Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 744 Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten vanwege aanpassing van de Regeling dienstverlening aan huis (Wet aanpassing Regeling dienstverlening aan huis)
Nr. 18 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 10 december 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
ARTIKEL IX komt te luiden:
ARTIKEL IX
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2026. Indien het Staatsblad waarin
deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2025, treedt zij in werking:
a. in de gevallen dat de diensten worden betaald uit een Zvw-pgb als bedoeld in artikel 13a
van de Zorgverzekeringswet en voor de uitvoering van dit Zwv-pgb op 31 december 2025
geen gebruik wordt gemaakt van dienstverlening door de Sociale Verzekeringsbank, genoemd
in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, met ingang
van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip; en
b. in de overige gevallen met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad
waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2026
Toelichting
Met deze nota van wijziging, aangeboden mede namens de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane, en in overeenstemming met de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
wordt de inwerkingtredingsbepaling van het wetsvoorstel aangepast. Voorgesteld wordt
te regelen dat het voorstel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2026 in werking
treedt, indien het na 31 december 2025 wordt gepubliceerd in het Staatsblad.
Eind september 2025 is duidelijk geworden dat het wetsvoorstel mogelijk niet voor
1 januari 2026 door het parlement kan worden behandeld en, indien aangenomen door
de Tweede Kamer en de Eerste Kamer, in het Staatsblad kan worden gepubliceerd. Vanwege
de forse gevolgen van een latere inwerkingtreding dan 1 januari 2026, voor zowel burgers
als (uitvoerings)organisaties, heeft de regering besloten aan het wetsvoorstel de
mogelijkheid tot inwerkingtreding met terugwerkende kracht per 1 januari 2026 toe
te kennen. Dit wordt hieronder toegelicht.
Met het wetsvoorstel wordt de Nederlandse wetgeving in lijn gebracht met de uitspraak
van de Centrale Raad van Beroep van 30 maart 20231 waarin is geoordeeld dat de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de verzekeringsplicht
voor de werknemersverzekeringen voor pgb-zorgverleners met een arbeidsovereenkomst
voor doorgaans minder dan vier dagen per week, vanwege indirecte discriminatie van
vrouwen zonder objectieve rechtvaardiging, in strijd is met Europees recht. Dit wetsvoorstel
regelt een forse verbetering van de rechtspositie voor pgb-zorgverleners die nu onder
de Regeling dienstverlening aan huis (Rdah) vallen, zowel arbeidsrechtelijk als wat
betreft toegang tot de sociale zekerheid. Daarnaast leidt het tot aanpassingen in
fiscale regelgeving. Om inwerkingtreding per 1 januari 2026 te halen, hebben de uitvoeringsorganisaties
Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)
reeds belangrijke en deels onomkeerbare stappen gezet.
ICT-processen zijn hierop ingericht en betrokken burgers, waaronder de budgethouders,
zijn reeds geïnformeerd over de voorgenomen wetswijziging. Ook zijn budgethouders
door de SVB opgeroepen hun zorg(arbeids)overeenkomsten aan te passen aan de voorgenomen
wetswijziging vóór 1 januari 2026. Veel zorgovereenkomsten zijn reeds aangepast door
budgethouders en zorgverleners, en via de juiste systemen goedgekeurd door de SVB
(in het geval van pgb via de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO) of de Jeugdwet)
of de zorgkantoren (in het geval van pgb via de Wet langdurige zorg (Wlz)).
Een latere inwerkingtreding van het wetsvoorstel begin 2026 zou betekenen dat betrokken
burgers gevraagd moeten worden de tot nu toe gedane stappen terug te draaien om vervolgens
kort daarna wéér nieuwe overeenkomsten te sluiten om aan de nieuwe wettelijke regels
te voldoen. Dit zou veel vragen van het doenvermogen van deze groep en dit zou ook
zeer arbeidsintensief zijn. Dit is ook verwarrend voor burgers en doet wellicht iets
met het vertrouwen van de burger richting de overheid. Vanwege de belangen van alle
betrokkenen (budgethouders, pgb-zorgverleners en de uitvoeringsorganisaties) stelt
de regering daarom voor om, indien nodig, terugwerkende kracht toe te kennen aan het
wetsvoorstel.
Algemeen en juridisch kader terugwerkende kracht
Het laten ingaan van een wetsvoorstel met terugwerkende kracht is niet gebruikelijk,
daar is de regering zich van bewust. Bij het met terugwerkende kracht laten ingaan
van een wet is onder meer van belang of deze belastend is2. De beleidslijn hierbij is dat aan belastende regelingen, behoudens in uitzonderlijke
gevallen, geen terugwerkende kracht wordt toegekend3. Bestaande jurisprudentie en beleid hebben met name betrekking op het met terugwerkende
kracht laten ingaan van belastingheffingen, maar zijn ook buiten dat terrein relevant.
Er moet – kort gezegd – sprake zijn van een «fair balance» tussen de betrokken belangen
(om terugwerkende kracht te kunnen rechtvaardigen in het licht van het Eerste Protocol
van het EVRM). Punten van overweging zijn hierbij het vertrouwensbeginsel, de redelijkheid
en billijkheid, de rechtszekerheid en het verrassingseffect (voor burgers). De regering
meent dat hieraan wordt voldaan. Uitgangspunt in jurisprudentie is ook dat de wetgever
een ruime beoordelingsmarge heeft4.
Budgethouders zijn geïnformeerd over de aankomende wijzigingen. Budgethouders die
hun (salaris)administratie via de SVB hebben lopen, zijn zelfs meerdere malen hiervan
persoonlijk op de hoogte gebracht. De wijzigingen zijn aldus voorzienbaar.
Voor pgb-zorgverleners onder de Rdah is sprake van een forse verbetering van hun rechtspositie.
Sterker nog, deze zorgverleners ondervinden nu grote nadelen van het nog niet implementeren
van het wetsvoorstel, nu zij vanwege de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep
van maart 2023 wel recht hebben op bijvoorbeeld een WIA-uitkering, maar vanwege het
ontbreken van een grondslag voor loondoorbetaling bij ziekte in beginsel eerst 104
weken zonder inkomen zitten tijdens deze ziekteperiode (behoudens de eerste 6 weken).
De regering vindt het onwenselijk deze situatie langer te laten voortduren en acht
inwerkingtreding per 1 januari 2026 daarom noodzakelijk.
Voor budgethouders is bovendien sprake van aanvullende administratieve lasten indien
het wetsvoorstel later dan 1 januari 2026 in werking treedt. Zij moeten dan nogmaals
nieuwe arbeidsovereenkomsten indienen. De regering is zich er tegelijkertijd van bewust
dat het wetsvoorstel voor hen aanvullende (financiële) werkgeverslasten (in de vorm
van premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet
(Zvw)) met zich meebrengt, alsmede meer arbeidsrechtelijke verplichtingen als werkgever
(werkgeverstaken). Tegelijkertijd wordt het overgrote deel van de budgethouders voor
de aanvullende financiële werkgeverslasten gecompenseerd voor deze financiële benadeling.
Deze compensatie vindt voor wat betreft het pgb via de Wlz plaats via de Regeling
langdurige zorg, en voor wat betreft WMO en de Jeugdwet via reeds gedane stortingen
in het Gemeentefonds. Gemeenten krijgen hiermee de mogelijkheid de budgethouders te
compenseren. Voor wat betreft de aanvullende werkgeverstaken voor budgethouders (loondoorbetaling
bij ziekte, ontslag en scholing) krijgen budgethouders voor wie de SVB de salarisadministratie
uitvoert aanvullende ondersteuning en compensatie door de SVB. Zo wordt een budgethouder
financieel gecompenseerd voor wat betreft de verlengde periode van loondoorbetaling
bij ziekte en ondersteund middels een arbodienstverlener die door de SVB wordt betaald
en in de andere werkgeverstaken. Voor deze groep worden de nadelen dus gecompenseerd
of in die mate via ondersteuning weggenomen, dat is getracht een «fair balance» te
creëren.
Daarnaast is er een (kleinere) groep budgethouders die pgb vanuit de Zvw gefinancierd
krijgt. In de budgetten wordt enerzijds uitgegaan van een «all-in-tarief» rekening
houdend met eventuele werkgeverslasten. Anderzijds geldt dat zorgverzekeraars een
wettelijke zorgplicht hebben. In de bijzondere situatie dat een budgethouder door
dit wetsvoorstel onvoldoende zorg kan inkopen, moet de zorgverzekeraar bijspringen,
bijvoorbeeld door zorg in natura te leveren. Daarnaast is alleen de groep Zvw-budgethouders
in beeld die de (salaris)administratie via de SVB laat lopen. Het aantal Zvw-budgethouders
dat de (salaris)administratie via de SVB laat lopen fluctueert; afgerond gaat het
gemiddeld om 500 Zvw-budgethouders met 1.200 arbeidsovereenkomsten. Zvw-budgethouders
hebben de keuze om zich te laten bijstaan door de SVB of niet, maar als ze hiervoor
kiezen, worden zij op dezelfde manier in hun werkgeverstaken ondersteund als de groep
waarbij dienstverlening door de SVB verplicht is. Zij worden ook meegenomen in alle
communicatie waardoor de wijzigingen ook voor hen voorzienbaar zijn. Ook voor deze
groep geldt dat de regering nu bezig is om ook een soortgelijke financiële ondersteuning
vorm te geven voor de werkgeverstaken als geldt voor de bovenstaande groepen. Voor
deze groep budgethouders wordt daarom ook terugwerkende kracht voorgesteld.
Er is een (kleine) groep Zvw-budgethouders met een arbeidsovereenkomst die onder de
Rdah valt die de (salaris)administratie zelf regelt. Voor hen is compensatie van de
(aanvullende) werkgeverslasten om juridische redenen niet mogelijk omdat de Zvw dit
niet toestaat (er geldt nu ook al een «all-in-tarief») en omdat zij niet bekend zijn
bij de SVB. Tegelijkertijd geldt dat zorgverzekeraars een zorgplicht hebben. Indien
de budgethouder onvoldoende zorg kan inkopen, moet de zorgverzekeraar bijspringen,
bijvoorbeeld middels zorg in natura. Daarnaast doen ook zij jaaraangifte, en zijn
er dus geen maandelijkse afdrachten, maar vindt aan het eind van het jaar de afdracht
in een keer plaats. Zij ontberen ondersteuning vanuit de SVB waardoor onvoldoende
aannemelijk is dat het doenlijk is voor budgethouders om de terugwerkende kracht te
kunnen uitvoeren. Om onbedoelde problemen bij deze groep te voorkomen en hen de tijd
te geven zich aan te passen nadat de wet door het parlement is aangenomen sluit de
regering deze groep uit van de terugwerkende kracht. Voor hen wordt een nieuwe inwerkingtredingsdatum
bepaald, afhankelijk van de snelheid van de parlementaire procedure. Dit betekent
wel dat de groep zorgverleners die op arbeidsovereenkomst bij deze budgethouders werken
langer moet wachten op hun aanvullende rechten. Alles afwegende vindt de regering
het noodzakelijk deze keuze te maken.
De regering stelt dan ook voor de groep Zvw-budgethouders die niet op 31 december
2025 gebruik maken van de dienstverlening van de SVB uit te sluiten van de terugwerkende
kracht van de bepalingen van dit wetsvoorstel.
Conclusie
Latere inwerkingtreding dan 1 januari 2026 van de Wet aanpassing Rdah heeft forse
consequenties voor burgers (pgb-zorgverleners en budgethouders) en uitvoering. Budgethouders
zijn reeds geïnformeerd over inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 januari 2026
en veel overeenkomsten zijn aangepast. Via rijksoverheid.nl, de SVB en UWV zijn ook
pgb-zorgverleners op de hoogte gesteld van de voorgenomen wetswijziging. Voor de uitvoering
heeft uitstel van het wetsvoorstel zonder terugwerkende kracht tot gevolg dat reeds
in gang gezette, en deels afgeronde, processen moeten worden teruggedraaid wat deels
eenvoudigweg niet mogelijk is.
Gelet op de afweging tussen de (door compensatie) relatief beperkte gevolgen voor
de meeste groepen budgethouders van het met terugwerkende kracht laten ingaan van
het wetsvoorstel Rdah, de reeds gewekte verwachtingen bij budgethouders en zorgverleners
over invoering per 1 januari 2026 alsmede de forse uitvoeringstechnische consequenties
van latere inwerkingtreding, wegen de mogelijk nadelige gevolgen van terugwerkende
kracht niet op tegen de noodzaak om dit wetsvoorstel, indien nodig, met terugwerkende
kracht tot 1 januari 2026 in te laten gaan. Deze afweging is anders voor de groep
Zvw-budgethouders die voor 1 januari geen gebruik maakt van de dienstverlening van
de SVB. Voor hen wordt een nieuwe inwerkingtredingsdatum vastgesteld.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.