Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kuiken over de wijze waarop een aangifte van een verkrachting is behandeld door de politie
Vragen het lid Kuiken (PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de wijze waarop een aangifte van een verkrachting is behandeld door de politie (ingezonden 6 augustus 2018).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming (ontvangen 15 oktober 2018). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2017–2018, nr. 3014.
Vraag 1
Kent u het bericht «Politie maakt excuses aan Limburgse vrouw die is verkracht door
tbs'er: «We hebben te weinig oog gehad voor het slachtoffer»»1 en herinnert u zich de schriftelijke vragen over de «Hoornse zedenzaak»?2
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het bericht en de schriftelijke vragen over de «Hoornse zedenzaak».
Vraag 2
Deelt u de mening dat de melding van de teamchef van de politie aan het slachtoffer
dat het belang van het slachtoffer in het politieonderzoek onvoldoende is meegewogen
in deze zaak als een understatement kan worden gezien? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 2
Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van strafbare feiten op de juiste wijze
worden geholpen. De bejegening van slachtoffers in zedenzaken heeft zowel bij de politie
als het Openbaar Ministerie dan ook continu de aandacht.
Ik kan niet ingaan op deze individuele casus.
Iedere zedenrechercheur werkt conform de zedeninstructie Zeden – Kinderpornografie
en Kindersekstoerisme. In de instructie is specifiek aandacht voor bejegening van
het slachtoffer. Daarnaast heeft het landelijke zedenteam recentelijk een ronde gemaakt
langs alle eenheden waarbij gepresenteerd is welke lering er is getrokken uit recente
zaken, onder meer de Hoornse zedenzaak. Er wordt met regelmaat bezien of de politie
instructie Zeden – Kinderpornografie en Kindersekstoerisme dient te worden aangepast.
Vraag 3
Hoe kan het dat er volgens de politie binnen de kaders is gewerkt terwijl de politie
zelf erkent dat er fouten zijn gemaakt in de behandeling van deze aangifte? Wat zijn
die kaders en zijn ze dan niet te ruim? Hoe gaat ervoor worden gezorgd dat binnen
die kaders de positie van het slachtoffer belangrijker wordt?
Antwoord 3
Zoals eerder aangegeven, kan ik niet ingaan op de individuele casus.
In de Aanwijzing Zeden van het Openbaar Ministerie en de nieuwe politie instructie
– geldend vanaf 1 januari 2016 – wordt specifiek aandacht besteed aan de bescherming
en bejegening van het slachtoffer. De politie-instructie Zeden – Kinderpornografie
en Kindersekstoerisme is het kader waarbinnen alle zedenrechercheurs dienen te handelen.
Deze instructie is het handelingskader waarin onder andere het werkproces, de uitvoeringsnorm
en kwaliteitsnormen zijn beschreven. De politie-instructie is gestoeld op de eerder
genoemde Aanwijzing van het Openbaar Ministerie.
Elke zedenzaak is anders en er bestaan verschillen in achtergronden van slachtoffers
en daders. Bovendien is soms sprake van tegenstrijdige belangen bij betrokkenen in
een zedenzaak. De aanpak in zedenzaken verdient daarom altijd maatwerk die worden
geboden door de kaders die daarvoor zijn opgesteld.
Vraag 4
Wordt er nog steeds tegen slachtoffers van verkrachting gezegd dat het doen van aangifte
voor het slachtoffer vervelende consequenties kan hebben of wordt het slachtoffer
op andere wijze onder druk gezet om geen aangifte te doen? Zo ja, waarom? Zo nee,
waar blijkt dat uit?
Antwoord 4
Slachtoffers van een zedendelict worden niet door de politie onder druk gezet om geen
aangifte te doen. Bij het doen van aangifte van zedendelicten spelen diverse en uiteenlopende
persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol. De specifieke overwegingen
van slachtoffers bij het doen van aangifte is recent onderzocht door het WODC.3 In mijn beleidsreactie aan uw Kamer heb ik aangegeven welke aanbevelingen uit het
WODC-onderzoek zijn opgepakt. In beleid en instructies van politie en het Openbaar
Ministerie is bijvoorbeeld meer aandacht gekomen voor het bewerkstelligen van maatwerk.
Waar in het informatieve gesprek voorheen een lange lijst met bespreekpunten werd
gebruikt, die – onbedoeld- soms als checklist werd gehanteerd, is er nu een ondersteunend
gespreksformat waarmee bereikt wordt dat de politie in de gesprekken meer uitgaat
van de specifieke wensen en behoeften van een slachtoffer. In de Aanwijzing Zeden
van het Openbaar Ministerie is meer aandacht voor de bescherming van slachtoffers
tegen secundaire victimisatie waarbij specifiek gelet wordt op het beperken van het
aantal ondervragingen en het vermijden van onnodige vertraging van het proces.
De overheid – inclusief de politie – zet al geruime tijd in om de drempels bij het
melden van seksueel misbruik zo laag mogelijk te houden. Ook de Centra Seksueel Geweld
hebben een belangrijke rol hierin. Daarnaast investeren de politie en het Openbaar
Ministerie samen met hulpverleningsinstanties in een laagdrempelige toegang tot het
recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld.
Het melden bij politie blijft uiteindelijk een persoonlijke afweging van het slachtoffer.
Als het slachtoffer eenmaal aangifte heeft gedaan, kan deze niet worden ingetrokken
en start een strafrechtelijk onderzoek. Zo’n onderzoek kan zeer ingrijpend zijn voor
het slachtoffer. Een slachtoffer kan desgewenst wel na het doen van aangifte schriftelijk
laten weten wat de (eventueel veranderde) wensen zijn rondom strafvervolging. Slachtoffers
die aangifte doen van een zedendelict worden daarom goed voorgelicht, zodat zij weloverwogen
kunnen beslissen of zij bereid en in staat zijn om tot en met een definitieve vervolgingsbeslissing
hun medewerking aan onderzoek en vervolging te kunnen geven.
Vraag 5
Deelt u de mening van de advocaat van het slachtoffer met kritische vragen niks mis
is maar dat het besef dat valse aangiften voorkomen, er niet toe moet leiden dat verhoorders
al met die bril op het verhoor ingaan? Zo ja, waarom en hoe kan worden voorkomen dat
verhoorders toch met die bril het verhoor ingaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Ja, die opvatting deel ik. Bij de behandelingen van zedenzaken is het proces van waarheidsvinding,
onderzoek doen naar feiten en omstandigheden, zeer belangrijk. Het stellen van precaire
vragen over wat er precies heeft plaatsgevonden is daarbij noodzakelijk en vraagt
veel van de deskundigheid van de zedenrechercheurs tijdens dergelijke verhoren. Hiervoor
is in elke zedenteam specialistische kennis aanwezig.
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 en 3 is er in de nieuwe Aanwijzing van het
Openbaar Ministerie en de nieuwe politie instructie Zeden – Kinderpornografie en Kindersekstoerisme
meer aandacht voor het slachtoffer. en geeft het kader voor de verhoorders. Hiermee
moet objectiviteit en zorgvuldigheid worden bereikt. Iedere zedenrechercheur werkt
conform de zedeninstructie. In de instructie is specifiek aandacht voor bejegening
van het slachtoffer.
Vraag 6
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat slachtoffers van zedenmisdrijven te allen
tijde door de politie serieus behandeld worden? Hoe gaat u de praktijk van aangiften
bij zedenzaken verder verbeteren?
Antwoord 6
De Inspectie Justitie en Veiligheid doet momenteel, overeenkomstig de motie van de
leden Kuiken/Buitenweg4 onderzoek naar de manier waarop met slachtoffers van zedenmisdrijven wordt omgegaan.
Hierbij betrekt de Inspectie de werkwijze van alle politie-eenheden. Ik wacht dit
onderzoek en de resultaten van de Inspectie af.
Om de bescherming van slachtoffers te verbeteren is op 1 juni 2018 de individuele
beoordeling van kracht. Dit is een werkwijze waarbij slachtoffers structureel en gestructureerd
beoordeeld worden op hun kwetsbaarheid voor herhaald slachtofferschap. De politie,
het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland investeren in de uitvoering van
de individuele beoordeling. Indien nodig worden voor de slachtoffers beschermende
maatregelen genomen.
Als onderdeel van het slachtofferbeleid van mij en de Minister voor Rechtsbescherming
is het verbeteren van de toegang voor slachtoffers van seksueel geweld tot de overheid
een belangrijke prioriteit. In de Meerjarenagenda slachtofferbeleid is een aantal
acties opgenomen. Een daarvan betreft de structurele borging van de Centra Seksueel
Geweld (CSG). De CSG’s vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Daarnaast wordt door CSG’s, de politie, het Openbaar Ministerie en de gemeenten een
motiveringscampagne opgezet om de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksueel
geweld te verhogen. Naar verwachting zal deze campagne eind 2018/begin 2019 van start
gaan. Ook is het Openbaar Ministerie, gefaciliteerd door mijn departement, een traject
gestart om de doorlooptijden van het strafproces van zedenzaken te bekorten. De resultaten
van dit traject worden begin 2019 verwacht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.