Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Geluk-Poortvliet en Slootweg over het bericht 'Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet'
Vragen van de leden Geluk-Poortvliet en Slootweg (beiden CDA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet» (ingezonden 24 september 2018).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 17 oktober
2018).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten
werkt niet»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor
Humanistiek waaruit blijkt dat mensen stimuleren om in hun omgeving om hulp te vragen
in de praktijk niet blijkt te werken?
Antwoord 2
Eén van de doelstellingen van de in 2015 ingezette vernieuwing van de langdurige zorg
en ondersteuning is een samenleving die (meer) oog heeft voor elkaar. De bereidheid
van mensen om voor elkaar te zorgen is al zeker aanwezig; in Nederland geven jaarlijks
4,4 miljoen volwassenen mantelzorg aan hun partner, familie, vriend of buur. Het SCP
stelt – in de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning
– dat mensen het steeds normaler gaan vinden om te zorgen voor een ander. Dat is een
positieve, hoopvolle ontwikkeling.
De Wmo 2015 beoogt de zorg en ondersteuning dichter bij de mensen te organiseren.
Het vorige kabinet heeft met de hervorming van de zorg en de decentralisaties het
voortouw bij gemeenten gelegd om deze vernieuwing tot stand te brengen. Ik constateer
dat deze vernieuwing langzaam maar zeker vorm krijgt. De bevindingen uit het onderzoek
van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek bevestigen dit.
Uit het onderzoek van de Universiteiten van Amsterdam en Humanistiek (N=64), blijkt
dat het netwerk van familie en vrienden niet altijd uitkomst biedt. Dat kan zijn omdat
de mogelijkheden ontbreken of beperkt zijn, of omdat het netwerk niet kan voorzien
in de juiste hulp. Dat is geen nieuw inzicht en is ook geen reden om de doelstellingen
rondom de hervorming te herzien. De Wmo is er voor iedereen die ondersteuning nodig
heeft bij participeren in de samenleving. Er moet sprake zijn van passende zorg en
ondersteuning, afgestemd op de specifieke ondersteuningsvraag en de situatie van betrokkene.
Als die potentie er is, kan in goed overleg verkend worden of inzet van naasten (mede)
kan worden benut.
Gemeenten en de professionals in de uitvoering zijn aan zet om deze in gang gezette
ontwikkeling een passend vervolg te geven. Op landelijk niveau zal dit vervolg van
stimulansen worden voorzien, zoals met het programma Langer Thuis2.
In het programma Langer Thuis wordt langs allerlei wegen (onder meer) ingezet op:
1. De bewustwording over ondersteuning;
2. Een passend ondersteuningsaanbod en respijtzorg op maat;
3. Een goede samenwerking tussen zorgprofessionals en informele zorgverleners.
In vele gemeenten zie ik buurtinitiatieven die kunnen bijdragen aan een versterking
van de sociale basis, met als resultaat een (laagdrempelige) verbreding van het eigen
netwerk van bewoners. Het is van groot belang dat gemeenten deze potentie ook stimuleren
en benutten. Daarnaast zijn er al diverse platforms die de hulpvraag koppelen aan
mensen die ondersteuning willen bieden. Mooie voorbeelden daarvan zijn «We Helpen»,
«Mijn Buurtje» en «NL voor Elkaar».
Vraag 3
Klopt het dat slechts in drie van de onderzochte 64 keukentafelgesprekken het daadwerkelijk
lukt om hulp te verkrijgen uit de omgeving van ouderen en chronisch zieken?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Is dit van invloed op het kabinetsstandpunt dat chronisch zieken en ouderen zoveel
mogelijk hun eigen netwerk moeten inschakelen als ze hulp nodig hebben?
Antwoord 4
Het beleid sluit aan op de praktijk, waar mensen zo lang als mogelijk in de eigen
vertrouwde omgeving oud willen worden. Het vertrekpunt blijft dat eerst wordt bezien
welke ondersteuning op vrijwillige basis door de omgeving kan worden geboden. Is die
ondersteuning niet mogelijk of onvoldoende, dan zal er altijd de mogelijkheid zijn
om een beroep te doen op professionele zorg en ondersteuning.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 5
Wordt er tijdens het keukentafelgesprek een onderscheid gemaakt in mantelzorgtaken
die een intiem karakter hebben en taken die dat niet hebben? Zo ja, is hierin een
duidelijk verschil te zien in het aantal mantelzorgers dat deze zorg geeft? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 5
Het keukentafelgesprek is een gezamenlijke verkenning naar ondersteuningsmogelijkheden.
Er wordt daarbij niet alleen gekeken naar wat mogelijk is, maar ook waar zowel de
mantelzorger als de zorgvrager zich comfortabel bij voelen. Soms zal het door betrokkenen
gewenst zijn om ondersteuning met een intiem karakter door een naaste te laten verrichten
en in andere gevallen juist niet. Het uitgangspunt bij mantelzorg is en blijft het
vrijwillige karakter. Daarbij vraagt ook aandacht dat veel mantelzorgers het als vanzelfsprekend
zien om voor een naaste te zorgen en het niet als een keuze ervaren. Het gesprek kan
leiden tot ondersteuning door een beroepskracht, door een vrijwilliger of naasten
en een combinatie daarvan. Daarnaast is er ook oog voor de kwaliteit van de te verlenen
zorg en ondersteuning.
Vraag 6
Klopt het dat er veel minder mantelzorg door de omgeving kan worden verleend dan waar
vooraf bij de decentralisatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015
rekening mee is gehouden?
Antwoord 6
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 7.
Vraag 7
Welke maatregelen neemt u om het aantal mantelzorgers waar een beroep op kan worden
gedaan te laten toenemen?
Antwoord 7
Het doel van het beleid is niet om het aantal mantelzorgers te laten toenemen. Het
beleid is gericht op goede zorg en ondersteuning die zo veel mogelijk aansluit bij
de wensen en behoeften van betrokkenen. Indien er sprake kan zijn van «zorgen voor
elkaar»wordt dat gestimuleerd, bijvoorbeeld door het ondersteunen van mantelzorgers.
Onderzoek van het PBL3 toont evenwel aan dat naar verwachting het aantal mantelzorgers dat beschikbaar
zal zijn voor een kwetsbare oudere met een hulpvraag langzaam afneemt in de toekomst.
De bevolking in Nederland vergrijst in de komende decennia. Het aantal 85 plussers
in Nederland neemt naar verwachting toe van 344.000 in 2015 naar 854.000 in 20404. Het onderzoek laat zien dat er grote regionale verschillen zijn in het aantal beschikbare
mantelzorgers ten opzichte van het aantal 85-plussers. Nu staan nog 15 potentiële
mantelzorgers voor elke 85-plusser klaar, maar in 2040 loopt dit terug naar 6. Vooral
in sterk vergrijzende regio’s zoals Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen wordt de verhouding
ongunstiger.
Gemeenten zijn zich bewust van hun bevolkingssamenstelling en houden daar bij de uitvoering
van de Wmo rekening mee. Het is primair een verantwoordelijkheid van de gemeenten
om zorg en ondersteuning in het kader van de Wmo goed te regelen, ook in deze regio’s.
Acties in het programma Langer Thuis, zoals de aanjager respijtzorg, ondersteunen
dit.
Vraag 8
Welke concrete acties nemen gemeenten of gaan ze nemen op het terrein van respijtzorg
en dagopvang om mantelzorgers te ondersteunen?
Antwoord 8
Gemeenten zijn zicht bewust van de noodzaak om mantelzorgers goed te ondersteunen
en geven ook invulling aan deze verantwoordelijkheid. Met name op het terrein van
respijtzorg en dagopvang is er echter ruimte voor verbetering, blijkt onder meer uit
onderzoeken van het SCP en signalen van Mezzo. De aanjager respijtzorg, die ik in
het kader van het programma Langer Thuis aanstel, zal dit najaar van start gaan. De
aanjager zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Zijn inzet is om – waar nodig
– in samenwerking met alle betrokken partijen te komen tot een goed en gevarieerd
laagdrempelig aanbod, met ruimte voor maatwerk, zodat er goede aansluiting is op de
wensen van zowel de mantelzorger als zijn naaste. Het is daarbij belangrijk om niet
alleen aandacht te schenken aan het aanbod, maar ook om rekening te houden met de
ervaren drempel bij zowel mantelzorger als naaste om de zorg (volledig) uit handen
te geven.
Vraag 9
Hoeveel gemeenten kennen een locatie die respijtzorg aanbiedt?
Antwoord 9
Uit onderzoek van het SCP5 blijkt dat 98% van de gemeenten advies, ondersteuning en begeleiding bieden. In 97%
van de gemeenten wordt respijtzorg aangeboden. De aanjager respijtzorg zal het huidige
aanbod goed in beeld krijgen. Daarbij is van belang dat respijtzorg een veelheid aan
vormen kan hebben, als het maar adempauze biedt aan de mantelzorger. Het kan bijvoorbeeld
gaan om het tijdelijk volledig overnemen van de zorg op een specifieke locatie voor
respijtzorg, maar het kan ook passend zijn om thuisopvang, dagopvang of door beroepskrachten
of vrijwilligers te bieden.
Vraag 10
Klopt het dat de meeste gemeenten mantelzorgers alleen compenseren wanneer ze wonen
in dezelfde plaats als de hulpbehoevende en niet wanneer de hulpbehoevende in een
andere gemeente woont?
Antwoord 10
Mantelzorgers kunnen altijd een beroep doen op hun gemeente voor ondersteuning. Het
is daarbij niet van belang of de naaste voor wie wordt gezorgd in dezelfde gemeenten
woont.
Vraag 11
Hoeveel bijstandsgerechtigden en werkzoekenden hebben een ontheffing van sollicitatieplicht
omdat zij mantelzorg verlenen?
Antwoord 11
Het is juist dat een ontheffing van de sollicitatieplicht mogelijk is. De ontheffing
is in principe tijdelijk, tot maximaal een half jaar, zodat in de tussentijd naar
een andere oplossing gezocht kan worden. In bijzondere situaties kan de ontheffing
worden verlengd. Ik heb geen inzicht in aantallen vrijstellingen van de sollicitatieplicht
vanwege mantelzorg.
Vraag 12
Deelt u de waarschuwing van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor
Humanistiek met betrekking tot de grote nadruk op zelfredzaamheid en het aansturen
op zoveel mogelijk informele zorg niet het hart van het sociale overheidsbeleid kan
en moet zijn?
Antwoord 12
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.