijnen worden ingevuld met voornamelijk de doelen
en dat de nadere uitwerking aan de lidstaten gelaten wordt. De leden van de VVD-fractie
onderschrijven dit van harte, maar zijn bezorgd dat Nederland bij de uitwerking het
vereenvoudigen en het verlagen van de administratieve lasten uit het oog verliest.
Uit het verslag blijkt dat dit gevoel gedeeld wordt. Kan de Minister aangeven op welke
manier zij zowel op Europees niveau als op landelijk niveau wil borgen dat een daadwerkelijke
vereenvoudiging gaat plaatsvinden en een verlaging van de administratieve lasten?
Het is de inzet van het kabinet om gedetailleerde regelgeving zo veel als mogelijk
te schrappen en een grote mate van vrijheid voor de lidstaten in de keuze van maatregelen
te bewerkstelligen. Dit geldt in elk geval voor de systematiek van monitoring en controles.
Daarmee kiest het kabinet voor een werkelijke versterking van de subsidiariteit, vereenvoudiging
en vermindering van de regeldruk. Wat betreft vereenvoudiging betekent dit bijvoorbeeld
dat Nederland voorstellen doet voor minder gedetailleerde EU-voorschriften met het
doel de administratieve lasten voor boeren en uitvoeringslasten voor overheden zo
laag mogelijk te houden.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de lijn van de Minister waarbij ze de uitbreiding
van gewassen voor de ecologische aandachtsgebieden in regelgeving omzet. Kan de Minister
aangeven of de uitbreiding alleen de genoemde gewassen betreft of zijn er meerdere
gewassen die toegevoegd kunnen worden aan de lijst? Zo ja, waarom zijn deze niet meegenomen
in de richting die is aangegeven?
De uitbreiding betreft inderdaad alleen deze gewassen. Artikel 46 lid 2 van Verordening
(EU) 1307/2013 bepaalt welke gewassen lidstaten mogen meetellen als ecologisch aandachtsgebied.
Aan deze lijst zijn met de Omnibusverordening de drie genoemde gewassen (Miscanthus,
Silphium perfoliatum, braak met drachtplanten) toegevoegd. Deze gewassen stel ik,
zoals gemeld, vanaf 1 januari 2019 open voor de vergroening in Nederland. Voorts kunnen
lidstaten, als daar aanleiding voor is, de lijst met toegestane vanggewassen en stikstofbindende
gewassen uitbreiden. De toelating van zonnebloemen in mengsels van vanggewassen vanaf
1 januari 2019, waar ik ook melding van heb gemaakt in de kamerbrief van 13 september
jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1124) is daarvan een voorbeeld.
Uit de geannoteerde agenda lijkt enige verbazing op te maken over de beperkte effecten
van de vergroeningsmaatregelen. De VVD-fractie is altijd kritisch geweest over de
inzet van de vergroeningsmaatregelen voor de Nederlandse boeren. Met de hoogste landbouwgrondprijzen
van Europa is het logisch dat boeren kiezen voor een productie-gerelateerde invulling
van de vergroening aangezien de vergroeningsmaatregelen die niet productie-gerelateerd
zijn over het algemeen weinig opbrengen waarmee de rekeningen van rente en aflossing
en/of de pacht betaald kan worden. Deze leden lezen dat de Minister inzet op een ambitieuzer
vergroeningsprogramma. Op welke manier gaat de Minister borgen dat het programma zowel
economisch als vergroeningstechnisch haalbaar is? Op welke manier gaat zij borgen
dat ook andere partijen in de keten bijdragen aan de vergroeningsambities van de Minister?
Is zij bereid om deze ambitie te koppelen aan de betaalbaarheid en de kosten hiervan
niet een op een aan de boer of tuinder toe te rekenen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in eerdere brieven aan de Kamer is geschreven, is het mijn inzet om er aan
bij te dragen dat de kosten van een duurzame bedrijfsvoering, zoals bijvoorbeeld met
vergroeningsmaatregelen wordt nagestreefd, in de prijs van producten worden verdisconteerd.
Het toekomstige GLB zou moeten bijdragen aan de versterking van de positie van de
boer in de keten door ruimte en helderheid te bieden voor horizontale samenwerking
(tussen producenten) en verticale samenwerking (in de keten). Keteninitiatieven die
gericht zijn op een eerlijke verdeling van marges en op duurzame productie moeten
worden gestimuleerd. Zolang maatschappelijke diensten niet in de markt beloond worden,
kan een gerichte beloning vanuit het GLB aan de orde zijn.
Naast de zorgelijke ontwikkeling van de AVP is er ook een constatering van het West
Nijlvirus in Duitsland. Hoe kijkt de Minister tegen deze besmetting aan? Gaat zij
in vervolg op de AVP ook dit punt agenderen? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen
heeft Nederland getroffen in deze? Zijn de natuurbeheerders (zowel beheerder terreinen
als de jagers) actief geïnformeerd over deze besmetting? Zijn de dierenartsen en de
beroepsgroep actief geïnformeerd over deze besmetting? Zo nee, waarom niet? Kunt u
een toelichting geven wat op dit moment de aanpak van de tijgermug is, aangezien deze
als belangrijke overbrenger van het virus wordt aangemerkt?
Het West Nile virus (WNV) is een zogenaamde vectorziekte en wordt overgebracht door
steekmuggen en niet door contact met besmette dieren. Het WNV circuleert in wilde
vogels, met name kraaiachtigen zijn gevoelig en kunnen er aan sterven. Ook paarden
kunnen worden geïnfecteerd. Een jaarlijkse vaccinatie kan paarden beschermen. Ook
mensen kunnen ziek worden van dit virus en kunnen er in ernstige gevallen aan overlijden.
Het WNV is al heel lang aanwezig in Zuid-Europese landen. De incidentie van ziektegevallen
is in deze landen de laatste jaren toegenomen. De afgelopen jaren hebben we in West-Europa
een opmars gezien van het aan WNV verwante Usutu virus (ook een vectorziekte). Dit
laatste virus zorgt voor sterfte onder vogels, met name merels. Het is in die zin
geen verassing dat het WNV nu in Duitsland is aangetroffen. Zorgelijk is dit zeker.
Het WNV is immers zoönotisch, in tegenstelling tot het Usutu virus.
We hebben in Nederland programma’s om de aanwezigheid van het WNV te ontdekken. Het
Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) onderzoekt dood gevonden wilde en gehouden vogels
op het WNV indien het ziektebeeld daar aanleiding toe geeft. En het Erasmus Medisch
Centrum monitort in opdracht van het Ministerie van VWS levende wilde vogels op WNV.
Er zijn dit jaar nog geen positieve monsters in Nederland gevonden.
Alles overwegende heb ik nog geen aanvullende acties ondernomen, zoals het actief
informeren van beroepsgroepen. Het RIVM evalueert de situatie en als er aanleiding
voor is, zal ik in overleg met VWS deze winter bezien of een aanpassing van bovengenoemde
programma’s nodig is.
In het verslag van de vorige Raad lezen de leden van de VVD-fractie dat één van de
prioriteiten van het Oostenrijks Voorzitterschap het vastleggen van de vangstmogelijkheden
voor 2019 is. Zal de Kamer dit najaar worden geïnformeerd over deze vangstmogelijkheden,
tezamen met een schets van de betekenis van deze vangstmogelijkheden voor de Nederlandse
visserijsector?
Zodra de voorstellen van de Europese Commissie voor de vangstmogelijkheden voor 2019
worden gepubliceerd, zal ik uw Kamer hiervan op de hoogte stellen en daarbij mijn
inzet aangeven.
Kan de Minister rondom dit onderwerp ook meer informatie verschaffen over de Nederlandse
inzet voor de pulsvisserij? Welke stappen zijn op dit moment gezet, wanneer zal de
Kamer uitgebreid worden geïnformeerd over de werkzaamheden van de heer Cees Veerman
en wanneer verwacht de Minister uitsluitsel in de discussie die op dit moment gevoerd
wordt?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de recent aan uw Kamer verzonden
Voortgangsrapportage implementatie Gemeenschappelijk Visserijbeleid (brief van 3 oktober
jl., Kamerstuk 32 201, nr. 91). Ik volg alle denkbare routes om te komen tot een voor Nederland aanvaardbaar compromis.
Uit het verslag maken de leden van de VVD-fractie op dat Polen aandacht heeft gevraagd
voor de extreme droogte. Uit het verslag is niet op te maken wat de inbreng of reactie
van Nederland is geweest op dit punt. Kan de Minister aangeven wat de inbreng van
Nederland is geweest? Kan de Minister aangeven welke stappen er gezet zijn om in het
nieuwe GLB meer ruimte te bieden aan lidstaten om bij uitzonderlijke (weers)omstandigheden
meer beleidsruimte te hebben voor tijdelijke maatregelen? Als dit nog onvoldoende
aan de orde is geweest, is de Minister dan bereid om dat bij de eerstvolgende gesprekken
in te brengen?
Nederland heeft aangegeven dat ook ons land te maken had met een lange periode van
droogte. Nederland heeft tevens aangegeven dat er EU-breed geïnvesteerd zal moeten
worden in goede risicobeheerssystemen en beter waterbeheer. Immers, klimaatverandering
dwingt boeren om te gaan met sterk schommelende neerslagpatronen.
Laat ik voorop stellen dat ik het primair van belang vind dat het GLB bijdraagt aan
de weerbaarheid van landbouwbedrijven tegen uitzonderlijke omstandigheden, zeker ook
in het licht van klimaatverandering. Ik denk dan bijvoorbeeld aan risicobeheer door
middel van verzekeringen en onderlinge fondsen, maar ook aan (kennis over) gewassen
en teeltwijzen die beter gedijen onder nieuwe klimatologische omstandigheden. Vervolgens
is het van belang dat als het toch nodig is, snel tijdelijke maatregelen getroffen
kunnen worden. Het zou de snelheid helpen als Lidstaten daar zelf meer ruimte voor
zouden krijgen. Dat past ook bij het streven naar meer subsidiariteit, dat Nederland
steunt. Ik zal dan ook voor dergelijke ruimte pleiten, met als voorwaarde dat geborgd
wordt dat Lidstaten hier op een vergelijkbare manier mee omgaan om aantasting van
het gelijke speelveld in Europa te voorkomen.
Met betrekking tot de extreme droogte en de uitzonderlijk hoge temperaturen die volgden
op een zeer natte lente hebben boeren en tuinders het zwaar voor de kiezen gehad en
merken zij de gevolgen nog steeds, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Kan
de Minister een uitgebreide toelichting geven of de afgekondigde maatregelen voldoende
zijn of dat het wenselijk is nog enige versoepeling in regels te hanteren? Deze leden
hechten eraan om de wijze hoe er met de tijdelijke versoepeling van regels (uitrijdperiode
mest, vergroeningsmaatregelen enzovoorts) is omgegaan te evalueren. Is de Minister
bereid een chronologisch overzicht op te stellen van de momenten waarop de eerste
signalen van uitzonderlijke weersomstandigheden bekend waren (al begin van het groeiseizoen),
de overleggen met de sector en de overleggen met Brussel? De trage besluitvorming
heeft geleid tot veel ergernis en het niet kunnen zetten van de juiste stappen in
een goede landbouwpraktijk. Het is belangrijk om aan de hand van een evaluatie voor
een volgend jaar en een volgende GLB-periode meer flexibiliteit in te ruimen.
Het neerslagtekort begon zich in de maanden mei en juni op te bouwen. Vanaf begin
juli, toen de weersvoorspellingen aanhoudend droog weer in het voorzicht stelden,
werd duidelijk dat 2018 een bijzonder jaar voor de boeren en tuinders zou worden.
Vanaf dat moment heeft LNV hierover regelmatig overleg gehad met sectororganisaties
van de land- en tuinbouw. Vanaf 10 juli is LNV betrokken bij het landelijke waterverdelingsoverleg
in de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling en het Management Team Watertekorten
onder de coördinatie van de DG Rijkswaterstaat. In overleg met de sector en met de
Europese Commissie zijn voorgenomen maatregelen verkend, waarover ik de Kamer in mijn
brief van 7 augustus heb geïnformeerd (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 150). Ik heb daarna besloten tot een concreet maatregelenpakket, dat ik in mijn Kamerbrief
van 23 augustus bekend heb gemaakt (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 151). Ik begrijp dat boeren en tuinders in hun omstandigheden nog snellere besluitvorming
wensten. Tegelijk heb ik de verantwoordelijkheid dat besluiten zorgvuldig genomen
worden en aan alle wettelijke vereisten voldoen. De besluiten waren tijdig om de boeren
en tuinders in staat te stellen te handelen conform een goede landbouwpraktijk. Waar
nodig, omdat de besluitvorming in Europa te lang op zich zou laten wachten, heb ik
gehandeld om de boeren wel op tijd duidelijkheid te verschaffen. Dit betreft mijn
besluit om ondernemers de mogelijkheid te bieden relatief eenvoudig een beroep op
overmacht te kunnen doen voor de GLB-vergroeningsmaatregelen.
Tot op heden (24-9-2018) zijn er 21 verklaringen t.b.v. een overbruggingskrediet-aanvraag bij een bank aangevraagd bij RVO.nl en er zijn 15 overmachtsmeldingen
voor de vergroeningsmaatregelen gedaan. Het is op dit moment, nu een aantal maatregelen
nog van kracht is en de boeren nog op het veld aan het werk zijn, te vroeg om al definitieve
conclusies te trekken over wat gebeurd en gedaan is. Later dit jaar zal ik met sectororganisaties
terugkijken op dit bijzondere teeltseizoen 2018.
Al langere tijd maken de leden van de VVD-fractie zich grote zorgen over de (winter)sterfte
van honingbijen in Nederland en daarbuiten, ofwel de achteruitgang van de bestuivers.
De honingbij is onmisbaar voor de bestuiving van gewassen voor onze voedselproductie,
maar ook voor de biodiversiteit in de natuur. Belangrijk dus dat de oorzaak van de
bijensterfte wordt aangepakt. Deze leden zijn kritisch op de Nederlandse positie ten
aanzien van het betreffende EU-voorstel (COM (2018) 395). De Minister steunt namelijk
de Nationale bijenstrategie en voor een aantal maatregelen heeft zij ook een financiële
bijdrage toegezegd. De aanpak van de varroamijt als grootste gevaar voor de honingbij
wereldwijd en de kennis die in bijvoorbeeld het programma van bijenexpert Bart Jan
Fernhout uiteen is gezet maakt geen onderdeel uit van de Nationale bijenstrategie.
Kan de Minister toelichten waarom het programma en de bevindingen van Bart Jan Fernhout
niet zijn meegenomen in de Nationale Bijenstrategie? Deelt de Minister de mening dat
de varroamijt een van de gevaarlijkste vijand is van de honingbij en dat de bestrijding
hiervan prioriteit heeft? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van de ontwikkeling van de Nationale Bijenstrategie in 2017 is door medewerkers
van mijn departement gesproken met de initiatiefnemers van de aanpak van Arista Bee
Research. Daarbij is aangegeven dat Arista Bee Research zich met haar initiatief kon
aansluiten op (het netwerk van) de Nationale Bijenstrategie. Hieraan heeft Arista
Bee Research op dat moment geen gevolg gegeven. In februari jl. heb ik u de Nationale
Bijenstrategie aangeboden (Kamerstuk 33 576, nr. 122). Kort daarna is Arista Bee Research meer actief betrokken geraakt bij de Nationale
Bijenstrategie en heeft zij zich recent (20 september jl.) tijdens de jaarlijkse bijeenkomst
met de partners van de bijenstrategie aangesloten met haar initiatief gericht op varroa-resistente
honingbijen. De verdere ontwikkeling van dit initiatief wordt mede daardoor nu ook
gevolgd via de uitvoering van de Nationale Bijenstrategie.
Ik onderschrijf dat de varroamijt een van de belangrijkste factoren is van (winter)sterfte
onder honingbijen en dat bestrijding hiervan nog steeds belangrijk is. Uit onderzoek
blijkt dat bijenvolken beter overleven als de infectie met de varroamijt laag is.
Imkers kunnen met goede bestrijding de varroa onder controle houden. Na een aantal
jaar (2005–2012) met hoge wintersterfte (meer dan 20%) komen honingbijen in Nederland
de winters weer beter door. Sinds 2015 ligt de sterfte rond de 15%, wat volgens onderzoekers
en imkers een redelijk normaal niveau is. Naast ziekten en plagen van honingbijen,
zoals de varroamijt, zijn volgens wetenschappers ook factoren als gebrek aan voedselplanten
voor bijen, imkerpraktijken en (gewasbeschermings)middelen van invloed op het overleven
van honingbijen gedurende de winterperiode.
De leden van de VVD-fractie zijn kritisch over de Verordening Europees Fonds voor
Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) en zijn daarom blij dat ook de Minister een aantal
kritische opmerkingen heeft geplaatst ten opzichte van dit voorstel (COM (2018) 390).
Met betrekking tot de subsidieverlening delen deze leden de mening dat de nadruk veel
meer op innovatie en duurzaamheid moet liggen. Onnodige en verstorende subsidies moeten
zo veel mogelijk worden tegengegaan. Verwacht de Minister dat zij ondersteuning krijgt
van andere lidstaten in dit oordeel? Zeker met het oog op het innovatieve karakter
van de Nederlandse visserijsector zou Nederland hier een voortrekkersrol moeten spelen.
Is de Minister hiertoe bereid?
Ik ben met de VVD-fractie van mening dat subsidies die verleend worden innovatie en
duurzaamheid moeten bevorderen en dat onnodige en verstorende subsidies moeten worden
tegengegaan. Het uitgangspunt dat dergelijke subsidies moeten worden tegengegaan,
wordt breed gedragen, al geeft elke lidstaat daar een eigen invulling aan. Gelukkig
is er een aantal lidstaten dat de Nederlandse inzet op innovatie en verduurzaming
ondersteunt. Ik zal er alles aan doen om met deze lidstaten te bewerkstelligen dat
hier meer nadruk op komt te liggen.
De leden van de VVD-fractie zijn zeer kritisch over het EU-voorstel voor de herziening
van de controleverordening visserij (COM (2018) 368). Zoals de Minister reeds opmerkt,
zijn de uitvoeringslasten van deze verordening zeer hoog. Wat deze leden betreft zal
Nederland dit voorstel zeer kritisch beoordelen en het debat hierover met de andere
lidstaten niet schuwen. Kan de Minister toezeggen dat zij dit zal doen? Kan de Minister
daarnaast aangeven dat zij zich zal inzetten om de uitvoeringslasten te verlagen,
de voorgestelde datum van inwerkingtreding uit te stellen, en het voor Nederland behouden
van belangrijke uitzonderingen waarbij correcte weging en registratie van aangelande
vis moet worden gewaarborgd? Kan de Minister daarnaast een overzicht geven van de
huidige uitzonderingsregels waarvan Nederland gebruik maakt? De Minister geeft aan
dat met betrekking tot de nieuwe regels omtrent aanlanding vissersdorpen als Urk in
de problemen kunnen komen, tezamen met een groot ander gedeelte van de sector. Deelt
de Minister de mening dat dit zeer ongewenst is? Kan de Minister toelichten in hoeverre
de voorgestelde maatregelen invloed hebben op vissersdorpen als Urk en wat de risico’s
zijn voor het ondernemerschap van de vissers daar? Daarnaast hebben de leden van de
VVD-fractie grote vraagtekens bij het toekennen van punten aan niet levende vissersvaartuigen
en de bijbehorende kapitein. Deze leden zijn blij dat de Minister deze zorgen deelt
en verzoekt haar hierbij de samenwerking met andere lidstaten te zoeken, zodat er
meer eenduidigheid op dit punt in het voorstel kan worden aangebracht. Zij willen
de Minister daarnaast vragen de Kamer na het plaatsvinden van de informele Landbouw-
en Visserijraad deze maand de Kamer apart te informeren over de onderhandelingen en
voorlopige uitkomsten omtrent dit voorstel.
Zoals in het BNC-fiche aangegeven (Kamerstuk 22 112, nr. 2679), zal ik het voorstel kritisch beoordelen en waar nodig het debat aangaan. De inzet
is er op gericht de toename van de uitvoeringslasten zoveel mogelijk te beperken.
Daarnaast heb ik aangegeven dat ik me ook zal inzetten voor het behouden van belangrijke
uitzonderingen met betrekking tot het wegen van vis bij aanlanding. Nederland maakt
op dit moment gebruik van de uitzonderingsmogelijkheid om te wegen na transport voor
schaal- en schelpdieren en van de mogelijkheid om aan boord te wegen. Het effect van
het voorstel op Urk is met name groot voor de visafslag en de verwerkende industrie.
Ik zal zeker samenwerking met andere lidstaten zoeken op de voor Nederland belangrijke
punten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn verontrust over de droogteperiode deze zomer. Deze
leden vragen de Minister om de stand van zaken ten aanzien van de genomen droogtemaatregelen
(Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 151). Mede dankzij de goede watervoorzieningen in Nederland is er toch op veel plaatsen
een redelijke oogst mogelijk geweest. Dit moeten zo worden gehouden of zelfs worden
verbeterd. In hoeverre is hiertoe landelijke samenwerking? Hoe kan dat verder worden
verbeterd op plaatsen waar nu geen beregeningsmogelijkheden zijn? Deze leden hebben
begrepen dat de Europese Commissie eind augustus zo gedetailleerd mogelijke informatie
van de lidstaten wilde ontvangen over het effect van de uitzonderlijke weersomstandigheden.
Welke informatie heeft de Minister gedeeld met de Europese Commissie? Wanneer verwacht
de Minister een terugkoppeling van de Europese Commissie?
Ook in dit droge jaar 2018 is Nederland in staat geweest op een goede wijze met de
omstandigheden om te gaan. In de zes regionale droogte-overleggen, in de Landelijke
Coördinatiecommissie Waterverdeling en in het Management Team Watertekorten is door
alle betrokken partijen, waaronder Rijk, provincies en waterschappen, constructief
samengewerkt om het via de rivieren Rijn en Maas ons land binnenkomende water alsook
het grondwater optimaal in te zetten tegen verdroging en verzilting. Op een aantal
locaties op de hoger gelegen zandgronden is water aanvoeren van elders niet mogelijk;
aan die natuurlijke omstandigheid is niet te ontkomen.
In haar brieven van 3 september en 27 september jl. schrijft de Minister van I&W dat
een Beleidstafel Droogte wordt ingericht om een goed beeld te krijgen van de effecten
op de middellange en lange termijn, inclusief de effecten van de genomen maatregelen
(Kamerstuk 27 625, nrs. 451 en 453). Deze Beleidstafel zal ook aandacht besteden aan optimalisering van de inzet van
maatregelen voor zover dat geen onderdeel is van het Deltaplan Zoetwater in het Deltaprogramma,
waarin overheden samenwerken om tot een duurzame zoetwatervoorziening te komen. De
voorbereidingen voor de beleidstafel zijn gestart. Ook LNV zal deelnemen aan deze
tafel.
Op 29 augustus jl. heb ik de informatie naar de Europese Commissie gestuurd en conform
mijn toezegging op 13 september jl. tegelijk met de geannoteerde agenda van de Informele
Landbouwraad van 23–25 september (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1124) ook aan uw Kamer gestuurd.
De Europese Commissie heeft deze informatie gebruikt ten behoeve van haar uitvoeringsbesluit
van 18-9-2018 (C(2018) 6085) over de derogatieverzoeken van België, Denemarken, Duitsland,
Ierland, Frankrijk, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.
Het implementatiebesluit voor Nederland zal ik snel nemen.
De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat uit een inspectie door Health and
Food Audits and Analysis van de Europese Commissie is gebleken dat Oekraïne tekort
schiet bij het toezicht en controle op pluimvee-exportslachterijen.1 Kan de Minister aangegeven wat precies is geconstateerd en welke acties de Europese
Commissie hierop heeft genomen? Kan de Minister garanderen dat pluimveeproducten uit
de Oekraïne veilig zijn en voldoen aan de Europese wet- en regelgeving? Zo nee, welke
maatregelen gaat de Minister dan nemen?
Op 20 juli 2018 heeft de Europese Commissie de resultaten gepubliceerd van een audit
in Oekraïne in februari -maart 2018 door de unit Health and Food Audits and Analysis
(HAFAA) van de Europese Commissie. De HAFAA controleert of de nationale inspectiediensten
zowel in de Europese lidstaten als in de landen buiten de Europese Unie die naar de
Europese Unie exporteren, goed toezien op de naleving van de Europese wetgeving. Dit
systeem moet ervoor zorgen dat dieren en producten aan de Europese eisen voor voedselveiligheid
voldoen. De audit in Oekraïne betrof het controlesysteem van de productie van pluimveevlees
bestemd voor export naar de EU. Het volledige rapport en de reactie van de Oekraïense
autoriteit is op de website van HAFAA te vinden: http://ec.europa.eu/food/audits-analysis/audit_reports/details.cfm?rep_….
In het auditrapport staan vier aanbevelingen. Op deze aanbevelingen heeft Oekraïne
binnen een maand moeten reageren met concrete acties om de aanbevelingen uit te voeren.
Zo heeft Oekraïne direct het bedrijf met de voornaamste overtredingen van de lijst
van exportgerechtigde bedrijven naar de EU gehaald en van vier andere bedrijven de
exportcertificeringen opgeschort.
De HAFAA ziet toe op het tijdig opvolgen van de aanbevelingen en, indien nodig, het
nemen van maatregelen bij niet voldoen aan de aanbevelingen.
Ik ondersteun het werk en de werkwijze van de HAFAA. Het belang van controles in slachterijen
in derde landen die naar de EU exporteren staat buiten kijf, zowel voor de veiligheid
van de producten als voor het naleven van de dierenwelzijnsvoorschriften. Voor de
naleving van controles op dierenwelzijn in slachterijen in derde landen heeft Nederland
recent aandacht gevraagd bij de HAFAA in reactie op hun conceptwerkprogramma van 2019.
In de raadswerkgroep waar het EU-voorstel Oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen
(COM (2018) 173) wordt besproken, ligt de volgende vraag voor van het Oostenrijks
Voorzitterschap: «Kunnen de lidstaten ermee leven dat het toepassingsgebied zich beperkt
tot agri-food producten geleverd door kleine en middelgrote bedrijven, mits het EU-wetsvoorstel
dusdanig gewijzigd wordt dat lidstaten zelf het toepassingsgebied kunnen verruimen?»
Hoe gaat de Minister deze vraag beantwoorden? Bent u bereid om van de mogelijkheid
gebruik te maken om in nationale wetgeving ook grotere leveranciers van landbouwproducten,
zoals coöperaties en producentenorganisaties, de bescherming te geven van de wetgeving
tegen oneerlijke handelspraktijken?
Zoals in het BNC-fiche is aangegeven (Kamerstuk 22 112, nr. 2584), is het algemene uitgangspunt voor de Nederlandse positie dat een beperkte mate
van harmonisatie in het verbod op oneerlijke handelspraktijken en de handhaving daarvan
vanuit oogpunt van gelijk speelveld en zekerheid voor ondernemers wenselijk is, maar
dat gezien verschillen in structuur van de voedselvoorzieningsketen tussen de lidstaten,
overheden daarnaast voldoende ruimte moeten behouden om oneerlijke handelspraktijken
nationaal aan te pakken. Dit geldt ook t.a.v. het toepassingsgebied voor bedrijven.
Nederland steunt het Commissievoorstel om het toepassingsgebied voor bedrijven te
beperken en de richtlijn te richten op de bescherming van zwakkere partijen in de
keten die vanwege hun onderhandelingspositie vaak geen klacht indienen of civielrechtelijke
rechtszaak aanspannen uit angst om een bestaande handelsrelatie met een sterke partij
in gevaar te brengen. De Commissie wijst erop dat uitbreiding van de scope in strijd
is met de rechtsgrondslag van het voorstel, namelijk artikel 43 van het Verdrag betreffende
de Werking van de Europese Unie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en daarmee
met een van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, namelijk bijdragen
aan een redelijke levensstandaard voor primaire producenten.
Recent heeft de Britse overheid haar plannen voor het landbouwbeleid gepresenteerd.2 Heeft de Minister kennisgenomen van deze plannen en kan de Minister een inschatting
geven van de gevolgen van deze voornemens voor onze boeren, tuinders en vissers? Wat
kan Nederland volgens de Minister leren van de voorgenomen plannen van de Britse overheid
voor het Europese landbouwbeleid?
Ja, ik heb kennis genomen van de plannen van de Britse overheid voor het nieuwe landbouwbeleid.
Op dit moment is nog niet te zeggen wat de mogelijke gevolgen zijn voor de Nederlandse
boeren en tuinders. Dit is mede afhankelijk van hoe het GLB na 2020 vormgegeven wordt.
Met het oog op de toekomst van het GLB zal ik de nadere uitvoering van de Britse plannen
met interesse volgen, in het bijzonder als het gaat om de omschakeling van de directe
inkomenssteun naar prestatiebetalingen voor publieke diensten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende
stukken en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn content met de Nederlandse financiering van het secretariaat
van de «Coalition of the Willing on Pollinators». Deze leden constateren dat momenteel
44 partijen zich hebben aangesloten bij deze coalitie. Zij zijn van mening dat deze
coalitie een belangrijke rol kan spelen in het adresseren van het probleem van de
achteruitgang van de bestuivers en dat een toename van het ledenaantal de effectiviteit
van deze strategie enkel bevordert. Is de Minister bereid om op dit vlak Nederland
een voortrekkersrol te laten innemen door landen van zowel binnen als buiten de EU
op te roepen zich aan te sluiten bij deze coalitie?
Nederland is initiatiefnemer van de Coalition of the Willing on Pollinators. Deze
coalitie telt nu 21 landen3, die met elkaar hebben afgesproken om te werken aan nationale bestuivers strategieën.
De coalitie is erop gericht om te leren van elkaar en innovaties te delen. Via bilaterale
contacten draagt Nederland uit dat de coalitie bestaat en nodigen we landen en partijen
uit om aan te sluiten. Nederland financiert tijdelijk het secretariaat dat de coalitie
ondersteunt. Het is de inzet dat het secretariaat uiteindelijk door de leden gezamenlijk
gefinancierd wordt. Het secretariaat van deze coalitie organiseert side-events en
specifieke workshops voor de Coalition of the Willing tijdens mondiale bijeenkomsten
en verzorgt relevante communicatie. Zo organiseert het secretariaat een workshop in
het programma van de verdragsvergadering van het Biodiversiteitsverdrag in november
van dit jaar. Nederland organiseert daar een tekenmoment tijdens de high-level, waar
vooralsnog de Europese Unie en drie landen buiten de Unie zich bij de coalitie aansluiten.
De leden van de D66-fractie herinneren zich de toezegging van de Minister tijdens
het algemeen overleg Gewasbeschermingsbeleid van 7 maart jl. dat ze met Frankrijk
en Duitsland in gesprek wil gaan over de mogelijkheid om glyfosaat uit te faseren
en alternatieve middelen te gebruiken (Kamerstuk 27 858, nr. 419). Kan de Minister toelichten of deze gesprekken al hebben plaatsgevonden? Indien
dit het geval is, kan de Minister het verloop en de uitkomst van deze gesprekken toelichten?
De werkzame stof glyfosaat is in de recente besluitvorming voor 5 jaar goedgekeurd.
In dat licht heb ik aangegeven dat ik niet voornemens ben om glyfosaat uit te faseren.
Dat neemt niet weg dat ik het van belang vind om in te zetten op het ontwikkelen en
toepassen van alternatieven voor glyfosaat en daarover ook spreek met mijn collega’s
in de EU. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de afspraken die ik met mijn Duitse
ambtgenoot heb gemaakt over samenwerking op dit gebied (Kamerstuk 27 858, nr. 435) en over de stappen die Frankrijk zet in de uitfasering van glyfosaat (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1121).
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het conceptplan voor het GLB
voor de periode 2021–2027. Deze leden lezen dat artikel 92 van het GLB-conceptvoorstellen
betrekking heeft tot milieu- en klimaatambities. Zij zijn van mening dat de doelstellingen
en concepten in dit artikel vaag gedefinieerd en niet-bindend geformuleerd zijn en
daardoor mogelijk niet effectief.4 Deelt de Minister deze analyse? Zo ja, is de Minister bereid dit op Europees niveau
aan te kaarten en zich in te zetten om de formulering van dit artikel aan te passen
met het doel de effectiviteit van het artikel te verbeteren? Zo ja, is de Minister
bereid om voor dit artikel een vergelijkbare inzet ten behoeve van klimaat te eisen
(als Nederlandse inzet) als de plannen onder de tweede pijler, namelijk dat 40 procent
van de nationale uitwerking in het Strategisch Plan gericht moet zijn op klimaat?
Indien de Minister deze analyse niet deelt, kan ze dan haar interpretatie van dit
artikel toelichten? Kan ze in dat geval ook toelichten op welke manier ze verwacht
dat dit artikel wel effectief zal zijn in het behalen van de gestelde milieu- en klimaatambities,
mede gelet op een Europees gelijk speelveld?
Zoals in het BNC-fiche van 13 juli jl. is verwoord (Kamerstuk 34 965, nr. 2), is het de kabinetsinzet om een percentage van het GLB-budget te oormerken voor
klimaat en leefomgeving teneinde een neerwaartse spiraal van concurrentie ten koste
daarvan te voorkomen. In dit kader is de doelstelling neergelegd in artikel 92 van
de Verordening voor de Strategisch Plannen belangrijk dat lidstaten door middel van
hun strategische GLB-plannen een grotere algehele bijdrage moeten leveren tot de verwezenlijking
van de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen dan de totale bijdrage die in
de periode 2014 tot en met 2020 is geleverd. Mijn inzet in het komende onderhandelingsproces
is erop gericht het GLB om te buigen in de richting van deze belangrijke doelen. In
het Nederlandse strategische GLB-plan, dat op basis van een SWOT-analyse en stakeholderbetrokkenheid
tot stand zal komen en onderwerp van overleg met de Kamer zal zijn, zal hieraan een
meer concrete invulling gegeven moeten worden.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
13 september 2018 over de geannoteerde agenda van de informele Landbouwraad van 23
tot 25 september 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1124), waarin de conceptplannen van het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB)
worden besproken. Kan de Minister inzicht geven in de tijdlijn van de ontwikkeling,
besluitvorming en opstelling van het strategisch plan?
Zoals toegezegd in het AO Behandelvoorbehoud GLB-voorstellen 4 september jl. (Kamerstuk
34 965, nr. 4) zal ik uw Kamer via de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en visserijraad van
november 2018 nader informeren over de planning voor het Nationaal Strategisch Plan.
Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie
hierover.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het fiche «MFK-pakket: verordening
toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (2021–2027)» van 13 juli 2018 (Kamerstuk
34 965, nr. 2). In dit fiche wordt gesteld dat kringlooplandbouw een onderdeel is van de opgave
om op economisch vlak bij een krimpend GLB-budget de koploperspositie van de landbouw
en bijbehorende agroketens te behouden en te versterken. In de toekomstvisie van de
Minister is kringlooplandbouw echter de basis voor de toekomstige voedselproductie.
Leidt deze visie tot aanpassing van het Nederlandse standpunt zoals uitgedrukt in
het eerdergenoemde BNC-fiche?
In het BNC-fiche verwoordt het Kabinet haar inzet dat het op economisch vlak de opgave
is om, bij een krimpend GLB-budget, de koploperspositie van de landbouw en bijbehorende
agroketens te behouden en te versterken. Dat vraagt om behoud van de marktoriëntatie
en het gelijke speelveld, aandacht voor innovatie, maar ook verduurzaming en integratie
met meer regionaal gerichte kringlooplandbouw en inzet op korte ketens. Ik zie geen
aanleiding dit in het BNC-fiche verwoorde standpunt over kringlooplandbouw aan te
passen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Ten aanzien van de GLB-voorstellen zijn er bij de leden van de GroenLinks-fractie
nog zorgen over het plan om het systeem van betalingsrechten te schrappen en betalingen
te baseren op hectares landbouwgrond. Kan de Minister uitleggen of kwaliteit op die
manier nog boven kwantiteit gegarandeerd kan worden?
Ik sta positief tegenover de geboden mogelijkheid van het schrappen van het systeem
van betalingsrechten. Het is een sterke vereenvoudiging en biedt mogelijkheden tot
vereenvoudiging en modernisering van het GLB. Betalingsrechten voor de inkomenssteun
zijn in Nederland in het toekomstige GLB namelijk niet meer nodig. In het huidige
GLB is het zo dat vanaf 2019 ieder betalingsrecht per hectare dezelfde waarde heeft
(«flatrate»). In 2019 is er dus een vast bedrag per hectare en vervalt de historische
referentie in de waarde van betalingsrechten die was gebaseerd op de productie van
het verleden.
Het schrappen van de betalingsrechten voor inkomenssteun is derhalve een vereenvoudiging
die leidt tot administratieve lastenverlichting en een verlaging van uitvoeringskosten.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met de verzwaarde conditionaliteit
voor milieu- en klimaatmaatregelen, maar zijn het eens het standpunt van het kabinet
en andere lidstaten dat er op dit gebied meer vereenvoudiging en subsidiariteit bereikt
kan worden. De leden van de GroenLinks-fractie delen ook de mening dat er flexibiliteit
in regelgeving nodig is om doelen te verwezenlijken, maar zijn het niet eens met de
stelling dat enkel het gebruik van «positieve prikkels» daarbij genoeg zal zijn. Kan
de Minister toelichten hoe zij zich in gaat zetten voor het behalen van de milieu-
en klimaatdoelen zonder het gebruik van sancties?
Ik ben geen voorstander van de door de Europese Commissie voorgestelde verzwaarde
conditionaliteit («hoge baseline») voor inkomenssteun per hectare, waarbij cross-compliance,
vergroening en aanvullende goede landbouwpraktijken verplicht blijven en er nieuwe
eisen worden toegevoegd. Niet omdat de doelstellingen van vergroening en cross-compliance
niet van belang zouden zijn, integendeel, maar wel omdat ik twijfel of die maatregelen
in de praktijk voldoende effectief zijn. Mijn inzet is het omgekeerde, namelijk een
minder hoge baseline en inzet op prestatiebetalingen voor maatschappelijke diensten
en daarbij ruimte voor lidstaten om maatregelen effectief af te stemmen op de eigen,
nationale situatie en behoeften. Het nieuwe instrument van de eco-regelingen in de
eerste pijler is daarvoor belangrijk, naast de agro-milieu-klimaatmaatregelen in de
tweede pijler. Verzwaarde conditionaliteit (wettelijke eisen) staat prestatiebetalingen
in de weg, omdat de Europese Commissie dergelijke betalingen alleen wil toestaan voor
maatregelen die boven de baseline uitgaan.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer verheugd kennis te nemen van het initiatief
om de achteruitgang van bestuivers in de EU tegen te gaan (COM (2018) 395). Het uitsterven
van bestuivers zal grote gevolgen hebben voor de landbouw en het is daarom van groot
belang om dat tegen te gaan. Deze leden zijn daarom blij met de eerste maatregel om
kennis over de oorzaken en gevolgen van de daling van het aantal bestuivers te verbeteren.
De discussie in de academische wereld waarbij enerzijds landbouwgif en anderzijds
de varroamijt als grootste oorzaak voor bijensterfte wordt gegeven is een goede illustratie
van hoe belangrijk het is dat er meer kennis komt over de oorzaken en gevolgen van
bijensterfte. De leden van de GroenLinks-fractie hebben daarom met interesse kennisgenomen
dat er Nederlandse monitorprogramma’s lopen. Desalniettemin, gezien de noodzaak van
het verbeteren van kennis op dit domein, deze leden graag van de Minister horen welke
plannen zij heeft om op nog actievere wijze actiever aan de verbetering van kennis
en monitoring op landbouwgrond te werken en hoe zij gaat zorgen dat dit ook in andere
lidstaten ambitieus wordt opgepakt.
Het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) bestaat uit ruim 30 meetnetten die gericht
zijn op het systematisch verzamelen van natuurgegevens zodat de trends in verspreiding
en abundantie van flora en fauna kunnen worden berekend. Er zijn meetnetten voor o.a.
zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vissen, vlinders, libellen en «overige insecten».
De gegevensinwinning van het NEM vindt plaats aan de hand van meetdoelen waarover
de deelnemende partijen overeenstemming hebben bereikt (Ministerie van LNV, Rijkswaterstaat,
Planbureau voor de Leefomgeving en Provincies/BIJ12). Sinds kort bestaat er ook een
beperkt meetnet voor nachtvlinders.
Er vinden verkennende gesprekken plaats over het opzetten van een meetnet voor insecten
in agrarische gebieden, onder andere met LTO en EIS Kenniscentrum Insecten. Met WUR
en de Vlinderstichting is afgesproken het nachtvlindermeetnet nog dit jaar uit te
breiden, onder meer met meetpunten in het agrarisch gebied. Tevens is het ministerie
met Wageningen Environmental Research (WEnR) in gesprek om de kennis rond insectenlevensgemeenschappen
en het gebruik van big data te versterken. LNV is ook een traject gestart vanuit de
Nationale Bijenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 122) over een mogelijke vergroting van de effectiviteit van de initiatieven van de Nationale
Bijenstrategie door te werken met big data. Naturalis, EIS en WUR leveren voor dit
traject gezamenlijk de experts met kennis van bijen. De verkenning wordt afgerond
met een datahackathon op 14 en 15 december 2018. De uitkomsten deelt LNV in Europees
verband alsook in de Coalition of the Willing on Pollinators; zie daarvoor ook mijn
antwoord op de vraag van de D66-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de tweede voorgestelde maatregel
die bedoeld is om de oorzaken van de daling van het aantal bestuivers aan te pakken.
Het initiatief van de Europese Commissie om lidstaten de versterkte risicobeoordelingen
van landbouwgif van European Food Safety Authority (EFSA) te laten bekrachtigen zal
risico’s verminderen. Kan de Minister toelichten of dat betekent dat de EFSA-richtlijnen
zullen worden aangescherpt? De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat de Europese
Commissie van plan is om lidstaten aan te sporen om doelstellingen en maatregelen
voor de instandhouding van bestuivers op te nemen in hun nationale actieplannen om
daarmee de risico’s en de effecten van pesticiden gebruik op bestuivers te verminderen.
Deelt de Minister de mening dat «aansporen» in alle waarschijnlijkheid niet voldoende
zal zijn om de zorgelijke daling van het aantal bestuivers tegen te gaan? Welke maatregelen
neemt de Minister zelf op nationaal niveau om verdere daling van het aantal bestuivers
te voorkomen?
De Europese Commissie heeft voorstellen gepresenteerd om het concept-richtsnoer voor
bijen te bekrachtigen. Hiermee wordt de beoordeling van werkzame stoffen aangescherpt,
specifiek op de risico’s voor bijen.
Voor de beantwoording van uw vraag over maatregelen op nationaal niveau om verdere
daling van het aantal bestuivers tegen te gaan, verwijs ik u naar de op 22 januari
2018 gelanceerde Nationale Bijenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 122).
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de herziening
van de controleverordening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (COM (2018) 368).
Deze leden zijn van mening dat de visserij zo duurzaam mogelijk moet plaatsvinden
en dat gepaste controlesystemen daarbij horen. Er wordt benoemd dat het huidige systeem
niet goed het nieuwe en moderne beleid van de Unie weerspiegelt, zoals de koppeling
met de plasticstrategie. Kan de Minister duidelijk maken of er samenwerking gaat plaatsvinden
tussen de visserijcontrolesystemen en de plasticstrategie en hoe deze er mogelijk
uit gaat zien?
In de visserij leiden verloren vistuigen (van plastic) tot vervuiling van de zeeën.
Daarom wordt in de Controleverordening invulling gegeven aan de plasticstrategie door
het vergemakkelijken van de melding van verloren vistuig door het gebruik van (elektronische)
logboeken voor alle categorieën vaartuigen. Nederland steunt dit voorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd kennis te nemen van de meeste wijzigingen
van de controleverordening, zoals de sancties, het monitoren van vaartuigen en de
logboekverplichting. Deze leden vinden dat maatregelen om duurzamer en selectiever
te vissen, zoals de aanlandplicht, ambitieuzer moeten worden. Zij snappen dat het
nu even pijn doet bij de vissers, maar op de lange termijn zorgt dit voor investeringen
die door de efficiëntieslag veel meer geld gaan opleveren. De huidige aanlandingsverplichting
houdt echter geen volledig verbod in op het teruggooien van bijvangst, omdat sommige
vissoorten zijn uitgesloten en het is toegestaan om zeven procent overboord te gooien.
Kan de Minister toelichten of er toch nog plannen zijn om dit alsnog volledig te verbieden
met uitzondering van beschermde soorten?
Vanaf 1 januari 2019 geldt de aanlandplicht voor alle gequoteerde soorten tenzij er
een uitzondering is toegekend. Deze uitzonderingen zijn van belang om onevenredig
zware consequenties als gevolg van de invoering van de aanlandplicht te voorkomen,
met name als er geen verdere selectiviteitsverbetering mogelijk is of soorten een
hoge overleving hebben. Deze uitzonderingen gaan overigens vaak gepaard met voorwaarden,
zoals verder onderzoek naar selectiviteit of overleving, of de uitzonderingen zijn
van tijdelijke aard zodat ze binnen afzienbare tijd opnieuw worden beoordeeld.
Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, onderschrijf ik de doelstellingen van de aanlandplicht,
namelijk het verminderen van voedselverspilling en het verbeteren van de selectiviteit.
Daarom blijf ik mij, samen met de sector en andere belanghebbenden, er onveranderd
voor inzetten selectiviteit te verbeteren, overleving te verhogen en beter inzicht
in vangsten en discards te verkrijgen, ook na invoering van de aanlandplicht per 1 januari
2019.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met de plannen om de verordening
van de European Fisheries Control Agency (EFCA-verordening) te wijzigen en daarmee
de taken van het Bureau voor visserijcontrole te verruimen en af te stemmen op het
nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Kan de Minister toelichten wat deze verruiming
concreet zal inhouden? Zijn er plannen om het takenpakket uit te breiden met de controle
van de mate van duurzaamheid van de Europese visserij?
De verruiming van de taken hebben betrekking op het verlenen van technische, operationele
en wetenschappelijke bijstand ten behoeve van de Europese Commissie. De verruiming
is dus niet direct gericht op de uitbreiding van de controle gericht op duurzaamheid.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat de Verordening Europees Fonds
voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) 2021–2027 met zoveel synergie met internationale
verdragen tot stand is gekomen (COM (2018) 390). Daarnaast zijn deze leden tevreden
met de vier gestelde uniprioriteiten op basis van de duurzame blauwe economie. Wel
hebben zij nog enkele vragen over het bereiken van deze doelen. De leden van de GroenLinks-fractie
zijn benieuwd hoe deze grote doelen gemonitord worden en vragen of er ook tussendoelen
gesteld worden. Dit om te voorkomen dat landen het behalen van de doelstellingen,
om welke reden dan ook, uitstellen en niet meer in staat zijn op het laatste moment
de gestelde uniprioriteiten te behalen.
De groei van een duurzame blauwe economie is een van de doelstellingen van het EFMZV
voor de periode 2021 -2027 (COM (2018) 390), evenals duurzame visserij en de instandhouding
van de biologische rijkdommen van de zee, en voedselzekerheid door een aanbod van
vis en schaal- en schelpdieren. De unieprioriteiten zijn vastgesteld op basis van
deze doelstellingen. De unieprioriteiten zijn aandachtsgebieden voor de ondersteuning
van deze doelen, maar dienen niet verward te worden met de doelstellingen zelf.
Elke lidstaat schrijft een nationaal plan, een zogenaamd Operationeel Programma, waarin
de lidstaat aangeeft hoe deze zal bijdragen aan de doelstellingen van het EFMZV. Of
er tussendoelen worden gesteld, is afhankelijk van de invulling die de lidstaat heeft
gegeven aan het eigen Operationeel Programma. Wanneer dit Programma is goedgekeurd,
dan monitort de Europese Commissie de lidstaten bij de uitvoering daarvan. Het tijdig
halen van de doelstellingen is een onderdeel van deze monitoring. Hoe het monitoringsysteem
er uit komt te zien is afhankelijk van de uiteindelijke inhoud van de EFMZV-verordening
(COM (2018) 390) en de Common Provisions Regulation (COM (2018) 375).
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de informatie en de standpunten
van het kabinet met betrekking tot het GLB.
Deze leden benadrukken opnieuw hun steun voor pogingen om grotere vergroeningsambities
in het GLB te realiseren, evenals het behoud van maximumbedragen in inkomenssteun
zoals deze in het huidige voorstel zijn opgenomen. Zij zijn ook van mening dat een
stapsgewijze afname van inkomenssteun gerechtvaardigd is. Wel constateren de leden
van de SP-fractie met zorg dat er nogal wat krachten binnen de Raad inzetten op een
nog behoudender GLB met minder nadruk op vergroening en meer op directe inkomenssteun
zonder vergroeningsvoorwaarde. Deze leden roepen het kabinet op zich hier ten zeerste
tegen te verzetten.
De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld, maar niet verrast, dat opnieuw blijkt
dat de effecten van het vergroeningsbeleid binnen het GLB op natuur en biodiversiteit
zeer beperkt zijn. Deze leden zijn van mening dat grootschalige deelname onder boeren
niet gezien kan worden als een succes als de concrete resultaten uitblijven. Zij steunen
de inzet van het kabinet voor een meer ambitieus vergroeningsprogramma in het GLB
maar wijzen erop dat, zeker gezien de nationale strategische plannen in het nieuwe
GLB, er ook veel mogelijkheden zijn voor Nederland om verder te gaan dan het verleden.
Gezien de zeer zorgelijke staat van biodiversiteit dringen de leden erop aan ook nationaal
een grote ambitie op dit niveau te tonen.
Uit het BNC-fiche voor de GLB-voorstellen (Kamerstuk 34 965, nr. 2) moge blijken dat het kabinet inderdaad voorstander is van een ambitieuzere inzet
op vergroening en de voorstellen terzake van de Europese Commissie steunt. De nationale
uitwerking van die ambitie zal zijn weerslag vinden in het Nationaal Strategisch Plan.
Met betrekking tot het visserijpartnerschap met Gambia hechten de leden eraan te wijzen
op een rapport van de non-gouvernementele organisatie Oceana van afgelopen jaar waarin
wordt geconstateerd dat schepen onder vlag van EU-lidstaten op illegale wijze hebben
gevist in de periode dat de overeenkomst als «slapend» is beschouwd. Deze leden dringen
er bij de Minister op aan zowel bij de Europese Commissie als bij lidstaten aan te
dringen erop toe te zien dat schepen van Europese lidstaten niet in territoriale wateren
vissen van derde landen waarvan overeenkomsten als slapend worden beschouwd, en dat
nieuwe visserijpartnerschappen niet mogen worden ingezet als legalisering van een
bestaande illegale situatie.
Ik deel de zorg van de SP fractie. Bij een bestaand visserijpartnerschap waarbij geen
visserijprotocol in werking is, is er sprake van een slapend visserijpartnerschap.
Het is strikt verboden voor de EU-vloot om onder een dergelijk slapend visserijpartnerschap
in territoriale wateren van derde landen te vissen. Het is niet de bedoeling dat nieuwe
visserijpartnerschappen worden ingezet als legalisering van een bestaande illegale
situatie. Zij zijn juist bedoeld om te zorgen dat de vaartuigen uit de lidstaten alleen
binnen de duurzaamheidsrandvoorwaarden van het akkoord vissen in de wateren van een
partnerschapsland. Deze voorwaarden zijn conform het Gemeenschappelijk Visserijbeleid
voor de verduurzaming van het externe visserijbeleid. De Europese Commissie attendeert
de lidstaten voortdurend op deze voorwaarden.
Met betrekking tot het visserijprotocol met de Republiek Ivoorkust roepen de leden
van de SP-fractie de Minister op dit in de Raad te verwerpen. De leden zijn van mening
dat de status van tonijn in West-Afrikaanse wateren dusdanig bedreigd is, niet alleen
door overbevissing maar ook door de gevolgen van klimaatverandering, dat voortgaande
Europese visserij en daarmee een nieuw protocol onwenselijk is.
Het onderhandelde visserijprotocol zet in op duurzaamheid en economische aantrekkelijkheid.
Tevens is het protocol gebaseerd op de (in 2017) beschikbare wetenschappelijke adviezen
en de beheermaatregelen van de regionale visserij organisatie ICCAT. Er worden langs
de kust van Ivoorkust meerdere soorten tropisch tonijn gevangen. Informatie over de
huidige status van deze bestanden wordt medio oktober beschikbaar gesteld. Mocht er
bij een van deze bestanden sprake zijn van overbevissing, dan zal ik bij de ICCAT
jaarvergadering in november, via de Europese Commissie, inzetten op het herstel van
het bestand. Dit vind ik op dit moment een effectievere aanpak dan het verwerpen van
dit protocol. Overigens wil ik er op wijzen dat het voorstel voor het visserijprotocol
in lijn is met het door de Raad verstrekte mandaat dat ik uw Kamer heb gemeld d.d.
21 december 2017 (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1076).
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
Welke ex- en importbewegingen met varkens vinden plaats vanuit Nederland naar derde
landen en andersom? Kan de Minister hier een gedetailleerd overzicht van geven, waaruit
duidelijk wordt naar welke landen Nederlandse vrachtwagens rijden met varkens (en
weer terugkeren) en vanuit welke landen vrachtwagens met varkens naar Nederland komen?
In 2018 heeft Nederland geen levende varkens geïmporteerd. Wel zijn 148 zendingen
levende varkens geëxporteerd naar vier derde landen, te weten:
Servië
63
x
auto
Moldavië
9
x
auto
Albanië
5
x
auto
Israël
39
x
vliegtuig (Brussel)
Totaal
132
x
zendingen
Welke im- en exportbewegingen met varkensvlees vinden plaats naar Nederland vanuit
derde landen en andersom? Kan de Minister hier een gedetailleerd overzicht van geven,
waaruit duidelijk wordt naar welke landen Nederlandse vrachtwagens rijden met varkensvlees
(en weer terugkeren) en vanuit welke landen vrachtwagens met varkensvlees naar Nederland
komen?
Import
In 2018 zijn tot nu toe 612 partijen varkensvlees via Nederland ingevoerd in Europa,
waarvan 519 partijen bestemd voor Nederland. Het aantal zendingen dat Nederland importeert
vanuit China is het grootst, namelijk 390 zendingen. Gevolgd door Marokko met 54 zendingen,
Canada met 29 zendingen, USA met 13 en Rusland met 12 zendingen.
Export
Het vervoer van varkensvlees vindt zowel plaats over de weg als door de lucht.
In 2018 zijn tot nu toe 12.254 zendingen vers varkensvlees geëxporteerd. De grootste
afnemer is China met 5.112 zendingen, gevolgd door Hongkong (1.613 zendingen). Canada
staat op de 3de plaats van afnemers met 1.311 zendingen (deze zendingen gaan niet direct, maar worden
via een ander EU land doorgevoerd). Na Canada volgen Verenigde Staten (1.296 zendingen)
en Australië (726 zendingen).
Bevroren varkensvlees is 5.211 keer geëxporteerd. Japan is de grootste afnemer met
1.709 zendingen die via een ander EU land worden doorgevoerd en 1.446 zendingen die
direct van Nederland naar Japan worden geëxporteerd. Na Japan zijn Zuid-Korea (1.019
zendingen), Verenigde Arabische Emiraten (178 zendingen) en Angola (105 zendingen)
de grootste afnemers.
Varkensvleesproducten zijn 1.506 keer geëxporteerd. Oekraïne krijgt de meeste zendingen
(499), gevolgd door Irak (114 zendingen), Turkije (106 zendingen), Bahrein (90 zendingen)
en Servië (46 zendingen).
Welke handel in varkenssperma vindt er plaats tussen Nederland en derde landen? Kan
de Minister hiervan een gedetailleerd overzicht geven, waaruit duidelijk wordt naar
welke landen Nederlands varkenssperma wordt geëxporteerd en vanuit welke landen Nederland
varkenssperma importeert?
In 2018 heeft Nederland tot nu geen varkenssperma geïmporteerd. Wel is 319 keer varkenssperma
voor export verzonden. Rusland is met 227 zendingen de grootste afnemer van varkenssperma,
gevolgd door de Filipijnen en Japan, met respectievelijk 39 en 33 zendingen.
Is zij bereid om ervoor te zorgen dat deze dieren niet óók worden geslachtofferd en
dus niet (preventief) hoeven te worden gedood als zij niet ziek zijn? Zo ja, op welke
wijze gaat zij deze dieren en hun houders beschermen? Zo nee, waarom niet? Is er verschil
tussen de dodingsmethode die bij hobbyvarkens wordt toegepast en de dodingsmethode
die wordt toegepast bij varkens in de (intensieve) veehouderij? Zo ja, kan de Minister
uiteenzetten wat de verschillen zijn en wanneer welke methode is toegestaan of juist
niet, en waarom?
Een houder wordt in het beleidsdraaiboek als hobbyhouder aangemerkt als er maximaal
vier varkens ouder dan 10 weken worden gehouden.
Het beleid in Nederland is erop gericht om zo min mogelijk gezonde, niet-besmette
dieren te ruimen. In principe worden varkens op deze locaties niet preventief geruimd.
Houders dienen wel alle voorzorgsmaatregelen in acht te nemen om introductie van in
dit geval AVP te voorkomen. Als een hobbylocatie in een besmet gebied ligt (ten gevolge
van een besmetting bij wilde zwijnen of in gehouden varkens), dient de houder de maatregelen
toe te passen die dan door de regelgeving worden opgelegd. Als een besmetting wordt
geconstateerd bij varkens op de hobbylocatie, dan worden de varkens geruimd, omdat
ze een risico vormen voor verdere verspreiding van de ziekte. Het beleid ten aanzien
van hobbylocaties is te vinden in het beleidsdraaiboek KVP/AVP.
Verschillende dodingsmethoden zijn beschikbaar. Deze moeten voldoen aan de voorwaarden
zoals opgenomen in verordening 1099/2009. Voor commerciële bedrijven, met grotere
aantallen varkens, bestaat doding door middel van een mengsel van CO2 en stikstof. De varkens worden in een container gebracht, waarna deze gevuld wordt
met een mengsel van CO2 en stikstof. Bij kleinere aantallen varkens kan gebruik gemaakt worden van doding
door middel van elektrocutie of het toedienen van een dodelijke injectie die voorafgegaan
wordt door bedwelming.
Voorts hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren-fractie een aantal
vragen over de grootschalige Nederlandse inzet op het uitbreiden van de export van
dierlijke producten op Nederlandse ambassades. Op zo’n vijftig Nederlandse ambassades
werken landbouwraden aan het promoten en ondersteunen van de agrarische sector in
ruim zeventig landen.5 Het zoeken van nieuwe markten voor bijvoorbeeld rundvlees, kalfsvlees en varkensvlees
uit Nederland is een van hun hoofdtaken.6 Zo is onlangs een deal gesloten om Nederlands rund- en kalfsvlees naar Vietnam te
exporteren, zoals dit in de afgelopen jaren ook is gedaan met de Verenigde Staten,
Canada en Japan.7 De onderhandelingen over de toelating van Nederlands kalfsvlees in China hebben maar
liefst vijftien jaar geduurd, voordat er tijdens de handelsmissie in april een akkoord
is bereikt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen graag van de Minister weten hoeveel
fte er in totaal is gemoeid met de promotie van agrarische producten door het Landbouwattachénetwerk
(LAN). Welk deel hiervan wordt gebruikt om de productie en consumptie van plantaardige
voeding te stimuleren en welk gedeelte wordt gebruikt om de vee-industrie te stimuleren?
Welke resultaten zijn er geboekt in de afgelopen vijf jaar? Hoeveel varkensvlees wordt
er bijvoorbeeld jaarlijks geëxporteerd naar China? En is dit allemaal gangbaar varkensvlees?
Hoeveel kalfsvlees wordt er geëxporteerd naar landen buiten de EU? Om welke landen
gaat dit? Is dit allemaal gangbaar kalfsvlees?
Het landbouwradennetwerk zet zich in voor de internationalisering van het Nederlandse
agro- en natuurdomein. Als deskundige partner draagt het landbouwattachenetwerk bij
aan een duurzame wereldvoedselvoorziening en het verdienvermogen van Nederland. Het
netwerk heeft thans een omvang van 110 fte, licht gekrompen naar aanleiding van de
bezuinigingen de afgelopen jaren. Circa tweederde van de medewerkers zijn lokaal geworven.
Voor de promotie van agrarische producten – hier opgevat als de inspanningen ten behoeve
van markttoegang, handelsbeurzen en economische missies – wordt de inzet in het afgelopen
jaar geraamd op 71 fte. Voor de plantaardige sectoren was dat 44 fte, voor de dierlijke
sectoren 27 fte. In beide categorieën was ongeveer de helft van de inzet gericht op
de promotie van technologie en kennis, de andere helft op de promotie van uitgangsmateriaal,
genetica en eindproducten.
De inzet binnen de EU voor promotie wordt geraamd op bijna 17 fte waarvan ruim 11
fte voor de plantaardige sectoren en ruim 5 fte voor de dierlijke sectoren. Ook hier
was de inzet gelijkelijk verdeeld over technologie en kennis enerzijds en uitgangsmateriaal,
genetica en eindproducten anderzijds.
In 2017 werd door het Nederlands bedrijfsleven ongeveer 188.000 ton varkensvlees naar
China geëxporteerd. Het is varkensvlees dat beantwoordt aan de Chinese vraag en consumptiegewoonten.
In 2017 werd er door het Nederlandse bedrijfsleven ongeveer 54.000 ton kalfs- en rundvlees
geëxporteerd naar derde landen. Het onderscheid tussen rund- en kalfsvlees is in de
statistieken niet te maken. Ook hier is de vraag uit het importerende land leidend.
De term «gangbaar» is geen onderscheidende term in de handelsstatistieken.
Rund- en kalfsvlees is in 2017 geëxporteerd naar de volgende landen:
Chili, Belarus, Saoedi Arabië, Montenegro, Macedonië, Egypte, Servië, Filippijnen,
Japan, Singapore, Bosnië Herzegovina, Rusland, Kosovo, Verenigde Staten, Canada, Albanië,
Hong Kong, Mauritanië, Aruba, Israël, Thailand, Verenigde Arabische Emiraten, Oekraïne,
Libanon, Gambia, Ceuta, Guinee Bissau, Equatoriaal Guinea, Congo, Tsjaad, Angola,
IJsland, Ivoorkust, Togo, Tanzania, Bahrein en Afghanistan.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om een overzicht
te geven van de handelsmissies die de landbouwraden in de afgelopen vijf jaar (mede)
hebben georganiseerd. Op welke landbouwsectoren waren deze handelsmissies gericht?
En hoe vaak was hier een Nederlands bewindspersoon bij aanwezig?
Sinds 1 januari 2014 hebben landbouwraden een bijdrage geleverd aan de organisatie
van 691 economische missies. Bij 32 economische missies, georganiseerd door de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO), was een bewindspersoon betrokken. Deze missies werden
opgezet voor meerdere topsectoren en waren niet exclusief bestemd voor de topsectoren
Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Van de 659 overige missies, georganiseerd
door lagere overheden, bedrijven, kennisinstellingen of maatschappelijke organisaties
en soms op eigen initiatief waren er 353 gericht op de plantaardige sectoren en 158
op de dierlijke sectoren. De resterende 148 hadden een gemengd karakter. Van de 160
missies naar EU-landen waren er 77 gericht op de plantaardige sectoren, 36 op de dierlijke
en hadden er 47 een gemengd karakter.
Ten aanzien van de droogte vernamen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
dat Nederland met betrekking tot de droogte en de schade die dit voor de landbouw
heeft opgeleverd, tijdens de Landbouw- en Visserijraad heeft ingebracht dat er EU-breed
geïnvesteerd zal moeten worden in risicomanagement en beter waterbeheer. Deze leden
willen graag weten of de Minister deze noodsituatie, die alvast een indringend inkijkje
heeft gegeven in de gevolgen van klimaatverandering, heeft aangegrepen om andere lidstaten
ervan te doordringen snel werk te maken van klimaatbeleid. Heeft zij dat gedaan? Zo
ja, wat heeft zij precies bepleit en wat waren de reacties daarop?
Nederland heeft inderdaad aangegeven dat Europa nu al met de gevolgen kampt van klimaatverandering
en dat de landbouw hierop zal moeten reageren. Bij diversenpunten is er slechts één
minuut spreektijd per lidstaat, dus de inbreng is beperkt gebleven tot datgene dat
beschreven staat in het verslag (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1122). Nederland gaf bij deze ronde als laatste lidstaat haar inbreng. Hierop is dus ook
niet gereageerd door andere lidstaten.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie
met een nieuw voorstel is gekomen voor de beoordeling van hormoonverstorende stoffen.
Kan de Minister dat bevestigen? Het voorstel lijkt af te wijken van de voorschriften
in de Verordening 1107/2009 en van de lijn die Nederland in dit dossier heeft gevolgd.
Deze leden zijn hierover bezorgd. Wat is de reactie van de Minister op het voorstel
van de Europese Commissie? Wat vindt zij ervan dat de Europese Commissie pesticiden
nu wil gaan beoordelen op basis van «verwaarloosbaar risico» in plaats van «verwaarloosbare
blootstelling», zoals Nederland altijd heeft bepleit en ook uitgangspunt is in de
Verordening?
Deelt de Minister de analyse dat een verandering naar «verwaarloosbaar risico» inhoudt
dat er geen speciale bescherming meer is tegen de negatieve effecten van hormoonverstorende
stoffen voor mensen, zoals wel afgesproken is in de Verordening? Zo nee, waarom niet?
Kan de Minister de Kamer nauwgezet informeren over de ontwikkelingen rond de beoordeling
van hormoonverstorende stoffen? Klopt het dat de discussie hierover plaats zal vinden
in de Standing Committee for Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF)? Wat zal de
Nederlandse inzet daar zijn en op welke momenten komt het voorstel in SCoPAFF aan
de orde? Wanneer zal de besluitvorming plaatsvinden?
Er heeft in het SCoPAFF van 19 en 20 juli jl. een discussie plaatsgevonden over het
voorstel van de Europese Commissie om bijlage II van Verordening (EG) 1107/2009 te
wijzigen. Dit is in lijn met de gemaakte afspraken om de besluitvorming over hormoonverstorende
stoffen te faseren en in lijn met eerdere voorstellen van de Europese Commissie om
de uitzonderingsclausule in Verordening (EG) 1107/2009 (gewasbeschermingsmiddelen)
en Verordening (EU) 528/2012 (biociden) op één lijn te brengen (Kamerstuk 34 510, nr. 9).
Het voorstel behelst om in bijlage II van Verordening (EG) 1107/2009 op enkele punten
een wijziging aan te brengen, zodat bij uitzonderingsclausules een risicogebaseerde
beoordeling mogelijk wordt. Hierbij moet een «verwaarloosbaar risico» in plaats van
«verwaarloosbare blootstelling» worden aangetoond. Nederland heeft eerder aangegeven
voorstander te zijn van risico-gebaseerde beoordeling (zie ook Kamerstuk 34 510, nr. 9).
Er zal echter tijdens de komende SCoPAFF vergadering van 23 en 24 oktober geen besluitvorming
plaatsvinden over het voorstel van de Europese Commissie. Ik zal uw Kamer informeren
zodra ik meer informatie heb over eventuele besluitvorming.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de Nederlandse inzet voor de
hervorming van het GLB. Volgens het betreffende BNC-fiche (Kamerstuk 34 965, nr. 2) wil de regering pleiten voor verdergaande taakstellingen voor klimaat en leefomgeving.
De leden van de SGP-fractie horen graag een nadere duiding hiervan. Zij constateren
dat de inkomenssteun omlaag zal gaan en dat onzeker is hoeveel flexibiliteit de strategische
plannen gaan bieden. Is de Minister voornemens vooralsnog niet te pleiten voor verdergaande
taakstellingen voor klimaat en leefomgeving, maar eerst verder overleg met de Kamer
af te wachten?
Wat betreft mijn inzet voor klimaat- en leefomgeving verwijs ik naar de kabinetsinzet
verwoord in het BNC-fiche van 13 juli jl. (Kamerstuk 34 965, nr. 2) om een percentage van het GLB-budget te oormerken voor klimaat en leefomgeving teneinde
een neerwaartse spiraal van concurrentie ten koste daarvan te voorkomen. Mijn inzet
in het komende onderhandelingsproces is gericht op een verschuiving in de richting
van deze belangrijke doelen. In het Nederlandse strategische GLB-plan, dat op basis
van een SWOT-analyse en stakeholderbetrokkenheid tot stand zal komen en onderwerp
van overleg met de Kamer zal zijn, zal hieraan een meer concrete invulling gegeven
worden. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vragen van de VVD-fractie zal uw
Kamer tijdig over de inhoud van het Nederlandse Nationaal Strategisch Plan worden
geïnformeerd, alvorens dit wordt ingediend bij de Europese Commissie.
De Minister wil inzetten op meer ruimte voor producenten- en brancheorganisaties.
De leden van de SGP-fractie juichen dat toe. Zij ontvangen nog wel graag een nadere
duiding.
Het huidige GLB biedt boeren en tuinders ruimte om binnen producenten- en brancheorganisaties
samen te werken en daarmee hun positie in de keten te versterken. Deze ruimte is met
de Omnibusverordening verder uitgebreid, langs de lijnen van de aanbevelingen van
de Agricultural Markets Task Force. Ook wordt op zekere hoogte meer zekerheid geboden
omtrent de mogelijkheden tot samenwerking. Zo is er nu de mogelijkheid om vooraf advies
te vragen van de Europese Commissie over de verenigbaarheid van afspraken over samenwerking,
de zogenaamde «comfort letters», en is er een «safe harbour» mechanisme geïntroduceerd
waarbij ondernemers alleen beboet kunnen worden voor toekomstige samenwerkingsactiviteiten
en niet voor acties in het verleden.
Ondanks de recente verbeteringen bestaat er bij producenten echter nog veel onduidelijkheid
over deze mogelijkheden. Ik vind het daarom belangrijk om deze ruimte nationaal te
verduidelijken en onder de aandacht te brengen. Daarover heb ik uw Kamer voor de zomer
over geïnformeerd (Kamerstuk 28 625, nr. 257).
Naast dat het GLB al veel mogelijkheden biedt om samen te werken, zie ik wel ruimte
waar het GLB meer zou kunnen bijdragen om samenwerking verder te stimuleren. Bijvoorbeeld
bij het vereenvoudigen van de erkenningscriteria voor producentenorganisaties in de
groenten en fruit sector. Nederland wil ook waken voor een te gedetailleerde invulling
van operationele programma’s via gedelegeerde bevoegdheden. Ook zou het kabinet graag
zien dat de mogelijkheden voor brancheorganisaties om bij te kunnen dragen aan specifieke
doelen op het gebied van duurzaamheid en risicomanagement worden versterkt. Hiervoor
wil Nederland de mogelijkheden voor samenwerking in brancheorganisaties verder versterken,
met als doel een redelijke vergoeding voor duurzaamheidsinspanningen door de primaire
producent te kunnen realiseren.
Tenslotte zet Nederland in op uitbreiding van de mogelijkheid tot het verlenen van
steun voor programma’s niet alleen van producentenorganisaties maar ook van brancheorganisaties.
De leden van de SGP-fractie hebben ook enkele vragen over de Nederlandse inzet voor
de onderhandelingen over de voorgestelde EU-richtlijn Oneerlijke handelspraktijken
in de voedselvoorzieningsketen. Het voorstel is beperkt tot bedrijven met een omzet
van 50 miljoen euro c.s. De Minister geeft aan dat de richtlijn gericht moet zijn
op de bescherming van de zwakkere partijen in de keten. Deze leden beamen dat. Zij
willen er wel op wijzen dat ook bij grotere leveranciers zich oneerlijke handelspraktijken
voor kunnen doen. De jaaromzet van bijvoorbeeld supermarktketen Albert Heijn in Nederland
is alleen al 10 miljard euro. Dan kunnen ook leveranciers met een omzet hoger dan
50 miljoen euro een zwakkere partij genoemd worden. Is de regering derhalve voornemens
in te zetten op beperkte verbreding van de richtlijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de fractie
van het CDA.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het voorkomt dat afnemers hun leveranciers
eenzijdig verbieden om vorderingen die ze hebben, niet te verpanden. Dat maakt het
lastig om een lening te krijgen. Kan dit meegenomen worden als verboden oneerlijke
handelspraktijk?
Het Commissievoorstel laat de ruimte aan nationale overheden om aanvullende oneerlijke
handelspraktijken te verbieden. Of ik van die ruimte gebruik ga maken en hoe de Nederlandse
lijst van verboden oneerlijke handelspraktijken eruit zou moeten gaan zien, wil ik
verder onderzoeken als vaststaat hoe de richtlijn eruit komt te zien, mede in overleg
met betrokken partijen.
In de richtlijn staat dat voor de betalingstermijn van 30 dagen gerekend mag worden
vanaf de factuurdatum dan wel de leveringsdatum, zo lezen de leden van de SGP-fractie.
Het probleem is dat de factuurdatum makkelijk naar achteren geschoven kan worden.
Deze leden willen dit graag voorkomen. Deelt de Minister de mening dat het beter is
om alleen de leveringsdatum te hanteren?
Het voorstel bepaalt dat in het geval van bederfelijke agrofoodproducten de koper
binnen dertig dagen na ontvangst van de factuur moet betalen of binnen dertig dagen
na levering als dat later is. Deze bepaling komt overeen met de relevante bepalingen
in het Burgerlijk Wetboek in Nederland t.a.v. betalingstermijnen. Inmiddels ligt echter
een voorstel van het voorzitterschap op tafel om in de conceptrichtlijn het desbetreffende
artikel aan te passen en alleen de leveringsdatum te hanteren, vooropgesteld dat het
te betalen bedrag vastgesteld is. Nederland kan dit voorstel steunen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de lijst met verboden oneerlijke handelspraktijken
gelimiteerd is. Dat betekent dat andere vormen van oneerlijke handelspraktijken buiten
schot blijven. Waarom is niet gekozen voor een generieke bepaling met de genoemde
lijst als indicatieve lijst van handelspraktijken die in ieder geval er onder vallen?
Uit een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek8 blijkt dat een generiek verbod op oneerlijke handelspraktijken als nadeel heeft dat
er onzekerheid blijft over wat wel en niet is toegestaan. Dit verlaagt de rechtszekerheid
voor ondernemers omdat niet duidelijk is hoe de rechter de handelspraktijk zal gaan
interpreteren en of een beroep succesvol zal zijn. Dit vormt een drempel voor de stap
naar de rechter. Tegen deze achtergrond is de Europese Commissie tot de conclusie
gekomen dat een minimumlijst van specifieke verboden oneerlijke handelspraktijken
effectiever en doelmatiger is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R. Konings, adjunct-griffier