Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 833 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van Richtlijn (EU) 2024/927 tot wijziging van de Richtlijnen 2011/61/EU en 2009/65/EG wat betreft delegatieregelingen, liquiditeitsrisicobeheer, toezichtrapportage, verlening van bewaar- en bewaarnemingsdiensten en leninginitiëring door alternatieve beleggingsfondsen (Implementatiewet gewijzigde AIFM-richtlijn en icbe-richtlijn)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
§ 1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft)
ter implementatie van richtlijn (EU) 2024/927 van het Europees Parlement en de Raad
van 13 maart 2024 tot wijziging van de richtlijnen 2011/61/EU en 2009/65/EG wat betreft
delegatieregelingen, liquiditeitsrisicobeheer, toezichtrapportage, verlening van bewaar-
en bewaarnemingsdiensten en leninginitiëring door alternatieve beleggingsfondsen (hierna:
wijzigingsrichtlijn).Op grond van artikel 69 van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen1 heeft de Europese Commissie de toepassing en het toepassingsgebied van de richtlijn
geëvalueerd en geconcludeerd dat de doelstellingen van integratie van de markt van
de Europese Unie voor alternatieve beleggingsinstellingen, waarborging van een hoog
niveau van beleggersbescherming en bescherming van de financiële stabiliteit grotendeels
zijn verwezenlijkt. Aan de andere kant concludeert de Europese Commissie dat het noodzakelijk
is de regels voor beheerders van leninginitiërende beleggingsinstellingen te harmoniseren,
de normen voor beheerders van beleggingsinstellingen die hun taken aan derden delegeren
te verduidelijken, gelijke behandeling van bewaarders te waarborgen, de grensoverschrijdende
toegang tot bewaardiensten te verbeteren, het verzamelen van toezichtgegevens te optimaliseren
en het gebruik van liquiditeitsinstrumenten in de hele Europese Unie te vergemakkelijken.
Derhalve is de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen aangepast.
Robuuste regels omtrent delegatie, de gelijke behandeling van bewaarders, coherente
toezichtrapportage en de harmonisatie van liquiditeitsinstrumenten zijn ook noodzakelijk
voor het beheer van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s).
Daarom wijzigt de wijzigingsrichtlijn ook de richtlijn instellingen voor collectieve
belegging in effecten (icbe-richtlijn)2.
Voor de implementatie van de wijzigingsrichtlijn wordt de Wet op het financieel toezicht
(Wft) en een aantal van de daarbij behorende besluiten aangepast. De wijzigingsrichtlijn
dient op uiterlijk 16 april 2026 te zijn geïmplementeerd in nationale wetgeving en
door beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s te worden toegepast. Dit geldt
niet voor de rapportageverplichtingen richting de toezichthouder die zijn opgenomen
in de artikelen 3:74c, 4:37n en 4:50a Wft. Deze dienen vanaf 16 april 2027 door beheerders
te worden toegepast.
In paragraaf 2 wordt stilgestaan bij de inhoud van de wijzigingsrichtlijn. In paragraaf 3
komt de inhoud van dit wetsvoorstel aan de orde. Toezicht en handhaving worden in
paragraaf 4 behandeld. In paragraaf 5 komen de gevolgen voor de regeldruk en andere
gevolgen aan de orde. Tevens wordt ingegaan op de uitvoeringstoets van de Autoriteit
Financiële Markten (AFM). In paragraaf 6 worden de ontvangen consultatiereacties behandeld.
De transponeringstabel is in de bijlage opgenomen.
§ 2. Inhoud wijzigingsrichtlijn
De wijzigingsrichtlijn bevat regels voor beheerders van beleggingsinstellingen die
leningen initiëren en voor leninginitiërende beleggingsinstellingen.3Verder bevat de richtlijn regels voor beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s
omtrent liquiditeitsbeheer, rapportages en uitbesteding en regels omtrent grensoverschrijdende
bewaardiensten. Door middel van de richtlijn worden de regels voor beleggingsinstellingen
die leningen verstrekken geharmoniseerd. Een dergelijke beleggingsinstelling dient
in principe van het closed-end type te zijn. Dat wil zeggen dat de deelnemers van de leninginitiërende beleggingsinstelling
niet regelmatig ten laste van de activa het recht tot inkoop of terugbetaling van
rechten van deelneming in de beleggingsinstelling kunnen uitoefenen. Echter een leninginitiërende
beleggingsinstelling kan open-end zijn. Voorwaarde is dan wel dat het systeem voor het beheer van het liquiditeitsrisico
aansluit op de beleggingsstrategie en terugbetalingsbeleid van de beleggingsinstelling.
Daarnaast gelden voor leninginitiërende beleggingsinstellingen specifieke regels bijvoorbeeld met betrekking tot
hefboomlimieten. Verder bevat de wijzigingsrichtlijn regels omtrent het liquiditeitsbeheer
van beleggingsinstellingen en icbe’s. Beheerders van open-end beleggingsinstellingen of icbe’s dienen te beschikken over tenminste twee liquiditeitsinstrumenten.
Deze liquiditeitsinstrumenten dienen te worden opgenomen in het fondsreglement of
statuten van de beleggingsinstelling respectievelijk icbe zodat beleggers op de hoogte
zijn. Verder worden de regels met betrekking tot uitbesteding voor beleggingsinstellingen
en icbe’s verduidelijkt en uitgebreid. Zo dienen beheerders meer informatie aan de
toezichthouder te verstrekken over een voorgenomen uitbesteding. Een laatste onderwerp
van de richtlijn is de grensoverschrijdende dienstverlening door bewaarders. Sommige
lidstaten hebben geen concurrerend aanbod van bewaarders gelet op de beleggingsstrategie
van de beleggingsinstellingen die daar zijn gevestigd. In de wijzigingsrichtlijn is
opgenomen dat de bevoegde toezichthouder van de beleggingsinstelling onder bepaalde
voorwaarden kan toestaan dat een bewaarder van een beleggingsinstelling mag zijn gevestigd
in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de beleggingsinstelling is gevestigd (zie
paragraaf 3.5. voor de lidstaatopties en de toelichting daarbij).
§ 3. Inhoud wetsvoorstel
§ 3.1. Beheer van liquiditeitsrisico’s
Een beheerder van een open-end beleggingsinstelling of icbe selecteert ten minste twee instrumenten voor liquiditeitsbeheer
uit de instrumenten zoals opgenomen in bijlage V, punten 2 tot en met 8, bij de richtlijn
beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen respectievelijk bijlage IIbis,
punten 2 tot en met 8 van de icbe-richtlijn. De liquiditeitsinstrumenten dienen te
passen bij de beleggingsstrategie, het liquiditeitsprofiel en terugbetalingsbeleid
van de beleggingsinstelling respectievelijk icbe. Een beheerder van een geldmarktfonds
hoeft maar één instrument voor liquiditeitsbeheer te selecteren. De beheerder stelt
de AFM in kennis van de geselecteerde instrumenten voor liquiditeitsbeheer. De beheerder
van een beleggingsinstelling of icbe dient te beschikken over beleid en procedures
voor de activering en deactivering van een gekozen instrument voor liquiditeitsbeheer.
Een beheerder kan in het belang van de deelnemers de inschrijving, inkoop en terugbetaling
van rechten van deelneming in een door hem beheerde beleggingsinstelling of icbe opschorten
of de gekozen instrumenten voor liquiditeitsbeheer en «sidepockets»4 activeren of deactiveren. De beheerder dient de AFM daarvan op de hoogte te stellen.
In uitzonderlijke situaties kan de AFM in het belang van de deelnemers de beheerder
van een beleggingsinstelling of beheerder van een icbe verplichten de inschrijving,
inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming op te schorten of verplichten
de opschorting op te heffen. De AFM dient in een dergelijk geval vooraf de beheerder
te raadplegen over hoe hij aankijkt tegen een dergelijke opschorting.
§ 3.2. Initiëren van leningen en leninginitiërende beleggingsinstellingen
In het wetsvoorstel worden regels opgenomen voor het initiëren van leningen en voor
leninginitiërende beleggingsinstellingen. De notionele waarde van de leningen die
door een beleggingsinstelling aan één leningnemer wordt verstrekt, mag niet meer dan
twintig procent van het kapitaal van de beleggingsinstelling bedragen wanneer de leningnemer
een bank, beleggingsonderneming, beleggingsinstelling, icbe of verzekeraar is. Deze
beleggingslimiet van twintig procent geldt onder andere niet wanneer de beheerder
activa van de beleggingsinstelling verkoopt om de rechten van deelneming van beleggers
terug te betalen in het kader van de liquidatie van de beleggingsinstelling. Verder
dient de beheerder ervoor te zorgen dat de beleggingsinstelling vijf procent van de
notionele waarde van elke lening behoudt. In bepaalde situaties (bijvoorbeeld in het
geval een beheerder activa verkoopt in het kader van de liquidatie van de beleggingsinstelling)
kan hiervan worden afgeweken. Voor leninginitiërende beleggingsinstellingen gelden
daarnaast verschillende hefboomlimieten die variëren naargelang sprake is van een
open-end beleggingsinstelling en closed-end beleggingsinstelling.
§ 3.3. Dagelijks beleidsbepalers
Voorgeschreven wordt dat het bestuur van een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling
of icbe dient te bestaan uit ten minste twee bestuurders die voltijds (minimaal 36 uur)
in dienst zijn bij de beheerder of uit ten minste twee bestuurders die zich voltijds
(minimaal 36 uur) inzetten voor de uitoefening van de werkzaamheden van de beheerder.
Deze bestuurders dienen te wonen in de Europese Unie.
§ 3.4. Bewaarders
De situatie kan zich voordoen dat in Nederland geen relevante bewaarders zijn, rekening
houdend met de beleggingsstrategie van de betreffende beleggingsinstelling. Een Nederlandse
beheerder van een Nederlandse beleggingsinstelling kan in een dergelijk geval de AFM
verzoeken om in te stemmen met het aanstellen van een bewaarder met zetel in een andere
lidstaat dan Nederland. De AFM kan instemmen met het aanstellen van een bewaarder
in een andere lidstaat indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zo dient de bewaarder
een vergunning te hebben om het bedrijf van bank uit te oefenen. Daarnaast mag door
beleggingsinstellingen die een vergunning hebben of geregistreerd staan in Nederland
niet meer dan 50 miljard euro aan activa in bewaring zijn gegeven. De AFM kan pas
instemmen met het aanstellen van een bewaarder in een andere lidstaat indien de AFM
heeft vastgesteld dat in Nederland geen relevante bewaardiensten worden verleend rekening
houdend met de beleggingsstrategie van de desbetreffende beleggingsinstelling.
§ 3.5 Gebruik lidstaatopties
In de wijzigingsrichtlijn wordt op een aantal plaatsen ruimte gelaten aan lidstaten
om de betreffende bepalingen toe te snijden op de lidstaatspeficieke situatie. Hieronder
wordt ingegaan op de lidstaatopties:
a) lidstaten kunnen beheerders van beleggingsinstellingen en beheerders van een icbe
met een vergunning toestaan bepaalde activiteiten te verrichten of diensten te verlenen.
Het gaat om de volgende activiteiten en diensten:
– taken of activiteiten die door de beheerder worden verricht voor een door hem beheerde
beleggingsinstelling respectievelijk icbe die samenhangen met de diensten die de beheerder
overeenkomstig dit lid verleent (bijvoorbeeld IT diensten voor portefeuillebeheer
en risicobeheer) mits potentiële belangenconflicten die kunnen ontstaan door het verrichten
van die taken en activiteiten voor derden op adequate wijze worden beheerst;
– het beheren van benchmarks; en
– het verrichten van een kredietservicingactiviteit.5
Van deze lidstaatoptie zal worden gebruik gemaakt omdat dit meer mogelijkheden geeft
aan beheerders om deze activiteiten, die nauw samenhangen met het beheren van beleggingsinstellingen
/ icbe’s, ook voor derden te verrichten;
b) lidstaten kunnen beheerders van beleggingsinstellingen verbieden leningen aan consumenten
op hun grondgebied te verstrekken. Er is geen reden om van deze lidstaatoptie gebruik
te maken omdat een beheerder die leningen aan consumenten wil verstrekken over een
vergunning dient te beschikken voor het aanbieden van consumptief krediet en aan de
regels van de richtlijn consumentenkrediet dient te voldoen. Consumenten worden derhalve
op gelijke wijze beschermd als in het geval een consumentenkrediet wordt aangeboden
door een bank;6
c) lidstaten kunnen de bevoegde toezichthouder de mogelijkheid geven om op verzoek van
een beheerder van een beleggingsinstelling in te stemmen met het aanstellen van een
bewaarder met zetel in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling.
Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt om de mogelijkheid open te houden hier
gebruik van te maken als zich in de toekomst in Nederland een geval zou voorkomen
dat er geen bewaarders zijn die op doeltreffende wijze kunnen voldoen aan de behoeften
van de beleggingsinstelling rekening houdend met de beleggingsstrategie van de beleggingsinstelling.7
§ 4. Toezicht en handhaving
§ 4.1. Samenwerking toezichthouders
De wijzigingsrichtlijn bevat artikelen op grond waarvan de toezichthouders van de
verschillende lidstaten dienen samen te werken bij grensoverschrijdende dienstverlening.
Indien een beheerder met zetel in Nederland de AFM in kennis stelt van het voornemen
om instrumenten voor liquiditeitsbeheer te activeren of deactiveren dan dient de AFM
de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst, de ESMA, en, indien er potentiële
risico’s zijn voor de stabiliteit en integriteit van het financiële stelsel, de Europese
Raad voor systeemrisico’s (ESRB) onverwijld hiervan in kennis te stellen. De AFM dient
ook informatie die zij heeft ontvangen van de beheerder over elke door haar beheerde
icbe, de financiële instrumenten waarin wordt gehandeld, de markten waarop zij actief
handelt en de posities en activa van de icbe te verstrekken aan andere relevante toezichthouders
van andere lidstaten, de ESMA, EBA, Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen
en het Europees Comité voor systeemrisico’s. Indien de AFM heeft ingestemd met de
aanstelling van een in een andere lidstaat gevestigde bewaarder, stel zij de ESMA
daarvan in kennis. De samenwerking tussen de relevante toezichthouders zal worden
geregeld in de Regeling taakuitoefening toezichthouders Wft.
§ 4.2. Sancties
Gelet op de systematiek van de Wft is afdeling 1.4.2. betreffende handhaving van toepassing
op de artikelen uit de wijzigingsrichtlijn die worden vastgelegd in de Wft. Indien
sprake is van overtreding van de artikelen die worden opgenomen in de bijlagen bij
de artikelen 1:79 en 1:80 Wft kan de AFM respectievelijk DNB een last onder dwangsom
of bestuurlijke boete opleggen. Hierdoor wordt handhaving van de normen gewaarborgd.
§ 5. Gevolgen
§ 5.1. Regeldrukgevolgen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de onderdelen in het wetsvoorstel die effect hebben
op de regeldrukkosten. Onder regeldrukkosten worden verstaan alle investeringen en
inspanningen (uitgedrukt in euro's) die burgers, bedrijven of professionals moeten
doen en verrichten om te voldoen aan wet- en regelgeving van de Rijksoverheid. Het
gaat hierbij om kosten die voortvloeien uit informatieverplichtingen en inhoudelijke
verplichtingen, waaronder aan het toezicht gerelateerde verplichtingen op basis van
wet- en regelgeving. Dit voorstel van wet is van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen
en icbe’s. De gehanteerde cijfers zijn gebaseerd op basis van gegevens uit de openbare
Wft-registers met betrekking tot onder toezicht staande ondernemingen. In Nederland
zijn er ongeveer 120 beheerders die 1.520 beleggingsinstellingen en 260 icbe’s beheren.
Er zijn ongeveer twintig leninginitiërende beleggingsinstellingen in Nederland.
§ 5.1.1. Extra eisen aan leninginitiërende beleggingsinstellingen
De regels voor beleggingsinstellingen die leningen verstrekken worden door de richtlijn
geharmoniseerd. De beheerder van een leninginitiërende beleggingsinstelling dient
procedures en processen toe te passen voor de beoordeling van het kredietrisico en
het beheer en de monitoring van de kredietportefeuille. Daarnaast gelden voor leninginitiërende
beleggingsinstellingen hefboomlimieten en beleggingsbeperkingen. Voor beheerders van
leninginitiërende beleggingsinstellingen betekent dit extra nalevingskosten. De eenmalige
nalevingskosten per leninginitiërende beleggingsinstelling worden geschat op € 20.000.
Uitgaande van twintig leninginitiërende beleggingsinstellingen bedragen de totale
eenmalige verwachte nalevingskosten € 400.000 (20 X € 20.000). De jaarlijkse kosten
per leninginitiërende beleggingsinstelling worden geschat op € 4.000. De totale doorlopende
kosten worden geschat op € 80.000 (20 x € 4.000).
§ 5.1.2 Inzet liquiditeitsinstrumenten
Een beheerder van een open-end beleggingsinstelling of icbe dient ten minste twee instrumenten voor liquiditeitsbeheer
te kiezen uit de instrumenten zoals opgenomen in de bijlagen bij de wijzigingsrichtlijn.
Bovendien dient een beheerder van een open-end beleggingsinstelling of icbe een gedetailleerd beleid en procedures te hebben voor
de activering en deactivering van een gekozen liquiditeitsinstrument. Tevens dient
de beheerder te beschikken over operationele en administratieve regels voor het gebruik
van de liquiditeitsinstrumenten. Deze voorschriften met betrekking tot de instrumenten
voor liquiditeitsbeheer zullen extra nalevingskosten meebrengen. De eenmalige kosten
per beheerder voor het opstellen van het beleid en procedures en operationele en administratieve
regels worden geschat op € 2.160 (40 uur x € 54). Uitgaande van 120 beheerders bedragen
de totale eenmalige regeldrukkosten naar schatting € 259.200 (120 x € 2.160).
Voor een beheerder die op dit moment nog geen twee instrumenten voor liquiditeitsbeheer
voor de door hem beheerde beleggingsinstellingen respectievelijk icbe’s heeft gekozen,
zullen daar nog extra kosten bijkomen.
Zo zal onder meer het prospectus van de desbetreffende beleggingsinstelling of icbe
moeten worden aangepast. De eenmalige regeldrukkosten per beleggingsinstelling respectievelijk
icbe voor het kiezen van de passende liquiditeitsinstrumenten en het aanpassen van
het prospectus worden geschat op € 10.000 per beleggingsinstelling respectievelijk
icbe. Ervan uitgaande dat voor 200 beleggingsinstellingen respectievelijk icbe’s nog
niet twee liquiditeitsinstrumenten zijn gekozen die kunnen worden geactiveerd, worden
de totale eenmalige regeldrukkosten geschat op (200 x € 10.000) = € 2.000.000.
§ 5.1.3. Delegatie
De aanvullende regels voor uitbesteding zullen regeldrukkosten meebrengen voor beheerders
van beleggingsinstellingen en icbe’s. Door de beheerder dient meer informatie over
de (voorgenomen) uitbesteding aan de AFM te worden verstrekt. Het gaat bijvoorbeeld
om informatie over de personele en technische middelen die door de beheerder worden
ingezet ten behoeve van portefeuillebeheer en risicobeheer en monitoring van de gedelegeerde
taken. De beheerder dient de AFM tevens te informeren over de gedelegeerde taken per
beleggingsinstelling respectievelijk icbe met betrekking tot portefeuille- en risicobeheer.
Ook dient de beheerder een beschrijving te geven van de periodieke due diligencemaatregelen
om toezicht te houden op de gedelegeerde taken. Deze extra informatieverplichtingen
brengen eenmalige regeldrukkosten mee. Naar schatting zal een medewerker van een beheerder
van een beleggingsinstelling hieraan eenmalig 15 uur kwijt zijn, hetgeen tegen een
uurtarief van € 54 neerkomt op een bedrag van € 810 (eenmalig) per beleggingsinstelling
respectievelijk icbe. Uitgaande van 1.780 beleggingsinstellingen en icbe’s bedragen
de totale eenmalige regeldrukkosten per beleggingsinstelling respectievelijk icbe
naar schatting € 1.441.800 (1.780 * € 810). Een medewerker van een beheerder zal structureel
10 uur per beleggingsinstelling respectievelijk icbe nodig hebben om toezicht te houden
op de gedelegeerde activiteiten en eventueel wijzigingen door te geven aan de AFM.
Dit betekent dat de geschatte structurele regeldrukkosten per beleggingsinstelling
respectievelijk icbe (10 x € 54) = € 540 bedragen. De totale structurele regeldrukkosten
zullen naar schatting € 961.200 (1.780 * € 540) bedragen.
§ 5.1.4. Rapportageverplichtingen
Beheerders van een icbe dienen – net als voor beheerders van beleggingsinstellingen
nu al het geval is – informatie te verstrekken aan de AFM over onder andere de beheerde
icbe’s, de financiële instrumenten waarin wordt gehandeld en het risicoprofiel van
de icbe. Naar verwachting zal het een hoogopgeleide medewerker van een beheerder 40
uur kosten om per icbe deze informatie te verzamelen en aan de AFM te sturen. Dit
betekent dat de geschatte structurele regeldrukkosten per icbe naar verwachting € 2.160
(40 x € 54 (uurtarief)) zullen bedragen. De totale doorlopende regeldrukkosten zullen
waarschijnlijk € 561.600 (260 x € 2.160) bedragen.
§ 5.2. Andere gevolgen
De voorgestelde wijzigingen in dit wetsvoorstel hebben geen financiële gevolgen voor
het Rijk of gevolgen voor het doenvermogen van burgers of bedrijven. Tevens heeft
het wetsvoorstel geen gevolgen voor zzp’ers en MKB.
§ 5.3. Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
Het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR). De ATR geeft aan dat bij elke lidstaatoptie is gekozen voor de minst belastende
variant en dat de ATR daarom geen adviespunten heeft met betrekking tot mogelijk minder
belastende alternatieven. Ook de regeldrukgevolgen geven de ATR geen aanleiding tot
opmerkingen. De ATR geeft wel aan dat niet altijd duidelijk is of de voorgeschreven
informatieverplichting eenmalig is of dat het een periodieke rapportageverplichting
betreft. De wettekst en toelichting zijn op dit punt verduidelijkt. Verder adviseert
de ATR om in artikel 4:37n, vierde lid, te verduidelijken dat de AFM de daar bedoelde
aanvullende rapportages alleen kan vragen als hieraan een verzoek van de Europese
Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) aan ten grondslag ligt. Het gaat hier om
rapportages bedoeld om de financiële stabiliteit en integriteit van het financiële
stelsel te waarborgen of duurzame groei om lange termijn te bevorderen. De artikelen 4:37n
en 4:50a zijn naar aanleiding van dit advies aangepast. Op grond van de artikelen 4:37n,
vierde lid, en 4:50a, derde lid, kan de AFM uitsluitend aanvullende gegevens van een
beheerder van een beleggingsinstelling of icbe verlangen, indien ESMA verzoekt om
aanvullende gegevens om de financiële stabiliteit en integriteit van het financiële
stelsel te waarborgen of duurzame groei op lange termijn te bevorderen. ESMA kan hierom
verzoeken indien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.
§ 5.4. Uitvoeringstoets
Het wetsvoorstel is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan de AFM. De uitvoeringstoets
heeft geen aanleiding gegeven om het wetsvoorstel aan te passen. Uit de toets volgt
dat de nieuwe regels met betrekking tot leninginitiërende beleggingsinstellingen,
uitbesteding, rapportages en liquiditeitsinstrumenten die voortvloeien uit de wijzigingsrichtlijn
voor de AFM uitvoerbaar zijn.
§ 6. Openbare consultatie
Het wetsvoorstel is openbaar geconsulteerd van 9 april tot 8 mei 2025. Er zijn reacties
ontvangen van BNP Paribas, Dutch Fund and Asset Management Association8 (DUFAS) en de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP). Naar aanleiding
van de internetconsultatie zijn het wetsvoorstel en de memorie van toelichting op
een aantal punten aangepast. De belangrijkste wijzigingen zijn hierna opgenomen.
§ 6.1 Consultatiereacties DUFAS en NVP
De definitie van het initiëren van leningen is aangepast naar aanleiding van de opmerkingen
van DUFAS en NVP. DUFAS en NVP merken verder op dat de toepassing van artikel 1:19,
tweede lid, beperkt zou moeten zijn tot het verrichten van activiteiten of het verlenen
van diensten met betrekking tot financiële instrumenten. Dit volgt uit artikel 6,
zesde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Zij
stellen voor om artikel 1:19, tweede lid, aan te passen. Artikel 1:19, tweede lid,
is naar aanleiding van de opmerking van DUFAS en NVP aangepast zodat duidelijk is
dat de desbetreffende artikelen uit de Wft alleen van toepassing zijn indien de activiteiten
of diensten betrekking hebben op financiële instrumenten. Verder willen DUFAS en NVP
graag in de toelichting bevestigd zien dat het uitvoeren van orders kwalificeert als
een dienst zoals bedoeld in artikel 2:67a, eerste lid, onderdeel e, Wft. In overweging
6 bij de wijzigingsrichtlijn is opgenomen dat beheerders ten behoeve van derden dezelfde
taken en activiteiten mogen verrichten die zij reeds verrichten voor de beleggingsinstellingen
of icbe’s die zij beheren. Het gaat dan bijvoorbeeld om bedrijfsdiensten zoals personele
middelen en informatietechnologie en IT diensten voor het portefeuillebeheer en risicobeheer.
Het uitvoeren van orders valt hier niet onder.
Voorts geeft DUFAS aan dat onder andere in artikel 4:37h, vierde lid, de term «fondsreglement»
beter zou kunnen worden vervangen door bijvoorbeeld «fondsinformatie». Artikel 16,
lid 2ter, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen bepaalt
dat de gekozen liquiditeitsinstrumenten in de statuten of het reglement van de beleggingsinstelling
dienen te worden opgenomen. Bij deze terminologie is in artikel 4:37h, vierde lid,
aangesloten. De term «fondsinformatie» zou te ruim zijn. Verder geven DUFAS en NVP
aan dat in artikel 1:77a Wft niet is opgenomen dat de opschorting van de inkoop of
terugbetaling van de rechten van deelneming of het opheffen van de opschorting noodzakelijk
dient te zijn gelet op het risico voor de bescherming van beleggers of de financiële
stabiliteit. Artikel 1:77a Wft is naar aanleiding van deze opmerking aangepast. DUFAS
signaleert voorts dat artikel 1:77a Wft niet beperkt is tot beheerders die in Nederland
zijn gevestigd en icbe’s die onder toezicht van de AFM als bevoegde autoriteit vallen.
Artikel 1:77a Wft is naar aanleiding van deze opmerking aangepast. Ten slotte geeft
NVP aan dat de bevoegdheid van de AFM om de inkoop of terugbetaling van de rechten
van deelneming op te schorten of de opschorting op te heffen niet betrekking dient
te hebben op closed-end beleggingsfondsen omdat wordt verwezen naar punt 1 van bijlage V bij de richtlijn
beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Artikel 46, tweede lid, onderdeel j,
van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen beperkt deze bevoegdheid
van de AFM niet tot open-end beleggingsinstellingen. Derhalve wordt artikel 1:77a niet aangepast. Verder merkt
DUFAS op dat de Awb reeds voorziet in de mogelijkheid om te adviseren en daarom voorstelt
het derde lid van artikel 1:77a te schrappen. Het is belangrijk dat het advies van
DNB onderdeel wordt van het besluit van de AFM. Voor de formulering van het derde
lid is aangesloten bij soortgelijke artikelen in het Besluit uitvoering EU-verordeningen
financiële markten.
Artikel 2:121cb, eerste lid, onderdeel c, is aangepast naar aanleiding van de opmerkingen
van DUFAS en NVP. Voorgeschreven wordt dat een Nederlandse beheerder rechten van deelneming
in een niet-Europese beleggingsinstelling mag aanbieden indien de staat waar de niet-Europese
beleggingsinstelling is gevestigd een overeenkomst heeft gesloten met zowel Nederland
als met de lidstaten waar rechten van deelneming in de niet-Europese beleggingsinstelling
zullen worden aangeboden, die informatie-uitwisseling waarborgt overeenkomstig de
normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake dubbele belasting naar het
inkomen en naar het vermogen. Ten slotte is de transponeringstabel naar aanleiding
van de opmerkingen van DUFAS en NVP aangepast.
§ 6.2 Consultatiereactie BNP Paribas
Naar aanleiding van de consultatiereactie van BNP Paribas is artikel 4:16, vierde
lid, Wft aangepast zodat uitsluitend de werkzaamheden van een emittent-CSD niet worden
beschouwd als het uitbesteden van werkzaamheden door een bewaarder. De werkzaamheden
van de belegger-CSD vallen wel onder het uitbesteden van werkzaamheden. Verder is
naar aanleiding van de opmerking van BNP Paribas artikel 4:62o.a aangepast zodat duidelijk
is dat het relevant is waar de bewaarder is gevestigd en niet waar de bewaarder haar
zetel heeft.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I (Wet op het financieel toezicht)
A (artikel 1:1)
In artikel 1:1 wordt een aantal definities opgenomen. Dit onderdeel verwerkt artikel 1,
onderdeel 1, van de wijzigingsrichtlijn. Het betreft een wijziging van artikel 4,
eerste lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Er
wordt een definitie van het initiëren van leningen ingevoegd. Het initiëren van leningen
kan zowel aan bedrijven als aan consumenten. In de eerste plaats gaat het om het rechtstreeks
verstrekken van een lening door een beleggingsinstelling als de oorspronkelijke verstrekker
van de lening. Daarnaast vallen indirect verstrekte leningen via een derde of een
voor een bijzonder doel opgerichte entiteit die de lening verstrekt voor of namens
de beleggingsinstelling of de beheerder van de beleggingsinstelling hieronder. In
het laatste geval dient de beleggingsinstelling of de beheerder betrokken te zijn
bij het structureren van de lening of het definiëren of overeenkomen van de kenmerken
van de lening voordat blootstelling aan de lening is verkregen. Verder wordt een definitie
van leninginitiërende beleggingsinstelling opgenomen. Het gaat om een beleggingsinstelling
waarvan de beleggingsstrategie voornamelijk bestaat uit het verstrekken van leningen
of waarvan de geïnitieerde leningen een notionele waarde hebben van ten minste vijftig
procent van de intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling.
In artikel 1:1 wordt verder een definitie van de vierde anti-witwasrichtlijn9 opgenomen. In verschillende artikelen wordt de verwijzing naar de lijst van niet-coöperatieve
landen en gebieden van de Financial Action Task Force geschrapt. Daarvoor in de plaats
wordt opgenomen dat een staat waar de beheerder is gevestigd, niet mag zijn geïdentificeerd
als een staat met een hoog risico overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de vierde
anti-witwasrichtlijn.
B (artikel 1:13b)
Artikel 1:13b regelt het nationale derdelandenbeleid en is gebaseerd op artikel 1,
onderdeel 18, van de wijzigingsrichtlijn. Het betreft een wijziging van artikel 42,
eerste lid, eerste alinea, onderdeel c, van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen. Artikel 1:13b, eerste lid, bepaalt onder welke voorwaarden
het ingevolge de Wft bepaalde niet van toepassing is op het in Nederland aanbieden
van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of op het beheren van een Nederlandse
beleggingsinstelling door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in
een niet-aangewezen staat. De voorwaarden komen overeen met de minimumvoorwaarden
voor het beheren van beleggingsinstellingen door een niet-Europese beheerder zoals
opgenomen in artikel 42, eerste lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen. In artikel 1:13b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, vervalt
de verwijzing naar de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial
Action Task Force. In plaats daarvan wordt opgenomen dat de staat waar de beheerder
is gevestigd, niet mag zijn geïdentificeerd als een staat met een hoog risico overeenkomstig
artikel 9, tweede lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.10 Aan het eerste lid wordt een onderdeel d toegevoegd. In onderdeel d wordt voorgeschreven
dat de staat waar de beheerder is gevestigd een overeenkomst met Nederland dient te
hebben gesloten die informatie-uitwisseling inzake fiscale aangelegenheden (inclusief
informatie-uitwisseling op grond van multilaterale belastingverdragen) waarborgt overeenkomstig
de normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake dubbele belasting naar het
inkomen en naar het vermogen. Daarnaast mag de desbetreffende staat niet wordt genoemd
in bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties
die niet-coöperatief zijn op belastinggebied.
Artikel 1:13b, vierde lid, onderdelen b en d, implementeert artikel 1, onderdeel 15,
van de wijzigingsrichtlijn. Dit betreft een wijziging van artikel 36, eerste lid,
van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Artikel 1:13b,
vierde lid, bepaalt onder welke voorwaarden het ingevolge de Wft bepaalde niet van
toepassing is op een vergunninghoudende beheerder van een beleggingsinstelling met
zetel in een andere lidstaat die in Nederland rechten van deelneming aanbiedt in een
door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is.
Deze voorwaarden worden aangepast. In onderdeel b wordt opgenomen dat de staat waar
de beleggingsinstelling is gevestigd, niet mag zijn geïdentificeerd als een staat
met een hoog risico overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.
In onderdeel e wordt bepaald dat de staat waar de beheerder van de beleggingsinstelling
is gevestigd een overeenkomst met de lidstaat waar de beheerder van de beleggingsinstelling
is gevestigd en Nederland dient te hebben gesloten die informatie-uitwisseling inzake
fiscale aangelegenheden (inclusief informatie-uitwisseling op grond van multilaterale
belastingverdragen) waarborgt overeenkomstig de normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag
inzake dubbele belasting naar het inkomen en naar het vermogen. Daarnaast mag de desbetreffende
staat niet worden genoemd in bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene
EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied.
C
Artikel 1:19, tweede lid, bepaalt welke artikelen van de Wft van overeenkomstige toepassing
zijn op het verrichten van andere activiteiten of het verlenen van andere diensten
dan het beheer van de beleggingsinstelling of icbe door een beheerder van een beleggingsinstelling
of icbe. In artikel 1:19, tweede lid, wordt opgenomen dat de genoemde artikelen uit
de Wft van overeenkomstige toepassing zijn indien het verrichten van de andere activiteit
of het verlenen van de andere dienst betrekking heeft op financiële instrumenten.
D (artikel 1:77a)
Artikel 1:77a verwerkt de artikelen 1, twintigste lid, en 2, dertiende lid, van de
wijzigingsrichtlijn. Het betreft de implementatie van de artikelen 46, tweede lid,
onderdeel j, en 47, vierde lid, onderdeel d, van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen en artikel 84, tweede lid, onderdeel b, van de icbe-richtlijn.
De AFM kan in het belang van de deelnemers de Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling
of beheerder van een icbe met zetel in Nederland door middel van een aanwijzing verplichten
de inschrijving, inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming op te schorten
of verplichten de opschorting op te heffen. De AFM dient wel vooraf de beheerder te
raadplegen over hoe hij aankijkt tegen een eventuele opschorting of het opheffen van
de opschorting. Tevens dient de activering of deactivering van dit liquiditeitsinstrument
op grond van een redelijke en evenwichtige beoordeling noodzakelijk te zijn gelet
op het risico voor de bescherming van beleggers of de financiële stabiliteit. Het
dient bovendien te gaan om uitzonderlijke situaties, zoals een situatie waardoor de
stabiliteit van de financiële markten in gevaar dreigt te komen. Indien er risico’s
bestaan voor de financiële stabiliteit kan de Nederlandsche Bank (DNB) een met redenen
omkleed advies uitbrengen aan de AFM om de inschrijving, inkoop of terugbetaling van
rechten van deelneming op te schorten. Indien de AFM naar aanleiding van het advies
van DNB overgaat tot het nemen van het besluit tot het geven van een aanwijzing vormt
het advies van DNB onderdeel van dit besluit.
E (artikel 2:3g)
Artikel 2:3g verwerkt artikel 1, tiende lid, van de wijzigingsrichtlijn. Het betreft
de implementatie van artikel 21, lid 5bis, van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen. In het derde lid wordt bepaald dat een bewaarder het bedrijf
van bewaarder kan uitoefenen ten behoeve van een beleggingsinstelling gevestigd in
een andere lidstaat. Het gaat hier om de situatie dat in de lidstaat van herkomst
van de beleggingsinstelling geen geschikte bewaarder is gelet op de beleggingsstrategie
van die beleggingsinstelling en is voldaan aan de voorwaarden van artikel 21, lid 5bis,
van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. De toezichthoudende
instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling dient akkoord te
gaan met het aanstellen van een bewaarder die is gevestigd in Nederland.
F (artikel 2:67)
Het gewijzigde artikel 2:67, zesde lid, implementeert artikel 1, onderdeel 18, van
de wijzigingsrichtlijn. Het betreft een wijziging van artikel 42, eerste lid, onderdelen c
en d, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Het betreft
het zogenaamde derdelandenbeleid. Een buitenlandse beheerder uit een niet-aangewezen
staat dient aan een aantal voorwaarden te voldoen in aanvulling op de vergunningeisen.
In artikel 2:67, zesde lid, onderdeel a, vervalt de verwijzing naar de lijst van niet-coöperatieve
landen en gebieden van de Financial Action Task Force. In plaats daarvan wordt opgenomen
dat de staat waar de beheerder is gevestigd, niet mag zijn geïdentificeerd als een
staat met een hoog risico overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.
In artikel 2:67, zesde lid, onderdeel d, wordt opgenomen dat de staat waar de beheerder
zijn zetel heeft een overeenkomst met Nederland dient te hebben gesloten die informatie-uitwisseling
waarborgt overeenkomstig de normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake
dubbele belasting naar het inkomen en naar het vermogen. Daarnaast dient de desbetreffende
staat niet te worden genoemd in bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene
EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied.
G (artikel 2:67a)
In artikel 2:67a, tweede en vierde lid, Wft wordt artikel 1, onderdeel 2, van de wijzigingsrichtlijn
geïmplementeerd. Het betreft een wijziging van artikel 6, vierde en vijfde lid, van
de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Op grond van artikel 2:67a,
tweede lid, kan een beheerder naast het beheer van de eigen beleggingsinstellingen
ook beleggingsdiensten verlenen of bepaalde andere activiteiten verrichten voor derden.
Om de efficiëntie van de activiteiten van de beheerder te vergroten worden de activiteiten
die een beheerder van een beleggingsinstelling mag verrichten uitgebreid.
Aan het tweede lid wordt toegevoegd dat de beheerder andere taken of activiteiten
mag verrichten voor derden die reeds door de beheerder worden verricht voor een door
hem beheerde beleggingsinstelling of die samenhangen met de diensten die de beheerder
overeenkomstig artikel 2:67a verleent. Het gaat bijvoorbeeld om het ter beschikking
stellen aan derden van personeelsdiensten, informatietechnologie of IT diensten in
het kader van portefeuillebeheer en risicobeheer. Potentiële belangenconflicten die
kunnen ontstaan door het verrichten van die taken en activiteiten voor derden dienen
door de beheerder op adequate wijze te worden beheerst. Tevens wordt aan het tweede
lid toegevoegd dat een beheerder van een beleggingsinstelling benchmarks mag beheren
en een kredietservicingactiviteit mag verrichten. De wet- en regelgeving met betrekking
tot benchmarkbeheer en kredietservicingactiviteiten is uiteraard onverkort van toepassing
bij het verrichten van deze activiteiten door de beheerder. Dit betekent onder meer
dat de beheerder die een benchmark wil beheren, een vergunning dient aan te vragen
of zich dient te laten registreren. Ook voor het verrichten van kredietservicingactiviteiten
dient een vergunning te worden aangevraagd. In het vierde lid vervalt het voorschrift
dat een beheerder uitsluitend in het kader van individueel vermogensbeheer mag adviseren
over financiële instrumenten en orders van cliënten met betrekking tot financiële
instrumenten mag doorgeven of uitvoeren. In het vierde lid, onderdeel b, wordt bepaald
dat de beheerder geen benchmarks mag beheren die door de beheerder worden gebruikt
ten behoeve van een door hem beheerde beleggingsinstelling. Zo worden mogelijke belangenconflicten
voorkomen.
H (artikel 2:67b)
Artikel 2:67b implementeert artikel 1, onderdeel 16, van de wijzigingsrichtlijn. Het
betreft een wijziging van artikel 37, zevende lid, van de richtlijn beheerders van
alternatieve beleggingsinstellingen. Een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling
met zetel in een staat die geen lidstaat is, die voornemens is rechten van deelneming
in een door hem beheerde beleggingsinstelling in Nederland aan te bieden of een beleggingsinstelling
met zetel in Nederland te beheren, dient aan een aantal voorwaarden te voldoen zoals
opgenomen in artikel 2:67b, eerste lid. De voorwaarden zoals opgenomen in de onderdelen e
en f van het eerste lid van artikel 2:67b worden aangepast. In onderdeel e wordt bepaald
dat de beheerder geen zetel mag hebben in een staat die is geïdentificeerd als een
staat met een hoog risico overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.
Daarnaast dient de staat waar de beheerder zijn zetel heeft een overeenkomst te hebben
gesloten met Nederland die informatie-uitwisseling waarborgt overeenkomstig de normen
van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake dubbele belasting naar het inkomen
en naar het vermogen en de desbetreffende staat niet wordt genoemd in bijlage I bij
de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief
zijn op belastinggebied (onderdeel f).
I (artikel 2:67c)
Artikel 2:67c implementeert artikel 1, onderdeel 16, van de wijzigingsrichtlijn. Het
betreft een aanpassing van artikel 37, zevende lid, van de richtlijn beheerders van
alternatieve beleggingsinstellingen. Indien na het verlenen van de vergunning aan
een buitenlandse beheerder de staat waar de beheerder van de beleggingsinstelling
zijn zetel heeft, wordt aangemerkt als een staat met een hoog risico overeenkomstig
artikel 9, tweede lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn, of de staat wordt genoemd
in bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties
die niet coöperatief zijn op belastinggebied, treft de beheerder binnen een gepaste
termijn (die niet langer is dan twee jaar) de nodige maatregelen om de desbetreffende
situatie ongedaan te maken (bijvoorbeeld door de zetel te verplaatsen). Daarbij dient
de beheerder rekening te houden met de belangen van beleggers.
J (artikel 2:68)
Artikel 2:68, zesde lid, verwerkt artikel 1, onderdeel 18, van de wijzigingsrichtlijn.
Het betreft een aanpassing van artikel 42, eerste lid, van de richtlijn beheerders
van alternatieve beleggingsinstellingen. In het zesde lid worden aanvullende vergunningeisen
gesteld aan een beleggingsmaatschappij met zetel in een niet-aangewezen staat. Het
zesde lid, onderdeel a, wordt aangepast. Daarin wordt bepaald dat de staat waar de
beleggingsmaatschappij zijn zetel heeft niet mag zijn geïdentificeerd als een staat
met een hoog risico overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.
Er wordt een nieuwe vergunningeis opgenomen in onderdeel b (nieuw). De staat waar
de beleggingsmaatschappij zijn zetel heeft dient een overeenkomst te hebben gesloten
met Nederland die informatie-uitwisseling waarborgt overeenkomstig de normen van artikel 26
van het OESO-Modelverdrag inzake dubbele belasting naar het inkomen en naar het vermogen.
De desbetreffende staat mag bovendien niet worden genoemd in bijlage I bij de conclusies
van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op
belastinggebied.
K (artikel 2:69c)
Artikel 2:69c, tweede lid, verwerkt artikel 2, tweede lid, van de wijzigingsrichtlijn.
Het betreft een wijziging van artikel 6, derde lid, van de icbe-richtlijn. Op grond
van artikel 2:69c, tweede lid, kan een beheerder naast het beheer van de eigen icbe’s
ook beleggingsdiensten verlenen of bepaalde andere activiteiten verrichten voor een
derde. Om de efficiëntie van de activiteiten van de beheerder te vergroten worden
de activiteiten die een beheerder van een icbe mag verrichten voor derden verder uitgebreid.
Aan het tweede lid wordt toegevoegd dat de beheerder van een icbe orders mag ontvangen
en doorgeven met betrekking tot financiële instrumenten. Aangezien het hier om het
verlenen van een beleggingsdienst gaat, is de wet- en regelgeving met betrekking tot
het verlenen van beleggingsdiensten onverkort van toepassing. Tevens wordt toegevoegd
dat de beheerder andere taken of activiteiten mag verrichten voor derden die de beheerder
reeds verricht voor een door hem beheerde icbe of die samenhangen met de diensten
die de beheerder overeenkomstig artikel 2:69c verleent. Het gaat bijvoorbeeld om het
ter beschikking stellen aan derden van bijvoorbeeld personeelsdiensten, informatietechnologie
of IT diensten voor portefeuillebeheer en risicobeheer. Potentiële belangenconflicten
die kunnen ontstaan door het verrichten van die taken en activiteiten voor derden
dienen door de beheerder op adequate wijze te worden beheerst. In het tweede lid wordt
voorts opgenomen dat een beheerder van een icbe benchmarks mag beheren. De wet- en
regelgeving met betrekking tot benchmarkbeheer is in een dergelijk geval uiteraard
onverkort van toepassing. Dit betekent onder meer dat de beheerder die een benchmark
wil beheren, een vergunning dient aan te vragen of zich dient te laten registreren.
Op grond van het derde lid, onderdeel b, mag een beheerder van een icbe geen benchmarks
beheren die door de beheerder worden gebruikt ten behoeve van een door hem beheerde
icbe. Zo worden belangenconflicten voorkomen.
L (artikel 2:97)
Artikel 2:97, derde lid, wordt gewijzigd in verband met de wijziging van artikel 2:69c,
tweede lid, Wft. In artikel 2:69c, tweede lid, onderdeel d, wordt bepaald dat de beheerder
van een icbe met een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en
onderdeel a, orders mag ontvangen en doorgeven met betrekking tot financiële instrumenten.
Hiervoor heeft de beheerder van de icbe geen aparte vergunning voor het verlenen van
beleggingsdiensten nodig. Artikel 2:96, eerste lid, wordt daarom niet van toepassing
verklaard op een beheerder van icbe met een vergunning die orders ontvangt en doorgeeft
met betrekking tot financiële instrumenten.
M (artikel 2:121cb)
Artikel 2:121cb implementeert artikel 1, onderdeel 15, van de wijzigingsrichtlijn.
Dit artikel wijzigt artikel 36 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.
Artikel 2:121cb bepaalt onder welke voorwaarden een Nederlandse beheerder rechten
van deelneming mag aanbieden in een niet-Europese beleggingsinstelling. In het eerste
lid, onderdeel a, vervalt de verwijzing naar de lijst van niet-coöperatieve landen
en gebieden van de Financial Action Task Force. In plaats daarvan wordt opgenomen
dat de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd, niet mag zijn geïdentificeerd
als een staat met een hoog risico overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de vierde
anti-witwasrichtlijn. Er wordt een onderdeel c toegevoegd waarin is opgenomen dat
de staat waar de niet-Europese beleggingsinstelling is gevestigd een overeenkomst
met Nederland dient te hebben gesloten en met de lidstaten waar rechten van deelneming
in de niet-Europese beleggingsinstelling zullen worden aangeboden, die informatie-uitwisseling
waarborgt overeenkomstig de normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake
dubbele belasting naar het inkomen en naar het vermogen. Daarnaast mag de desbetreffende
staat niet worden genoemd in bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene
EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied. Voor beheerders
met zetel in een andere lidstaat dan Nederland is hetzelfde geregeld in artikel 1:13b,
vierde lid.
N (artikel 2:121g)
Artikel 2:121g, eerste lid, implementeert artikel 1, onderdeel 14, van de wijzigingsrichtlijn.
Dit artikel wijzigt artikel 35, eerste en tweede lid, van de richtlijn beheerders
van alternatieve beleggingsinstellingen. Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling
met een vergunning mag rechten van deelneming in een door hem beheerde niet-Europese
beleggingsinstelling aanbieden aan professionele beleggers in een andere lidstaat,
indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden zoals opgenomen in
artikel 2:121g, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, worden aangepast. In onderdeel b
vervalt de verwijzing naar de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de
Financial Action Task Force. In plaats daarvan wordt opgenomen dat de staat waar de
beleggingsinstelling is gevestigd, niet mag zijn geïdentificeerd als een staat met
een hoog risico overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.
Er wordt een onderdeel c toegevoegd waarin wordt bepaald dat de staat waar de beleggingsinstelling
is gevestigd een overeenkomst met Nederland en met andere lidstaten waar de deelnemingsrechten
in de beleggingsinstelling zullen worden aangeboden, dient te hebben gesloten die
informatie-uitwisseling inzake fiscale aangelegenheden (inclusief informatie-uitwisseling
op grond van multilaterale belastingverdragen) waarborgt overeenkomstig de normen
van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake dubbele belasting naar het inkomen
en naar het vermogen. Daarnaast mag de desbetreffende staat niet wordt genoemd in
bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties
die niet-coöperatief zijn op belastinggebied.
O (artikel 3:74c)
Artikel 3:74c verwerkt artikel 24, vijfde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen en artikel 20bis, vierde lid, van de icbe-richtlijn. Op grond
van artikel 3:74c kan de Nederlandsche Bank (DNB) van beheerders van beleggingsinstellingen
of beheerders van icbe’s al dan niet periodiek gegevens opvragen indien DNB dit nodig
acht om de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen. Het gaat dan om andere
gegevens dan de gegevens bedoeld in artikel 24, eerste tot en met vierde lid, van
de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en artikel 20bis,
eerste en tweede lid, van de icbe-richtlijn. Op grond van artikel 3:74c, derde lid,
dient DNB de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) hiervan in kennis
te stellen.
P (artikel 4:1)
Op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen dient een beheerder rechtspersoonlijkheid te hebben. Beheerders
van beleggingsinstellingen dienen op grond van artikel 4:37c, eerste lid, Wft een
rechtspersoon te zijn. Dit artikel is echter niet van toepassing op beheerders die
op grond van artikel 2:66a, eerste lid, Wft geen vergunning hoeven te hebben en vallen
onder het zogenaamde light regime. Door de wijziging van artikel 4:1, vijfde lid, wordt voorgeschreven dat beheerders
die onder het light regime vallen ook moeten voldoen aan artikel 4:37c, eerste lid, Wft en een rechtspersoon
dienen te zijn.
Q (artikel 4:16)
Artikel 4:16, vierde lid, implementeert de artikelen 1, tiende lid, onderdeel c, onder ii
en 2, achtste lid, van de wijzigingsrichtlijn. Het betreft een aanpassing van artikel 21,
elfde lid, vijfde alinea, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen
en artikel 22bis, tweede en vierde lid, van de icbe-richtlijn. De werkzaamheden van
een emittent-CSD worden niet beschouwd als uitbesteding van bewaartaken van de bewaarder.
Derhalve is artikel 4:16 niet van toepassing op de bewaartaken van een emittent-CSD.
Een emittent-CSD is een CSD die onderstaande kerndiensten verleent met betrekking
tot een effectenuitgifte:
1) initiële vastlegging van effecten in een giraal systeem («notariële dienst»);
2) verstrekken en aanhouden van effectenrekeningen bovenaan de houderschapsketen («centrale
dienst voor het aanhouden van effectenrekeningen»).
R (artikel 4:37c)
Artikel 4:37c, derde lid, implementeert artikel 1, vierde lid, van de wijzigingsrichtlijn.
Het betreft een aanpassing van artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de richtlijn
beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Het dagelijks beleid van een Nederlandse
beheerder van een beleggingsinstelling wordt bepaald door ten minste twee natuurlijke
personen die voltijds (minimaal 36 uur per week) in dienst zijn bij de beheerder of
ten minste twee beleidsbepalers die zich voltijds inzetten (minimaal 36 uur per week)
voor de uitoefening van de werkzaamheden van de beheerder en die in de Europese Unie
woonachtig zijn. Artikel 4:37c, zesde lid, implementeert artikel 36 van de richtlijn
beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Een beheerder met zetel in Nederland
mag rechten van deelneming in een feeder-beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat
met een niet Europese master-beleggingsinstelling of met een Europese master-beleggingsinstelling
die niet wordt beheerd door een vergunninghoudende Europese beheerder aanbieden in
Nederland indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. In het zesde lid, onderdeel b,
vervalt de verwijzing naar de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de
Financial Action Task Force. In plaats daarvan wordt opgenomen dat de staat waar de
beleggingsinstelling is gevestigd, niet mag zijn geïdentificeerd als een staat met
een hoog risico overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.
Als extra voorwaarde wordt in onderdeel c opgenomen dat de staat waar de beleggingsinstelling
is gevestigd met Nederland een overeenkomst heeft gesloten die informatie-uitwisseling
waarborgt overeenkomstig de normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake
dubbele belasting naar het inkomen en naar het vermogen en de desbetreffende staat
niet wordt genoemd in bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst
van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied;
S (artikelen 4:37f tot en met 4:37ic)
Artikel 4:37f
Artikel 4:37f implementeert artikel 1, zevende lid, van de wijzigingsrichtlijn (artikelen 15,
leden 4bis tot en met 4 septies, 4decies en 4nonies, en 16, lid 2bis, van de richtlijn
beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen). Artikel 4:37f stelt regels waaraan
een beheerder van een beleggingsinstelling die leningen verstrekt dient te voldoen
en regels waaraan een beheerder van een leninginitiërende beleggingsinstelling dient
te voldoen. De notionele waarde van de leningen die door de beleggingsinstelling worden
verstrekt, mag niet meer dan twintig procent van het kapitaal van de beleggingsinstelling
bedragen indien de leningnemer een bank, beleggingsinstelling, beleggingsonderneming,
icbe of verzekeraar is. Hierop zijn enkele uitzonderingen. Zo zal de beleggingslimiet
van twintig procent tijdelijk worden opgeschort indien het kapitaal van de beleggingsinstelling
wordt verhoogd of verminderd (artikel 15, lid 4bis en 4 quater). Een beheerder dient
er voorts voor te zorgen dat een door hem beheerde beleggingsinstelling vijf procent
van de notionele waarde behoudt van elke lening (artikel 15 lid 4 decies). In bepaalde
situaties kan hiervan worden afgeweken. Op grond van artikel 4:37, tweede lid, dient
een beheerder van een leninginitiërende beleggingsinstelling onder meer rekening te
houden met een hefboomlimiet (artikel 15 lid 4 ter). Verder mag de beheerder van een
leninginitiërende beleggingsinstelling geen leningen initiëren met als enig doel die
leningen of blootstellingen die voortvloeien uit die leningen te verkopen aan derden
(artikel 4:37f, derde lid). Leningen mogen uitsluitend worden verstrekt om het door
de beleggingsinstelling aangetrokken kapitaal te beleggen in overeenstemming met haar
beleggingsstrategie. De door leninginitiërende beleggingsinstellingen aangehouden
langlopende, niet-liquide leningen kunnen liquiditeitsmismatches veroorzaken indien
deelnemers in de beleggingsinstelling regelmatig hun rechten van deelneming ten laste
van de activa van de beleggingsinstelling kunnen inkopen of terugbetalen. Om liquiditeitsmismatches
te beperken is in artikel 4:37f, vierde lid, voorgeschreven dat leninginitiërende
beleggingsinstellingen closed-end dienen te zijn. Dat wil zeggen dat de deelnemers in een leninginitiërende beleggingsinstelling
niet regelmatig het recht tot inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming ten
laste van de activa van de beleggingsinstelling kunnen uitoefenen. Een leninginitiërende
beleggingsinstelling kan echter open-end zijn indien de beheerder van de leninginitiërende belegggingsinstelling aan de AFM
kan aantonen dat het liquiditeitsrisicobeheersysteem verenigbaar is met haar beleggingsstrategie
en terugbetalingsbeleid. (vijfde lid). De Europese Autoriteit voor effecten en markten
(ESMA) ontwikkelt technische reguleringsnormen ter bepaling van de vereisten waaraan
open-end leninginitiërende beleggingsinstellingen dienen te voldoen.
Artikel 4:37g
Artikel 4:37g implementeert artikel 1, lid 24, van de wijzigingsrichtlijn. Het betreft
artikel 61, zesde lid (nieuw), van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.
Een beheerder van een leninginitiërende beleggingsinstelling die is opgericht voor
15 april 2024 wordt geacht aan artikel 15, leden 4 bis tot en met 4quinquies, van
de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en artikel 4:37f,
vierde en vijfde lid, te voldoen tot 16 april 2029 (eerste lid). De beheerder van
een dergelijke beleggingsinstelling dient wel aan bepaalde voorwaarden te voldoen
met betrekking tot de notionele waarde van de leningen en de hefboomlimiet (tweede
lid). Artikel 15, leden 4 bis tot en met 4quinquies, van de richtlijn beheerders van
alternatieve beleggingsinstellingen en artikel 4:37f, vierde en vijfde lid, is niet
van toepassing op beheerders van leninginitiërende beleggingsinstellingen die zijn
opgericht voor 15 april 2024 en die geen extra kapitaal aantrekken na 15 april 2024
(derde lid). Een beheerder van een leninginitiërende beleggingsinstelling die is opgericht
voor 15 april 2024 kan wel op vrijwillige basis voldoen aan artikel 15, leden 4 bis
tot en met 4quinquies, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen
en artikel 4:37f, vierde en vijfde lid. Hij dient de AFM daarvan in kennis te stellen
(vierde lid). Het vijfde lid bepaalt dat een beheerder van een beleggingsinstelling
die leningen initieert voor 15 april 2024 deze beleggingsinstelling kan blijven beheren
(ook na 16 april 2029) zonder met betrekking tot deze leningen te voldoen aan artikel 4:37f,
derde lid, en artikel 15, leden 3, aanhef en onderdeel d, 4 sexies, 4 septies en 4
decies van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.
Artikel 4:37h
Artikel 4:37h verwerkt artikel 1, achtste lid, van de wijzigingsrichtlijn. Het betreft
artikel 16, 2ter, eerste en tweede alinea, van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen. Een beheerder van een «open-end» beleggingsinstelling kiest ten minste twee instrumenten voor liquiditeitsbeheer uit
de instrumenten zoals opgenomen in bijlage V, punten 2 tot en met 8, van de richtlijn
beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Deze liquiditeitsinstrumenten
dienen te passen bij de beleggingsstrategie, het liquiditeitsprofiel en het terugbetalingsbeleid
van de beleggingsinstelling (eerste lid). Indien het gaat om een geldmarktfonds hoeft
de beheerder slechts één instrument voor liquiditeitsbeheer te kiezen (tweede lid).
De beheerder van een beleggingsinstelling is het niet toegestaan om uitsluitend swing pricing als bedoeld in punt 5 van bijlage V van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen of dubbele prijsstelling (punt 6 van bijlage V) als instrument
voor liquiditeitsbeheer te selecteren (derde lid). Deze liquiditeitsinstrumenten kunnen
wel door de beheerder in combinatie met een ander instrument voor liquiditeitsbeheer
worden gekozen. Op grond van het vierde lid dient de beheerder de gekozen instrumenten
voor liquiditeitsbeheer op te nemen in de statuten of het fondsreglement van de beheerder
voor eventueel gebruik in het belang van beleggers. De beheerder van een beleggingsinstelling
stelt de AFM in kennis van de geselecteerde instrumenten voor liquiditeitsbeheer (vijfde
lid).
Artikel 4:37i
Artikel 4:37i verwerkt artikel 1, achtste lid, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 16,
2ter, derde alinea, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen).
De beheerder van een open-end beleggingsinstelling beschikt over gedetailleerd beleid en procedures voor de activering
en deactivering van een gekozen instrument voor liquiditeitsbeheer. Daarnaast beschikt
de beheerder van een beleggingsinstelling over operationele en administratieve regels
voor het gebruik van een dergelijk instrument. De beheerder stelt de AFM in kennis
van het beleid en procedures voor de activering en deactivering van de gekozen liquiditeitsinstrumenten.
Artikel 4:37ia
De regels omtrent liquiditeitsbeheer en de procedures voor de activering en deactivering
van gekozen liquiditeitsinstrumenten zijn zowel in het belang van consumentenbescherming
als in het belang van de financiële stabiliteit. Gelet hierop is naast de AFM ook
een rol weggelegd voor DNB als macro-prudentiële toezichthouder. Indien DNB macro-prudentiële
risico’s signaleert die kunnen voortvloeien uit het risico- en liquiditeitsbeheer
kan zij richting de AFM advies uitbrengen. De AFM houdt bij haar toezicht op de artikelen 4:37h,
eerste lid, en 4:37i, eerste lid, rekening met een dergelijk advies van DNB.
Artikel 4:37ib
Artikel 4:37ib verwerkt artikel 1, achtste lid, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 16,
2quater en 2 quinquis, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen).
Een beheerder van een open-end beleggingsinstelling kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer de omstandigheden
dat vereisen en het gelet op de belangen van de beleggers in de beleggingsinstelling
verantwoord is, instrumenten voor liquiditeitsbeheer activeren. Artikel 4:37ib, eerste
lid, bepaalt dat een beheerder van een beleggingsinstelling in het belang van de deelnemers
de inschrijving, inkoop en terugbetaling van rechten van deelneming in een door hem
beheerde beleggingsinstelling kan opschorten of de op grond van artikel 4:37h gekozen
instrumenten voor liquiditeitsbeheer kan activeren of deactiveren. De beheerder dient
de AFM hiervan onverwijld op de hoogte te stellen en stelt de AFM ook op de hoogte
wanneer hij de opschorting ongedaan maakt. Daarnaast dient de beheerder de AFM onverwijld
op de hoogte te stellen indien hij de liquiditeitsinstrumenten als bedoeld in de punten 2
tot en met 8 van bijlage V van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen
activeert of deactiveert op een wijze die niet past bij de normale bedrijfsuitoefening
zoals opgenomen in het fondsreglement of de statuten van de beleggingsinstelling (artikel 4:37ib,
tweede lid). De beheerder van de beleggingsinstelling mag in het belang van de deelnemers
in de beleggingsinstelling ook sidepockets11 als bedoeld in punt 9 van bijlage V van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen activeren of deactiveren. Hiervan dient de beheerder van de
beleggingsinstelling de AFM binnen een redelijke termijn voordat hij sidepockets activeert of deactiveert in kennis te stellen (artikel 4:37ib, derde lid).
Artikel 4:37ic
Artikel 4:37ic implementeert artikel 1, achtste lid, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 16,
2ter, vierde en vijfde alinea, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen).
Een beheerder mag uitsluitend overgaan tot terugbetaling in natura aan professionele
beleggers. Om te voorkomen dat andere deelnemers in de beleggingsinstelling worden
benadeeld, dient de terugbetaling in natura overeen te komen met een evenredig aandeel
in de door de beleggingsinstelling aangeboden activa. Dit geldt niet indien de rechten
van deelneming van de beleggingsinstelling uitsluitend worden aangeboden aan professionele
beleggers of indien het beleggingsbeleid van de beleggingsinstelling tot doel heeft
de samenstelling van een bepaalde aandelenindex of obligatie-index te reproduceren
en de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling worden verhandeld op een handelsplatform.
T (artikel 4:37n)
Artikel 4:37n implementeert artikel 1, twaalfde lid, van de wijzigingsrichtlijn. Het
betreft een wijziging van artikel 24 van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen. Op grond van artikel 4:37n, eerste lid, dient een Nederlandse
beheerder van een beleggingsinstelling aan de AFM voor elke beleggingsinstelling die
hij beheert periodiek de gegevens te verstrekken genoemd in artikel 24, eerste, tweede
en vierde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.
Verder dient de Nederlandse beheerder op verzoek van de AFM de informatie bedoeld
in artikel 24, derde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen
te verstrekken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bestuursverslag van elke door hem
beheerde beleggingsinstelling en een gedetailleerd overzicht van alle door hem beheerde
beleggingsinstellingen.
Op grond van het derde lid kan de AFM al dan niet periodiek, andere gegevens dan de
gegevens, bedoeld in artikel 24, eerste tot en met vierde lid, van de richtlijn beheerders
van alternatieve beleggingsinstellingen van een Nederlandse beheerder verlangen over
de beleggingsinstelling die hij beheert indien zij dit nodig acht om de stabiliteit
van het financiële stelsel te waarborgen. De AFM stelt ESMA hiervan in kennis. Verder
kan de AFM op grond van het vierde lid aanvullende gegevens verlangen van een Nederlandse
beheerder van een beleggingsinstelling indien ESMA verzoekt om aanvullende gegevens
om de financiële stabiliteit en integriteit van het financiële stelsel te waarborgen
of duurzame groei op lange termijn te bevorderen. ESMA kan hierom alleen verzoeken
in uitzonderlijke omstandigheden (artikel 24, vijfde lid, van de richtlijn beheerders
van alternatieve beleggingsinstellingen).
U (artikel 4:37p)
Artikel 4:37p, derde lid, implementeert artikel 1, negentiende lid, van de wijzigingsrichtlijn.
Het betreft een wijziging van artikel 43, derde lid, van de richtlijn beheerders van
alternatieve beleggingsinstellingen. Een beheerder van een beleggingsinstelling (met
een vergunning) met zetel in een lidstaat kan rechten van deelneming in een Europese
beleggingsinstelling, die hoofdzakelijk belegt in aandelen van een bepaalde onderneming,
aanbieden aan werknemers van die onderneming of van met haar verbonden entiteiten
in het kader van werknemerswinstdelings- of werknemersspaarplannen. De deelnemingsrechten
kunnen worden aangeboden aan werknemers in Nederland maar ook aan werknemers die werkzaam
zijn buiten Nederland.
V (artikel 4:38)
In artikel 4:38, tweede lid, worden de artikelen 4:45a, 4:54a en 4:55 toegevoegd zodat
deze artikelen van toepassing zijn op beheerders met zetel in een andere lidstaat
die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of via het verrichten van diensten
icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s met zetel
in Nederland aanbieden. Die beheerder dient op grond van artikel 4:45a ten minste
twee liquiditeitsinstrumenten te kiezen die passen bij de beleggingsstrategie, het
liquiditeitsprofiel en terugbetalingsbeleid van de icbe. Verder dient die beheerder
te beschikken over gedetailleerd beleid en procedures voor de activering en deactivering
van een gekozen instrument voor liquiditeitsbeheer en dient de AFM van dit beleid
en deze procedures in kennis te stellen (artikel 4:54a). Op grond van artikel 4:55
kan een beheerder van een icbe, in uitzonderlijke gevallen en wanneer dat nodig is
om de belangen van de deelnemers in de icbe te beschermen, instrumenten voor liquiditeitsbeheer
activeren. De beheerder die een liquiditeitsinstrument activeert of deactiveert, dient
de AFM daarvan onverwijld in kennis te stellen.
W (artikel 4:39)
Artikel 4:39 verwerkt artikel 2, derde lid, van de wijzigingsrichtlijn. Het betreft
een wijziging van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de icbe-richtlijn. Het dagelijks
beleid van een beheerder van een icbe dient te worden bepaald door ten minste twee
natuurlijke personen die voltijds (minimaal 36 uur per week) in dienst zijn bij de
beheerder of die zich voltijds inzetten voor de uitoefening van de werkzaamheden van
de beheerder en die in de Europese Unie woonachtig zijn. Dit geldt ook voor een maatschappij
voor collectieve belegging in effecten op grond van artikel 1:13, tweede lid.
X (artikel 4:45a)
Artikel 4:45a implementeert gedeeltelijk artikel 2, zesde lid, van de wijzigingsrichtlijn
(artikel 18bis, tweede lid, eerste en tweede alinea, van de icbe-richtlijn). Een beheerder
kiest voor een door hem beheerde icbe ten minste twee instrumenten met het oog op
liquiditeitsbeheer uit de instrumenten zoals opgenomen in bijlage IIbis, punten 2
tot en met 8, bij de icbe-richtlijn. Deze liquiditeitsinstrumenten passen bij de beleggingsstrategie,
het liquiditeitsprofiel en het terugbetalingsbeleid van de icbe (eerste lid). Indien
het gaat om een geldmarktfonds kiest de beheerder ten minste één instrument voor liquiditeitsbeheer
(tweede lid). De beheerder van een icbe is het niet toegestaan om uitsluitend de instrumenten
voor liquiditeitsbeheer zoals genoemd in bijlage IIbis, punten 5 (swing pricing) en 6 (dubbele prijsstelling), van de icbe-richtlijn als instrument voor liquiditeitsbeheer
te selecteren (derde lid). Deze liquiditeitsinstrumenten kunnen uitsluitend in combinatie
met andere instrumenten voor liquiditeitsbeheer worden gekozen. De beheerder stelt
de AFM in kennis van de geselecteerde instrumenten voor liquiditeitsbeheer voor door
hem beheerde icbe’s met zetel in Nederland (vierde lid).
Y (artikel 4:49)
Artikel 4:49, tweede lid, onderdeel c, implementeert artikel 2, vierde lid, van de
wijzigingsrichtlijn. Het betreft een wijziging van artikel 13, eerste lid, onderdeel i,
van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten. Artikel 4:49,
tweede lid, schrijft voor welke gegevens in het prospectus dienen te worden opgenomen.
In onderdeel c is opgenomen dat de beheerder in het prospectus dient op te nemen welke
werkzaamheden hij uitbesteedt.
Z (artikel 4:50a)
Artikel 4:50a strekt tot implementatie van artikel 2, lid 7, van de richtlijn (artikel 20bis,
eerste en tweede lid, vierde tot en met zesde lid, van de richtlijn instellingen voor
collectieve belegging in effecten). Een beheerder van een icbe dient aan de AFM periodiek
de gegevens genoemd in artikel 20bis, eerste en tweede lid, van de richtlijn instellingen
voor collectieve belegging in effecten te verstrekken. De beheerder dient onder meer
voor elke door hem beheerde icbe informatie te verstrekken over de financiële instrumenten
waarin wordt gehandeld, de markten waarop actief wordt gehandeld en de posities en
activa van de icbe. Op grond van het tweede lid kan de AFM al dan niet periodiek,
andere gegevens dan de gegevens, bedoeld in artikel 20bis, eerste en tweede lid, van
de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten van een beheerder
van een icbe verlangen over die icbe die hij beheert indien zij dit nodig acht om
de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen. De AFM stelt ESMA hiervan
in kennis. Verder kan de AFM op grond van het derde lid aanvullende gegevens verlangen
van een beheerder van een icbe indien ESMA verzoekt om aanvullende gegevens om de
financiële stabiliteit en integriteit van het financiële stelsel te waarborgen of
duurzame groei op lange termijn te bevorderen. ESMA kan hierom alleen verzoeken in
uitzonderlijke omstandigheden (artikel 20bis, vierde lid, tweede alinea, richtlijn
instellingen voor collectieve belegging in effecten).
AA (artikel 4:54a)
Artikel 4:54a verwerkt artikel 2, lid 6, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 18bis,
tweede lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten).
De beheerder van een icbe beschikt over gedetailleerd beleid en procedures voor de
activering en deactivering van een gekozen instrument voor liquiditeitsbeheer en stelt
de AFM van dit beleid en deze procedures in kennis. Tevens beschikt de beheerder van
een icbe over operationele en administratieve regels voor het gebruik van de instrumenten
voor liquiditeitsbeheer.
AB (artikel 4:55)
Artikel 4:55 implementeert artikel 2, lid 13, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 84,
tweede lid, onderdeel a, icbe-richtlijn). Een beheerder van een icbe kan slechts in
uitzonderlijke gevallen wanneer de omstandigheden dat vereisen en het gelet op de
belangen van de beleggers in de beleggingsinstelling verantwoord is, instrumenten
voor liquiditeitsbeheer activeren. Artikel 4:55, eerste lid, bepaalt dat een beheerder
van een icbe in het belang van de deelnemers de inschrijving, inkoop en terugbetaling
van rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe kan opschorten of de op grond
van artikel 4:45a gekozen instrumenten voor liquiditeitsbeheer kan activeren of deactiveren.
De beheerder dient de AFM hiervan onverwijld op de hoogte te stellen en stelt de AFM
ook op de hoogte wanneer hij de opschorting ongedaan maakt. Daarnaast dient de beheerder
de AFM onverwijld op de hoogte te stellen indien hij de liquiditeitsinstrumenten als
bedoeld in de punten 2 tot en met 8 van bijlage IIbis van de richtlijn instellingen
voor collectieve belegging in effecten activeert of deactiveert op een wijze die niet
past bij de normale bedrijfsuitoefening zoals opgenomen in het fondsreglement of de
statuten van de icbe (artikel 4:55, tweede lid). De beheerder van de icbe mag in het
belang van de deelnemers in de icbe ook sidepockets activeren. Hiervan dient de beheerder van de icbe de AFM binnen een redelijke termijn
voordat hij de sidepockets activeert of deactiveert op de hoogte te stellen (artikel 4:55, derde lid).
AC (artikel 4:55a)
Artikel 4:55a implementeert artikel 2, lid 6, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 18bis,
tweede lid, vierde en vijfde alinea, van de icbe-richtlijn). Een beheerder mag uitsluitend
overgaan tot terugbetaling in natura aan professionele beleggers. Om te voorkomen
dat andere deelnemers in de icbe worden benadeeld dient de terugbetaling in natura
overeen te komen met een evenredig aandeel in de door de icbe aangehouden activa.
Dit geldt niet indien de rechten van deelneming van de icbe uitsluitend worden aangeboden
aan professionele beleggers of indien het beleggingsbeleid van de icbe tot doel heeft
de samenstelling van een bepaalde aandelenindex of obligatie-index te reproduceren
en de rechten van deelneming in de icbe worden verhandeld op een handelsplatform.
AD (artikel 4:62o)
Het vijfde lid van artikel 4:62o wordt aangepast. Er wordt een grondslag gecreëerd
voor het opnemen van nadere regels indien een Nederlandse beheerder van een niet-Europese
beleggingsinstelling een bewaarder aanstelt in de staat waar die beleggingsinstelling
is gevestigd.
AE (artikel 4:62o.a)
Artikel 4:62o.a implementeert artikel 1, onderdeel 10, van de wijzigingsrichtlijn.
Het betreft een aanpassing van artikel 21 van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen. Op grond van artikel 4:62o.a, eerste lid, kan de AFM op verzoek
van een beheerder van een Nederlandse beleggingsinstelling instemmen met het aanstellen
van een bewaarder met zetel in een andere lidstaat dan Nederland. De AFM kan instemmen
met het aanstellen van een dergelijke bewaarder indien aan de voorwaarden van artikel 21,
eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen wordt voldaan. De beheerder dient te motiveren waarom het nodig
is om een bewaarder met zetel in een andere lidstaat dan Nederland aan te stellen.
Tevens dient de beheerder aan te tonen dat in Nederland geen bewaarders zijn die op
doeltreffende wijze kunnen voldoen aan de behoeften van de beleggingsinstelling rekening
houdend met de beleggingsstrategie van de beleggingsinstelling. Bovendien is een voorwaarde
dat het totale bedrag van de activa die in bewaring wordt gegeven door beleggingsinstellingen
(met een vergunning of registratie) in Nederland op het moment van het verzoek niet
meer bedraagt dan 50 miljard euro. Verder dient de bewaarder met zetel in een lidstaat
te beschikken over een bankvergunning op grond van artikel 8 richtlijn kapitaalvereisten.
Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan en de AFM heeft vastgesteld dat in Nederland
geen geschikte bewaarders zijn gelet op de beleggingsstrategie van de betreffende
beleggingsinstelling, kan de AFM instemmen met de aanstelling van een bewaarder met
zetel in een andere lidstaat.
AF en AG (bijlagen bij artikelen 1:79 en 1:80)
De bijlagen bij de artikelen 1:79 en 1:80 van de Wft worden gewijzigd teneinde enige
in dit wetsvoorstel opgenomen bepalingen te kunnen handhaven door middel van het opleggen
van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete.
ARTIKEL II (inwerkingtreding)
Dit artikel regelt de inwerkingtreding. De wijzigingsrichtlijn dient op uiterlijk
16 april 2026 te zijn geïmplementeerd in nationale wetgeving en door beheerders van
beleggingsinstellingen en icbe’s te worden toegepast. Het voornemen is dan ook om
de wet in werking te laten treden op 16 april 2024. Hiermee wordt afgeweken van de
vaste verandermomenten voor wetgeving in verband met de uitvoering van EU-wetgeving.
De artikelen 4:37n en 4:50a met betrekking tot de rapportageverplichtingen richting
de toezichthouders zullen pas vanaf 16 april 2027 in werking treden voor beheerders.
De Minister van Financiën, E. Heinen
Bijlage. Transponeringstabel
Gewijzigde AIFM-richtlijn en icbe-richtlijn
Richtlijn (EU) 2024/927 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2024 tot
wijziging van de richtlijnen 2011/61/EU en 2009/65/EG wat betreft delegatieregelingen,
liquiditeitsrisicobeheer, toezichtrapportage, verlening van bewaar- en bewaarnemingsdiensten
en leninginitiëring door alternatieve beleggingsfondsen
AIFM-richtlijn
Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van
8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging
van de richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009
en (EU) nr. 1095/2010
Awb
Algemene wet bestuursrecht
BGfo
Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft
Bpr
Besluit prudentiële regels Wft
Rtgs
Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders
Wft
Icbe-richtlijn
Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van
13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende
bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s)
Wft
Wet op het financieel toezicht
Gewijzigde AIFM-richtlijn en icbe-richtlijn
(wijziging van AIFMD)
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling
Omschrijving Beleidsruimte
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1
1 (4 lid 1 AIFMD)
1:1 Wft
2 (6 lid 4 AIFMD)
2:67a lid 2 Wft
Lidstaatopties om beheerder toe te staan bepaalde diensten te verlenen:
– diensten die de beheerder reeds verleend aan de beleggingsinstelling (bijvoorbeeld
inzet personeel of ICT diensten);
– beheer van benchmarks;
– verrichten van een kredietservicingactiviteit
Van deze lidstaatopties zal gebruik worden gemaakt. Zie paragraaf 3.5. van de memorie
van toelichting.
2 (6 lid 5 AIFMD)
2:67a lid 4 Wft
2(6 lid 6 AIFMD)
Volgt uit de systematiek van de Wft. Geïmplementeerd in artikel 2:97 lid 4 Wft + 29.0a
BGfo.
3 (7 lid 2 AIFMD)
Reeds geïmplementeerd in 2:67 lid 3 Wft jo. 34a, eerste en tweede lid, Besluit Markttoegang
financiële ondernemingen Wft
3 (7 lid 5, eerste alinea, AIFMD)
Zal worden geïmplementeerd met een wijziging van het Rtgs
3 (7 lid 5, tweede alinea, AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
3 (7 lid 6 en 7, AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Leden waren gericht tot ESMA.
3 (7 lid 8 AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
4 (8 lid 1 AIFMD)
Reeds geïmplementeerd in 2:67, lid 1, onderdeel g en wijziging van 4:37c lid 3 Wft
5 (12 lid 4, eerste alinea, AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
5 (12 lid 4, tweede alinea, AIFMD)
Zal worden geïmplementeerd met een wijziging van het Rtgs
6 (14 lid 2bis AIFMD)
Reeds geïmplementeerd in 4:37e lid 3 Wft + via dynamische verwijzing in 115c lid 1
BGfo
7 (15 lid 3 AIFMD)
Reeds geïmplementeerd in 4:14 lid 2 Wft + via dynamische verwijzing in 33a lid 2 BGfo
7 (15 lid 4bis t/m 4 septies, 4decies, 4nonies, AIFMD)
4:37f lid 1 tot en met 3 Wft
7 (15 lid 4octies AIFMD)
Behoeft geen implementatie
Facultatieve bepaling waarvan geen gebruik wordt gemaakt
Lidstaatoptie
Lidstaten kunnen leninginitiërende beleggingsinstellingen verbieden die leningen verstrekken
op zijn grondgebied aan consumenten
Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt. Zie paragraaf 3.5. van memorie
van toelichting.
8 (16, 2 bis AIFMD)
4:37f lid 4 en 5 Wft
8 (16, 2ter, eerste, tweede en derde alinea, AIFMD)
4:37h, 4:37i Wft
8 (16, 2ter, vierde en vijfde alinea, AIFMD)
4:37ic Wft
8 (16, quater, AIFMD)
4:37ib lid 1 Wft
8 (16 lid 2 quinquies AIFMD)
4:37ib lid 2 en 3 Wft
+ een wijziging van het Rtgs
8 (16 lid 2 sexies AIFMD)
4:37h lid 1 Wft
8 (16 lid 2 septies t/m 2 decies AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA
9 (20 AIFMD)
Reeds geïmplementeerd in 4:16 Wft en via een dynamische verwijzing in 37a BGfo
10 (21 lid 5bis AIFMD)
4:62o.a Wft
Lidstaatoptie
Lidstaten kunnen de bevoegde autoriteit toestaan om op verzoek van een beheerder van
een Europese beleggingsinstelling in te stemmen met het aanstellen van een bewaarder
met zetel in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling.
Van deze lidstaatoptie wordt gebruik gemaakt omdat het ook in Nederland in de toekomst
kan voorkomen dat er geen bewaarders zijn die op doeltreffende wijze kunnen voldoen
aan de behoeften van de beleggingsinstelling rekening houdend met de beleggingsstrategie
van de beleggingsinstelling.
10 (21 lid 6 AIFMD)
4:62o lid 5 Wft + een wijziging van het BGfo (147hh.0)
10 (21 lid 11 AIFMD)
Reeds geïmplementeerd in 4:16 lid 4 Wft + via 4:16 lid 3 Wft d.m.v. een dynamische
verwijzing in 37b lid 1 Bgfo
10 (21 lid 16 AIFMD)
Is al geïmplementeerd d.m.v. bestaande regelgeving.
Bestaand recht
1:74 Wft in combinatie met artikel 5:16 Awb biedt deze mogelijkheid reeds.
– Aanpassing van Rtgs
10 (21 lid 17 AIFMD)
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot de Europese Commissie.
11 (23 lid 1 AIFMD)
Reeds geïmplementeerd via 4:37l Wft + een dynamische verwijzing in 115j BGfo
11 (23 lid 4 AIFMD)
Reeds geïmplementeerd via 4:37m Wft + een dynamische verwijzing in 115k lid 1 BGfo
11 (23 lid 7 AIFMD)
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
12 (24 lid 1 + lid 2 AIFMD)
4:37n lid 1 Wft
12 (24 lid 5, tweede alinea, AIFMD)
4:37n lid 4 Wft
12 (24 lid 5bis AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA en de Commissie.
12 (24 lid 5 ter AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
12 (24 lid 5bis en 5 ter AIFMD)
Bepaling is gedeeltelijk gericht tot ESMA en de Commissie + via dynamische verwijzing
in 4:37n lid 1 Wft
12 (24 lid 6 AIFMD)
Bepaling is gedeeltelijk gericht tot de Commissie + via dynamische verwijzing in 4:37n
lid 1 Wft
13 (25 lid 2 AIFMD)
Via 1:51e en 1:69 Wft wordt Rtgs gewijzigd
14 (35 lid 2 AIFMD)
2:121g Wft
15 (36 lid 1 AIFMD)
1:13b lid 4 + 2:121cb + 4:37c lid 6 Wft
16 (37 lid 7 AIFMD)
2:67b lid 1, onderdelen e en f, en 2:67c Wft
17 (40 lid 2 AIFMD)
2:67 lid 6, 2:67b, lid 1, onderdelen e en f, en 2:121g Wft
18 (42 lid 1, onder c en d AIFMD)
1:13b lid 1 + via 2:66 Wft wijziging van artikel 34 Besluit Markttoegang financiële
ondernemingen Wft, 2:67, lid 6, onderdelen a en d, en 2:68, lid 6, onderdelen a en
b, Wft
Betreft het nationaal regime derde landen.
19 (43 lid 3 AIFMD)
4:37p Wft
Aanvullende regels voor aanbieden aan niet-professionele beleggers. Hieronder valt
ook het aanbieden aan werknemers.
20 (46 lid 2 AIFMD)
1:77a lid 1 Wft
21 (47 lid 2 en 3 AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
21 (47 lid 4 AIFMD)
1:77a lid 1 Wft
22 (50 lid 5 tot en met 5 quater AIFMD)
Via 1:51e en 1:69 Wft
wordt Rtgs gewijzigd.
22 (50 lid 5 quinquies AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
22 (50 lid 5 sexies tot en met octies AIFMD)
Via 1:51e Wft wordt Rtgs aangepast.
22 (50 lid 5 nonies AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
22 (50 lid 6 AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
22 (50 lid 7 AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
23 (60 AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot de lidstaten.
24 (61 lid 6 AIFMD)
4:37g Wft
25 (69bis lid 1 AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot Europese Commissie.
25 (69bis lid 2 en 3 AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
25 (69bis lid 4 AIFMD)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot Europese Commissie.
26 Bijlage I (Bijlage 1, punt 2, AIFMD)
Reeds geïmplementeerd via 1:1 Wft (definitie beheren van een beleggingsinstelling)
27 Bijlage II (Bijlage V AIFMD)
4:37h Wft
Gewijzigde AIFM-richtlijn en icbe-richtlijn
(wijziging van icbe-richtlijn)
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling
Omschrijving Beleidsruimte
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 2
1 (artikel 2 lid 1 icbe-richtlijn)
Behoeft geen implementatie. In de relevante artikelen (bijv. 4:16 lid 4 Wft) wordt
reeds verwezen naar definitie van centrale effectenbewaarinstelling in de verordening.
2 (6 lid 3 icbe-richtlijn)
2:69c lid 1 en 2:97 lid 3 Wft
Lidstaatoptie om beheerder toe te staan diensten te verlenen die de beheerder reeds
verleend aan de beleggingsinstelling (bijvoorbeeld inzet personeel of ICT diensten)
en de beheerder toe te staan benchmarks te beheren.
Hiervan zal gebruik worden gemaakt. Zie paragraaf 3.5. van de memorie van toelichting.
2(6 lid 4 icbe richtlijn)
artikel 1:19 lid 2 Wft
3 (7 lid 1 icbe-richtlijn)
Reeds geïmplementeerd in 2:69d, lid 1, onderdeel f, en 4:9 lid 1, 4:10, en wijziging
van 4:39 Wft + wijziging van artikel 35 Besluit Markttoegang financiële ondernemingen
Wft op grond van 2:69d lid 4 Wft
3 (7 lid 7 icbe-richtlijn)
Reeds geïmplementeerd in 4:26 Wft
4 (13 lid 1 aanhef icbe-richtlijn)
Via 4:16 lid 3 Wft wordt 38a lid 1 BGfo gewijzigd
4 (13 lid 1, onder b, icbe-richtlijn
Reeds geïmplementeerd in 37 en 38a, lid 2, onderdeel d, BGfo.
4 (13 lid 1, onder g, h, i en j, icbe-richtlijn)
Onderdeel g is reeds verwerkt in artikel 38, lid 1, onderdeel b, BGfo.
Onderdeel h is verwerkt in 38, lid 1, onderdeel c, BGfo
Onderdeel i is reeds verwerkt in 4:49, lid 2, onderdeel c, Wft
Onderdeel j is verwerkt in artikel 38, lid 1, onderdeel d, BGfo
4 (13 lid 2 icbe-richtlijn)
Toelichting bij artikel 38a lid 1 BGfo
4 (13 lid 3 icbe-richtlijn)
Toelichting bij artikel 38a lid 1 BGfo
4 (13 lid 4 icbe-richtlijn)
Reeds geïmplementeerd in 4:16 lid 1 Wft
4 (13 lid 5 icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot Europese Commissie.
4 (13 lid 6 icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
5 (14 lid 2bis icbe-richtlijn)
Via 4:59a lid 3 Wft wordt 126 BGfo (nieuw) opgenomen
5 (14 lid 4 icbe-richtlijn)
Lid 4, eerste alinea, behoeft geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA. Lid
4, tweede alinea via wijziging van Rtgs
6 (18bis lid 1 en 2 icbe-ricthlijn)
4:45a, 4:54a, 4:55a Wft en wijziging 128 BGfo
6 (18bis lid 3 en 4 icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
6 (18bis lid 5 icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA en de Europese
Commissie.
7 (20bis lid 1 en 2 icbe-richtlijn)
4:50a lid 1 Wft
7 (20bis lid 3 icbe-richtlijn)
Wijziging van Rtgs
7 (20bis lid 4 icbe-richtlijn)
3:74c lid 2 en 4:50a lid 2 t/m 4 Wft
7 (20bis lid 5 en 6 icbe-richtlijn)
Artikelleden zijn gedeeltelijk gericht tot ESMA en Europese Commissie + via dynamische
verwijzing in 4:50a lid 1 Wft
7 (20ter icbe-richtlijn)
Behoeft geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
8 (22bis lid 2 icbe-richtlijn)
Via dynamische verwijzing reeds geïmplementeerd in 37b lid 2 BGfo
8 (22bis lid 4 icbe-richtlijn)
4:16 lid 4 Wft
9 (29 lid 1 icbe-richtlijn)
Reeds geïmplementeerd in de artikelen 2:69d, lid 1, onderdelen a en b, 4:9, 4:10 en
4:39 Wft
10 (57 icbe-richtlijn)
Wijziging van 143 BGfo
11 (69 lid 6 icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
12 (79 lid 1 icbe-richtlijn)
Reeds geïmplementeerd in 4:19 lid 2 Wft en 65a en 66a BGfo
13 (84 lid 2, onder a, icbe-richtlijn)
4:55 lid 1 Wft
13 (84 lid 2, onder b, icbe-richtlijn)
1:77a lid 1 Wft
13 (84 lid 3 icbe-richtlijn)
4:55 lid 2 en 3 Wft
13 (84 lid 3 laatste alinea, 3bis t/m sexies icbe-richtlijn)
Via 1:51e Wft wordt Rtgs aangepast.
13 (84 lid 3 septies icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
14 (98 lid 3 icbe-richtlijn)
Via 1:51e Wft wordt de Rtgs aangepast
14 (98 lid 4 icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
15 (101 lid 1 icbe-richtlijn)
Reeds geïmplementeerd in 1:51, 1:55, 1:56, 1:56b, 1:58 en 1:69 Wft
15 (101 lid 9 icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot ESMA.
16 (102 lid 1 en 2 icbe-richtlijn)
Reeds geïmplementeerd in 1:89, 1:93, lid 1, onderdeel f, en lid 3 Wft
17 (110bis icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot de Europese Commissie.
18 ((112bis lid 2 icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot de Europese Commissie.
18 (112bis lid 3 en 5 icbe-richtlijn)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot Europees Parlement
en de Raad.
19 en 20 (Bijlage I en IIbis icbe-richtlijn)
4:45a Wft
Artikel 3
Betreft implementatiedatum en inwerkingtreding wetsartikelen
Artikel 4
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Betreft de inwerkingtreding van de richtlijn
Artikel 5
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel is gericht tot de lidstaten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.