Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Beckerman over huurtoeslag voor mensen die beschermd wonen of huren via een instelling
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Financiën over huurtoeslag voor mensen die beschermd wonen of huren via een instelling (ingezonden 29 mei 2018).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) mede namens
de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (ontvangen 16 oktober 2018) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2017–2018, nr. 2549.
Vraag 1
Waarom staat op de site van de Belastingdienst bij het jaar 2016 expliciet aangegeven:
«Bij tijdelijke woonruimte krijgt u geen huurtoeslag. Bijvoorbeeld als u in een opvang
voor daklozen of in een blijf-van-mijn-lijfhuis woont» en zijn deze zinnen niet meer
opgenomen bij de voorwaarden op diezelfde site voor de jaren 2017 en 2018?1 2 3 4
Vraag 2
Heeft het verwijderen van de zinnen te maken met de uitspraak uit december 2015 van
de Raad van State, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, dat huurtoeslag wel
gegeven moet worden aan een cliënt die een appartement huurt via een zorginstelling
waar begeleiding bij zelfstandig wonen bijzit? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Antwoord 1 en 2
Ook voor de jaren 2017 en 2018 zijn deze voorwaarden expliciet opgenomen op de site
van de Belastingdienst en zijn te vinden op de pagina «Voor welke woningen krijg ik
geen huurtoeslag». Voor het jaar 2016 zijn deze voorwaarden opgenomen op de pagina
«Voorwaarden voor huurtoeslag in 2016».
Vraag 3
Wat heeft het toenmalige kabinet concreet gedaan met de uitspraak van de Raad van
State? Hoeveel cliënten, die in een traject naar volledig zelfstandig wonen zitten,
hebben naar aanleiding van de uitspraak, huurtoeslag gekregen omdat «gekeken moet
worden naar de aard van het gehuurde zelf en naar de aard van het gebruik»?6
Antwoord 3
De uitspraak van de Raad van State (RvS) heeft ertoe bijgedragen dat minder huurcontractvormen
worden aangemerkt als een contract dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van
korte duur» is. Hoeveel cliënten naar aanleiding van de uitspraak van de RvS huurtoeslag
ontvangen is niet precies bekend. Deze aantallen worden niet bijgehouden door de Belastingdienst.
Ten tijde van de uitspraak van de RvS (december 2015) had het kabinet het wetsvoorstel
Wet Doorstroming Huurmarkt in de Tweede Kamer ingediend waarin tijdelijke contracten
van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen die eindigen bij het verstrijken van
de afgesproken huurtermijn werden geïntroduceerd in het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze
wetswijziging is per 1 juli 2016 ingegaan en heeft er eveneens aan bijgedragen dat
de Belastingdienst minder huurcontracten aanmerkt als een huurcontract dat een gebruik
betreft dat «naar zijn aard van korte duur» is.
Vraag 4
Hoeveel mensen huren op dit moment een woning via een maatschappelijke of zorginstelling,
die op hun beurt de woning huren van een woningcorporatie? Hoeveel mensen van deze
groep hebben huurtoeslag of zouden daarvoor in aanmerking moeten kunnen komen gezien
de aard van het gehuurde zelf en de aard van het gebruik?
Vraag 5
Is het waar dat sinds ongeveer acht maanden de Belastingdienst is begonnen met het
terugvorderen van huurtoeslag bij mensen die een woning huren via een zorginstelling
of beschermd wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4 en 5
Over het aantal mensen dat op dit moment een woning via een maatschappelijke of zorginstelling
huurt zijn geen precieze cijfers bekend, omdat deze niet landelijk worden geregistreerd.
Als gevolg van de eerdergenoemde uitspraak van de RvS uit 2015 en de wijziging van
het BW waarbij huurcontracten zijn ingevoerd voor bepaalde termijn die van rechtswege
eindigen op de afgesproken einddatum (duur van maximaal 2 jaar) merkt de Belastingdienst
minder huurcontracten aan als huurcontracten die een gebruik betreffen dat «naar zijn
aard van korte duur» is. Dit betekent echter niet dat alle huurcontracten recht op
huurtoeslag geven. In de praktijk komt de Belastingdienst huurovereenkomsten tegen
waarbij sprake is van noodopvang (crisisopvang) of van een specifiek begeleidingstraject
van «proefwonen». Gezien de in die huurcontracten beoogde tijdelijkheid van het huurcontract
beoordeelt zij die als een gebruik «naar zijn aard van korte duur» en daar vindt handhaving
op plaats. Vaak zijn in dergelijke huurcontracten ook specifieke bepalingen opgenomen
die huurbescherming voor de huurder bij huurbeëindiging/ zorgbeëindiging uitsluiten.
Soms bevatten de huurcontracten zelfs letterlijk de bepaling dat het een huurcontract
is dat een gebruik betreft dat naar zijn aard van korte duur is. Deze contracten geven
geen recht op huurtoeslag. Als bij dergelijke huurcontracten huurtoeslag is uitbetaald
dan wordt de huurtoeslag teruggevorderd.
Vraag 6
Is het waar dat de afdeling toeslagen van de Belastingdienst meer rechterlijke uitspraken
wil zien voordat zij hun handelwijze bij deze groep gaat wijzigen, ondanks de uitspraak
van de Raad van State? Wat zijn de redenen hiervoor? Is het, gezien de (financiële)
kwetsbaarheid van de doelgroep, niet te verwachten dat er veel rechtszaken zullen
volgen?
Antwoord 6
De casussen die na de eerder genoemde uitspraak van de RvS uit 2015 en de genoemde
wijziging van het BW worden afgewezen, betreffen situaties waarbij de huurovereenkomst
aangeeft dat er sprake is van noodopvang of «proefwonen» en daardoor worden beschouwd
als een gebruik «naar zijn aard van korte duur». Conform de Wet op de huurtoeslag
is er dan geen recht op huurtoeslag. Er zijn nog geen rechterlijke uitspraken geweest
over situaties van «proefwonen». Een uitspraak van de RvS over dergelijke situaties
zou de Belastingdienst een helder uitvoeringskader geven.
Vraag 7
Deelt u de mening dat het terugvorderen van huurtoeslag bij deze kwetsbare groep mensen
voor (nieuwe) financiële problemen kan zorgen? Op welke wijze(n) wordt hier rekening
mee gehouden?
Vraag 8
Bent u van mening dat de doorstroming in de maatschappelijke opvang kan verbeteren
indien mensen recht hebben op huurtoeslag als zij in een zelfstandige woning terecht
komen, waar al dan niet begeleiding bij zit? Zo nee, waarom niet?
Vraag 9
Bent u bereid om een uitzonderingspositie te maken voor mensen die een stap zetten
naar zelfstandig wonen en daarbij huurtoeslag als inkomensondersteuning nodig hebben,
bijvoorbeeld door cliënten van opvanginstellingen die zijn aangesloten bij de Federatie
Opvang of de RIBW-Alliantie uit te zonderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 7, 8 en 9
Ik vind het belangrijk dat juist voor deze kwetsbare groepen huurders die zelfstandig(er)
begeleid gaan wonen helder is of op basis van hun huurovereenkomst huur(prijs)bescherming
van toepassing is en of zij onder de geldende voorwaarden (o.a. hun inkomensniveau)
in aanmerking kunnen komen voor huurtoeslag. Het ontvangen van huurtoeslag kan de
betaalbaarheid van zelfstandige woonruimte verbeteren en zelfstandig(er) wonen voor
mensen die uitstromen uit beschermd wonen of de maatschappelijke opvang bereikbaarder
maken. Wanneer mensen die toe zijn aan zelfstandig(er) wonen na een verblijf in de
maatschappelijke opvang uitstromen naar geschikte woonruimte waar zij passende begeleiding
ontvangen, dan geeft dat ook weer ruimte voor in- en doorstroom in de maatschappelijke
opvang.
Zoals ik ook heb aangegeven in relatie tot de uitspraak van de RvS uit 2015, zijn
er inmiddels maatregelen getroffen om het aantal contractvormen dat een gebruik betreft
dat «naar zijn aard van korte duur is» te verkleinen. Verhuurders (waaronder als intermediair
verhurende opvanginstellingen) hebben sinds 1 juli 2016 de mogelijkheid een huurovereenkomst
voor bepaalde tijd op te stellen. Zij kunnen onder andere aan huurders die beschermd
wonen of begeleid wonen via een instelling een contract voor bepaalde tijd aanbieden
voor de duur van maximaal 2 jaar voor een zelfstandige woning en maximaal 5 jaar voor
onzelfstandige woonruimte. Daarmee ontstaat voor de huurder in die periode huur(prijs)bescherming
en is onder de overige huurtoeslagvoorwaarden recht op huurtoeslag. Deze tijdelijke
huurcontracten zijn in de wet ingevoerd om te bevorderen dat er ook bij tijdelijke
huur in meer gevallen huur(prijs)bescherming van toepassing is.
Opvanginstellingen en beschermd wonen instellingen geven aan dat de huidige wettelijke
bepalingen voor de contracten voor bepaalde tijd niet in alle situaties en gevallen
volstaan voor hun doelgroepen. De verhuurder mag dit contract bijvoorbeeld niet tussentijds
opzeggen, bijvoorbeeld bij beëindiging van de zorg/begeleidingsovereenkomst voordat
de afgesproken huurtermijn verstreken is. Dit betekent dat er nog steeds een groep
overblijft die vanwege de contractvorm geen recht op huurtoeslag heeft. De Staatssecretaris
van Financiën en ik verkennen daarom samen met Federatie Opvang en de Belastingdienst
hoe de contractvorm voor bepaalde tijd passend door de sector kan worden ingezet.
Denkbaar is gezamenlijk een model-huurovereenkomst voor verhuur van woonruimte voor
mensen die beschermd of begeleid wonen te ontwikkelen. De Kamer zal eind 2018 over
de uitkomsten daarvan worden geïnformeerd.
Verder verken ik samen met het veld de mogelijkheid om een doelgroepcontract voor
mensen die beschermd wonen aan het Burgerlijk Wetboek toe te voegen. Dit sluit aan
op de brief die het kabinet stuurde als reactie7 op de initiatiefnota van de leden Berckmoes/Van der Linde (VVD). Voorstel is aan
de wet een doelgroepcontract voor mensen die beschermd of begeleid wonen toe te voegen;
verhuurders kunnen dan op basis van de opzeggingsgrond «dringend eigen gebruik» de
huurovereenkomst opzeggen van de huurder die niet meer tot de doelgroep van beschermd
of begeleid wonen voor mensen met psychische of psychiatrische problemen behoort.
De woning kan dan weer aan een andere cliënt uit beschermd wonen of de maatschappelijke
opvang worden verhuurd. Voor zowel huurders als verhuurders zou hiermee vooraf duidelijk
zijn dat het wonen eindigt wanneer de zorg en/ of begeleiding eindigt.
Ik wil er niet voor kiezen om een uitzonderingspositie voor cliënten van opvanginstellingen
ten aanzien van Wet op de huurtoeslag te maken omdat het probleem ontstaat vanuit
de contractvorm en niet ligt besloten in de huurtoeslagsystematiek. Ik realiseer me
dat terugvordering van toeslagen zoals de huurtoeslag bij mensen voor financiële problemen
kan zorgen, zeker bij mensen met een kwetsbare financiële positie. De Belastingdienst
houdt hier rekening mee door op verzoek een betalingsregeling aan te bieden die toegespitst
is op de specifieke situatie, waarbij iedere maand een deel van het bedrag wordt terugbetaald.
Vraag 10
Op welke manieren wilt u de doorstroming in de maatschappelijke opvang aanpakken,
gezien de wachtlijsten en het tekort aan betaalbare sociale huurwoningen?
Antwoord 10
Het creëren van voldoende geschikte en betaalbare woningen met passende begeleiding
voor de uitstroom van mensen uit beschermd wonen en de maatschappelijke opvang is
een belangrijk en complex vraagstuk voor partijen op lokaal niveau. Het kabinet wil
naast de hierboven benoemde acties op diverse wijzen de doorstroming in de maatschappelijke
opvang bevorderen.
In de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang8 die Staatssecretaris Blokhuis (VWS) met betrokkenheid van een groot aantal partijen
opstelde, heeft wonen eveneens een belangrijk plek. De acties ten aanzien van wonen
worden in het kader van de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang
samen met de VNG, Federatie Opvang, Aedes en andere relevante partijen de komende
periode verder uitgewerkt. Daarnaast lopen vanuit BZK reeds verschillende acties met
partijen in het veld die tot meer aanbod van woningen met passende ondersteuningsarrangementen
en betere doorstroming op de woningmarkt moeten leiden. Voorbeeld hiervan zijn diverse
handreikingen over (prestatie)afspraken wonen die zijn gepubliceerd en ook aandacht
besteden aan zorg, de ondersteuning van actieprogramma «Weer Thuis!» (conform motie
Dik-Faber/Voortman9) en het programma «Weer Thuis in de Wijk» dat wordt uitgevoerd door Platform31.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.