Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 644 Regels in verband met de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart (Wet op de Nederlandse identiteitskaart)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 4 september 2025
Graag bedank ik de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal voor de schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel, houdende regels
in verband met de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart (Wet op de Nederlandse
identiteitskaart). De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgnomen
van het wetsvoorstel en willen de regering een paar vragen stellen. De leden van de
NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij waarderen
het streven naar een beter gereguleerde uitgifte en verwerking van persoonsgegevens,
maar hebben nog enkele vragen over de praktische en juridische implicaties van het
voorstel. De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen en hebben wel
nog enkele vragen daarover. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van het wetsvoorstel en steunen de doelen die het wetsvoorstel beoogt.
Zij hebben hierbij geen vragen. In deze nota ga ik graag in op de door de leden van
de VVD-fractie, de NSC-fractie, de BBB-fractie en de SP-fractie gestelde vragen.
I. Algemeen deel
1. Inleiding
1.1. Doel en aanleiding van het wetsvoorstel
De leden van de NSC-fractie vragen de regering om nader toe te lichten op welke wijze
het voorliggende wetsvoorstel bijdraagt aan de versterking van de beveiliging van
de Nederlandse identiteitskaart, zoals vereist in Verordening (EU) 2019/1157. Deze
leden verzoeken de regering met name om specifiek in te gaan op de proportionaliteit
van de voorgestelde maatregelen in relatie tot het waarborgen van de privacy en het
gebruiksgemak.
De huidige situatie in de Paspoortwet voldoet aan de beveiligingsstandaarden zoals
vereist in Verordening (EU) 2019/1157.1 In het onderhavige wetsvoorstel zijn geen inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van
de huidige situatie in de Paspoortwet beoogd (op één verouderde en één niet meer relevante
bepaling na2). De bepalingen in de Paspoortwet met betrekking tot de uitgifte van de Nederlandse
identiteitskaart (hierna: NIK) zijn inhoudelijk «een-op-een» overgenomen. Hetzelfde
zal gelden voor de onder dit wetsvoorstel tot stand te brengen lagere regelgeving.
De in dit wetsvoorstel neergelegde regels en in de lagere regelgeving neer te leggen
regels over de aanvraag en uitgifte van de NIK voldoen aldus aan de beveiligingsstandaarden
zoals neergelegd in Verordening (EU) 2019/1157.
Bij de totstandkoming van de Paspoortwet en de wijzigingen daarvan zijn telkens afwegingen
gemaakt over de proportionaliteit van maatregelen in relatie tot het waarborgen van
de privacy en het gebruiksgemak. Ook hiervoor geldt dat het onderhavige wetsvoorstel
geen wijzigingen in die eerdere afwegingen aanbrengt, omdat er geen inhoudelijke wijzigingen
plaatsvinden ten opzichte van de huidige situatie.
De leden van de BBB-fractie begrijpen het doel en de aanleiding van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben daartoe enkele vragen en opmerkingen. Deze leden lezen in de inleiding
van de memorie van toelichting dat de Nederlandse identiteitskaart sinds 2013 in de
Paspoortwet niet meer aangemerkt is als een reisdocument van het Koninkrijk, maar
als identiteitskaart van het Europese deel van Nederland. Kan de regering deze leden
vertellen waarom dit sinds 2013 zo is? En zou het mogelijk en/of wenselijk zijn om
de Nederlandse identiteitskaart weer als reisdocument van het Koninkrijk aan te merken?
De reden om sinds 2013 de NIK niet meer aan te merken als reisdocument van het Koninkrijk
hield verband met een Europese verordening over paspoorten en reisdocumenten3 (hierna: Paspoortverordening), waarin onder andere is voorgeschreven dat paspoorten
en andere reisdocumenten twee vingerafdrukken van de houder moeten bevatten. Omdat
de NIK destijds in de Paspoortwet was aangemerkt als reisdocument, was de Paspoortverordening,
en dus ook de verplichting tot het opnemen van vingerafdrukken, daarop van toepassing.4 Door de wettelijke status van reisdocument voor de NIK in de Paspoortwet te schrappen,5 was de Paspoortverordening niet meer van toepassing op de NIK (net als die in de
overgrote meerderheid van de EU-lidstaten ook niet van toepassing was op hun nationale
identiteitskaarten) en kon destijds het opnemen van vingerafdrukken in de NIK worden
beëindigd.6
Vervolgens is in 2019 Verordening (EU) 2019/1157 tot stand gekomen die tot het opnemen
van vingerafdrukken op identiteitskaarten verplicht. In verband daarmee is in 2021
in de Paspoortwet de uitzondering voor het opnemen van vingerafdrukken op de NIK geschrapt.7
De regering ziet geen enkele noodzaak noch meerwaarde om de NIK opnieuw aan te merken
als reisdocumenten van het Koninkrijk. Ten eerste is de NIK een identiteitskaart van
Nederland en niet van het Koninkrijk: de Caribische landen en openbare lichamen hebben
hun eigen identiteitskaarten. De NIK kan dus niet als reisdocument voor het gehele
Koninkrijk dienen. Voorts gelden binnen de EU nu, anders dan vóór 2019, verschillende
regimes (Verordeningen) voor reisdocumenten en identiteitskaarten. De tweedeling tussen
de NIK en reisdocumenten is hiermee volledig in lijn.
1.2. Korte inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de NSC-fractie zijn geïnteresseerd in hoe de regering gaat waarborgen
dat de uitgebreide delegatie en subdelegatiegrondslagen in het wetsvoorstel geen afbreuk
gaan doen aan de parlementaire betrokkenheid en het legaliteitsbeginsel, zoals vastgelegd
in artikel 10 van de Grondwet. Deze leden constateren namelijk dat artikel 10 vereist
dat de hoofdregels omtrent het verwerken van persoonsgegevens in de wet zelf wordt
vastgelegd. Zij vragen de regering om daarom toe te lichten waarom in het wetsvoorstel
ruimte wordt gelaten voor algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële
regelingen. Hoe gaat de regering garanderen dat essentiële waarborgen voor privacy
en gegevensbescherming niet worden overgelaten aan lagere wetgeving?
In het wetsvoorstel is het uitgangspunt van artikel 10 van de Grondwet gevolgd om
de hoofdregels omtrent het verwerken van persoonsgegevens in de wet zelf vast te leggen.
Denk aan het in de wet vastleggen van de gegevens die op een NIK worden vermeld (artikel
3), van de gegevens die in het basisregister reisdocumenten worden opgenomen (artikel
5), bepalingen rond de registratie in het register paspoortsignaleringen8 (hierna: RPS) (artikel 14 en artikel 30, tweede en derde lid, en 32, tweede lid)
en bepalingen over de bij een aanvraag te overleggen gegevens (artikelen 17 tot en
met 20). Ook zijn bijvoorbeeld de verantwoordelijkheden van diverse autoriteiten voor
de verwerking van persoonsgegevens in het wetsvoorstel neergelegd (bv. de artikelen
4, 15, 25, 27). Zie verder paragraaf 4.1.3 van de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel over de manier waarop in het wetsvoorstel uitwerking is gegeven aan de
beginselen voor gegevensverwerking volgens de Algemene Verordening gegevensbescherming
(hierna: AVG9).10 Daarmee is geborgd dat essentiële waarborgen voor privacy en gegevensbescherming
niet worden overgelaten aan lagere wetgeving.
Het uitgangspunt van artikel 10 van de Grondwet om de hoofdregels omtrent het verwerken
van persoonsgegevens in de wet zelf vast te leggen, sluit aan bij het primaat van
de wetgever dat leidend is voor de keuze tussen regeling in een wet of bij algemeen
verbindende voorschriften van lager niveau: de wet bevat ten minste de hoofdelementen
van de regeling. Delegatie van niet-hoofdelementen naar het niveau van een algemene
maatregel van bestuur of (sub)delegatie naar het niveau van ministeriële regelingen
is voor alle wetgeving, ook als het gaat om wetgeving die raakt aan privacy, zeker
mogelijk, iets wat de Afdeling advisering van de Raad van State in haar advies ook
niet ontkent overigens. Regeling op het niveau van een ministeriele regeling is mogelijk
en vaak ook wenselijk, bijvoorbeeld als het gaat om voorschriften van administratieve
aard, uitwerking van de details van een regelingsaspect, voorschriften die dikwijls
wijziging behoeven en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote
spoed moeten worden vastgesteld.11 Het is de bedoeling om, net als nu onder de Paspoortwet, in ministeriële regelingen
bijvoorbeeld regels vast te leggen over van welke vingers afdrukken worden gemaakt,
over de voorschriften voor de technische en organisatorische voorzieningen die noodzakelijk
zijn voor de vervaardiging van het publiek identificatiemiddel, over de statusgegevens
van reisdocumenten in het basisregister reisdocumenten («in aanvraag», «geldig», «ongeldig,
met inbegrip van de reden van ongeldigheid», «definitief aan het verkeer onttrokken»),
over de organisatie en het beheer van het aanvraagsysteem reisdocumenten en de beveiliging
van bijvoorbeeld apparatuur en documenten.
De regering blijft altijd kritisch op het juiste niveau van regeling van bepaalde
elementen van wetgeving. Mede naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State is in de memorie van toelichting aangekondigd dat in de algemene
maatregel van bestuur die onder de Wet op de Nederlandse identiteitskaart komt te
vallen, het in voorbereiding zijnde Besluit Nederlandse identiteitskaart, enkele bepalingen
zullen worden opgenomen die nu, onder de Paspoortwet, nog in ministeriële regelingen
zijn geregeld. Het gaat ten eerste om bepalingen over in welke gevallen wordt afgezien
van de opname op de NIK van vingerafdrukken en de handtekening.12 Ten tweede gaat het om bepalingen over de verstrekking van gegevens door de uitgevende
autoriteiten aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna:
BZK) in verband met vermelding in het register paspoortsignalering van personen van
wie het document van rechtswege is vervallen.13 Dezelfde ophoging naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur is ook voorzien
voor het Paspoortbesluit, wat past in de daar ingezette weg om meer recht te doen
aan het primaat van de wetgever door de wetgevingsarchitectuur te stroomlijnen en
een aantal onderwerpen voortaan in het Paspoortbesluit te regelen in plaats van bij
ministeriële regeling.14 Beide ontwerpbesluiten zijn in consultatie geweest en op dit moment wordt gewerkt
aan het verwerken van de reacties.15
2. Inhoud van het voorstel
2.1 Overnemen uit Paspoortwet waar mogelijk en voor zover nodig
Naast de centrale registraties bestaan er zogenaamde lokale reisdocumentenadministraties.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een duiding van de relatie tussen
de centrale registraties en de zogenaamde lokale reisdocumentenadministraties. Hoe
verhouden die registraties zich tot elkaar?
Er bestaan drie centrale registraties op grond van de Paspoortwet: het basisregister
reisdocumenten, het RPS en tijdelijk nog het register vermiste of vervallen reisdocumenten
(hierna: RVVR).16 Deze praktijk wordt voortgezet, ook als de regels over de uitgifte van de NIK in
een eigen wet zijn ondergebracht. De grondslag voor het beheer van die registraties
blijft de Paspoortwet en de gegevens over de NIK blijven onderdeel uitmaken van die
registraties.17 Daarnaast voert elke uitgevende instantie onder de Paspoortwet haar eigen lokale
reisdocumentenadministratie. Op grond van het wetsvoorstel zal elke uitgevende instantie
ook een Nederlandse identiteitskaartenadministratie moeten gaan voeren. In de praktijk
zal hiervoor hetzelfde systeem worden gebruikt als voor de huidige reisdocumentenadministraties.
In het basisregister reisdocumenten staan alle gegevens over het document en de status
daarvan, met uitzondering van de gezichtsopname en handtekening. Deze zijn opgeslagen
in de lokale reisdocumentenadministraties. Dit geldt ook voor de vingerafdruk, maar
deze wordt slechts tijdelijk opgeslagen in de lokale reisdocumentenadministratie tot
het moment dat het document wordt uitgereikt of dat het als vervallen wordt geregistreerd
omdat het niet op tijd door de aanvrager is opgehaald. In het basisregister reisdocumenten
staan dus gegevens over alle documenten centraal opgeslagen (m.u.v. de biometrische
gegevens), in de lokale administraties alleen de gegevens van documenten die bij die
instantie zijn uitgereikt.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering of zij het risico ziet dat de overgang
van de bepalingen uit de Paspoortwet naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart
zou kunnen leiden tot juridische lacunes of conflicten. Kan de regering toelichten
welke maatregelen zijn genomen om samenloopproblemen te voorkomen?
Dit risico is uiteraard onderkend. Het overhevelen van bepalingen uit de Paspoortwet
naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart, en de bijhorende overheveling op de
lagere niveaus van regelgeving, vereist een zeer precieze en zorgvuldige operatie,
juist om lacunes en conflicten tussen straks twee wetten te voorkomen. Volledigheidshalve
wordt opgemerkt dat in de bijlage bij de memorie van toelichting bij het onderhavige
wetsvoorstel18 artikelen van dit wetsvoorstel met corresponderende artikelen in de Paspoortwet zijn
opgenomen. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt hoe de overheveling juridisch-technisch
heeft plaatsgevonden. Dit kan dienen als handig hulpmiddel voor geïnteresseerden,
zoals de leden van NSC.
Voor zover de leden van de NSC-fractie doelen op de samenloop van deze zogenaamde
ontvlechting met andere in voorbereiding zijnde wijzigingen van de Paspoortwet, het
Paspoortbesluit, het Besluit paspoortgelden en de vier paspoortuitvoeringsregelingen,
geldt het volgende.
Op wetsniveau is al een zogenaamde samenloopbepaling met het reeds ingediende voorstel
van wet tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het schrappen van de geslachtsvermelding
op de Nederlandse identiteitskaart19 opgenomen in artikel VI van het parallelle voorstel van rijkswet tot wijziging van
de Paspoortwet.20
Wat betreft het Besluit paspoortgelden is in artikel II van het parallelle voorstel
van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet een voorziening getroffen om te voorkomen
dat gemeenten en openbare lichamen reeds vastgestelde belastingverordeningen aangaande
de tarieven voor reisdocumenten en NIK’s opnieuw zouden moeten vaststellen enkel en
alleen vanwege de overheveling van de regelgeving over de NIK naar een nieuwe wet.
Voor andere in voorbereiding zijnde wijzigingen van het Paspoortbesluit, het Besluit
paspoortgelden en de paspoortuitvoeringsregelingen geldt dat per geval zal worden
bekeken op welk moment aanpassingen nodig zijn om ervoor te zorgen dat wijzigingen
die ook de NIK betreffen hun beslag krijgen in de regelgeving onder de nieuwe Wet
op de Nederlandse identiteitskaart.
2.2 Het belang van registraties en gegevensuitwisseling
De leden van de NSC-fractie vragen de regering welke concrete maatregelen er worden
genomen om de privacy van burgers te beschermen bij het opnemen, opslaan en gebruiken
van vingerafdrukken in de Nederlandse identiteitskaart. Kan de regering bijvoorbeeld
inzicht geven in de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen, zoals
toegangscontrole, versleuteling en de beperking van opslagtermijnen? Deze leden zijn
ook benieuwd naar hoe ongeoorloofde toegang te biometrische gegevens wordt voorkomen
en welke rechten burgers met betrekking tot inzage, correctie en verwijdering van
hun gegevens.
Op grond van Verordening (EU) 2019/1157 worden bij het opnemen, opslaan en gebruiken
van vingerafdrukken in verband met de NIK procedures gevolgd ter bescherming van de
privacy van burgers. In artikel 3, achtste lid, van het wetsvoorstel is vastgelegd
dat vingerafdrukken die worden afgenomen bij de aanvraag van een identiteitskaart
bewaard dienen te worden tot het moment dat de uitreiking van de aangevraagde identiteitskaart,
dan wel de reden van het niet uitreiken ervan, is geregistreerd in de Nederlandse
identiteitskaartenadministratie van de uitgevende instantie. In de praktijk zullen
vingerafdrukken dus nooit langer dan drie maanden worden bewaard, omdat een NIK die
niet binnen drie maanden door de aanvrager wordt opgehaald definitief aan het verkeer
wordt onttrokken (op grond van artikel 27, vierde lid, van het wetsvoorstel). De uitgevende
instanties zijn voor hun eigen lokale administratie verwerkingsverantwoordelijk. Burgers
kunnen zich tot hen richten voor inzage, correctie of wissing van gegevens.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de regering de Registratie voor Vermiste Reisdocumenten
per medio 2025 wil gaan integreren in het basisregister reisdocumenten. In hoeverre
acht de regering deze deadline realistisch en welke risico’s zijn er verbonden met
deze integratie? Zijn er bijvoorbeeld plannen om vertragingen en eventuele technische
uitdagingen het hoofd te beiden? Wat zijn de gevolgen wanneer deze deadline niet wordt
gehaald, en hoe wordt de continuïteit in de gegevensverwerking gewaarborgd, mocht
dit het geval zijn?
Op dit moment staat de integratie van het RVVR in het basisregister reisdocumenten
nog steeds gepland voor dit jaar. De technische voorbereiding voor deze integratie
is al gereed. Alleen de gebruikers moeten nog aangesloten worden op het nieuwe basisregister
reisdocumenten. De vertragingsrisico’s liggen in de technische aanpassingen bij de
gebruikers. De gebruikers (denk aan controlerende en handhavende instanties, zoals
de politie, en verifiërende instanties, zoals banken) zijn in juli 2024 geïnformeerd
dat zij een jaar de tijd hebben om op het basisregister reisdocumenten aan te sluiten.
Recentelijk zijn ze nogmaals op de hoogte gebracht van deze deadline. De meeste gebruikers
zijn inmiddels al gereed voor aansluiting. Als een partij niet op tijd is aangesloten
op het basisregister reisdocumenten kunnen ze nog van het RVVR gebruik maken. Gemeenten
moeten de betreffende gegevens registreren in het basisregister reisdocumenten, maar
ook nog steeds in de categorie voor reisdocumenten in de basisregistratie personen,
waarmee het RVVR wordt gevuld. Dit is voor gemeenten dubbel werk en kan bovendien
betekenen dat gegevens in het RVVR niet actueel zijn. Daarom is het onwenselijk dat
partijen te laat aansluiten. Bij vertraging is de continuïteit in de gegevensverwerking
wel altijd gewaarborgd door synchronisatiekoppelingen tussen de basisregistratie personen
en het basisregister reisdocumenten.
3. Gevolgen van het wetsvoorstel
3.1. Uitvoeringslasten en financiële gevolgen voor de overheid
De leden van de NSC-fractie lezen in het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State dat er mogelijke complexiteit dreigt bij de uitvoering van de voorgestelde
wet bij gemeenten. Daarom vragen deze leden in welke mate de regering van plan is
ondersteuning en middelen te bieden aan gemeenten om hun administratieve systemen
en processen aan te passen aan de nieuwe wet. Zij vragen verder of de regering ook
overleg voert met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over deze aanpassingen
en zo ja, wat hiervan de uitkomsten zijn.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) liet in de consultatiefase van het wetsvoorstel
in haar reactie weten onvoldoende duidelijkheid te hebben over de gevolgen van het
wetsvoorstel voor gemeenten. De gevolgen voor gemeenten zijn mede naar aanleiding
hiervan, mede door de VNG, nader onderzocht.
Omdat er in het aanvraag- en uitgifteproces inhoudelijk niets wijzigt, zullen de gevolgen
voor gemeenten beperkt zijn. De VNG heeft aangegeven deze conclusie te delen. Gemeenten
voeren op grond van artikel 3 van de Paspoortwet een (lokale) reisdocumentenadministratie.
Op grond van artikel 3 van dit wetsvoorstel zullen zij ook een Nederlandse identiteitskaartenadministratie
moeten gaan voeren. In de praktijk zal dit hetzelfde systeem zijn dat nu wordt gebruikt
voor de reisdocumentenadministratie, het reisdocumenten aanvraag- en archiefstation
(RAAS). De benodigde technische aanpassingen in dit systeem zullen door de leverancier
in opdracht van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna: RvIG) worden uitgevoerd.
Gemeenten hoeven hiervoor zelf dus niets te doen.
Gemeenten zullen wel zelf hun eigen interne en externe communicatie, zoals handboeken,
opleidingsdocumenten of websites, moeten aanpassen voor zover deze verwijzen naar
de Paspoortwet. Voor de NIK zal dan voortaan ook naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart
moeten worden verwezen.
Een ander gevolg is dat gemeenten en openbare lichamen voortaan in hun lokale belastingverordeningen,
voor zover het gaat om het heffen van rechten voor het verrichten van handelingen
ten behoeve van de aanvraag van een NIK, moeten baseren op de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart. Momenteel is de grondslag voor het heffen van rechten voor de NIK
en de vervangende NIK neergelegd in de Paspoortwet.21 In het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet op de Nederlandse identiteitskaart zal de
heffing van rechten voor de NIK en vervangende NIK berusten die wet.22 In artikel II van het voorstel van rijkswet is een voorziening getroffen om ervoor
te zorgen dat gemeenten en openbare lichamen reeds vastgestelde belastingverordeningen
niet opnieuw vast te hoeven stellen enkel en alleen vanwege de inwerkingtreding van
de twee wetten. Omdat de tarieven voor de NIK en de vervangende NIK in het Besluit
Nederlandse identiteitskaart niet zullen afwijken van de tarieven in het Besluit paspoortgelden,
zullen de in de verordeningen vastgelegde rechten in overeenstemming blijven met de
voor het lopende jaar vastgestelde maxima. Het enige gevolg voor gemeenten en openbare
lichamen is dus dat bij de eerstvolgende vaststelling van belastingverordeningen voor
de NIK moet worden verwezen naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Omdat de gevolgen voor gemeenten beperkt zijn, is de verwachting dat gemeenten weinig
tot geen extra kosten zullen maken als gevolg van het wetsvoorstel. Compensatie van
kosten wordt daarom niet nodig geacht.
De leden van de BBB-fractie lezen dat waar nu bij een controle of iemand gesignaleerd
staat in het Register Paspoortsignaleringen (RPS), bij een hit in veel gevallen wordt
verwezen naar het artikel in de Paspoortwet dat ten grondslag ligt aan de signalering,
in het vervolg ook zal moeten worden verwezen naar de grondslag hiervoor in de Wet
op de Nederlandse identiteitskaart als die aan de signalering ten grondslag heeft
gelegen. Deze leden vragen de regering of dit voor de ambtenaar die deze controle
uitvoert gevolgen heeft in zijn werkzaamheden en de effectiviteit van dit soort controles.
Het toevoegen van verwijzingen naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart naast
de bestaande verwijzingen naar de Paspoortwet heeft geen gevolgen voor de werkzaamheden
van de ambtenaar of de effectiviteit van de controle. De informatie over de signalering
die de betreffende ambtenaar te zien krijgt als er een hit is bij de controle op registratie
in het RPS, blijft hetzelfde bij een signalering onder artikel 13 van het wetsvoorstel
als bij een signalering onder het vergelijkbare artikel 23b van de Paspoortwet. De
ambtenaar krijgt te zien dat contact moet worden opgenomen met de RvIG om informatie
te verkrijgen over de signalering. Voor signaleringen op grond van artikel 47 en 49
Paspoortwet zal de informatie die de ambtenaar ziet aangevuld worden met verwijzingen
naar de nieuwe artikelen 30 en 32 van dit wetsvoorstel. De werkwijze blijft gelijk.
4. Toezicht en handhaving
4.1. Publiekrechtelijk toezicht
De leden van de NSC-fractie vragen de regering welke rol de Autoriteit Persoonsgegevens
(AP) krijgt bij het toezicht op de naleving van deze wet. Verder vragen deze leden
of de regering kan toelichten of de huidige capaciteit van de AP voldoende is om deze
taak effectief uit te voeren. Hoe wordt verder de samenwerking tussen de AP en andere
toezichthouders georganiseerd?
De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) is, net als nu bij de Paspoortwet, toezichthouder
op de naleving van de verwerking van persoonsgegevens onder deze wet op grond van
met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de AVG en de Nederlandse
Uitvoeringswet AVG.
Omdat de huidige praktijk 1-op-1 wordt overgezet, wijzigt er niets in de verwerking
van persoonsgegevens ten behoeve van de aanvraag en uitgifte van NIK’s. De werklast
van de AP voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van
deze wet zal daarom niet verschillen van de huidige situatie. In het algemeen merkt
de regering op dat de AP de afgelopen jaren een budgetverhoging heeft ontvangen om
de privacy van alle burgers goed te kunnen beschermen.23 Net zoals nu het geval is voor de Paspoortwet, zal het toezicht op de naleving van
de wet vooral bij de uitgevende instanties zelf liggen en is de Minister van BZK uiteindelijk
verantwoordelijk voor het toezicht. Daartoe voert de RvIG werkzaamheden uit, verzamelt
relevante informatie en spreekt uitgevende instanties aan als zij niet aan de gestelde
toezichtskaders en -eisen voldoen.
5. Advies en consultatie
5.1. Advies van de Autoriteit persoonsgegevens
De leden van de NSC-fractie merken op dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) signaleert
dat het nieuwe wetsvoorstel sterk leunt op de centrale voorziening, terwijl deze nog
niet wettelijk verankerd is en bezwaren kent vanuit de AP. Deze leden vragen daarom
de regering hoe de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel wordt gegarandeerd als de
centrale voorziening niet tijdig of volledig is ingevoerd.
De AP adviseerde om het wetsvoorstel minder afhankelijk te maken van het voorstel
van rijkswet centrale voorziening. Laatstgenoemd wetsvoorstel heeft de consultatiefase
doorlopen.* In de consultatieversie van het onderhavig wetsvoorstel en het parallelle voorstel
van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet was uitgegaan van de tekst van de consultatieversie
van het wetsvoorstel centrale voorziening. In reactie op het advies van de AP is in
de tekst van beide wetsvoorstellen die aan de Raad van State (van het Koninkrijk)
zijn voorgelegd en vervolgens bij de Tweede Kamer zijn ingediend alsnog uitgegaan
van de (huidige) geldende tekst van de Paspoortwet, zodat er geen relatie meer is
met de centrale voorziening. Het onderhavige wetsvoorstel en het parallelle voorstel
van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet kunnen in hun huidige vorm dus worden
uitgevoerd, los van de totstandkoming van het voorstel van rijkswet centrale voorziening.
5.2. Internetconsultatie
De leden van de BBB-fractie lezen dat de regering een onderzoek start naar het eventueel
verwijderen van de lengte van de houder van de Nederlandse identiteitskaart van die
kaart. Deze leden vragen zich af of dit echt nodig en/of wenselijk is. Kan de regering
hierop reflecteren? Waarom is dit onderzoek nodig? Hoeveel houders van Nederlandse
identiteitskaarten ervaren nu daadwerkelijk een probleem door de vermelding van hun
lengte op die kaart? Wat zijn de geschatte kosten van zulk onderzoek? En in hoeverre
staan deze kosten in verhouding met de wenselijkheid van het verwijderen van de lengte
aanduiding? En deelt de regering de mening dat het voor bijvoorbeeld opsporingsambtenaren
en grensbewakers juist erg wenselijk is dat zij de lengte aanduiding kunnen gebruiken
om te controleren of de persoon die een identiteitskaart overhandigt, daadwerkelijk
de persoon is zoals omschreven op de overhandigde identiteitskaart?
Bij de internetconsultatie van dit wetsvoorstel werd in een reactie de vraag gesteld
waarom het lengtegegeven op de identiteitskaart staat en of dit niet geschrapt zou
kunnen worden. Er is daarop een kort onderzoek gedaan. Daarbij zijn geen verplichtingen
gevonden in internationale en Europese regels en afspraken om het lengtegegeven op
een identiteitskaart op te nemen. Enkele andere EU-landen vermelden de lengte van
de houder ook niet op hun identiteitskaart, waaronder België, Estland, Ierland, Tsjechië
en Spanje.
De toegevoegde waarde van het lengtegegeven is mogelijk beperkt, omdat het op het
blote oog moeilijk in te schatten is en mogelijk verouderd kan zijn (zeker bij kinderen).
Er zijn op dit moment echter geen signalen bekend dat het lengtegegeven op de identiteitskaart
zorgt voor problemen voor houders of controlerende of uitgevende instanties. De regering
geeft daarom op dit moment prioriteit aan andere ontwikkelingen in het model van de
identiteitskaart en heeft nu geen voornemen om de lengte te verwijderen van de kaart.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de regering ten gevolge van de motie-Tuinman
over het uitgeven van identiteitskaarten in het Fries (Kamerstuk 36 410-VII, nr. 101), in de Bestjoersofspraak Fryske taal en kultuer 2024–2028 is afgesproken dat het
opnemen van nieuwe talen op het paspoort en/of de Nederlandse identiteitskaart de
komende tijd nader zal worden verkend. De motie-Tuinman is reeds aangenomen op 2 april
2024. Het dictum van deze motie luidt: «verzoekt het kabinet om bij het voorstel voor
een nieuwe Wet op de identificatieplicht te borgen dat in ieder geval identiteitskaarten
dan wel delen daarvan in het Frysk kunnen worden uitgegeven». Deze leden spreken hun
teleurstelling uit over het feit dat dit wetsvoorstel niet al voorziet in de wens
van de Kamer. Deze leden vinden het positief dat hier afspraken over zijn gemaakt,
maar vinden het een gemiste kans dat dit wetsvoorstel niet wordt gebruikt om te borgen
dat in ieder geval identiteitskaarten dan wel delen daarvan in het Frysk kunnen worden
uitgegeven. Kan de regering aangeven welke juridische belemmeringen hieraan ten grondslag
liggen? En wat zijn de stappen van de regering om alsnog op korte termijn aan deze
motie te voldoen? Overweegt de regering een nota van wijziging naar de Kamer te doen
toekomen? Indien de regering dit niet overweegt: Heeft de regering andere redenen
dan het verweer dat dit wetsvoorstel geen inhoudelijke wijzigingen beoogt?
Op de vraag van de leden van de BBB-fractie naar de juridische belemmeringen om in
het wetsvoorstel te borgen dat in ieder geval identiteitskaarten dan wel delen daarvan
in het Frysk kunnen worden uitgegeven, luidt het antwoord dat de systematiek is dat
talen die op een NIK voorkomen niet in het wetsvoorstel zijn geregeld, maar in modellen
van de NIK in een ministeriële regeling onder de nieuwe wet. Om die reden overweegt
de regering ook niet om een nota van wijziging op dit punt aan de Kamer te doen toekomen,
omdat dit onderwerp niet in een nota van wijziging kan worden geregeld.
Helaas is in de memorie van toelichting onbedoeld de verkeerde indruk gewekt dat het
regelen van de talen op de identiteitskaart een onderwerp van het wetsvoorstel zelf
had kunnen zijn. De op reisdocumenten en NIK’s gebruikte talen zijn onder de nu geldende
wetgeving geregeld in de modellen, voor de NIK meer specifiek in bijlage P (NIK),
horende bij artikel 3, derde lid, onderdeel a, en bijlage Q (vervangende NIK), horende
bij artikel 3, derde lid, onderdeel b, van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland
2001. De grondslag voor deze regeling is artikel 2, derde lid, van de Paspoortwet,
waarin onder andere is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur
het model van reisdocumenten en NIK’s wordt vastgesteld en artikel 10.1, onderdeel
b, van het Paspoortbesluit, waarin delegatie naar een ministeriële regeling is neergelegd.
Het regelen van deze modellen in een ministeriële regeling is wenselijk en overigens
ook noodzakelijk. De reden daarvoor is dat het om – ook technische – details gaat.
Daarbij vereist het moment van inwerkingtreding van nieuwe modellen altijd heel specifieke
afstemming tussen het zo laag mogelijk houden van de restvoorraad van de oude modellen
(die een flinke financiële waarde vertegenwoordigt) en het gereed zijn van de producent
voor productie van het nieuwe document. De exacte datum van invoering is dikwijls
pas zo laat bekend, dat de modellen in de regeling pas na die datum met terugwerkende
kracht worden vastgesteld. Omdat voortzetting van de huidige regeling van de modellen,
en daarmee de daarop gebruikte talen, op het niveau van ministeriële regeling wenselijk
en logisch is, is de systematiek van de Paspoortwet voortgezet in het onderhavige
wetsvoorstel voor een Wet op de Nederlandse identiteitskaart. In artikel 2, derde
lid, van het wetsvoorstel is daarom (net als nu in de Paspoortwet) bepaald dat het
model van de NIK bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld.
De bedoeling is om in het nog tot stand te brengen Besluit Nederlandse identiteitskaart,
net als in het Paspoortbesluit, de vaststelling van het model door te delegeren naar
het niveau van ministeriële regeling.
Ter uitvoering van de motie-Tuinman wordt er op dit moment een onderzoek uitgevoerd
naar de mogelijkheden om het Fries en het Papiaments toe te voegen aan de modellen
van het paspoort en de NIK, aangezien hierbij onder andere complexe internationale,
Europees- en nationaalrechtelijke vraagstukken aan de orde zijn. Uw Kamer wordt in
een aparte brief over de uitkomsten van dit onderzoek en de opvolging van deze motie
geïnformeerd.
5.3. Reactie van de Vereniging van Nederlandse gemeenten en de Nederlandse Vereniging
voor Burgerzaken
De VNG geeft aan in principe positief te zijn over de twee wetsvoorstellen inzake
de Nederlandse identiteitskaart. Maar de VNG ziet graag dat er een impactanalyse wordt
uitgevoerd. De leden van de VVD-fractie vragen of deze analyse reeds is gestart en
of er al een uitkomst van de analyse bekend is. Zo ja, wat zijn de uitkomsten van
deze analyse? Welke meerkosten ten opzichte van de huidige situatie zijn er in de
nieuwe situatie voor gemeenten? Worden gemeenten daarvoor gecompenseerd? Graag krijgen
deze leden een reactie van de regering.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de impact van dit voorstel nader onderzocht
wordt en gemeenten voor de financiële gevolgen worden gecompenseerd. Deze leden zijn
blij met deze toezegging. Gemeenten zijn een belangrijke laag in het huis van Thorbecke
en staan het dichtst bij de burger. Zij moeten voldoende middelen overhouden om hun
kerntaken te kunnen uitoefenen. Kan de regering al iets zeggen over de verwachte financiële
gevolgen?
De leden van de SP-fractie kunnen zich in algemene zin vinden in de voorstellen gedaan
in het onderhavige wetsvoorstel. Wel is het voor de leden van de SP-fractie nog onduidelijk
welke gevolgen de uitvoering van deze nieuwe wet zal hebben voor de gemeenten. Kan
de regering aangeven om wat voor gevolgen dit in de praktijk zal gaan? Kan de regering
tevens aangeven of zij voornemens is om de extra kosten die gemeenten moeten maken
ter uitvoering van deze nieuwe wet te compenseren?
Voor het antwoord op deze vragen van de leden van de VVD-fractie, de BBB-fractie en
de SP-fractie verwijs ik graag naar het antwoord op vergelijkbare vragen van de leden
van de NSC-fractie in paragraaf 3.1 van deze nota over de uitvoeringslasten en financiële
gevolgen voor de overheid.
II. Artikelsgewijs deel
Artikel 3
De leden van de BBB-fractie lezen dat ten opzichte van de huidige Paspoortwet een
inhoudelijke wijziging plaatsvindt. Namelijk het schrappen van de woonplaats en het
adres in de opsomming in het eerste lid van de persoonsgegevens die op elke identiteitskaart
wordt vermeld. Deze leden lezen dat in het Paspoortbesluit thans is bepaald dat deze
gegevens niet op de (vervangende) Nederlandse identiteitskaart worden opgenomen. Deze
leden willen graag van de regering weten waarom dat is. Het lijkt deze leden namelijk
een voordeel om op de identiteitskaart minimaal een woonplaats te hebben staan. Is
de regering het daarmee eens?
Artikel 3 van de Paspoortwet, dat ook van toepassing is op NIK’s,25 noemt de gegevens die op reisdocumenten worden opgenomen. Daarbij bestaat voor de
geboorteplaats, woonplaats, adres en lengte de mogelijkheid om bij of krachtens algemene
maatregel van rijksbestuur hiervan af te wijken. In artikel 1.3 van het Paspoortbesluit
is bepaald dat de woonplaats en het adres van de houder niet op reisdocumenten worden
opgenomen. NIK’s vermelden op dit moment aldus wel de geboorteplaats en lengte, maar
niet de woonplaats en het adres. Dat blijft zo in de nieuwe Wet op de Nederlandse
identiteitskaart, waarbij ervoor is gekozen dit op wetsniveau te regelen (artikel
3, eerste lid, van het wetsvoorstel).
De woonplaats heeft weinig toegevoegde waarde voor identificatie van de houder. Bovendien
zal het vaak voorkomen dat burgers naar een andere gemeente verhuizen tijdens de geldigheidsduur
van het document (tien jaar voor volwassenen). Het gegeven is dus snel achterhaald.
Instanties die gegevens verstrekt kunnen krijgen uit de BRP kunnen het actuele woonplaatsgegeven
daaruit halen. De regering ziet dus geen reden om de woonplaats voortaan wel te vermelden
op de NIK. Om die reden is ervoor gekozen bij het overzetten van artikel 3 van de
Paspoortwet naar artikel 3 van het onderhavige wetsvoorstel de woonplaats en het adres
op wetsniveau te schrappen. Dit betreft dus geen inhoudelijke wijziging, maar sluit
aan bij de huidige praktijk dat de woonplaats en het adres niet op de NIK worden vermeld.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
E. van Marum
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van Marum, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.