Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 796 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met verscheidene technische en kleine beleidsmatige wijzigingen (Verzamelwet SZW 2026)
Nr. 4
ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 22 augustus 2025 en het nader rapport d.d. 23 juli 2025, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 2 juni 2025, nr. 2025001220,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 23 juli 2025, nr. W12.25.00130/III, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Het wetsvoorstel wijzigt een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. Het gaat om tekstuele aanpassingen, technische verbeteringen,
herstel van omissies en verduidelijking en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over artikel III en
VII van de Verzamelwet. In verband hiermee is aanpassing van het voorstel wenselijk.
1. Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet
Artikel 12 van de Arbeidsomstandighedenwet strekt tot uitvoering van artikel 11 van
de Kaderrichtlijn veiligheid en gezondheid van de werknemers op het werk (de richtlijn).2 Volgens de toelichting kent de richtlijn meer rechten toe aan werknemers dan nu is
geregeld in de Arbeidsomstandighedenwet. Op dit onderdeel is de implementatie van
de richtlijn onvolledig. Het voorstel beoogt de Arbeidsomstandighedenwet op dit punt
in overeenstemming te brengen met de verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn.
Daartoe regelt het onder meer dat de werkgever werknemersvertegenwoordigers of, bij
het ontbreken daarvan de werknemers, hoort over het arbeidsomstandighedenbeleid en
de uitvoering daarvan.3
De Afdeling merkt op dat volgens de richtlijn het raadplegen van werknemers door werkgevers
inhoudt dat werknemers of hun vertegenwoordigers ook het recht hebben voorstellen
te doen die betrekking hebben op de veiligheid en de gezondheid op het werk.4
Het recht van werknemers of hun vertegenwoordigers om dergelijke voorstellen te doen
is op dit moment niet geregeld in de bestaande Arbowet. Wel kunnen ondernemingsraden
(or-en) aan de werkgever voorstellen doen die de onderneming betreffen. Deze kunnen
ook betrekking hebben op het gebied van veiligheid en gezondheid op werk.5
Die mogelijkheid is echter niet voorzien voor alle werknemers, bijvoorbeeld niet voor
werknemers die werkzaam zijn in een onderneming die niet or-plichtig is of voor werknemers
die werken in een or-plichtige onderneming, waar geen or is. Ook het voorstel voorziet
hierin niet. De Afdeling adviseert daarom in het wetsvoorstel te regelen dat werknemers
of hun vertegenwoordiger het recht hebben voorstellen te doen die betrekking hebben
op de veiligheid en de gezondheid op het werk.
Het advies van de Afdeling is overgenomen. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting
zijn hierop aangepast.
2. Wijziging van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES (Wao Bes)
Het voorstel voorziet onder meer in wijziging van artikel 7b van de Wao Bes.6 Daarmee wordt allereerst geregeld dat bij de berekening van de hoogte van de kerstuitkering
van het ouderdomspensioen en de overlijdensuitkering7 rekening wordt gehouden met de tegemoetkoming die is gerelateerd aan het prijsniveau
van het openbare lichaam waarin de pensioengerechtigde woonachtig is.8
Daarnaast worden met de voorgestelde wijzigingen onder meer de artikelen 44, eerste
lid, 47 en 52 van de Wao Bes van overeenkomstige toepassing verklaard op die tegemoetkoming.
Daarmee regelt het voorstel specifiek voor de tegemoetkoming dat het niet voldoen
aan de inlichtingenverplichting wordt beschouwd als overtreding en wordt gestraft
met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de eerste categorie.
Volgens de toelichting wordt dit gedaan vanwege consistentie.9 De toelichting motiveert niet waarom dit specifiek voor de tegemoetkoming nodig is.
Ook bevat de toelichting geen motivering van de aldus voorgestelde maximale straffen.
Een technische Verzamelwet leent zich alleen voor technische wijzigingen, verduidelijkingen
en beleid waarvan verwacht kan worden dat er over de wijzigingen geen inhoudelijke
politieke discussie zal ontstaan. Het aanmerken van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht
als overtreding en de vaststelling van de maximale straf daarvoor, vereisen een inhoudelijke
motivering. Dit past niet bij het karakter van een Verzamelwet.
De Afdeling adviseert daarom het van overeenkomstige toepassing verklaren van de artikelen
44, eerste lid, 47 en 52 Wao Bes op de tegemoetkoming, uit het voorgestelde artikel
7b, vijfde lid, van de Wao Bes te halen, in een afzonderlijk wetsvoorstel te regelen
en te voorzien van een inhoudelijke motivering.
Het kabinet volgt het advies van de Afdeling om in de wijziging van artikel 7b van
de Wet algemene ouderdomsverzekering BES het van overeenkomstige toepassing verklaren
van de artikelen 44, eerste lid, 47 en 52 van die wet niet op te nemen. Inhoudelijk
acht het kabinet het van overeenkomstige toepassing verklaren van deze artikelen nog
steeds relevant, maar het kabinet sluit zich erbij aan dat een technische Verzamelwet
zich, gezien de inhoud van de artikelen 44, eerste lid, 47 en 52 van de Wet algemene
ouderdomsverzekering BES, niet goed voor deze aanpassing leent. Bij de aanpassing
van de voorziene wijziging van artikel 7b is van de gelegenheid gebruik gemaakt een
kleine onjuistheid te corrigeren; de zinsnede »13, tweede tot en met vierde lid, 14»
is gewijzigd in »13, 14, eerste en tweede lid».
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De waarnemend Vice-President van de Raad van State,
E. Helder
Bij gelegenheid van het nader rapport zijn diverse redactionele en technische wijzigingen
doorgevoerd.
Artikel XXIII bevatte een samenloopbepaling met het – eerder nog – wetsvoorstel banenafspraak.10 Deze bepaling is op twee punten geactualiseerd. Ten eerste is de samenloopbepaling
wetstechnisch aangepast naar een wijziging van de Wet banenafspraak zelf, omdat deze
in tussentijd tot wet is verheven en op 9 mei 2025 in het Staatsblad is bekendgemaakt.11 De wijziging van de Wet banenafspraak is opgenomen in artikel X. Ten tweede wordt
artikel 8, onderdeel I, van de Wet banenafspraak geschrapt. De reden daarvoor is dat
bij Besluit van 3 juli 2025 tot vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding
van de Wet banenafspraak12 het tijdstip van inwerkingtreding is vastgesteld van een aantal onderdelen van de
Wet banenafspraak. De nota van toelichting op dat inwerkingtredingsbesluit vermeldt
dat hierdoor artikel 8, onderdeel I, van de Wet banenafspraak niet meer in werking
zal treden en dit onderdeel kan daarom vervallen. Daarnaast is nog een enkele taalkundige
en technische omissie hersteld.
Verder is een wijziging van artikel 62, onderdeel c, van de Participatiewet toegevoegd.
Het betreft het herstel van een omissie in het bij koninklijke boodschap van 26 juni
2024 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening
en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers en de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
in verband met het op onderdelen in balans brengen van deze wetten tussen bestaanszekerheid,
re-integratie en handhaving (Participatiewet in balans)13, dat op dit moment in behandeling is bij de Eerste Kamer. In het wetsvoorstel is
per abuis geen wijziging van artikel 62, onderdeel c, van de Participatiewet opgenomen,
wat tot gevolg zou hebben dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel, indien dit
tot wet wordt verheven, gemeenten het recht verliezen om bijstand te verhalen op onderhoudsplichtigen
die hun onderhoudsplicht niet of niet behoorlijk nakomen. De wijziging van artikel
62, onderdeel c, van de Participatiewet zorgt ervoor dat deze mogelijkheid behouden
blijft.
Ik verzoek U het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.