Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 816 Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enkele andere wetten in verband met het stroomlijnen van het fiscale inzagerecht (Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 22 oktober 2025
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
2
3.
Verhouding tot nationale regelgeving
11
4.
Budgettaire aspecten
11
5.
Doenvermogen
12
6.
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst en Douane
13
7.
Advies en consultatie
13
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de VVD, het NSC en het CDA.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen wat het verschil is tussen het
voorliggende wetsvoorstel en het voorstel in het amendement van het lid Omtzigt c.s.
en vragen waarom belastingplichtigen niet ook recht krijgen op inzage in hun fiscale
dossier voor andere gevallen dan aangelegenheden die leiden tot een belastingaanslag
of voor bezwaar vatbare beschikking.
Het eerste verschil houdt in dat op grond van het wetsvoorstel actief inzage wordt
verleend in het fiscale dossier, zonder dat een burger of bedrijf daartoe een verzoek
moet doen. Als gevolg daarvan vervalt ook de (voor bezwaar vatbare) beslissing op
een verzoek tot inzage. Dat betekent niet dat er geen toegang is tot de rechter. Als
een belastingplichtige meent dat het dossier onvolledig is, kan hij daartegen opkomen
in de bezwaarprocedure tegen de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking.
Een ander verschil is dat het wetsvoorstel het inzagerecht afbakent tot de stukken
die betrekking hebben op een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking.
De reden daarvoor is dat een fiscaal inzagerecht zonder duidelijke afbakening niet
uitvoerbaar is voor de Belastingdienst en de Douane. Specifiek wordt door de leden
gevraagd hoe het zit met een verzoek om uitstel tot het doen van een aangifte inkomstenbelasting.
Een dergelijk verzoek behoort wel tot het dossier dat uiteindelijk leidt tot het vaststellen
van een aanslag inkomstenbelasting, hoewel de beslissing op zo’n verzoek niet zelfstandig
voor bezwaar vatbaar is. Zij vragen daarnaast of een verzoek om ambtshalve teruggaaf
van vennootschapsbelasting of bpm onder de reikwijdte van het fiscale inzagerecht
vallen. Een belastingplichtige kan onder voorwaarden een verzoek doen om ambtshalve
vermindering van een belastingaanslag of beschikking als de bezwaartermijn is verstreken.
Alleen voor de inkomstenbelasting beslist de inspecteur bij (gedeeltelijke) afwijzing
van zo’n verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.1Als de inspecteur in het kader van een verzoek met betrekking tot de vennootschapsbelasting
andere stukken heeft dan hij al in het kader van de aanslagoplegging tot zijn beschikking
had, dan biedt het fiscale inzagerecht geen grondslag om die stukken op het portaal
te plaatsen. Op een teruggaafverzoek voor de bpm wordt wel beslist bij voor bezwaar
vatbare beschikking,2 dus de daarop betrekking hebbende stukken worden uiteindelijk op het portaal aangeboden.
Verder wordt gevraagd of ook stukken worden gedeeld die betrekking hebben op een verzoek
tot vergoeding van (im)materiële schade vanwege bijvoorbeeld een FSV-registratie.
Al voor dit wetsvoorstel konden FSV-geregistreerden in het zogenoemde FSV-portaal
inzage krijgen in de stukken die betrekking hadden op die registratie en de eventuele
vergoeding van (im)materiële schade.3 Die stukken kunnen worden verstrekt op grond van de AVG.
Tot slot verschilt het wetsvoorstel van het amendement doordat de inwerkingtredingsdatum
is aangepast, zodat de Belastingdienst en de Douane de tijd krijgen om de interne
processen daarop aan te passen en de ICT te realiseren om daadwerkelijk inzage te
kunnen verlenen. Om in de tussenliggende tijd wel met belastingplichtigen te kunnen
delen wat daarvoor gereed is, is een tijdelijke, facultatieve regeling (artikel 66b
AWR) in het wetsvoorstel opgenomen.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en het CDA vragen om een toelichting
op de tijdelijke, facultatieve regeling die in het wetsvoorstel is opgenomen. De leden
vragen waarom deze tijdelijke regeling niet is omkleed met de gebruikelijke bestuursrechtelijke
waarborgen, zoals een beslistermijn en de mogelijkheid van bezwaar en beroep.
In het amendement van het lid Omtzigt c.s. was 31 december 2025 als inwerkingtredingsdatum
opgenomen. Gelet op de grote uitvoeringsgevolgen van de implementatie van het fiscale
inzagerecht is in het wetsvoorstel een ingroeimodel voorgesteld, waarbij het inzagerecht
steeds per rijksbelasting kan worden uitgebreid. Om in de periode tot de volledige
uitrol voor een rijksbelasting toch door de inspecteur inzage te kunnen verlenen in
stukken die de inspecteur beschikbaar heeft, is een tijdelijke regeling voorgesteld.
Anders gezegd, voorgesteld wordt een bevoegdheid voor de inspecteur te creëren om
stukken al beschikbaar te maken voordat alle op de zaak betrekking hebbende stukken
beschikbaar zijn. Inzage in deze ingroeifase zal geschieden op dezelfde wijze zoals
dit ten aanzien van de structurele regeling wordt voorgesteld, dat wil zeggen via
een digitaal portaal. Het inzagerecht in deze fase heeft betrekking op stukken die
de inspecteur voorhanden heeft, ten aanzien waarvan de inspecteur ambtshalve inzage
kan verlenen. De reikwijdte van deze tijdelijke, facultatieve regeling is hetzelfde
als van de «permanente» regeling (artikel 66a AWR). Onder artikel 66b AWR kunnen dus
geen stukken ter inzage worden aangeboden, die niet (uiteindelijk) ook op grondslag
van artikel 66a AWR ter inzage moeten worden aangeboden. De facultatieve regeling
is daarmee ondersteunend aan het inzagerecht op grond van artikel 66a AWR en vervalt
op de inwerkingtredingsdatum van artikel 66a AWR (1 januari 2032). Hoewel belastingplichtigen
kunnen verzoeken om het verstrekken van stukken die nog niet in het portaal staan,
kan niet bestuursrechtelijk worden afgedwongen dat de inspecteur deze stukken verstrekt
voordat ze via het portaal beschikbaar kunnen worden gesteld. Op die manier wordt
voorkomen dat de uitvoering alsnog vastloopt. Artikel 66b AWR doorbreekt de fiscale
geheimhoudingsplicht ten aanzien van die stukken die worden verstrekt (al dan niet
via het portaal), voordat de wet in werking treedt ten aanzien van een specifieke
rijksbelasting. De tijdelijke, facultatieve regeling maakt het daarmee, bijvoorbeeld,
mogelijk dat stukken ten aanzien van inkomensheffing niet-winst (de inkomstenbelasting
voor niet-ondernemers) beschikbaar kunnen worden gesteld, voordat de wet het toestaat
om álle stukken ten aanzien van de inkomstenbelasting te verstrekken. Omdat artikel 66b
AWR ondersteunend is aan artikel 66a AWR en een bevoegdheid voor de inspecteur bevat,
is niet beoogd om daaraan een verzoekenprocedure te koppelen en daartegen afzonderlijk
bezwaar en beroep open te stellen. Dat zou er in de praktijk toe leiden dat de Belastingdienst
en Douane tijd en capaciteit moeten investeren in de tijdelijke, facultatieve regeling,
wat ten koste gaat van de uitrol van de structurele regeling.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA geven aan dat het tijdpad naar invoering
van inzage in het complete eigen fiscale dossier tot 2032 voor hen heel lang aanvoelt.
Deze leden vragen hoe reëel de regering de kans inschat dat dit wordt gehaald en vragen
een tijdpad en de stappen met de Kamer te delen.
Het inrichten van een actieve inzagemogelijkheid in het eigen fiscale dossier is een
omvangrijk project. Het inzagerecht is op grond van de huidige wettekst is niet uitvoerbaar.
Met het wetsvoorstel Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht wordt een aanpassing voorgesteld
zodat inzage kan worden gegeven in het fiscale dossier op een manier die per 2032
wel uitvoerbaar is. Voor volledige realisatie is een eindsituatie nodig waarin de
informatiehuishouding op orde is. Dit vergt een meerjarige transformatie van de manier
waarop informatie wordt verwerkt, bewaard en ontsloten.
Om die reden is met het wetsvoorstel gekozen voor een ingroeimodel met tijdelijke
oplossingen waarbij ondertussen ook wordt gewerkt aan het op orde brengen van de basis.
Deze aanpak betekent enerzijds dat belastingplichtigen al sneller toegang zullen krijgen
tot informatie die ten grondslag ligt aan hen rakende besluiten van de inspecteur.
Anderzijds betekent het dat die informatie in eerste instantie nog niet volledig zal
zijn.
Op grond van het wetsvoorstel moet het inzagerecht op 1 januari 2032 volledig zijn
gerealiseerd. Zo is het einddoel duidelijk en daar wordt de komende jaren stapsgewijs
naartoe gewerkt. De stapsgewijze aanpak maakt het mogelijk gaande de implementatie
(bij) te sturen op grond van opgedane ervaringen en mogelijke tussentijdse ontwikkelingen.
Het precieze te volgen tijdpad is daarvan mede afhankelijk en moet de komende jaren
periodiek verder worden uitgewerkt en bijgesteld. Na afronding van de evaluatie van
de pilot van de Belastingdienst wordt eind 2025/begin 2026 een addendum opgeleverd
van de uitvoeringstoets. Er vindt steeds per inwerkingtredingsbesluit een uitvoeringstoets
plaats waarin de kosten voor een volgend belastingmiddel worden ingeschat. Voor de
Douane wordt de evaluatie medio 2026 verwacht. In 2030 is een herijking van de uitvoeringstoets
voorzien waarin het tijdpad opnieuw wordt bezien in het licht van onder andere de
stand van de ondersteunende ICT-systemen en, waarbij de verwachting is dat het op
dat moment beter mogelijk is de impact met de potentiële personele gevolgen in kaart
te brengen.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of voorbeelden kunnen worden gegeven
van documenten die na invoering van het voorliggende wetsvoorstel wel ter inzage beschikbaar
worden gesteld en van documenten waarvoor dat niet geldt. Deze leden vragen voorts
te bevestigen of interne stukken moeten worden verstrekt die door de inspecteur over
het hoofd zijn gezien of bewust niet zijn gebruikt.
Het voorgestelde artikel 66a AWR haalt de bestaande verplichting om in bezwaar de
op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken, in de tijd naar voren.4 Bij de te verstrekken stukken moet dus worden gedacht aan dezelfde soorten stukken
als die in bezwaar reeds moeten worden verstrekt. Voor de vraag of een stuk op de
zaak betrekking hebbend is, is bepalend of het stuk de inspecteur ter beschikking
heeft gestaan en niet of hij deze heeft gebruikt. Het gaat dan bijvoorbeeld om stukken
die belanghebbende zelf heeft verstrekt, zoals de aangifte, maar ook om interne stukken
die de inspecteur ter beschikking hebben gestaan. Omgekeerd worden stukken niet verstrekt
voor zover die niet op de zaak betrekking hebben of indien daarvoor een gewichtige
reden is. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om stukken die zien op de controlestrategie
van de Belastingdienst of de Douane, omdat bij verstrekking de effectieve controle
wordt belemmerd.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of in de memorie van toelichting
de meest actuele versie van de werkinstructie «Op de zaak betrekking hebbende stukken»
is aangehaald.
De meest actuele versie van deze werkinstructie dateert van april 2025 (versie 3.0),
en is met de Tweede en Eerste Kamer gedeeld als bijlage bij de kabinetsreactie van
8 september 2025 op het rapport «Rechtsbescherming in het geding: Onderzoek informatieverstrekking
aan de rechter deel 2 (casusonderzoek)» van de Inspectie Belastingdienst, Toeslagen
en Douane.5Deze versie van de werkinstructie bevat geen beleidswijzigingen over de omgang met
interne stukken ten opzichte van de vorige versie van de werkinstructie.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of bij het wetsvoorstel rekening
is gehouden met de motie van 4 april 2024 van de leden Idsinga en Omtzigt.6 Zij vragen verder of vanwege gewichtige redenen óók inzage kan worden geweigerd in
stukken voor intern beraad en, zo ja, welke gewichtige redenen dit dan zijn.
De motie roept op onder het recht op inzage in het eigen dossier ook het recht op
inzage in stukken van intern beraad te verstaan, conform dezelfde uitgangspunten als
artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij dezelfde uitzonderingen
gelden als bedoeld in artikel 8:29 Awb. Met het wetsvoorstel is aangesloten bij de
definitie van «op de zaak betrekking hebbende stukken» als bedoeld in artikel 7:4
en 8:42 Awb, en bij de uitzonderingsgrond voor «gewichtige redenen» als bedoeld in
artikel 7:4 en 8:29 Awb.7 De motie roept verder op een beroep op gewichtige redenen met terughoudendheid in
te roepen en in de regel onder gewichtige redenen uitsluitend te verstaan: «vertrouwelijke
bedrijfs- en fabricagegegevens, informatie over een effectieve handhaving, controlestrategieën
of ongehinderde opsporing voor onderzoek naar strafbare feiten, het belang van bescherming
van persoonsgegevens van derden of ambtenaren».
Stukken voor intern beraad worden niet categorische uitgesloten van het recht op inzage.
Wel kunnen er gewichtige redenen zijn die ertoe nopen dat stukken (nog) niet met een
belastingplichtige worden gedeeld. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als dat ertoe
zou kunnen leiden dat de controlestrategie van de Belastingdienst of de Douane bekend
wordt, waardoor effectieve controle van toekomstige gevallen wordt belemmerd. In de
memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is – in lijn met de motie – aangegeven
dat met een beroep op deze uitzonderingsgrond terughoudend moet worden omgegaan. Het
doel van het amendement Omtzigt c.s. was namelijk onder meer om belastingplichtigen
een instrument te geven om erachter te komen of de Belastingdienst een grondrecht
heeft geschonden, zoals het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging.8 Per situatie zal moeten worden bekeken of gewichtige redenen nopen tot geheimhouding
van een stuk. Ik kan daarom niet op voorhand per type stuk aangeven welk stuk wel
en welk stuk niet ter inzage kan worden aangeboden. Vorengenoemde terughoudendheid
laat onverlet dat de belangenafweging die besloten ligt in het beoordelen of zich
een gewichtige redenen voordoet, grofmaziger zal zijn dan in bezwaar het geval is.
Dit vanwege het grotendeels geautomatiseerde proces van inzage, de grote aantallen
stukken die op gewichtige redenen moeten worden beoordeeld en het gegeven dat inzage
wordt verstrekt nog voordat bezwaar wordt ingesteld. Dat laatste maakt dat het belang
van belanghebbende om kennis te nemen van het stuk, en dat afgewogen moet worden tegen
het belang dat strekt tot geheimhouding, soms pas in bezwaar inzichtelijk is. Dit
betekent dat het kan voorkomen dat in bezwaar alsnog stukken of passages worden verstrekt
die op basis van artikel 66a of 66b AWR niet zijn verstrekt vanwege de veronderstelling
dat een gewichtige reden zich daartegen verzette.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of tijdens een vaktechnische bijeenkomst
op 2 juli 2025 binnen de Belastingdienst is uitgedragen dat bij een inzageverzoek
in het controledossier «stukken van intern beraad» en «informatie-uitwisselingen tussen
collega’s» categorisch niet worden verstrekt.
Binnen de Belastingdienst wordt met regelmaat vergaderd en van gedachten gewisseld
over fiscaal-juridische ontwikkelingen. Het beleid ten aanzien van interne stukken,
waaronder e-mailwisselingen tussen medewerkers, is neergelegd in de werkinstructie
«Op de zaak betrekking hebbende stukken». Dit beleid strekt er niet toe interne stukken
categorisch niet te verstrekken. Dergelijke stukken worden per geval beoordeeld of
deze op de zaak betrekking hebben, en worden verstrekt voor zover een gewichtige reden
zich daar niet tegen verzet. Ook onder het voorliggende wetsvoorstel is een categorische
uitsluiting van deze stukken niet aan de orde.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of het kabinet bereid is om te
voorzien in een vangnet voor de aspecten die op dit moment buiten het wetsvoorstel
vallen. Dat vangnet zou er dan moeten komen voor (i) stukken van het fiscaal dossier
die niet hebben geleid tot een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking,
en (ii) het creëren van een bezwaar- en beroepsmogelijkheid die ziet op het ter discussie
kunnen stellen van de inhoud van het fiscaal dossier dat beschikbaar is gesteld via
het portaal.
In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om voor de verplichting tot het verlenen van
inzage aan te knopen bij stukken die hebben geleid tot een belastingaanslag of een
voor bezwaar vatbare beschikking. Voor deze reikwijdte van het inzagerecht is gekozen
om enerzijds tegemoet te komen aan de uitdagingen in de uitvoering en anderzijds de
rechtspositie van de belanghebbende. De Hoge Raad geeft een ruime uitleg van «op de
zaak betrekking hebbende stukken», namelijk «alle stukken vallen die de inspecteur
ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan of hem op enig moment ter
beschikking komen en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande
geschilpunten».9 De stukken die op grond van dit wetsvoorstel ter beschikking worden gesteld zijn
bovendien niet beperkt tot de stukken die van belang kunnen zijn voor de beslechting
van (nog) bestaande geschilpunten. Er is immers (nog) geen geschil. Daarnaast geeft
het tijdstip waarop inzage in de stukken moet zijn verleend ook ruimte. Met «uiterlijk»
wordt benadrukt dat stukken vóór de datum van bekendmaking van de aanslag of het opleggen
van een voor bezwaar vatbare beschikking al kunnen worden verstrekt. Daardoor is het
denkbaar dat stukken worden verstrekt die uiteindelijk niet leiden tot een aanslag
of een beschikking. Dit kan het geval zijn wanneer op het moment van het verlenen
van inzage er een redelijke verwachting was dat er een aanslag of beschikking zou
volgen, maar dat door een wijziging van omstandigheden (bijvoorbeeld doordat de belastingplichtige
stukken overlegt waaruit blijkt dat er geen grond is voor het opleggen van een naheffings-/
of navorderingsaanslag) niet gebeurt. Het laten vervallen van de bezwaar- en beroepsmogelijkheid
sluit ook aan bij het «inzagerecht» van het conceptwetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie
Awb, namelijk in artikel 3:45b Awb. Ook daar staat geen aparte bezwaar- en beroepsmogelijkheid
tegen het verstrekken van stukken open. De inhoud van het dossier kan ter discussie
gesteld worden bij een inhoudelijk geschil over de opgelegde belastingaanslag of genomen
voor bezwaar vatbare beschikking.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen verder of het kabinet het met deze
leden eens is dat van de Belastingdienst transparantie verwacht moet kunnen worden
over al zijn handelen.
Het kabinet onderschrijft dat er van de Belastingdienst en Douane transparantie verwacht
moet kunnen worden. Het kabinet is van mening dat het fiscale inzagerecht zoals vormgegeven
in het wetsvoorstel daaraan in zeer grote mate zal bijdragen.
Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA nader toe te lichten waarom
het van uit het oogpunt van een zorgvuldig wetgevingsproces niet opportuun is om een
inzagerecht voor de decentrale belastingen te regelen. Ook vragen zij waarom het nog
niet mogelijk is geweest om een gedegen uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden
(UDO) uit te voeren en of het mogelijk is voor de decentrale belastingen een ingroeipad
vast te stellen, zoals de regering voor de Belastingdienst voorstelt.
Het ligt naar het oordeel van het kabinet in de rede dat als er een fiscaal inzagerecht
voor de rijksbelastingen geldt, er ook een vorm van inzagerecht voor de decentrale
belastingen zou moeten gelden. Voor decentrale heffingen bestaat reeds op grond van
de Awb in het kader van een bezwaar- en beroepsprocedure de mogelijkheid om inzage
te krijgen in de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Waar het nu om gaat is dat het aanvullend ook voor decentrale heffingen wenselijk
is dat belastingplichtigen op het moment dat een belastingaanslag of een voor bezwaar
vatbare beschikking wordt genomen, recht krijgen op actieve inzage in de stukken die
de heffingsambtenaar ter beschikking staan, of hebben gestaan, en die een rol hebben
gespeeld bij zijn besluitvorming of van belang kunnen zijn voor de beslechting van
eventuele (toekomstige) geschilpunten. De toelichting op het amendement spitste zich
toe op het creëren van een recht op inzage in stukken die de Belastingdienst tot zijn
beschikking heeft. Omdat de wet waarin het fiscale inzagerecht was opgenomen, de AWR,
ook direct geldt voor sommige taken van de Douane was direct duidelijk dat het fiscale
inzagerecht ook voor deze taken van de Douane zou gelden. Dat de AWR in andere wetten,
waarin onder meer de decentrale belastingen zijn geregeld, van overeenkomstige toepassing
is verklaard, stond niet meteen op het netvlies. Aangezien onderhavig wetsvoorstel
al eind dit jaar in werking moet treden, was het niet meer mogelijk om voor die tijd
een gedegen UDO te hebben uitgevoerd en de uitkomsten daarvan nog te hebben meegenomen
in onderhavig wetsvoorstel. Met de uitvoering van de UDO voor de decentrale overheden
zal nog dit jaar worden gestart. Uiteraard zullen bij dit onderzoek de medeoverheden
worden betrokken via het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
en de Unie van Waterschappen. Deze uitvoerbaarheidstoets zal informatie moeten geven
aan de hand waarvan vervolgens bepaald kan worden op welke wijze en termijn wel een
actief inzagerecht kan worden ingevoerd voor de decentrale belastingen. Elementen
die bij de uitvoerbaarheidstoets meegenomen zullen worden zijn onder andere: wat vraagt
het van de (digitale) infrastructuur om actief inzage te bieden in de stukken die
bij een aanslag horen, welke documenten bij welke belasting in ieder geval tot op
de zaak betrekking hebbende stukken behoren, de financiële gevolgen voor medeoverheden.
Ook vragen deze leden welk tijdpad de regering voor zich ziet om het inzagerecht voor
de decentrale belastingen, evenals voor de verontreinigingsheffing op grond van de
Waterwet en de luchtvaartheffingen op grond van de Wet luchtvaart, te regelen.
Zoals hierboven aangegeven, zal de UDO nog dit jaar worden opgestart. Deze uitvoerbaarheidstoets
zal informatie moeten geven aan de hand waarvan vervolgens bepaald kan worden op welke
wijze en termijn wel een inzagerecht kan worden ingevoerd voor de decentrale belastingen.
De leden vragen zich af hoe een belastingplichtige achter onrechtmatig handelen van
de Belastingdienst komt als er geen verzoek (meer) kan worden gedaan naar stukken
waarvan hij intussen het bestaan vermoedt.
Als een belastingplichtige bijvoorbeeld vermoedt dat hij op onrechtmatige gronden
is geselecteerd voor een controle van zijn belastingaanslag waarna een correctie van
zijn aangifte volgde, dan vormen de stukken waaruit die selectie blijkt, onderdeel
van het fiscale dossier. Die controle wordt immers gedaan in het kader van de aanslagoplegging.
Daardoor zijn de stukken die daarmee verband houden, op de zaak betrekking hebbende
stukken. Denkbaar is dat de belastingplichtige het niet eens is met de correctie van
de aangifte en dat er geen stukken in het portaal staan waarmee kan worden gereconstrueerd
op basis waarvan de belastingplichtige is geselecteerd voor controle, of dat uit het
digitale dossier blijkt dat er stukken om gewichtige redenen geheim zijn gehouden.
Betrokkene kan dan in bezwaar en uiteindelijk beroep gaan tegen de belastingaanslag
en stellen dat ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn
verstrekt.
De leden vrezen dat het fiscale inzagerecht geen soelaas biedt in gevallen dat een
belastingplichtige pas nadat de belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking
onherroepelijk is geworden, aanleiding heeft te vermoeden dat er jegens hem onrechtmatig
is gehandeld.
In het geval de bezwaartermijn is verstreken, kan een belastingplichtige een verzoek
doen om ambtshalve vermindering. Dit verzoek kan worden gedaan binnen vijf jaar na
het jaar waarover de aanslag gaat. Op verzoeken die gaan over de inkomstenbelasting,
wordt daarop beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking. Ook in het kader van zo’n
verzoek worden de stukken die daar specifiek betrekking op hebben op het portaal geplaatst.
De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en NSC vragen naar de reden voor het
kabinet om geen afzonderlijke bezwaar- en beroepsmogelijkheid tegen het ontbreken
of weigeren van stukken op te nemen, en of dat mede is ingegeven door de vrees dat
belastingplichtigen misbruik zouden gaan maken van het inzagerecht. De leden van de
fractie van NSC vragen hoe dit zich verhoudt tot de bedoeling van het oorspronkelijke
amendement, waarin juist was beoogd dat beslissingen op inzageverzoeken toetsbaar
zouden zijn aan de beginselen van behoorlijk bestuur.
Het kabinet onderschrijft de doelstelling van het amendement, namelijk om de informatiepositie
van belastingplichtigen te verbeteren in situaties waarin zij te maken hebben met
de inspecteur. Dat geldt voor alle belastingplichtigen. Daarom is het kabinet verheugd
dat uiteindelijk iedere belasting- en inhoudingsplichtige zonder verzoek inzage krijgt
in zijn fiscale dossier. Voor het kabinet is ook belangrijk dat wetgeving uitvoerbaar
is. Als de Belastingdienst en de Douane zouden vastlopen op een grote hoeveelheid
inzageverzoeken die handmatig moeten worden afgedaan, zou dat ertoe leiden dat belastingplichtigen
lang moeten wachten op de gevraagde informatie. De Belastingdienst en de Douane hebben
nadat het Belastingplan 2024, met amendement Omtzigt c.s., is aangenomen, daarom een
uitvoeringsanalyse gedaan.10 Daaruit volgt dat het fiscale inzagerecht in de oorspronkelijke vorm niet uitvoerbaar
is. De reden daarvoor is dat onder meer dat de regeling een bezwaar- en beroepsmogelijkheid
omvat en vanwege de ongedefinieerdheid (wie krijgt waarin inzage en wanneer) een aanzienlijk
risico bestaat op veel gerechtelijke procedures en ingebrekestellingen. Ook als de
wet zou voorschrijven dat een belastingplichtige in zijn verzoekschrift de aangelegenheid
moet specificeren waarover hij stukken wil zien, waar de leden van de fractie van
GroenLinks-PvdA naar vragen, vergt dit steeds handmatige behandeling van verzoeken.
Bij de Belastingdienst en de Douane zal er in tientallen systemen moeten worden gezocht,
naar wellicht niet-bestaande stukken. Dit is tijdrovend. Ook als slechts een klein
percentage van de 9,5 miljoen belastingplichtigen bij de Belastingdienst een verzoek
zou doen, gaat het om enorme aantallen. Daarom is het kabinet genoodzaakt dit proces
zoveel mogelijk te automatiseren, ongeacht of mitigerende maatregelen zouden kunnen
worden genomen tegen misbruik, en is gekozen voor een portaal waarin iedere belastingplichtige
zijn fiscale dossier automatisch kan inzien. Hoewel er geen zelfstandige bezwaarmogelijkheid
openstaat, is er nog steeds toegang tot de rechter, zoals ook hierboven toegelicht.
Aan het integreren van de bezwaren over het al dan niet verstrekken van op de zaak
betrekking hebbende stukken in de procedure tegen de belastingaanslag of voor bezwaar
vatbare beschikking zitten ook voordelen. Het voordeel van het niet afzonderlijk hoeven
verzoeken om inzage is dat niet twee afzonderlijke procedures hoeven te worden gevoerd.
In de memorie van toelichting is dit als volgt toegelicht: «Stel dat een belastingplichtige
een verzoek zou moeten doen om inzage te krijgen in stukken en vervolgens tot en met
de Hoge Raad zou procederen om definitief antwoord op zijn vraag te krijgen of hij
alle stukken heeft waar hij recht op heeft. Dan is de kans groot dat de belastingaanslag
waarop die stukken betrekking hebben, al onherroepelijk vaststaat en een verzoek om
ambtshalve vermindering niet meer mogelijk is. Dat betekent dat de belastingplichtige
ter behoud van rechten bezwaar zou moeten instellen op het moment dat hij een verzoek
om inzage doet. Dat bezwaar zou dan kunnen worden aangehouden totdat er een onherroepelijke
beslissing ligt over het inzageverzoek en na afloop daarvan zou pas de juistheid van
de belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking in bezwaar en beroep ter discussie
kunnen worden gesteld. Dat zou erin resulteren dat in een geval beide procedures tot
en met de Hoge Raad zouden worden gevoerd, het pakweg twaalf jaar kan duren voordat
er duidelijkheid is over de juistheid van die belastingaanslag of beschikking.»11
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen wat het toetsingskader is voor
het al dan niet tegemoetkomen door de Belastingdienst aan een verzoek dat een belastingplichtige
doet op grond van het voorgestelde artikel 66b AWR.
Het voorgestelde artikel 66b AWR voorziet in een discretionaire bevoegdheid voor de
inspecteur om inzage te verlenen in op de zaak betrekking hebbende stukken. Het doel
hiervan is om te voorzien in een grondslag om op de zaak betrekking hebbende stukken
te verstrekken gedurende de periode tot 2032. Voorstelbaar is dat een belanghebbende
in de tussenliggende periode een verzoek doet om toepassing te geven aan deze bevoegdheid.
Gelet op het hiervoor geschetste doel van deze bepaling en de grote verscheidenheid
aan denkbare casus, komt aan de inspecteur een ruime beslissingsruimte toe bij de
beoordeling van een dergelijk verzoek. De reactie van de inspecteur op een dergelijk
verzoek is een feitelijke handeling, geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Een
dergelijk verzoek is dus geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb.
Dit betekent dat geen bezwaar openstaat tegen de reactie van de inspecteur.
De leden vragen of het kabinet bereid is om van de hierboven genoemde tijdelijke facultatieve
regeling een permanente regeling te maken en deze regeling uit te breiden met waarborgen
als een beslistermijn en een mogelijkheid van bezwaar en beroep.
Hierboven is toegelicht dat er geen verschil in reikwijdte zit tussen de «permanente»
(artikel 66a AWR) en «tijdelijke» (artikel 66b AWR) regeling. Het gaat om dezelfde
op een belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking betrekking hebbende stukken.
Het heeft daarom ook geen toegevoegde waarde om van de tijdelijke facultatieve regeling
een permanente regeling te maken. Zoals ook is toegelicht, heeft het kabinet een bewuste
afweging gemaakt om een zelfstandige bezwaar- en beroepsprocedure niet onderdeel te
laten uitmaken van het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de fractie GroenLinks-PvdA vragen hoe artikel 5.5 van de Woo zich verhoudt
tot het inzagerecht op grond van het wetsvoorstel en verwijzen daarbij naar een uitspraak
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 december 2024.12
Het geschil dat aanleiding heeft gegeven tot deze uitspraak zag op de verhouding tussen
artikel 5.5. Woo en de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR. Uit deze uitspraak
volgt dat artikel 5.5. Woo geen grondslag biedt om informatie te verstrekken die wordt
bestreken door de geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR. Het wetsvoorstel brengt
geen wijziging aan in die verhouding. Met het wetsvoorstel wordt echter, anders dan
artikel 5.5. Woo, voorzien in een grondslag om gegevens te verstrekken die vallen
onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR, voor zover die op de zaak betrekking
hebben. Dat laat onverlet dat een verzoek op grond van artikel 5.5. Woo dat ertoe
strekt onder de geheimhoudingsplicht vallende informatie te verstrekken, ook na de
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel er niet toe kan leiden dat die informatie bij
besluit wordt verstrekt. Een verzoek op grond van artikel 5.5. Woo kan daarnaast hooguit
worden opgevat als een verzoek om toepassing te geven aan artikel 66a of artikel 66b
AWR, wat geen aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, Awb. Het verstrekken
van op de zaak betrekking hebbende stukken is immers een feitelijke handeling.
De leden van de fractie van NSC vragen welke gegevens of documenten niet worden opgenomen
in het fiscale dossier en dus buiten het inzagerecht vallen, en daar concrete voorbeelden
bij te noemen. Deze leden vragen in het bijzonder hoe wordt omgegaan met interne e-mailwisselingen,
notities of conceptadviezen binnen de Belastingdienst waarin de situatie van een belastingplichtige
wordt besproken.
Het inzagerecht strekt zich uit tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit
zijn stukken die de inspecteur ter beschikking hebben gestaan. Zowel voor interne
e-mailwisselingen, notities of (concept-)adviezen geldt dat deze op de zaak betrekking
kunnen hebben, en in dat geval verstrekt moeten worden tenzij er een gewichtige reden
is die aan het verstrekken in de weg staat. Net als in bezwaar en beroep het geval
is,13 valt geen uitputtend overzicht te geven van welke stukken al dan niet onder de reikwijdte
van het inzagerecht vallen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat het wetsvoorstel verder
gaat dan wat beoogd is met het amendement Omtzigt, omdat de inzage niet op verzoek
hoeft te gebeuren.
Dat klopt. Het fiscale inzagerecht gaat op grond van dit wetsvoorstel gelden voor
iedere belasting- en inhoudingsplichtige, zonder dat daar een verzoek voor gedaan
moet worden. In zoverre wordt ook het beroep op het doenvermogen van mensen aanzienlijk
verminderd ten opzichte van met amendement Omtzigt c.s.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de ontwikkeling van het portaal efficiënt
kan worden ingepast. Ook vragen de leden of er een handmatig archiveringssysteem moet
worden opgetuigd.
Het digitaal beschikbaar stellen van de op een zaak betrekking hebbend stuk is een
omvangrijke opdracht. Stukken bevinden zich in veel verschillende systemen. Tegelijkertijd
geldt dat het IT-landschap de komende tijd op veel plaatsen wordt gemoderniseerd.
Koppelingen die nu al worden gebouwd moeten later mogelijk worden verlegd van een
oud naar een nieuw systeem. Hierbij wordt al rekening gehouden met de doelarchitectuur.
Zo wordt bijvoorbeeld nu al aangesloten op het nieuwe archiveringssysteem. Omdat de
complexiteit en kwaliteit van de automatisering per belastingmiddel verschilt, zal
het tempo en de mate van efficiëntie van ontsluiting van relevante stukken verschillen.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de Belastingdienst met de gekozen
aanpak in alle gevallen volledig geladen dossiers beschikbaar moet stellen, ook als
daar geen behoefte aan is. Zij vragen naar de uitvoeringsgevolgen en informeren of
inzage op verzoek niet efficiënter is. Daarbij vragen deze leden ook aandacht voor
de werklast voor medewerkers van de Belastingdienst en het met het voorgestelde inzagerecht
gemoeide capaciteitsbeslag.
Voor een structureel goed functionerende Belastingdienst is cruciaal dat de informatiehuishouding
op orde komt. Alleen zo is het mogelijk de transparantie over de onderbouwing van
besluiten te vergroten. Dat gaat niet alleen over externe, maar evenzeer over interne
transparantie. De realisatie daarvan is een meerjarig traject dat fundamentele aanpassingen
vergt in de geautomatiseerde ondersteuning en in de werkwijze van de dienst. Het organiseren
van inzage in het fiscale dossier kan dus niet los worden gezien van het op orde brengen
van de informatiehuishouding van de Belastingdienst. Vanuit dat perspectief is een
aanpak waarbij de dossiers voor alle burgers en bedrijven op orde worden gebracht
de juiste keuze.
Naar aanleiding van de vragen van deze leden over de in te zetten capaciteit merk
ik op dat een evenwicht gevonden moet worden tussen wat geautomatiseerd kan worden
gerealiseerd en de noodzakelijke personele inzet. Het tempo waarmee de ontsluiting
van stukken de komende jaren kan plaatsvinden is mede daarvan afhankelijk. De gekozen
stapsgewijze aanpak maakt het mogelijk dat bij elke vervolgstap in kaart te brengen,
te wegen en daarop te sturen. Dit kan ook betekenen dat wordt besloten bepaalde categorieën
stukken op een later moment te ontsluiten, omdat daarmee op de korte termijn te veel
personele capaciteit gemoeid zou zijn.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de situatie in de praktijk zal uitpakken
als een belastingplichtige niet begrijpt waarom de op de zaak betrekking hebbende
stukken tot de aanslag hebben geleid of als stukken in het dossier missen.
Het inzagerecht staat er niet aan in de weg en komt niet in de plaats van de bestaande
manieren om met de Belastingdienst in contact te treden. De belastingplichtige kan
bijvoorbeeld via de Belastingtelefoon contact zoeken. Als een belastingplichtige vermoedt
dat het fiscaal dossier niet compleet is, kan hij verzoeken om ontbrekende op de zaak
betrekking hebbende stukken alsnog met hem te delen. Blijft tussen de belastingplichtige
en de inspecteur verschil van inzicht bestaan over de volledigheid van het fiscaal
dossier, dan kan de belastingplichtige in bezwaar gaan tegen de aanslag.
3. Verhouding tot nationale regelgeving
De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeverre met het mogelijke inzagerecht
dat in de Awb wordt voorgesteld een passief of actief recht beoogd is. In het conceptwetsvoorstel
Wet versterking waarborgfunctie Awb is opgenomen dat bij de bekendmaking en mededeling
van een besluit melding wordt gemaakt van de wijze waarop een belanghebbende kennis
kan nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Anders dan in het voorliggende
wetsvoorstel, wordt de wijze van toegang daarin niet voorgeschreven.
4. Budgettaire aspecten
De leden van de fracties van de VVD en het CDA informeren naar mogelijke verdringing
in het IV-portfolio als gevolg van de realisatie van werkzaamheden voor de inzage
in het fiscale dossier. Daarbij vragen de leden van de fractie van de VVD het tijdpad
te schetsen en hebben de leden van de fractie van het CDA vraagtekens bij de omvang
van het project. Ook vragen de leden van deze fracties om een nadere toelichting en
inschatting van de te verwachten uitvoeringskosten.
Voor de implementatie van het wetsvoorstel wordt gekozen voor een ingroeipad, waarbij
in eerste instantie met tijdelijke oplossingen wordt gewerkt. Het is de bedoeling
dat de tijdelijke oplossingen worden gerealiseerd naast het bestaande IV-landschap.
Om de te ontsluiten informatie ook daadwerkelijk via de tijdelijke voorzieningen aan
burgers en bedrijven te kunnen aanbieden zijn wel koppelingen nodig met bestaande
systemen. De impact daarvan wordt per stukkenstroom in kaart gebracht en is medebepalend
voor de besluitvorming welke stukken in welk tempo voor burgers en bedrijven beschikbaar
worden gemaakt.
Zoals aan uw Kamer is gemeld op 20 januari 202514 is een volledige implementatie van het inzagerecht pas mogelijk als de datafundamenten
gereed zijn (vanaf 2030) en als de informatiehuishouding van betere kwaliteit is.
Gegeven de afhankelijkheden is op dit moment nog geen goede inschatting te maken van
de uiteindelijke impact van het ontsluiten van het eigen fiscale dossier voor belasting-
en inhoudingsplichtigen en van de bijbehorende werklast voor medewerkers van de Belastingdienst.
Door voor een ingroeipad te kiezen, kan dit stapsgewijs in kaart worden gebracht en
kan besluitvorming daarover gefaseerd plaatsvinden.
De uiteindelijk te verwachten kosten zijn nog afhankelijk van veel factoren, waaronder
de mate waarin de ontsluiting van informatie geautomatiseerd kan plaatsvinden en de
te verwachten personele inzet. Ook keuzes in het tempo van de ontsluiting van informatie
kunnen op de te verwachten kosten van invloed zijn. De eerste stappen die nu gezet
(gaan) worden, moeten meer inzicht geven in de afhankelijkheden. Na afronding van
die stappen wordt op basis van de uitkomsten eind 2025/begin 2026 een addendum opgeleverd
van de uitvoeringstoets. Daarin worden de personele kosten voor het eerste plateau
(inkomensheffing niet-winst) uitgewerkt waardoor er meer inzicht ontstaat in de (structurele)
kosten. Tot die tijd is het niet mogelijk om een degelijk onderbouwde inschatting
te maken van de (structurele) kosten van het eerste plateau na 2026. Vervolgens vindt
steeds per inwerkingtredingsbesluit een uitvoeringstoets plaats waarin de kosten voor
een volgend belastingmiddel worden ingeschat. Voor het uitvoeren van volgende stappen
in de routekaart is nog geen budget gereserveerd. Zowel voor het addendum als voor
de volgende uitvoeringstoetsen per inwerkingtredingsbesluit is dekking nodig. Hiervoor
moet (budgettaire) besluitvorming plaatsvinden.
Naar aanleiding van de vraag daarover van de leden van de fractie van de VVD merk
ik nog op dat de kosten voor het onderzoek en de productie van de eerste stap voor
het inzagerecht € 24,6 mln. bedragen, verdeeld over 2025 en 2026. Deze kosten zijn
reeds gedekt binnen de begroting van het Ministerie van Financiën. Hiermee is alleen
het onderzoek en de productie voor inzage voor de inkomensheffing niet-winst gefinancierd.
5. Doenvermogen
De leden van de fractie van de VVD vragen naar het onderscheid tussen de «digivaardige
belastingplichtige» en de «minder digivaardige belastingplichtige», en over de wijze
waarop gemachtigden toegang kunnen krijgen tot de stukken van de personen waarvoor
zij gemachtigd zijn.
Het fiscale dossier wordt ontsloten via de reguliere portalen Mijn Belastingdienst
en Mijn Belastingdienst Zakelijk. Voor minder digivaardige belastingplichtige wordt
aanvullende ondersteuning ingericht, zoals het geprint ontvangen van het fiscaal dossier
en het ontvangen van ondersteuning op een belastingkantoor om het eigen fiscale dossier
in te zien. Dit wordt momenteel uitgewerkt. De toegang voor gemachtigden zal aansluiten
op de huidige mogelijkheden voor toegangsmanagement en machtigingen zoals die ook
gelden voor de portalen.
Bij de Douane wordt een gelijkwaardige oplossing geïmplementeerd: ook daar wordt zo
veel mogelijk aangesloten op de reguliere digitale kanalen (Mijn Douane), met aanvullende
ondersteuning via een analoge route voor degenen die daar behoefte aan hebben.
6. Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst en Douane
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de gevolgen van de wetgeving voor
de informatiehuishouding van de Belastingdienst, en of deze wetgeving in de toekomst
een vervanging van applicaties en systemen beoogt.
Bij de uitwerking van het fiscaal dossier wordt aangesloten op de toekomstige IT-ontwikkelingen
binnen de Belastingdienst en de Douane. Waar nodig worden tijdelijke aanvullingen
gedaan om de voortgang te waarborgen. Deze aanpak biedt kansen om een impuls te geven
aan het op orde brengen van de informatiehuishouding. Het doel is niet om bestaande
systemen samen te voegen, maar om stapsgewijs toe te werken naar een moderner IT-landschap
dat voldoet aan de geldende architectuurprincipes. Het in kaart brengen en het gericht
analyseren van het landschap ten behoeve van het portaal dragen bij aan het verbeteren
van de informatiehuishouding.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de Belastingdienst met de gekozen
aanpak in alle gevallen volledig geladen dossiers beschikbaar moet stellen, ook als
daar geen behoefte aan is. Zij vragen naar de uitvoeringsgevolgen en informeren of
inzage op verzoek niet efficiënter is. Daarbij vragen deze leden ook aandacht voor
de werklast voor medewerkers van de Belastingdienst en het met het voorgestelde inzagerecht
gemoeide capaciteitsbeslag.
Voor een structureel goed functionerende Belastingdienst is cruciaal dat de informatiehuishouding
op orde komt. Alleen zo is het mogelijk de transparantie over de onderbouwing van
besluiten te vergroten. Dat gaat niet alleen over externe, maar evenzeer over interne
transparantie. De realisatie daarvan is een meerjarig traject dat fundamentele aanpassingen
vergt in de geautomatiseerde ondersteuning en in de werkwijze van de dienst. Het organiseren
van inzage in het fiscale dossier kan dus niet los worden gezien van de integrale
transformatie waar de Belastingdienst voor staat. Vanuit dat perspectief is een aanpak
waarbij de dossiers voor alle burgers en bedrijven op orde worden gebracht de juiste
keuze.
Naar aanleiding van de vragen van deze leden over de in te zetten capaciteit merk
ik op dat een evenwicht gevonden moet worden tussen wat geautomatiseerd kan worden
gerealiseerd en de noodzakelijke personele inzet. Het tempo waarmee de ontsluiting
van stukken de komende jaren kan plaatsvinden is mede daarvan afhankelijk. De gekozen
stapsgewijze aanpak maakt het mogelijk dat bij elke vervolgstap in kaart te brengen,
te wegen en daarop te sturen. Dit kan ook betekenen dat wordt besloten bepaalde categorieën
stukken op een later moment te ontsluiten, omdat daarmee op de korte termijn te veel
personele capaciteit gemoeid zou zijn.
7. Advies en consultatie
De leden van de fractie van NSC vragen om een verduidelijking ten aanzien van de verhouding
tussen artikel 15 AVG en het wetsvoorstel, mede naar aanleiding van het advies van
de Autoriteit Persoonsgegevens, en vragen waarom niet is overwogen om artikel 15 AVG
en het fiscale inzagerecht beter op elkaar af te stemmen.
Het fiscaal inzagerecht op grond van artikel 66a AWR geldt al vóór de bezwaarfase,
namelijk uiterlijk bij het opleggen van een belastingaanslag of het nemen van een
voor bezwaar vatbare beschikking. De invulling of uitlegging van een verordening is
geen nationale aangelegenheid en het ligt daarom niet in de rede om daarover iets
te regelen in nationale wetgeving. Artikel 66a AWR regelt daarom niet op welke manier
invulling wordt gegeven aan het recht op basis van de AVG. Dit is expliciet opgenomen
in de memorie van toelichting.15 De stukken die worden verstrekt op grond van het fiscaal inzagerecht kunnen overlappen
met de stukken die worden verstrekt op grond van artikel 15 AVG, maar dat hoeft niet
altijd. Zoals hierboven aangegeven, zijn stukken in het kader van een FSV-registratie
verstrekt op grond van artikel 15 AVG, maar hadden niet kunnen worden verstrekt op
grond van het fiscaal inzagerecht. Artikel 15 AVG geeft het recht om inzage te krijgen
in alle gegevens die over de betrokkene zijn verwerkt. Dat recht kan worden uitgeoefend
jegens iedere verwerker (dus niet alleen de Belastingdienst of Douane). Het fiscaal
inzagerecht is, om de hierboven genoemde redenen, beperkt tot op de zaak betrekking
hebbende stukken. De fiscale geheimhoudingsplicht zal in elk geval niet voorkomen
dat fiscale stukken kunnen worden verstrekt indien daarom is verzocht op grond van
artikel 15 AVG. Verder kan naast artikel 66a AWR ook een verzoek worden gedaan om
inzage op grond van artikel 15 AVG.
De Staatssecretaris van Financiën, E.H.J. Heijnen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.H.J. Heijnen, staatssecretaris van Financiën
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
|---|---|---|
| D66 | 26 | Voor |
| PVV | 26 | Voor |
| VVD | 22 | Voor |
| GroenLinks-PvdA | 20 | Voor |
| CDA | 18 | Voor |
| JA21 | 9 | Voor |
| FVD | 7 | Voor |
| BBB | 4 | Voor |
| ChristenUnie | 3 | Voor |
| DENK | 3 | Voor |
| PvdD | 3 | Voor |
| SGP | 3 | Voor |
| SP | 3 | Voor |
| 50PLUS | 2 | Voor |
| Volt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.