Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk over Eurogroep en Ecofinraad van 9 en 10 oktober 2025 (Kamerstuk 21501-07-2136)
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 2139
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 22 oktober 2025
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 30 september 2025 over Eurogroep en
Ecofinraad van 9 en 10 oktober 2025 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2136).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 oktober 20258 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 9 oktober 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
De griffier van de commissie, Weeber
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de Minister
op de vragen inzake de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de informele
Eurogroep en de Ecofinraad van 19 en 20 september. Deze leden constateren dat op sommige
vragen nog geen duidelijk antwoord is gegeven door de Minister.
Daarnaast hebben de leden van de PVV-fractie kennis genomen van de geannoteerde agenda
voor de vergaderingen van de informele Eurogroep en Ecofinraad van 9 en 10 oktober.
Hierover hebben deze leden enkele vragen.
Deze leden verzoeken de Minister toe te lichten welke langetermijn-spillover-effecten
er kunnen zijn op de Nederlandse economie indien Frankrijk doorgaat met het roekeloos
omgaan met zijn begroting. Ook vragen deze leden de Minister om een inhoudelijke toelichting
te geven waarom de Minister niet specificeert welke maatregelen hij neemt om een herhaling
van een Griekenlandscenario door Frans financieel wanbeleid te voorkomen. Indien de
Minister van oordeel is dat de reeds doorgevoerde hervormingen afdoende zijn, verzoeken
deze leden de Minister om dit nader te onderbouwen.
Indien een land zijn tekort en schuld onvoldoende beheerst, kunnen er zorgen ontstaan
over de houdbaarheid van de schuld en kan de rente op de schuld oplopen. Dit kan zich
tevens vertalen in hogere rentes voor landen die daar financieel-economisch mee verweven
zijn. Mede om dit te voorkomen hebben lidstaten in de Europese Unie (EU) afspraken
gemaakt over de coördinatie van hun economisch en begrotingsbeleid, zoals vastgelegd
in o.a. het Stabiliteits- en groeipact (SGP). Daarnaast zijn sinds de financiële-
en eurocrisis verschillende hervormingen doorgevoerd om het risico van schokken en
negatieve grensoverschrijdende effecten binnen de eurozone te verkleinen. Zo is er
voortgang geboekt op gebied van de bankenunie en de kapitaalmarktunie en is het Europees
Stabiliteitsmechanisme opgericht, waar lidstaten terecht kunnen die toegang tot de
kapitaalmarkt dreigen te verliezen. Ook heeft de ECB diverse nieuwe beleidsinstrumenten
geïntroduceerd.
T.a.v. van Frankrijk is het aan Frankrijk zelf om met een gedegen begroting te komen
waarin het begrotingstekort wordt teruggebracht. De Europese Commissie (hierna: Commissie)
zal dit najaar beoordelen of Frankrijk effectieve actie heeft ondernomen om het buitensporig
tekort dat eerder is vastgesteld te corrigeren. Eventuele Raadsaanbevelingen hierover
liggen naar verwachting voor in de Ecofinraad van december 2025. Voor de aankomende
Eurogroep en Ecofinraad staat Frankrijk niet als onderwerp geagendeerd. Indien opportuun
zal Nederland in gerelateerde discussies het belang van het doorvoeren van structurele
hervormingen en houdbare overheidsfinanciën benadrukken.
Daarnaast hebben de leden van de PVV-fractie een vraag over de beantwoording met betrekking
tot de proportionele verdeling van kosten rond de invoering van de digitale euro.
Deze leden vragen de Minister om toe te lichten wat de Minister beschouwt als een
eerlijke verdeling van kosten tussen de betrokken partijen. Ook verzoeken deze leden
de Minister om een inschatting te geven van de kosten van de invoering van een digitale
euro bij verschillende ontwerpvarianten, aangezien de Minister aangeeft dat de kosten
hiervan afhankelijk zijn.
Kortheidshalve verwijs ik de leden van de PVV-fractie naar mijn beantwoording van
de vragen uit het schriftelijk overleg van de Eurogroep en de informele Ecofinraad
van september jl.1 waarin ik mijn visie op de verdeling van de kosten tussen betaaldienstverleners,
winkeliers en consumenten toelicht.
Het is op dit moment niet mogelijk om de kosten van de verschillende ontwerpvarianten
te specificeren, omdat hiervoor te weinig gegevens beschikbaar zijn. Wel kan ik de
leden van de PVV-fractie een overzicht geven van de informatie die wel bekend is.
In 2023 voerde de Europese Commissie een impactassessment uit naar de kosten van de
digitale euro.2 De Commissie schat dat de implementatiekosten voor banken en betaaldienstverleners
tussen EUR 2,8 en EUR 5,4 miljard zullen liggen.
In mijn beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg van de Eurogroep
en de informele Ecofinraad van september jl.3 verwees ik de leden van de PVV-fractie naar de kostenstudie die is uitgevoerd door
een koepel van Europese bankenverenigingen4. Deze studie gaat eveneens in op de potentiële lasten voor banken en betaaldienstverleners,
met name gericht op de benodigde middelen (zoals personeel en investeringskosten)
die deze instellingen nodig hebben voor de implementatie van de digitale euro. Volgens
dit onderzoek zouden de totale kosten kunnen oplopen tot EUR 18 miljard. Deze schatting
is echter gebaseerd op het extrapoleren van de kosten van een aantal deelnemende banken
naar de gehele eurozone. Door synergie-effecten zullen de daadwerkelijke totale kosten
waarschijnlijk lager uitvallen.
Deze studies zijn slechts schattingen van wat de totale kosten kunnen zijn, omdat
het ontwerp van de digitale euro nog steeds onderwerp van gesprek is. Zodra er meer
informatie beschikbaar is over de kosten, zal ik de Kamer hierover informeren.
Tot slot vragen deze leden met betrekking tot de beantwoording van de Minister om
duidelijk te maken hoe de Minister zich ervoor inzet dat iedereen toegang blijft houden
tot contant geld. In zijn beantwoording verwijst de Minister enkel naar adviezen van
instellingen. De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister deze adviezen overneemt
en zo ja, op welke wijze.
Op 21 maart 2025 is de Wet chartaal betalingsverkeer ingediend bij de Tweede Kamer.
Het is van groot belang dat contant geld bereikbaar, beschikbaar en betaalbaar blijft
voor burgers en bedrijven, vanwege de belangrijke maatschappelijke functies die contant
geld vervult. Hiervoor dient er een goede toegang te zijn tot de chartale dienstverlening
en dient deze dienstverlening betaalbaar te zijn. Dit wetsvoorstel bevat onder andere
de verplichting voor grootbanken om een landelijk dekkend netwerk van geldautomaten
te verzorgen, zowel voor het opnemen als voor het storten van contant geld. Ook worden
grote en middelgrote banken verplicht om hun betaalrekeninghouders toegang te bieden
tot stort- en opnamediensten van contant geld, waarbij de tarieven voor zakelijke
klanten worden gemaximeerd en particulieren deze dienstverlening tegen een nultarief
moeten ontvangen. Met dit wetsvoorstel wordt de toegang tot het chartale betalingsverkeer
geborgd.
De leden van de PVV-fractie constateren dat het gezamenlijke tekort van alle Belgische
overheden in 2029 meer dan zes procent van het BBP zal bedragen. Terwijl België al
onder een buitensporigtekortprocedure valt, worden er toch belastingverlagingen aangekondigd.
Net als in het geval van Frankrijk maken deze leden zich zorgen over de mogelijke
gevolgen hiervan voor de Nederlandse economie. Deze leden vragen de Minister hoe de
Minister zich in de Eurogroep en de Ecofinraad inzet om dit probleem aan te kaarten
en welke voorstellen de Minister daarbij namens Nederland inbrengt.
In de Ecofinraad van juli 2024 is voor o.a. België een buitensporig tekort door de
Raad vastgesteld. Dit is op grond van overschrijding van de 3%-tekortnorm en op basis
van onderzoek van de Commissie. De Raad heeft tijdens de Ecofinraad op 21 januari
2025 aanbevelingen gedaan aan België voor de correctie van zijn buitensporig tekort.
In november zal de Commissie opnieuw onderzoeken of België effectieve actie heeft
ondernomen om zijn buitensporige tekorten te corrigeren. Eventuele Raadsaanbevelingen
hierover liggen naar verwachting voor in de Ecofinraad van december 2025. In het voorjaar
2026 zal de Commissie beoordelen of België zich houdt aan het aanbevolen uitgavenpad.
Onder de herziene begrotingsregels is dit de maatstaf waarmee wordt beoordeeld of
de schuld voldoende daalt. Nederland blijft ten algemene inzetten op gedegen implementatie
van het SGP. In dat kader hecht Nederland belang aan een effectieve handhaving van
de begrotingsregels.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister in een interview met het FD aangeeft
dat gemeenschappelijke schulden, oftewel Eurobonds, een lijn is waar de Minister niet
overheen gaat. Eerder hebben deze leden gezien dat de Minister niet per definitie
alle gezamenlijke leningen wil uitsluiten. Voordat Nederlanders straks meebetalen
aan de pensioenen van de Fransen vragen deze leden de Minister om te verduidelijken
waar de Minister deze lijn daadwerkelijk legt, wat de Minister doet om te voorkomen
dat er gemeenschappelijke Europese leningen komen en hoe de Minister zich in de Eurogroep
en de Ecofinraad inzet om dit probleem aan te kaarten.
Het kabinet heeft zijn positie ten aanzien van eurobonds en gemeenschappelijke schulduitgifte
weergegeven in de beschrijving van voor- en nadelen van gemeenschappelijke schulduitgifte
voor extra defensie-uitgaven in het verslag van de Ecofinraad van 10 en 11 maart 2025,
en in de brief van 14 maart jl. in reactie op de motie-Eerdmans5. Zoals aangegeven in laatstgenoemde brief ziet het kabinet eurobonds als het op structurele
basis gemeenschappelijk financieren van elkaars begrotingstekorten en overheidsschulden.
Waar tekorten en schulden eerst individueel werden gefinancierd zouden ze dan gemeenschappelijk
worden gefinancierd. Het kabinet is hiervan geen voorstander. Zoals aangegeven in
de brief van 14 maart jl. zal het kabinet niet instemmen met of onthouden bij voorstellen
voor bijvoorbeeld eurobonds, of voorstellen waarbij sprake is van subsidies aan begrotingen
van andere lidstaten, zoals rentelasten die ten laste komen van de Nederlandse begroting,
of waarbij leningen worden ingezet voor andere doeleinden dan defensie, of worden
omgezet in giften of met extra garantstellingen.
In de Kamerbrief van 12 september jl. met de kabinetsappreciatie van het Commissievoorstel
voor het volgend MFK en eigenmiddelenbesluit (EMB) heeft het kabinet herhaald in algemene
zin geen voorstander te zijn van het aangaan van gemeenschappelijke schuld voor nieuwe
Europese instrumenten, conform het Regeerprogramma.6 Het kabinet heeft in deze brief aangegeven specifiek tegen het voorgestelde generieke
instrument met gemeenschappelijke leningen voor crisissituaties (hierna: «het crisisinstrument»)
en een leenfaciliteit voor het ophogen van de NRPPs («Catalyst Europe») te zijn, die
gefinancierd worden door middel van schulduitgifte door de Unie. Het voorgestelde
crisisinstrument is volgens het kabinet niet nodig, gelet op de reeds bestaande rechtsbases
in de EU-verdragen om in geval van moeilijkheden of ernstige dreiging van grote moeilijkheden
in een lidstaat, financiële bijstand te verlenen aan de desbetreffende lidstaten.
Bij de voorgestelde leenfaciliteit voor de NRPPs is geen sprake van een crisissituatie
en is financiering door gemeenschappelijke schuld volgens het kabinet niet gepast.
De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda van de informele Eurogroep-
en Ecofinraad van 9 en 10 oktober 2025 dat het besluit van de Raad inzake het stelsel
van eigen middelen van de Europese Unie en de intrekking van Besluit (EU, Euratom)
2020/2053, als agendapunt zal worden behandeld. In het schriftelijk overleg over de
kabinetsappreciatie van het MFK 2028–2034 hebben deze leden hun zorgen over dit voorstel
al geuit en het kabinet vragen gesteld. Aanvullend op de vragen die in dit overleg
zijn gesteld, willen de leden graag een appreciatie, met onderbouwing, van de Minister
ontvangen over de vijf voorgestelde nieuwe eigen middelen.
De meest recente appreciatie en onderbouwing van de vijf voorgestelde nieuwe eigen
middelen is opgenomen in de Kamerbrief met de kabinetsappreciatie van de MFK- en EMB-voorstellen,
welke op 12 september jl. met uw Kamer is gedeeld.
De leden van de PVV-fractie constateren dat het kabinet de nieuwe eigen middelen niet
op voorhand omarmt en heeft aangegeven deze voorstellen op hun eigen merites te zullen
beoordelen. De leden vragen de Minister echter om concreet aan te geven waar het kabinet
de grens trekt en welke voorstellen het zal doen om te voorkomen dat dit besluit inzake
de eigen middelen doorgang vindt.
Het kabinet zal zich in ieder geval inzetten voor het behoud van een correctiemechanisme
voor de bni-afdracht en het behoud van de inningsvergoeding van 25%. Ook zal het kabinet
uitdragen dat Nederland zeer kritisch is over het voorgestelde nieuwe eigen middel
CORE, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 12 september jl. met de kabinetsappreciatie
van het Commissievoorstellen voor het volgende MFK en het EMB.
Bij de beoordeling van individuele voorstellen voor nieuwe eigen middelen neemt het
kabinet verschillende factoren in overweging. Het kabinet kijkt hierbij naar het (netto-)effect
op de Nederlandse afdrachten aan de EU, met als ijkpunt de mate waarin het voorgestelde
eigen middel resulteert in een hogere of lagere afdracht ten opzichte van de bni-verdeelsleutel.
De vergelijking met deze bni-verdeelsleutel is relevant, omdat de bni-afdracht fungeert
als sluitpost van de financiering van de EU-begroting.7 Het Nederlandse bni-aandeel binnen de EU bedraagt op dit moment 6,4%. Nieuwe eigen
middelen kunnen voor Nederland dus ook financieel gunstig zijn. Naast het effect op
de Nederlandse afdrachten aan de EU weegt het kabinet in de beoordeling ook de stabiliteit
en voorspelbaarheid van de grondslagen mee, evenals de uitvoerbaarheid van het voorgestelde
eigen middel. Ook wordt gekeken in hoeverre het nieuwe eigen middel aansluit bij Europese
en nationale beleidsdoelstellingen. Al met al geldt voor het kabinet het uitgangspunt
van een rechtvaardig, transparant en eenvoudig stelsel van eigen middelen. Het is
daarom ook van belang om het geheel van voorstellen in samenhang te wegen, inclusief
de MFK-verordening.
De leden van de PVV-fractie constateren dat op de maandag waarop deze vragen zijn
ingediend, in de EP-Begrotingscommissie wordt gestemd over amendementen op de EU-begroting
2026. Verwacht wordt dat deze compromisamendementen zonder veel moeite zullen worden
aangenomen. Afgezien van een amendement op heading 4 (versterking van de buitengrenzen
van de EU) zien deze leden helaas een duidelijke rode draad in het Europees Parlement:
meer, meer, meer. Bijzonder opmerkelijke amendementen betreffen in de ogen van deze
leden heading 6. Daar wil de EVP-fractie extra geld naar UNRWA sluizen en meer geld
voor Eastern Neighbourhood, omdat de subsidiering vanuit USAID is weggevallen. Met
andere woorden: Nederland moet, als een soort filantropische instelling, belastinggeld
van zijn eigen burgers weggeven om kosten te dekken die de Verenigde Staten niet langer
wensen te betalen. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister wat zijn standpunt
hierover is, met onderbouwing. Ook verzoeken deze leden hem om tijdens de vergaderingen
van de Eurogroep en de Ecofinraad zich uit te spreken tegen deze voorstellen.
De jaarlijkse EU-begrotingen worden vastgesteld binnen de plafonds die daarvoor zijn
vastgesteld in het MFK. Verschuivingen als gevolg van veranderende omstandigheden
zijn mogelijk, maar de uitgavenplafonds kunnen niet worden overschreden. Een amendement
om meer geld vrij te maken voor UNWRA zal binnen die plafonds moeten worden opgelost,
waardoor er geen effect is op de raming van de Nederlandse afdrachten aan de EU.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
informele Eurogroep en Ecofinraad van 9 en 10 oktober 2025. Deze leden hebben hierover
nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er ter voorbereiding van internationale bijeenkomsten
zal worden stilgestaan bij oplopende publieke schulden. Kan er een overzicht worden
gegeven van deze oplopende publieke schulden?
De tabel hieronder geeft een overzicht van de mondiale publieke schuldniveaus (% bbp)
van de grootste economieën, op basis van data van het IMF van april 2025.
Land
2015
2020
2025
Argentinië
52,6
103,8
73,1
Brazilië
71,7
96,0
92,0
Canada
18,5
16,3
12,5
China
40,8
69,0
96,3
Duitsland
51,7
45,3
49,6
Frankrijk
88,6
101,6
108,2
India
69,0
88,4
80,4
Indonesië
27,0
39,7
41,0
Italië
121,8
140,9
127,3
Japan
144,4
162,0
134,2
Mexico
51,0
58,5
60,7
Nederland
63,8
53,3
43,3
Rusland
15,3
19,2
21,4
Spanje
102,4
119,2
100,6
Turkije
27,2
39,4
26,7
Verenigd Koninkrijk
79,3
93,1
95,1
Verenigde Staten
79,5
95,6
98,0
Zuid-Afrika
45,2
68,9
79,6
De leden van de VVD-fractie lezen dat het krachtenveld op deelonderwerpen met betrekking
tot de verdere integratie van de kapitaalmarkten in Europa, divers is. Er zou significante
toenadering van lidstaten nodig zijn om voortgang te boeken. Welke belangrijke twistpunten
tussen lidstaten zijn er momenteel?
De lidstaten van de EU hebben met gezamenlijke verklaringen binnen de Eurogroep en
binnen de Europese Raad steun uitgesproken voor de doelstellingen van de Europese
kapitaalmarktunie. Tegelijkertijd zie ik dat bij veel lidstaten de wens om taken nationaal
te behouden en de eigen kapitaalmarkt afgeschermd te houden een beperkende factor
voor de verbetering van de Europese kapitaalmarkt vormen. Belangrijke discussiepunten
zijn bijvoorbeeld toezichtcentralisatie en de harmonisering van wet- en regelgeving.
Het kabinet is kritisch op het afschermen van de eigen kapitaalmarkt. Het beschermen
van een nationale kleinere en inefficiëntere kapitaalmarkt, maakt de EU collectief
armer dan het geval is bij een gezamenlijke Europese kapitaalmarkt. Het kabinet heeft
daarom een positieve grondhouding ten aanzien van het versterken van de Europese kapitaalmarktunie
zoals uiteengezet in de kabinetsinzet8. Daarnaast neemt Nederland samen met een zestal andere landen (o.a. Frankrijk en
Duitsland) deel aan een kopgroep via de European Competitiveness Labs. Hiervan is
het beleggingslabel «Finance Europe» een eerste uitkomst.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er gesproken zal worden over het voorstel van
de Europese Commissie voor het Meerjarig Financieel Kader voor de periode 2028–2034
en het nieuwe eigenmiddelenbesluit. Deze leden zijn tegenstander van een omzetbijdrage
voor grote ondernemingen en willen dat Nederland zich hier in de Europese Unie tegen
verzet. Gelukkig doet dit kabinet dat ook, zo constateren deze leden. Ze vinden het
zorgwekkend dat de korting op de bni-afdracht voor Nederland mogelijk verdwijnt. De
leden van de VVD-fractie zijn tijdens de schriftelijke inbreng uitgebreider ingegaan
op haar positie en wachten de beantwoording van de gestelde vragen af. Toch hebben
deze leden na het lezen van de geannoteerde agenda voor deze Eurogroep en Ecofinraad
nog enkele aanvullende vragen. Namelijk, hoe verhoudt het herzieningsvoorstel voor
de tabaksrichtlijn van de Europese Commissie zich met de wens van de Europese Commissie
om de Tobacco Excise Duty Down Resource op te nemen als eigenmiddelenbesluit?
De Commissie stelt voor om een eigen middel te introduceren op basis van op de markt
gebrachte tabaksfabrikanten en tabak-gerelateerde producten (hierna: tabak). Zoals
in de kabinetsappreciatie van 12 september jl. is toegelicht wordt de grondslag van
deze afdracht berekend door de hoeveelheid op de markt gebrachte tabak en tabak-gerelateerde
producten te vermenigvuldigen met het van toepassing zijnde minimum accijnstarief
per lidstaat. Volgens het voorstel wordt de afdracht vervolgens berekend door middel
van een uniform afdrachtenpercentage van 15% toe te passen over deze grondslag per
lidstaat. Het voorstel is gekoppeld aan de herziening van de richtlijn tabaksaccijns,
die gelijktijdig met het voorstel voor een nieuw EMB door de Commissie is gepresenteerd.
Indien geen overeenstemming wordt bereikt over deze herziening, zal de grondslag van
het voorgestelde eigen middel worden gebaseerd op de bestaande richtlijn.9 De herziening van de richtlijn tabaksaccijns verbreedt de grondslag door uitbreiding
van het toepassingsbereik naar nieuwe tabaks- en tabaks-gerelateerde producten (zoals
vapes en heated tobacco products). Daarnaast wordt in de herziening voorgesteld om
de minimumtarieven te verhogen ten opzichte van de bestaande richtlijn.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over het MFK en EMB van 12 september jl. is het
kabinet geen voorstander van de verlaging van de inningvergoeding (perceptiekostenvergoeding).
Het werk van de Douane wordt juist meer, diverser en ingewikkelder. Het kabinet zet
in op behoud van de perceptiekostenvergoeding op 25 procent. Daarbij is het van belang
om op te merken dat in de Nederlandse begroting een scheiding is tussen inkomsten
en uitgaven. De Douane is dus voor de bekostiging niet afhankelijk van de inningsvergoeding
(perceptiekostenvergoeding); dit zijn twee gescheiden geldstromen. Een eventuele verlaging
van de inningsvergoeding leidt wel tot minder directe inkomsten voor het Rijk, maar
heeft niet direct gevolgen voor de financiering van de Douane.
Hoe verhoudt de voorgenomen verlaging van de perceptiekostenvergoeding (vergoeding
van de inningskosten van de douanerechten voor de lidstaten), zich tot het beleidsvoornemen
om twee euro per pakketje van buiten de Europese Unie als heffing te vragen bij bestellingen
onder de 150 euro? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting. De voorgenomen
verlaging van de perceptiekostenvergoeding (van 25 procent naar tien procent) kan
in de ogen van deze leden tot grote problemen leiden in de uitvoering, die in Nederland
als doorvoerland al onder druk staat. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat Nederland een
vergoeding ontvangt die zo goed als kostendekkend is?
De Commissie heeft voorgesteld om de de minimis-vrijstelling10 voor invoerrechten af te schaffen. Als deze hervorming wordt doorgevoerd, vervalt
de huidige douanevrijstelling voor ingevoerde goederen met een waarde tot EUR 150.
Dit betekent dat ook deze zendingen voortaan aan douanerechten zullen worden onderworpen.
Dit leidt naar verwachting tot hogere opbrengsten uit de douanerechten en naar verwachting
tot lagere benodigde bni-afdrachten. Daarnaast stelt de Commissie voor om de perceptiekostenvergoeding
te verlagen van 25 procent naar 10 procent. Deze lagere vergoeding zal eveneens gelden
voor de douanerechten die worden geïnd als gevolg van het afschaffen van de de minimis-vrijstelling.
Hoe de handling fee op E-commerce zich verhoudt tot een mogelijke verlaging van de
perceptiekostenvergoeding is nog onduidelijk. Dit omdat de verdeling van de middelen
van de handling fee nog in onderhandeling zijn en het nog niet duidelijk is hoe dit
geld tussen de lidstaten en de Commissie verdeeld wordt.
Een handling fee op E-commerce zal een bijdrage leveren aan het onder controle krijgen
van de grote stroom aan E-commerce zendingen. Nederland is dan ook voorstander van
de invoering van een handling fee. Een aantal lidstaten vindt dat de Europese handling
fee te lang op zich laat wachten, terwijl de problematiek omtrent deze stroom zeer
acuut is. Deze groep lidstaten, waaronder Nederland, onderzoekt momenteel of het mogelijk
is een tijdelijke nationale voorlopende variant van een handling fee in te voeren11.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat er gesproken zal worden over de bevroren
Russische banktegoeden. Op het moment van schrijven van de geannoteerde agenda lag
er nog geen voorstel op tafel. Inmiddels blijkt uit media-uitingen dat de Europese
Unie het plan heeft deze bevroren Russische tegoeden aan Oekraïne uit te lenen, waarbij
Oekraïne dit geld zou moeten terugbetalen als Rusland de Oekraïense schade aan de
oorlog vergoedt. De leden van de VVD-fractie vinden deze oplossingsrichting passend.
Deze leden ontvangen graag een appreciatie van het kabinet op dit punt, in zoverre
deze al kan worden gegeven, evenals een toelichting op de status van het voorstel
van de Europese Commissie.
In de State of the Union speech op 10 september jl. heeft Commissievoorzitter Von der Leyen aangekondigd te
werken aan een voorstel voor het gebruik van de in de EU bevroren Russische centralebanktegoeden
voor financiële steun aan Oekraïne. De Commissie heeft hiervoor nog geen officieel
voorstel gepresenteerd. Het idee op hoofdlijnen zal besproken worden en marge van
de Ecofinraad op 10 oktober en naar verwachting in de Europese Raad van 23–24 oktober.
Mogelijk volgt daarna een officieel voorstel van de Commissie.
Het kabinet staat open voor het initiatief van de Commissie. Nederland zoekt ook naar
aanvullende maatregelen op basis van de Russische centralebanktegoeden.12 Nederland acht het van belang dat het voorstel juridisch, technisch en financieel
houdbaar is, dat de G7-partners betrokken worden en de risico’s en lasten door alle
lidstaten van de EU gedragen worden. Daarnaast is Nederland van mening dat de steun
zoveel mogelijk moet aansluiten op de noden van Oekraïne, waarbij er ruimte blijft
voor Oekraïne om de bestedingsdoeleinden te bepalen.
Zodra er een officieel voorstel van de Commissie is verschenen, zal uw Kamer een nadere
appreciatie van het kabinet ontvangen. Ook houdt het kabinet uw Kamer op de hoogte
via de geannoteerde agenda’s en verslagen van diverse vergaderingen.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat het Duitse budgettair-structureel
plan aan bod zal komen. Duitsland is voornemens diverse grote investeringen en hervormingen
door te voeren. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het Nederlandse bedrijfsleven maximaal
kan profiteren van de economische kansen die deze investeringen en hervormingen kunnen
bieden?
Hoewel de voorgenomen investeringen en hervormingen in Duitsland nog niet zijn gerealiseerd,
kunnen deze op termijn wel een gunstige invloed hebben op de Nederlandse economie
door de nauwe economische verbondenheid met Duitsland. In algemene zin is het aan
het bedrijfsleven zelf om stappen te ondernemen indien ze mogelijkheden ziet om kansen
te benutten die investeringen in andere landen bieden.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat Griekenland voor ruim vijf miljard
euro aan leningen die zijn verstrekt tijdens de kredietcrisis, eerder dan gepland
wil aflossen. Dit is al het vierde jaar op rij dat Griekenland een verzoek tot vervroegde
aflossing doet. De leden van de VVD-fractie vinden dit goed nieuws en steunen de lijn
van het kabinet in dezen.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat er tijdens de afgelopen Eurogroep
en Ecofinraad een overzicht is verschaft door Denemarken met daarin de geschatte kosten
voor bedrijven en overheden van wetgevende voorstellen in onderhandeling of reeds
aangenomen wetgeving, maar nog niet geïmplementeerd. Kan dit overzicht aan de Kamer
worden verstrekt?
Dit overzicht heeft uw Kamer met de nazending van de Presidency Issues Notes op 17 september
jl. reeds ontvangen.13
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda. Deze leden wensen hierover nog enkele vragen te stellen en opmerkingen te
maken.
Het valt de leden van de NSC-fractie op dat de besluitvorming rondom de bevroren Russische
tegoeden zeer traag verloopt. Wat zijn de redenen dat dit zo is? Welke bijdrage heeft
de Minister tot nu toe geleverd om dit trage proces te versnellen?
In de State of the Union speech op 10 september jl. heeft Commissievoorzitter Von der Leyen aangekondigd te
werken aan een voorstel voor het gebruik van de in de EU bevroren Russische centralebanktegoeden
voor financiële steun aan Oekraïne. Het idee op hoofdlijnen zal nader besproken worden
en marge van de Ecofinraad op 10 oktober en naar verwachting in de Europese Raad van
23–24 oktober. De verwachting is dat daarna een officieel voorstel van de Commissie
volgt. Sinds vorig jaar worden buitengewone inkomsten op de bevroren tegoeden al ingezet
voor steun aan Oekraïne, onder Extraordinary Revenue Acceleration-leningen en directe militaire steun onder de Europese Vredesfaciliteit.
Het idee is om de cashtegoeden die voortvloeien uit de bevroren activa te gebruiken
voor leningen aan Oekraïne, zonder dat sprake is van daadwerkelijke confiscatie. Voor
de leningen wordt gebruik gemaakt van activa op de balans van Euroclear waarvan de
looptijd is bereikt. De Commissie verwacht op deze manier ongeveer EUR 185 miljard
te mobiliseren waarvan, na terugbetaling van de Extraordinary Revenue Acceleration (ERA)-leningen door Oekraïne, ongeveer EUR 140 mld. over blijft om in te zetten voor
financiële steun aan Oekraïne.
Ik span mij in internationaal overleg, als onderdeel van de kabinetsinzet, al geruime
tijd in om samen met EU- en G7-partners naar aanvullende mogelijkheden te kijken voor
het gebruik van de bevroren tegoeden om Oekraïne te steunen. Daarbij heb ik benadrukt
dat het belangrijk is om oog te houden voor de financiële en juridische risico’s die
samenhangen met verdergaande stappen in het gebruik van de bevroren activa. Ik kijk
daarom met interesse naar de eerste contouren van het idee voor financiële steun aan
Oekraïne op basis van de bevroren Russische centralebanktegoeden. Voor zover ik nu
kan beoordelen, sluit het idee op hoofdlijnen van de Commissie aan bij de kabinetsinzet
en diverse Kamermoties14 voor het onderzoeken van aanvullend gebruik van de bevroren tegoeden. Er zou volgens
het idee van de Commissie geen sprake zijn van confiscatie, er is namelijk op dit
moment internationaal geen consensus over de rechtmatigheid en risico’s van confiscatie.
Een aantal lidstaten ziet ernstige juridische en financieel-economische risico’s en
is daarom terughoudender.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de Ukraine Reparations Loan?
Gaat het nu om 140 of 170 miljard euro? Klopt het dat op lange termijn Oekraïne een
vordering op Rusland houdt en daartegenover een schuld aan de Europese Unie? Klopt
het dat het achterliggende idee hierbij is dat Rusland nooit tot herstelbetalingen
zal overgaan? Echter, wat gebeurt er als Rusland in de toekomst een democratische
rechtsstaat zou worden en toch tot herstelbetalingen zou overgaan? En daarbij een
bedrag met Oekraïne overeen zou komen dat veel lager is dan 140 of 170 miljard euro?
Klopt het dat Oekraïne dan achter zou blijven met een gigantische restschuld? Welk
effect zou dit hebben op de levensvatbaarheid van de Oekraïense economie?
Er is nog geen officieel voorstel verschenen en het idee op hoofdlijnen zal besproken
worden en marge van de Ecofinraad op 10 oktober en naar verwachting in de Europese
Raad van 23–24 oktober. Hier zullen soortgelijke vragen waarschijnlijk ook aan de
orde komen. Zodra er een officieel voorstel van de Commissie is verschenen, zal uw
Kamer een nadere appreciatie van het kabinet ontvangen. Ook houdt het kabinet uw Kamer
op de hoogte via de geannoteerde agenda’s en verslagen van diverse vergaderingen.
Waarom doet Oekraïne niet zelf een poging om de schade vergoed te krijgen via het
internationale hof van arbitrage in Den Haag? Klopt het dat Oekraïne op deze manier
sneller een claim zou kunnen leggen op de 300 miljard euro aan bevroren tegoeden?
Is de Minister bereid om samen met Oekraïne deze juridische route te verkennen?.
Oekraïne onderzoekt verschillende juridische wegen om Rusland aansprakelijk te stellen
en heeft inmiddels ook al verscheidene procedures tegen Rusland aangespannen. Vooralsnog
heeft Oekraïne daar nog niet mee bereikt dat Rusland is veroordeeld tot het betalen
van schadecompensatie. Het is belangrijk op te merken dat internationale arbitrage
zaken tijdrovend zijn en gemiddeld meerdere jaren in beslag nemen. Het is dus niet
zo dat Oekraïne door middel van internationale arbitrage een snelle claim kan leggen
op de 300 miljard euro aan bevroren Russische centrale banktegoeden.
Welke stappen moeten er gezet worden om bij de halfjaarlijkse verlenging van de sancties
unanimiteit te vervangen door een gekwalificeerde meerderheid?
De halfjaarlijkse verlenging van de sancties vergt een unanimiteitsbesluit van de
Raad van de Europese Unie. Conform Artikel 31(2) van het VWEU kan de Raad ook een
besluit nemen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen indien het besluit wordt
genomen op voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger en naar aanleiding van een specifiek
verzoek dat de Europese Raad op eigen initiatief of op initiatief van de Hoge Vertegenwoordiger,
tot de Raad heeft gericht.
Klopt het dat landen zoals Hongarije en Slowakije en nu mogelijk ook Tsjechië binnen
de Europese Unie besluitvorming over Oekraïne bemoeilijken? Welke stappen kunnen er
gezet worden om, als ultimum remedium, landen zoals Hongarije het EU-lidmaatschap
te ontnemen?
Vooropgesteld: de EU blijft de grootste en meest stabiele partner voor Oekraïne, met
ca. EUR 177,5 miljard aan steun sinds de start van de grootschalige invasie. Militaire
en niet-militaire steun blijft voor Oekraïne van existentieel belang. Het kabinet
blijft het belang van EU-eenheid in de steun aan Oekraïne onderstrepen en blijft zich
inzetten om die eenheid elke keer weer te bewerkstelligen en welke mogelijkheden er
zijn voor effectieve besluitvorming. Dit doet het kabinet niet alleen, maar samen
met vele andere lidstaten en de Europese Commissie. De huidige verdragen voorzien
niet in een mogelijkheid om EU-lidstaten het lidmaatschap te ontnemen.
Klopt het dat het binnenhalen van landen als Servië en de Republika Srbska als onderdeel
van Bosnië-Hercegovina een vergelijkbaar effect zal hebben op de besluitvorming binnen
de Europese Unie? Geldt dit ook voor Moldavië met een grote pro-Russische minderheid,
die ook de provincie Transnistrië onder controle heeft?
Kandidaat-lidstaten, waaronder ook Servië, Bosnië-Herzegovina en Moldavië, dienen
zelf een aanvraag in om lid te worden van de EU. Voorafgaand aan daadwerkelijke toetreding
moeten kandidaat-lidstaten voldoen aan de Kopenhagencriteria. Nederland houdt streng
vast aan deze eisen voor EU-lidmaatschap. Tevens is sinds de Russische agressieoorlog
tegen Oekraïne het belang van aansluiting bij het EU Gemeenschappelijk Buitenlands
en Veiligheidsbeleid (GBVB) toegenomen. Het kabinet wil niet vooruitlopen op het stemgedrag
van deze landen na eventuele toetreding. Het kabinet zet zich ervoor in om parallel
aan de uitbreidingsonderhandelingen scherp in beeld te krijgen hoe de EU ook na uitbreiding
slagvaardig kan zijn en blijven.
Daarnaast hebben deze leden nog de volgende vragen. Hoe realistisch acht het kabinet
de aanname van hogere groei door het naar voren halen van investeringen? Hoe realistisch
is daarmee de voorspelde fiscale consolidatie richting het einde van aanpassingsperiode,
die immers uitgaat van behaalde positieve impact van investeringen op groei? Hoe schat
het kabinet de positieve spillover-effecten van het expansieve Duitse begrotingsbeleid
in voor Nederland? Heeft het expansieve Duitse begrotingsbeleid negatieve gevolgen
voor de kredietwaardigheid van de Europese Unie als geheel, bijvoorbeeld bij uitgifte
van EU-obligaties? Leidt de grote toename in uitgifte van Duitse staatsobligaties
ook tot opwaartse druk op de rente Nederlandse staatsobligaties en een navenante verslechtering
van de schuldhoudbaarheid?
De Commissie oordeelt dat de hervormingen en investeringen die opgenomen zijn in het
Duitse plan een positief effect hebben op de schuldhoudbaarheid en economische groei
van Duitsland. Een van de maatregelen ter bevordering van de economische groei is
het verhogen van overheidsinvesteringen, onder andere via de operationalisering van
een fonds voor Infrastructuur en Klimaat. Het kabinet ziet geen aanleiding om af te
wijken van het oordeel van de Commissie. Duitsland geeft in het plan aan dat, na een
periode van economische stimulering door extra uitgaven in de komende jaren, een aanzienlijke
begrotingsconsolidatie zal volgen in de periode 2027–2029. Het is uiteindelijk aan
Duitsland om dit plan te realiseren.
Hoewel de voorgenomen investeringen van Duitsland nog niet zijn uitgevoerd en daarom
momenteel geen meetbare positieve spillover-effecten op de Nederlandse economie hebben,
zouden deze investeringen op termijn wel degelijk een economisch effect kunnen sorteren.
De precieze omvang van dit effect is op dit moment echter nog onbekend.
De rente op Duitse staatsobligaties vormt de veilige rente die een benchmark is voor
veel financiële activa in de eurozone zoals staatsobligaties van andere landen. Een
hogere rente op Duitse staatsobligaties kan zich daarom ook vertalen in een hogere
rente voor andere eurolanden. Zo steeg de Duitse rente na de aankondiging van het
hervormen van de schuldenrem op 3 maart jl. met 28 basispunten en steeg de Nederlandse
rente die dag met 26 basispunten. Het effect op schuldhoudbaarheid is op voorhand
lastig te bepalen. Dit zal afhankelijk zijn van de mate waarin de hogere Duitse investeringen
invloed heeft op de economische groei in Duitsland en andere landen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Eurogroep/Ecofinraad van 9 en 10 oktober. Het kabinet schrijft dat het kabinet urgentie
ziet om voortgang te boeken met de kapitaalmarktunie en heeft hiertoe een ambitieuze
inzet opgesteld. Daarvoor moeten acties op zowel Europees niveau als nationale maatregelen
genomen worden. Kan het kabinet nog eens toelichten voor welk probleem de Capital
markets union (CMU) een oplossing is?
Nederland en de EU staan voor grote en fundamentele uitdagingen. Het Europese concurrentievermogen
staat onder druk en er is sprake van een achterblijvende productiviteitsgroei. Die
productiviteitsgroei heeft Europa, en ook Nederland, nodig om onze welvaart in de
toekomst te behouden. Voor die productiviteitsgroei is geld nodig van de Europese
kapitaalmarkten. Probleem is dat de kapitaalmarkten in de EU-lidstaten gefragmenteerd
en niet voldoende ontwikkeld zijn. Een sterke Europese kapitaalmarkt zorgt ervoor
dat bedrijven makkelijker toegang krijgen tot meer financieringsmogelijkheden. Dit
zorgt voor investeringen in de economie van de toekomst.
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat mkb-financiering een landelijke uitdaging
betreft die nationaal moet worden geadresseerd en vragen of het kabinet het daar mee
eens is.
Het kabinet erkent dat er knelpunten zijn bij MKB-financiering, met name bij de doorgroei
van startups naar scale-ups en de toegang tot kleine kredietverlening. Het kabinet
heeft daarom in zijm reactie op het IBO bedrijfsfinanciering verschillende maatregelen
aangekondigd om deze knelpunten aan te pakken15. Zo heeft het kabinet de slagkracht van Invest-NL vergroot met EUR 900 miljoen en
wordt ingezet op betere toegang tot financiering voor ondernemers. Dat laatste doet
het kabinet via de FinancieringsGids en een verkenning van een verruiming van de garantstelling
op financiering via de BMKB; met name voor de financieringsmarkt tot EUR 1 miljoen.
Daarnaast blijft versteviging van de Europese kapitaalmarktunie ook belangrijk. Voor
een effectieve private financieringsmarkt is het belangrijk dat bedrijven toegang
hebben tot allerlei vormen van kapitaal, van bancaire kredietverlening tot durfkapitaal.
In de praktijk zien we echter dat bedrijven in de gehele EU, en dus ook in Nederland,
te afhankelijk zijn van bancaire financiering. Dit type financiering is niet voor
alle type investeringen geschikt. Met name voor de financiering van innovatie of strategische
technologieën is durfkapitaal nodig. Hier zijn ook MKB-ondernemingen bij betrokken.
Verdere integratie van nationale kapitaalmarkten is daarvoor de oplossing zoals aangegeven
in de kabinetsinzet over de kapitaalmarktunie. Het oplossen van knelpunten in de financieringsmarkt
voor het MKB is daarmee zowel een landelijke als Europese uitdaging.
Voorts hebben de leden van de BBB-fractie met zorg kennis genomen van het herzieningsvoorstel
voor de richtlijn tabaksaccijns. Het kabinet schrijft dat het kabinet het zeer positief
acht dat dit richtlijnvoorstel is gepubliceerd en kijkt uit naar de start van constructieve
onderhandelingen. Het kabinet zal dit uitdragen in de aankomende Ecofinraad en inzetten
op een ambitieuze herziening. Kan de Minister toelichten hoe ver de bevoegdheden van
de Commissie reiken, kan de commissie op enigerlei wijze een hogere stijging doorvoeren
dan de harmonised index of consumer prices (HICP)? Klopt het dat er geen bovengrens
is opgenomen bij automatische inflatie-indexatie van accijnzen, terwijl andere EU-richtlijnen
(bijvoorbeeld de Energierichtlijn) wél limieten hanteren om disproportionele verhogingen
te voorkomen en zich beperken tot de kerninflatie?
Het richtlijnvoorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen
aan te nemen om de minimumtarieven voor tabak en tabaksgerelateerde producten elke
drie jaar te indexeren aan de hand van de Harmonised Index of Consumer Prices (HICP).
Deze bevoegdheidsdelegatie is naar oordeel van het kabinet goed afgebakend en beperkt
zich tot het vaststellen van de nieuwe geïndexeerde minimumtarieven. De Raad kan deze
bevoegdheid te allen tijde intrekken. De Commissie is verplicht voorafgaand aan het
vaststellen van een gedelegeerde handeling experts van de lidstaten te consulteren.
Daarna volgt een periode van twee maanden waarbinnen de Raad bezwaar kan maken. De
stijging die de Commissie kan vaststellen is begrensd in de zin dat de Commissie niet
bevoegd is hogere of lagere stijgingen door te voeren dan vastgesteld in de HICP.
Het doel van indexeren is om ervoor te zorgen dat de minimumtarieven in reële termen
gelijk blijven. Een limiet hanteren vindt het kabinet daarom niet noodzakelijk.
In het «Fiche 2: Richtlijn tabaksaccijns» lezen de leden van de BBB-fractie het volgende
op pagina 5: «Tot slot is het richtlijnvoorstel gelijktijdig gepubliceerd met het
voorstel voor een nieuw eigenmiddelenbesluit, waarin de inkomsten voor de begroting
van de EU georganiseerd worden.
Daarin wordt een afdracht voorgesteld op basis van op de markt gebrachte tabaksfabrikaten
en tabaksgerelateerde producten. Om de grondslag van deze afdracht te berekenen, wordt
gebruikt gemaakt van de minimumtarieven die volgen uit het onderhavige richtlijnvoorstel.»
Kan het kabinet toelichten waarom het in Nederlands belang zou zijn dat een deel van
de accijnsopbrengsten naar de Europese begroting vloeien? Waarom staat het kabinet
niet voor nationale fiscale soevereiniteit? Is de Minister van mening dat er een risico
is op een perverse prikkel, namelijk dat de Europese Commissie eenzijdig tarieven
kan verhogen ten gunste van EU-eigen middelen?
Het is niet zo dat een deel van de accijnsopbrengsten naar de Europese begroting vloeien.
Wat verandert, is dat in het voorgestelde EMB een nieuwe afdracht wordt berekend aan
de hand van de uit de richtlijn voortvloeiende minimumaccijnstarieven voor tabaks-
en tabaksgerelateerde producten en de hoeveelheid op de markt gebrachte tabaks- en
tabaksgerelateerde producten. Deze afdracht staat los van de daadwerkelijke hoogte
van de accijnstarieven. Daarnaast is voorgestelde nieuwe afdracht niet direct gekoppeld
aan nationale accijnsopbrengsten. Zoals in de Kamerbrief van 12 september jl. met
kabinetsappreciatie MFK- en EMB voorstellen is toegelicht, kunnen nieuwe afdrachten
financieel gunstiger zijn voor Nederland.
Er is geen risico op een perverse prikkel. De Europese Commissie is buiten de in een
eerder antwoord beschreven bevoegdheid tot indexatie van de minimumtarieven om, namelijk
niet bevoegd om de minimumtarieven voor tabaks- en tabaksgerelateerde producten eenzijdig
te verhogen. Een verhoging van de minimumtarieven anders dan indexatie vergt een voorstel
van de Commissie tot wijziging van de Richtlijn tabaksaccijns. Over een dergelijk
voorstel dient met unanimiteit in de Raad besloten te worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier