Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
Tweede Kamer der Staten-Generaal
InhoudsopgaveGeraamde uitgaven en ontvangstenA. Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstelB. Artikelsgewijze toelichting bij de begrotingsartikelen1. Leeswijzer2. Beleidsagenda2.1 Beleidsprioriteiten2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties2.3 Indicatoren en streefwaarden2.4 Planning Strategische Evaluatie Agenda2.5 Overzicht risicoregelingen3. BeleidsartikelenArtikel 1: Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringenA. Algemene doelstellingB. Rol en verantwoordelijkheidC. BeleidswijzigingenD. Budgettaire gevolgen van beleidE. Toelichting op de financiële instrumentenArtikel 2: Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaatA. Algemene doelstellingB. Rol en verantwoordelijkheidC. BeleidswijzigingenD. Budgettaire gevolgen van beleidE. Toelichting op de financiële instrumentenArtikel 3: Sociale vooruitgangA. Algemene doelstellingB. Rol en verantwoordelijkheidC. BeleidswijzigingenD. Budgettaire gevolgen van beleidE. Toelichting op de financiële instrumentenArtikel 4: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkelingA. Algemene doelstellingB. Rol en verantwoordelijkheidC. BeleidswijzigingenD. Budgettaire gevolgen van beleidE. Toelichting op de financiële instrumentenArtikel 5: Multilaterale samenwerking en overige inzetA. Algemene doelstellingB. Rol en verantwoordelijkheidC. BeleidswijzigingenD. Budgettaire gevolgen van beleidE. Toelichting op de financiële instrumenten4. BijlagenBijlage 1: ZBO's en RWT'sBijlage 2: SubsidieoverzichtBijlage 3: Evaluatie- en overig onderzoekBijlage 4: Meerjarige juridische verplichtingenBijlage 5: Factsheets revolverende fondsen
36 800 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp voor het jaar 2026
Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING
Vergaderjaar 2025–2026
GERAAMDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN
Figuur 1 Geraamde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal €3.572,2
Figuur 2 Geraamde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal €48,4
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL
Wetsartikel 1
De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.
Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het aangegeven jaar vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).
Mede namens,
De Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
Aukje de Vries
De Minister van Buitenlandse Zaken
D.M. van Weel
B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE BEGROTINGSARTIKELEN
1. Leeswijzer
Deze leeswijzer gaat in op de totstandkoming van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en de opbouw van de beleidsagenda, de beleidsartikelen en de overige onderdelen van de begroting. In tegenstelling tot de meeste begrotingen, wordt de begroting voor BHO in lopende prijzen getoond in verband met de koppeling aan het bni.
Algemeen
Buitenlandse betrekkingen zijn een zaak van het Koninkrijk der Nederlanden: Nederland in Europa, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, alsmede de Nederlandse openbare lichamen in het Caribisch gebied (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Waar deze begroting spreekt over «Nederland» of «Nederlands» wordt daarmee bedoeld: «(van) het Koninkrijk der Nederlanden», tenzij het gaat om zaken die specifiek het land Nederland betreffen, zoals het EU-lidmaatschap en ontwikkelingshulp. Voor de uitvoering van het programma maken de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp gebruik van het apparaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
In 2026 zet het Ministerie van Buitenlandse Zaken de activiteiten voort uit het verbeterplan van 2025, op het gebied van het financieel beheer. Voor meer informatie zie de Begroting Buitenlandse Zaken.
Motie Schouw
In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. De landenspecifieke aanbevelingen voor 2025 hebben geen gevolgen voor de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
Beleidsagenda
De beleidsagenda bevat de politieke hoofdlijnen van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp van het kabinet. De beleidsagenda wordt gevolgd door een overzicht van de meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen en sluit af met een overzicht van de risicoregelingen en de toelichting hierop. De openbaarheidsparagraaf is niet in deze begroting opgenomen, omdat de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp een programmabegroting betreft. De openbaarheidsparagraaf die is opgenomen in de begroting van Buitenlandse Zaken is onverkort van toepassing.
Groeiparagraaf
Het kabinet werkt aan verbetering, modernisering en vereenvoudiging van het begrotings- en verantwoordingsproces en de financiële informatievoorziening. In de Voorjaarsnota (Kamerstukken II 2024/25, 36 725, nr. 1) is dit nader toegelicht. Een van de stappen die in dit kader gezet worden, is om informatie niet op verschillende plekken meer aan te bieden. Om deze reden zijn de verdiepingsbijlage en het overzicht moties en toezeggingen geen onderdeel meer van de begroting 2026.
De namen van de artikelonderdelen 1.2, 1.3, 4.2 en 4.3 zijn aangepast om beter aan te sluiten bij het beleid uit de Beleidsbrief Buitenlandse Handel en de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp.1
Tabel 1 Vergelijking oude en nieuwe namen artikelonderdelen
Artikelonderdeel was
Artikelonderdeel wordt
1.2 Versterkte Nederlandse Handels- en Investeringspositie
1.2 Nederlandse handels- en investeringsbevordering
1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden
1.3 Handel en economie voor ontwikkeling
4.2 Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking
4.2 Migratie
4.3 Veiligheid en Rechtstaatontwikkeling
4.3 Veiligheid en Stabiliteit
Opvolging AIV-advies
Een van de aanbevelingen in het advies «Een stabiel en voorspelbaar ODA-budget» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken is om het ODA-budget niet langer tussentijds aan te passen op basis van nieuwe ramingen van het Centraal Planbureau. Het kabinet komt tegemoet aan deze aanbeveling. Aanpassingen van het ODA-budget als gevolg van wijzigingen in het geraamde BNI worden vanaf voorjaar 2025 alleen nog in de Eerste suppletoire begroting verwerkt en niet meer in de Ontwerpbegroting.
Doelmatigheid, doeltreffendheid, resultaten en streefwaarden
In consultatie met de vaste Kamercommissie BHO is in het afgelopen jaar gewerkt aan een verbetering van de verantwoordingssystematiek, die in het Jaarverslag over 2026 voor het eerst wordt toegepast. Deze systematiek sluit beter aan bij de Comptabiliteitswet artikel 3.1. De begroting van 2026 is aangepast om daarvoor de opmaat te vormen. De tabel met indicatoren en streefwaarden is nog een keer bijgevoegd om de uitfasering van het vorige beleid en de verantwoording daarover te faciliteren. 2026 is een overgangsjaar waarin de nieuwe systematiek zal infaseren. In deze begroting is daarom vooral gelet op doelbepaling in de beleidsagenda. Bij volgende begrotingen zullen de teksten van de begrotingsartikelen zijn doorontwikkeld conform de verbeterde verantwoordingssystematiek. Dit heeft vooral betrekking op onderdeel E Toelichting op de financiële instrumenten met afwegingen rond doelmatigheid en doeltreffendheid en bij de doelen passende indicatoren en streefwaarden, zodat gemaakte keuzes ook kunnen worden getoetst. Meer toelichting vindt u in de Kamerbrief van 23 mei jl. over de verbetering van de verantwoordingssystematiek voor BHO (Kamerstuk 31865, nr. 282).
Beleidsartikelen
A. Algemene doelstelling
Elk beleidsartikel begint met de algemene doelstelling.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De rol en de verantwoordelijkheid van de Minister en van de Staatssecretaris wordt beschreven aan de hand van de volgende categorieën: stimuleren, financieren, regisseren en uitvoeren. Op de beleidsterreinen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp hebben de Minister en de Staatssecretaris een stimulerende, faciliterende of regisserende rol en slechts in sommige gevallen een uitvoerende rol.
C. Beleidswijzigingen
Dit is een overzicht van belangrijke wijzigingen als gevolg van nieuw kabinetsbeleid, evaluatie of voortschrijdend inzicht. Daar waar sprake is van beleidswijzigingen die in beleidsnotities zijn verschenen, is verwezen naar de betreffende notitie met het kamerstuk.
D1. Tabel Budgettaire gevolgen van beleid
In het kader van «verantwoord begroten» presenteren departementen de financiële inzet op instrumentniveau. Het aantal activiteiten en het aantal financiële instrumenten van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp is aanzienlijk. In sommige gevallen zijn de instrumenten nog niet bekend, omdat de programma’s na het verschijnen van de begroting starten en dan duidelijk wordt hoe financiering plaatsvindt. Voor deze onderdelen is het verwachte instrument gekozen. Daarnaast geldt voor de gehele BHO-begroting dat er niet gestuurd wordt op instrumenten maar op te bereiken resultaten. Dit kan betekenen dat de gebruikte instrumenten (subsidies, bijdragen etc.) voor hetzelfde instrumentonderdeel van jaar tot jaar kunnen verschillen. Dit is bij een aantal artikelen zichtbaar. Tevens betekent dit dat voor hetzelfde instrumentonderdeel meerdere instrumenten mogelijk zijn.
D2. Budgetflexibiliteit
Per begrotingsartikel is aangegeven welk percentage van de begroting juridisch is vastgelegd. De peildatum hiervoor is per 1 januari 2026. Als onderdeel van verantwoord begroten wordt alleen de juridische verplichting voor het begrotingsjaar opgenomen. Ook wordt toegelicht hoe de juridische verplichting op artikelonderdeel is ingevuld. Aanvullend hierop is, in lijn met de rijksbrede begrotingsvoorschriften, gekozen om toe te lichten hoe de niet-juridisch verplichte middelen naar verwachting zullen worden ingezet. Dit overzicht staat onder hoofdstuk 2.4 (als onderdeel van de beleidsagenda) van de begrotingstoelichting. Conform de toezegging aan kamerlid Ram in zijn rol als rapporteur tijdens de behandeling van de begroting BHOS 2024 d.d. 31 januari 2024 (TZ202402-026) bevat bijlage 4 een meerjarig overzicht van de juridisch verplichte budgetten, inclusief een toelichting.
E. Toelichting op de instrumenten
Per artikelonderdeel wordt inzicht gegeven in de financiële instrumenten, zoals die zijn opgenomen in de tabel onder D1.
Overige onderdelen van de begroting
Na de vijf beleidsartikelen volgen vijf bijlagen: (1) rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen; (2) het subsidieoverzicht; (3) evaluatie en overig onderzoek; (4) meerjarige juridische verplichtingen; en (5) factsheets revolverende fondsen.
Open data/transparancy
Nederland heeft zich met 106 andere (landen)partners aangesloten bij het Open Government Partnership en met 1500 andere organisaties aangesloten bij het International Aid Transparency Initiative (IATI). Het toegankelijk maken en beschikbaar stellen van informatie hoort daarbij. Via de BHO-begrotingswebpagina wordt inzicht gegeven in de budgetten en activiteiten voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
De relatie met de HGIS-nota
Samen met de departementale begrotingen wordt ook de HGIS-nota aan de Staten-Generaal gepresenteerd. Deze omvat naast de HGIS-uitgaven en ontvangsten van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp ook buitenlanduitgaven en ontvangsten van de andere ministeries. Deze bundeling bevordert de samenhang en samenwerking die voor een geïntegreerd en coherent buitenlandbeleid van belang zijn. De nota over de HGIS bevat een overzicht van de belangrijkste programma’s en uitgaven voor het buitenlandbeleid, waaronder een overzicht van de begrotingsontwikkelingen binnen de HGIS en bijlagen die alle buitenlanduitgaven overzichtelijk presenteren, zoals een totaaloverzicht van de buitenlanduitgaven die als officiële ontwikkelingshulp (ODA) kwalificeren. In de HGIS-nota wordt daarnaast op hoofdlijnen inzicht gegeven in de internationale klimaatfinanciering 2026 en de internationale inspanningen op migratie in 2026.
2. Beleidsagenda
2.1 Beleidsprioriteiten
Het geopolitieke landschap is in rap tempo aan het verschuiven. Ook nemen wereldwijd conflicten toe, met schrijnende voorbeelden als Oekraïne, Gaza, Soedan en Jemen. Dit heeft direct invloed op onze buitenlandse handel en ontwikkelingshulp. Als gevolg van de nieuwe geopolitieke realiteit met veranderende machtsverhoudingen is het handelsklimaat de afgelopen jaren instabieler geworden. Economische dreigingen worden sterker, protectionisme neemt toe en internationale waardeketens worden kwetsbaarder. Dit maakt het voor bedrijven moeilijker om internationaal te ondernemen. Ook het wereldwijde systeem van samenwerking ter bevordering van de sociaal-economische groei van ontwikkelingslanden staat onder druk. Bijvoorbeeld door de bezuinigingen bij USAID. Hierdoor komt er meer nadruk op de mobilisatie van andere kapitaalstromen, waarbij in samenwerking met partnerlanden het accent meer komt te liggen op het eigenstandige en het afbouwen van afhankelijkheden.
Nederland is een sterk handelsland. We hebben een open op handel gerichte economie. Ongeveer een derde van ons gezamenlijk inkomen verdienen we in het buitenland. Dat levert 2,6 miljoen voltijdbanen op. Om onze welvaart en werkgelegenheid op peil te houden en onze economische weerbaarheid te vergroten blijft het kabinet inzetten op excellente economische diplomatie en handelsbevordering. We trekken daarbij samen op met onze partners binnen en buiten de EU om onze belangen te dienen. We zetten het Nederlands verdienvermogen voorop en blijven onze bedrijven onverminderd steunen in hun internationale ambities. We kiezen voor een scherpe focus op markten en thema’s waar Nederlandse kennis en kunde het verschil maken en we kansen zien. Samen met onze EU-partners werken we aan sterkere banden met gelijkgezinde landen buiten Europa. Binnen de EU zetten we in op een gelijk speelveld en op regeldrukbeperking voor internationaal opererende bedrijven, met respect voor andere relevante beleidsdoelstellingen.
Vanuit Ontwikkelingshulp werken we samen met lage- en middeninkomenslanden aan sociaal-economische ontwikkeling, waarbij we inzetten op veiligheid en stabiliteit, het vergroten van economische samenwerking met deze landen en het tegengaan van irreguliere migratie. We zetten in op gelijkwaardige samenwerking, waarbij we aansluiten bij de behoeften van de landen waarmee we samenwerken en de belangen van Nederland. Zo blijft Nederland zich positioneren als betrouwbare partner voor ontwikkelingshulp.
Ontwikkelingshulp draagt in een instabieler en meer gepolariseerd mondiaal krachtenveld bij aan stabiliteit, invloed en wederzijdse weerbaarheid. In een snel veranderende context waarin budgetten voor ontwikkelingshulp wereldwijd afnemen, maakt Nederland strategische keuzes waarbij effectiviteit en resultaten centraal staan. Deze keuzes zijn verwoord in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp.2
In de uitvoering sluiten we aan bij de realiteit en prioriteiten van partnerlanden. We steunen actoren in partnerlanden bij het realiseren van hun eigen ontwikkelingsagenda, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen. Door samenwerking met Europese partners (bijvoorbeeld door meer gebruikmaking van EU Delegated Cooperation) en internationale financiële instellingen vergroten we de schaal en impact van onze inzet. Aanvullend biedt Nederland humanitaire hulp aan mensen in nood volgens de humanitaire principes, ongeacht locatie of het al dan niet aanwezig zijn van een Nederlands belang. Zo geven we invulling aan onze internationale verantwoordelijkheid én versterken we onze positie in een veranderende wereld.
Buitenlandse Handel
Focus op gevestigde markten
We richten onze handelsbevorderingsactiviteiten op gevestigde en kansrijke markten, waar veel Nederlandse bedrijven actief zijn en waar sprake is van hoge wederzijdse export-, import- en financieringsstromen. Denk daarbij aan onze naburige Europese landen, Noord-Amerika en Azië. Samen met het ministerie van Economische Zaken (EZ) ondersteunen we een aantal hoog-innovatieve sectoren in een specifiek aantal landen. Daarbij volgen we de prioritering uit de groeimarktenbrief en de Nationale Technologie Strategie (NTS). Op de belangrijke markten spelen de economische afdelingen van de posten een sleutelrol en werken we nauw samen met publieke en private partners en uitvoerders, zoals VNO-NCW, MKB-Nederland, RVO en Invest International. De specifieke inzet staat daarbij in verhouding tot de marktkansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de brede ‘toolbox’ van de economische diplomatie, zoals (politiek) overleg, marktverkenningen, consortiavorming en handelsmissies, variërend van klein/sectoraal tot politiek geleide missies.
Inzet op veelbelovende markten
Om het toekomstig verdienvermogen van Nederland verder te versterken, richt Nederland zich ook actief op het aanboren van veelbelovende buitenlandse markten. Met name snelgroeiende economieën in Azië, Afrika en Latijns-Amerika bieden grote kansen voor handel, investeringen en kennisuitwisseling. Door nu te investeren in sterke economische en diplomatieke relaties, versterken we de positie van Nederlandse bedrijven in deze regio’s. Dit vergroot de exportmogelijkheden, bevordert innovatie en draagt bij aan duurzame economische groei, zowel in Nederland als in de landen waarmee we economisch samenwerken. Deze inzet is essentieel om onze welvaart op lange termijn veilig te stellen in een veranderende wereldorde. In 2026 worden er wederom handelsmissies georganiseerd naar een aantal veelbelovende markten om die voor Nederlandse bedrijven beter toegankelijk te maken.
Focus op kansrijke sectoren
Het kabinet investeert gericht in sectoren en essentiële sleuteltechnologieën die bepalend zijn voor de economie van morgen. In het regeerprogramma is afgesproken dat het innovatie- en industriebeleid wordt vernieuwd. Het ministerie van EZ is in samenwerking met betrokken departementen bezig met een uitwerking van de plannen voor de vernieuwing van het industriebeleid, waarover de Kamer in het najaar een brief ontvangt. De Kamer wordt in het najaar ook geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van de Nationale Technologiestrategie en de nieuwe governancestructuur van het missiegedreven innovatiebeleid. Het kabinet heeft negen technologiegebieden geselecteerd, waarin Nederland een sterke wetenschappelijke positie inneemt en waar de komende jaren grote maatschappelijke en economische impact wordt verwacht. Deze gebieden bieden niet alleen economische groeikansen, maar zijn ook van strategisch belang voor onze veiligheid, autonomie en innovatiekracht. Door daar nu in te investeren, versterken we de concurrentiepositie van Nederland, creëren we hoogwaardige banen en bouwen we aan een veerkrachtige en toekomstbestendige economie. Het internationale verdienvermogen van een nog te bepalen groep hoog-innovatieve sectoren zal met behulp van economische diplomatie en de inzet van het handelsinstrumentarium worden ondersteund om ondernemers in die sectoren de kans te geven internationaal actief te zijn en op die manier welvaart voor Nederland te genereren.
Vergroten markttoegang en bevorderen gelijk speelveld
Nederland voert een actief handelsbeleid om de positie van Nederlandse bedrijven te versterken en inkomsten te vergroten. Toenemend protectionisme in derde landen laat zien dat markttoegang voor Nederlandse bedrijven soms lastiger wordt. Daarom is het noodzakelijk dat we onze handelspartners verder diversifiëren. Het kabinet heeft dan ook een positieve grondhouding tegenover nieuwe handelsverdragen en andere vormen van handelsafspraken. Deze afspraken bevorderen markttoegang voor Nederlandse bedrijven in het buitenland en zorgen voor meer keuze en lagere prijzen voor consumenten in Nederland. We blijven ons daarom in EU-verband inzetten voor een open en op regels gebaseerd handelssysteem en voor handelsverdragen met gelijke en redelijke standaarden.
Het kabinet zet zich in om als EU collectief een vuist te maken tegen oneerlijke handelspraktijken. Het bewaken en bevorderen van een internationaal gelijk speelveld is noodzakelijk voor het succes van onze ondernemers. Waar nodig steunt Nederland daarom de inzet van handelsdefensieve maatregelen om bijvoorbeeld concurrentievervalsing en marktverstorende subsidies tegen te gaan.
Naast een gelijk speelveld is een betrouwbare overheid een randvoorwaarde voor (internationaal) opererende bedrijven. Nederland onderschrijft internationale normen inzake internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet helpt Nederlandse bedrijven om verantwoord ondernemen zo eenvoudig en effectief mogelijk toe te passen op basis van internationale normen, in het bijzonder de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake verantwoord ondernemen. Tegelijkertijd zet het kabinet binnen de EU in op regeldrukbeperking voor internationaal opererende bedrijven, met respect voor andere relevante beleidsdoelstellingen. Daarom verwelkomt het kabinet in dit kader het recente omnibusvoorstel van de Europese Commissie en pleit het kabinet in de EU voor samenhang tussen en stroomlijning van IMVO-gerelateerde wetten. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld, voorkomt extra regeldruk, leidt tot transparante en veerkrachtige waardeketens en biedt Nederlandse bedrijven economische kansen om hun verdienvermogen te vergroten.
Weerbaarheid economie vergroten
In EU verband werken we samen aan onze Europese economische veiligheid door een gecoördineerde inzet van het bestaande instrumentarium. Samen met de EU en andere internationale partners beschermen we onze gevoelige technologieën. Daarom bevordert het kabinet de nationale veiligheid op verschillende vlakken, waaronder exportcontrole van strategische goederen en technologieën, kennisveiligheid, investeringstoetsing en versterking van de defensie-industrie. Ook houden we scherp toezicht op de uitvoering en naleving van sancties, inclusief het tegengaan van sanctieomzeiling. Daarnaast kan handelsbevordering en economische diplomatie onze diplomatieke en geopolitieke banden met belangrijke landen verstevigen en daarmee ook onze weerbaarheid vergroten. Dat is één van de drijfveren van het kabinet om bilaterale strategische partnerschappen in sectoren als halfgeleiders, energie, en grondstoffen af te sluiten. Nederland heeft al strategische partnerschappen gesloten op het gebied van kritieke grondstoffen met onder meer Vietnam, Zuid-Korea en Canada (Québec) en op het gebied van halfgeleiders met Zuid-Korea en India. Naast strategische partnerschappen dragen ook bredere handelsafspraken bij aan onze weerbaarheid. Handelsafspraken dragen bij aan het faciliteren van diversificatie van toeleveringsketens voor essentiële producten en vormen in de huidige geopolitieke context ook een belangrijk instrument om relaties met landen en regio’s te versterken. Het kabinet blijft zich verder inzetten voor de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen in lijn met de Nationale Grondstoffenstrategie.
Ontwikkelingshulp
Het Nederlandse beleid voor ontwikkelingshulp is gericht op het versterken van de sociaal-economische ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden. Ook helpen we met humanitaire hulp mensen in nood. In 2026 stellen we scherpere prioriteiten en focussen op wat aansluit bij de Nederlandse belangen én behoeften van de landen waarmee we samenwerken. Dit doen we door ons te richten op handel en economie, veiligheid en stabiliteit, en migratie. Met de thema’s watermanagement, voedselzekerheid en gezondheid – die fundamenteel zijn voor duurzame ontwikkeling – werken we aan deze prioriteiten. Nederland zet hierbij zijn internationale expertise en sterke kennispositie strategisch in.
Nederlandse belangen
Handel en economie
Door hulp, handel en investeringen sterker aan elkaar te verbinden, kan ontwikkelingshulp bijdragen aan ons verdienvermogen. Zo investeren we in groeimarkten, zoals in Afrika. Dat continent heeft een jonge en steeds beter opgeleide beroepsbevolking, biedt kansen voor export en investeringen van Nederlandse bedrijven en heeft een rijkdom aan waardevolle grondstoffen. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten: we creëren kansen voor onze bedrijven, en in lage- en middeninkomenslanden groeien de economie en werkgelegenheid.
In ontwikkelingslanden met een substantieel verdienpotentieel verbinden we ontwikkelingshulp aan handel en investeringen. Vanaf 2026 gaan we deze inzet intensiveren. We zullen daarbij nauwer samenwerken met het Nederlandse bedrijfsleven en Invest International om verdienkansen voor Nederland te creëren en bijdragen aan lokale oplossingen voor duurzame economische ontwikkeling. Zo zal volgend jaar bijvoorbeeld in Ivoorkust lokale verwerking van cacao gestimuleerd worden met Nederlandse machines. Daarbij werken we grensoverschrijdend, om belangrijke regionale handelsketens te versterken die lokale en Nederlandse bedrijven met elkaar verbinden. Naast de focus op landen continueren we in 2026 het vraag gestuurde instrumentarium - uitgevoerd door RVO en Invest International waarvan bedrijven en een groter aantal landen gebruik kunnen maken - waarmee door ontwikkelingshulp aan wederzijdse belangen wordt gewerkt.
Om Nederlandse initiatieven en projecten op te schalen richten we ons op Europese samenwerking. Zo betrekken we het bedrijfsleven actiever bij EU-initiatieven zoals de Global Gateway. Deze Europese strategie bundelt diplomatie, handel en ontwikkelingshulp om wereldwijd in grote projecten te investeren. In 2026 willen we – samen met bedrijven en Invest International– een aantal voorstellen voor grootschalige projecten verder hebben gebracht. Zo zal Nederland via de Global Gateway de handel in verse landbouwproducten in (Oost) Afrika versterken.
Daarnaast werken we ook breder samen met de private sector, waaronder investeerders, om met onze ODA meer private financiering te ontsluiten.
Veiligheid en stabiliteit
We investeren met ontwikkelingshulp gericht in onze eigen veiligheid waarbij conflictsensitief wordt gewerkt en politieke, diplomatieke en programmatische inzet in samenhang worden gebracht. Vanaf 2026 concentreren we onze ontwikkelingshulpbijdrage aan veiligheid binnen drie nabuurregio’s van Europa (West-Afrika, Hoorn van Afrika, Midden-Oosten en Noord-Afrika) omdat 80% van alle conflicten hier plaatsvinden en mensen hier in grote kwetsbaarheid leven. Dit biedt ruimte aan drugs- en migratieroutes naar Europa, terrorisme en ondermijning. Dat raakt ook onze veiligheid.
In deze regio’s werkt Nederland aan het vergroten van stabiliteit. In 2026 starten we met een geïntegreerd programma voor de Sahel-regio in West-Afrika. Dit doen we door enerzijds in te zetten op eerlijke toegang tot basisvoorzieningen zoals voedsel, water en gezondheidszorg. Anderzijds dragen we bij aan conflictbemiddeling, vredesopbouw en het versterken van de justitie- en veiligheidssector en rechtsketen, bijvoorbeeld om drugshandel naar Europa een halt toe te roepen. Op die manier dragen we bij aan het doorbreken van de neerwaartse spiraal van wetteloosheid, criminaliteit en geweld tegen burgers. Dit helpt ook voorkomen dat mensen gedwongen een land moeten verlaten.
Migratie
Migratiesamenwerking
Nederland investeert in brede, gelijkwaardige partnerschappen met herkomst- en doorreislanden om irreguliere migratie te beperken, migrantenrechten te beschermen en terugkeer te bevorderen. In 2026 wordt het aantal partnerschappen uitgebreid en worden bestaande relaties verdiept, in coördinatie van de Taskforce Internationale Migratie. Binnen deze samenwerkingen wordt ook ingespeeld op de behoeften van partnerlanden, onder andere op het gebied van voedsel, water en gezondheid. Nederland zet hiervoor ook instrumenten en middelen uit andere delen van de BHO-begroting flexibel in. Daarnaast wordt nauwe afstemming gezocht met EU-partners, en worden kansen benut voor samenwerking met het Nederlands bedrijfsleven en kennisinstellingen.
Opvang in de regio
Conform de inzet van de beleidsbrief breidt Nederland vanaf 2026 de inzet op opvang in de regio uit, met focus op langdurige opvang van vluchtelingen, intern ontheemden en kwetsbare gastgemeenschappen. De inzet richt zich op het bieden van basisvoorzieningen (zoals sanitatie en bescherming) én perspectief (zoals onderwijs en werkgelegenheid), onder andere via partnerschappen met VN-organisaties (zoals PROSPECTS), financiële instellingen (zoals GCFF) en lokale actoren.
Daarnaast voert Nederland beleidsdialogen met overheden van opvanglanden om integratie te bevorderen, bijvoorbeeld via toegang tot identiteitsbewijzen, scholing en arbeidsmarkt. Deze inzet vindt plaats in de Hoorn van Afrika, de MENA-regio, de Afghanistanregio, Moldavië en Armenië. Ook wordt actief gekeken naar vrijwillige terugkeer, met bijzondere aandacht voor Syrië. Daarbij worden – waar mogelijk – koppelingen gelegd met thema’s als voedselzekerheid, water en gezondheidszorg.
Nederlandse expertise ondersteunend aan wederzijdse belangen (thema’s)
Voedselzekerheid
Voedselonzekerheid is tussen 2019 en 2021 wereldwijd sterk toegenomen door COVID, conflicten en klimaatverandering. Dit toont de kwetsbaarheid van het mondiale voedselsysteem en raakt direct aan Nederlandse belangen handel en economie, veiligheid en stabiliteit en migratie. De inzet op voedselzekerheid met inzet van Nederlandse kennis en kunde richt zich daarom op het terugdringen van ondervoeding, verbeteren van de productiviteit en inkomen van kleinschalige voedselproducenten en het verduurzamen van landgebruik. Een goed voorbeeld is de samenwerking met Nederlandse zaadbedrijven, zowel gericht op investeren in betere productiemiddelen voor de marktgerichte voedselproductie, maar ook op toegang tot betere zaden voor kleinschalige voedselproducenten zodat lokale voedselsystemen weerbaarder en stabieler worden.
Watermanagement
Voldoende, veilig en betrouwbaar water is een voorwaarde voor stabiele samenlevingen, veerkrachtige gemeenschappen en economische groei. De Nederlandse inzet op drinkwater en sanitatie (WASH) en watermanagement draagt bij aan lokale ontwikkeling en de Nederlandse belangen op handel en economie, veiligheid en stabiliteit en migratie. Daarbij wordt samengewerkt met de wereldwijd erkende kennis en kunde van de Nederlandse watersector. Bijvoorbeeld door samenwerking met Nederlandse drinkwaterbedrijven en de Nederlandse waterschappen die hun expertise inzetten om capaciteiten van lokale drinkwaterautoriteiten op te bouwen.
Nederland blijft zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren. Dit doen we door binnen de begroting voor ontwikkelingshulp klimaat gerelateerde inspanningen te leveren via thema's als watermanagement en voedselzekerheid en door bij te dragen aan de belangrijkste internationale klimaatfondsen.
Gezondheid
Betere gezondheidszorg in lage- en middeninkomenslanden draagt bij aan stabiliteit, handelsperspectief en het verkleinen van grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen, en is daarmee in het Nederlands belang. In 2026 zet Nederland in op het versterken van nationale gezondheidssystemen in deze landen en op een sterke mondiale gezondheidsarchitectuur, onder meer via samenwerking met WHO, Wereldbank (zoals Global Financing Facility) en maatschappelijke organisaties. In 2026 komt er ook een nieuw kader voor partnerschappen met maatschappelijke organisaties. Dit kader is gericht op lokale capaciteit en eigenaarschap, met aandacht voor o.a. hiv/aidsbestrijding, SRGR, en de rechten van vrouwen en meisjes. Publiek-private samenwerking, waaronder met Nederlandse bedrijven, wordt versterkt om toegang tot basiszorg te verbeteren, innovaties toe te passen en pandemische paraatheid te vergroten. De Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie vormt hierbij het kompas, waarbij we nauw samenwerken met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Humanitaire hulp
Humanitaire noden blijven wereldwijd toenemen, naar verwachting ook in 2026. Toenemende conflicten en natuurrampen, zoals aardbevingen en overstromingen, dragen hieraan in belangrijke mate bij. De wereldwijde vraag naar hulp groeit sneller dan de beschikbare middelen. Tegelijkertijd wordt het voor hulpverleners steeds moeilijker om veilig en onbelemmerd toegang te krijgen tot mensen in nood. In combinatie met veranderende geopolitieke verhoudingen zet dit de capaciteit van humanitaire organisaties onder toenemende druk. Dit onderstreept de noodzaak tot vernieuwing van het humanitaire systeem, waarbij humanitaire actoren moeilijke, maar noodzakelijke keuzes zullen moeten maken. Nederland is in dit proces een constructieve en betrouwbare partner, die inzet op effectiviteit, betere samenwerking en onderlinge afstemming. Tegelijkertijd blijft Nederland via meerjarige, flexibele financiering humanitaire hulp bieden aan de meest kwetsbaren, onafhankelijk van het eigen nationale belang.
Nederlandse inzet in Oekraïne
Nederland blijft Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel actief en onverminderd steunen in tijd van oorlog, herstel en wederopbouw, zo lang als dat nodig is. Voor Oekraïne is bij Voorjaarsnota 2025 voor 2026 aanvullend EUR 252 miljoen uit algemene middelen gereserveerd. Deze middelen zijn bedoeld om Oekraïne financieel-economisch en maatschappelijk overeind te houden in de Russische agressieoorlog. Dit doen we door Oekraïne in staat te stellen de kritieke infrastructuur te beschermen, herstellen en herbouwen. Focusgebieden zijn onder meer energie, sociale infrastructuur en civiele ontmijning. Daarnaast ondersteunt Nederland de humanitaire noden van de Oekraïense bevolking. In samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstellingen wordt bijgedragen aan de wederopbouw op thema’s waar Nederland specifiek kennis en kunde heeft, zoals landbouw, water, gezondheidszorg, energie en circulaire bouw. Nederland steunt ook internationale financiële instellingen die een sleutelrol spelen in de gecoördineerde steun aan Oekraïne via investeringen, technische assistentie en capaciteitsopbouw. Dankzij hun langdurige ervaring in het land beschikken zij over de expertise en systemen om deze steun effectief en verantwoord te besteden.
Nederlandse inzet ontwikkelingshulp in internationale context
Nederlandse samenwerking met EU via Delegated Cooperation
EU Delegated Cooperation stelt Nederland in staat om met EU-middelen ontwikkelingshulp te financieren. In 2026 wil Nederland dit instrument in toenemende mate toepassen, ook in het kader van Global Gateway, zodat meer EU-geld via Nederlandse partijen besteed kan worden. Samen met Nederlandse uitvoerders zijn circa 25 projecten in voorbereiding en in uitvoering die elk grotendeels door de Europese Commissie worden gefinancierd. Het gaat dan bijvoorbeeld om projecten op het gebied van water en voedsel, waarbij onder meer Nederlandse zaadbedrijven betrokken zijn.
Nederland als onderdeel van het multilaterale systeem
Het belang van een goed functionerend multilateraal stelsel neemt toe, juist nu het vinden van consensus moeilijker wordt. Om dit multilaterale systeem te ondersteunen stelt Nederland de drie hoofddoelen van het beleidskader mondiaal multilateralisme centraal: bescherming van grondbeginselen, versterking van de Nederlandse (Koninkrijks) en Europese positie, en hervorming voor meer effectiviteit en representativiteit. Tegelijk staat het stelsel onder druk door financiële tekorten en geopolitieke spanningen. Nederland steunt daarom VN-hervormingen gericht op efficiëntie en mandaatstroomlijning (het UN80 initiatief), en blijft via de boards kritisch meesturen op de uitvoering van meerjarenstrategieën en programma’s. We ondersteunen actief voorstellen voor betere coördinatie in landen en voor het versterken van transparantie en accountability. Om de normatieve ondermijning van het systeem tegen te gaan, zoeken we nieuwe en brede coalities, ook buiten de groep van gelijkgezinde landen.
Daarnaast vormen de internationale financiële instellingen (IFI’s) en multilaterale ontwikkelingsbanken een belangrijke schakel in de financiering van ontwikkeling en de mondiale economische stabiliteit. De Nederlandse inzet via multilaterale ontwikkelingsbanken is efficiënt, doordat zij kapitaal kunnen aantrekken op de markt. Via het aandeelhouderschap bevordert Nederland ook toegang voor het Nederlandse bedrijfsleven tot internationale aanbestedingen. In de besturen van IFI’s zet Nederland actief in op eigen prioriteiten en op synergie met het eigen bilateraal beleid.
Het kabinet blijft via het Herziene Actieplan inzetten op beleidscoherentie voor ontwikkeling. Het kabinet zet zich in om nationaal beleid en ontwikkelingshulp beter op elkaar af te stemmen en negatieve effecten op ontwikkelingslanden te beperken. Zo blijft het kabinet inzetten op het terugdringen van de Nederlandse klimaat, land en water voetafdruk, bijvoorbeeld middels de programma’s ten aanzien van klimaat (INEK), Circulaire Economie (NPCE) en biodiversiteit. Ook blijft Nederland inzetten op terugdringen van onwettige geldstromen, via anti-corruptie maatregelen, in de EU en in de G20. Tevens zet het kabinet in op het vergroten van gezondheidsgelijkheid via het Global Health Partnership programme (GHPP). Dit alles draagt ook bij aan de effectiviteit van de Nederlandse hulp, ook in Europees verband. Daarnaast zal in 2026 in samenwerking met het CBS ingezet worden op verbetering van de indicatoren om negatieve effecten op ontwikkelingslanden te meten.
2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties
Tabel 2 Belangrijkste beleidsmatige uitgavenmutaties t.o.v. vorig jaar (bedragen x € 1.000)
artikel
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Stand begroting 2025 (inclusief amendementen)
3 597 261
3 118 787
3 122 732
3 609 749
3 922 363
‒ 865
Belangrijkste mutaties
1 Overboeking naar A&M voor migratiepartnerschappen
4.2
‒ 10 000
‒ 10 000
‒ 10 000
‒ 10 000
2 Verwerking amendement Hirsch en De Korte: ophoging budget maatschappelijk middenveld
3.3
22 000
22 000
22 000
22 000
22 000
3 Dekking amendement Hirsch vanuit mondiale gezondheid
3.1
‒ 22 000
‒ 22 000
‒ 22 000
‒ 22 000
‒ 22 000
4 Verwerking amendement Hirsch: budget vrouwenrechten
3.2
20 000
20 000
5 Dekking amendement Hirsch vanuit veiligheid en stabiliteit
4.3
‒ 20 000
‒ 20 000
6 Verwerking amendement De Korte: conflictbemiddeling
4.3
500
7 Dekking amendement De Korte vanuit veiligheid en stabiliteit
4.3
‒ 500
8 Doorverdeling niet-militair steunpakket Oekraïne
5.3
‒ 26 000
‒ 18 000
19 000
5 000
9 Lagere raming asieluitgaven
5.4
250 000
10 Mutaties reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025
Lagere raming asieluitgaven
5.4
200 000
200 000
400 408
203 000
140 000
140 000
Oekraïne UPF 2
1.3
17 000
10 000
4 000
1 500
Oekraïne
5.3
252 000
Bijstelling economische groei t.o.v. MEV
5.4
113 874
81 716
113 958
129 694
328 990
Taakstelling LPB
5.4
‒ 48 884
‒ 49 766
‒ 37 091
‒ 37 832
‒ 40 485
‒ 40 485
EU-toerekening aan ODA
5.4
‒ 61 000
‒ 61 000
‒ 61 000
‒ 61 000
‒ 61 000
‒ 61 000
Overige mutaties Eerste suppletoire begroting
‒
‒ 51 453
22 800
‒ 18 490
‒ 18 871
‒ 113 865
‒ 182 173
11 Extrapolatie
‒
3 923 228
12 Overige mutaties
‒ 360
‒ 6 485
‒ 3 940
‒ 2 536
‒ 2 595
‒ 2 467
Stand ontwerpbegroting 2026
3 616 564
3 572 210
3 747 335
3 802 968
3 974 112
4 105 228
Toelichting
1. Een deel van de vrijgemaakte middelen voor migratiepartnerschappen binnen de BHO-begroting wordt omgelabeld van ODA naar non-ODA en overgeheveld naar de A&M-begroting voor complementaire inzet op migratiebeleid.
2. Het budget voor het nieuwe kader voor de samenwerking met het maatschappelijk middenveld wordt in 2026 t/m 2030 opgehoogd met EUR 22 miljoen per jaar als gevolg van het amendement Hirsch en De Korte bij de 1e suppletoire begroting (Kamerstuknr. 36725-XVII-20).
3. De dekking voor amendement Hirsch en De Korte wordt gevonden in het budget voor mondiale gezondheid op artikel 3.1.
4. Het budget voor vrouwenrechten en gendergelijkheid wordt in 2026 en 2027 opgehoogd met EUR 20 miljoen per jaar als gevolg van het amendement Hirsch c.s. bij de 1e suppletoire begroting (Kamerstuknr. 36725-XVII-21).
5. De dekking voor amendement Hirsch c.s. wordt gevonden in het budget voor veiligheid en stabiliteit op artikel 4.3.
6. In 2025 wordt EUR 0,5 miljoen beschikbaar gesteld voor het zetten van de eerste stappen voor de oprichting van een Topinstituut voor internationale conflictbemiddeling als gevolg van het amendement De Korte bij de 1e suppletoire begroting (Kamerstuknr. 36725-XVII-19).
7. De dekking voor amendement De Korte wordt gevonden in het budget voor veiligheid en stabiliteit op artikel 4.3.
8. De middelen voor niet-militaire steun voor Oekraïne voor 2025 en 2026 worden intern verdeeld binnen artikel 5.3. Ook zijn de middelen ten behoeve van de Ukraine Partnership Facility (UPF) in het juiste ritme gezet.
9. Het budget stijgt in 2027 met EUR 250 miljoen vanwege de neerwaartse bijstelling van de raming voor eerstejaars asieluitgaven op de begroting van Asiel en Migratie in 2025. Dit budget wordt middels een kasschuif naar 2027 geschoven.
10. Deze mutaties zijn reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025. Herschikkingen binnen de begroting (zoals die voortkomend uit de beleidsbrief Ontwikkelingshulp) zijn hier niet apart uitgesplitst. Voor een volledig overzicht, zie Eerste suppletoire begroting BHO 2025.3
Tabel 3 Belangrijkste beleidsmatige ontvangstenmutaties t.o.v. vorig jaar (bedragen x € 1.000)
artikel
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Stand begroting 2025 (inclusief NvW)
53 225
48 354
44 749
42 908
41 922
0
Belangrijkste mutaties
1 Extrapolatie
‒
41 919
Stand ontwerpbegroting 2026
53 225
48 354
44 749
42 908
41 922
41 919
2.3 Indicatoren en streefwaarden
Zoals aangegeven in de groeiparagraaf is de tabel met indicatoren en streefwaarden over het beleid van 2021-2025 bijgevoegd om de uitfasering van dit beleid te kunnen verantwoorden. De themabenaming volgt nog die van het vorige beleid. Het gebruik van indicatoren als instrument voor het meten van voortgang op resultaten wordt uiteraard wel gecontinueerd. Resultatendata zullen worden gebruikt ter onderbouwing van de narratieve verantwoording en blijven daarmee als zodanig onderdeel van de toelichting per subartikel. Voor het nieuwe beleid zijn indicatoren en streefwaarden deels nog in ontwikkeling, en worden waar mogelijk meegenomen bij de verschillende begrotingsartikelen en zullen in het lopende en komende begrotingsjaar verder vorm krijgen.
Tabel 4 Indicatoren en streefwaarden Buitenlandse Handel [1]
Thema
Resultaatgebied
Indicator
Streefwaarde 2025
Realisatie 2024
Streefwaarde 2026 [3]
Streefwaarde 2021-2025 [4]
SDG
Artikel 1: Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
Bevorderen van internationaal ondernemerschap
Het aantal door RVO voor internationalisering ondersteunde MKB-ondernemingen dat in de 3 jaar na de beleidsinterventie meer heeft geëxporteerd naar de doelmarkt
n.v.t.
1137 van 5456
n.v.t.
n.v.t.
SDG 8 Inclusieve en duurzame groei; SDG 9 Innovatie en duurzame infrastructuur
De cumulatieve exporttoename van de betreffende MKB-bedrijven
n.v.t.
EUR 274,7 mln.
n.v.t.
n.v.t.
Het aantal door RVO voor internationalisering ondersteunde niet MKB-ondernemingen [2] dat in de 3 jaar na de beleidsinterventie meer heeft geëxporteerd naar de doelmarkt
n.v.t.
244 van 764
n.v.t.
n.v.t.
De cumulatieve exporttoename van de betreffende niet MKB-bedrijven
n.v.t.
EUR 1.472 mln.
n.v.t.
n.v.t.
Tabel 5 Indicatoren en streefwaarden Ontwikkelingshulp
Thema
Resultaatgebied
Indicator
Streefwaarde 2025
Realisatie 2022-2024
Streefwaarde 2026 [3]
Streefwaarde 2021-2025 [4]
SDG
Private sector ontwikkeling (PSD)
Bedrijfsontwikkeling
Aantal banen ondersteund door PSD-programma’s (direct jobs supported naar internationaal geharmoniseerde definitie)
271.000
2024: 518.9462023: 317.0002022: 314.000
310.000
330.000 per jaar
SDG 8 Inclusieve en duurzame groei
Aantal bedrijven (Nederlandse en lokale ondernemingen) met een ondersteund plan voor investering, handel of dienstverlening
16.400
2024: 18.2242023: 15.5002022: 21.000
17.300
20.000 per jaar
Voedselzekerheid
Uitbannen van de huidige honger en ondervoeding
Aantal mensen bereikt met activiteiten gericht op verbetering van de inname van voedsel
20.000.000
2024: 17.974.2242023: 2.800.0002022: 23.300.000
20.000.000
24.000.000 per jaar
SDG 2 Einde maken aan honger
Stimuleren van duurzame en inclusieve groei van de landbouwsector
Aantal boeren bereikt met activiteiten gericht op toename van productiviteit en/of inkomen
10.000.000
2024: 8.786.8262023: 12.500.0002022: 10.600.000
10.000.000
12.000.000 per jaar
Creëren van ecologisch duurzame voedselsystemen
Aantal hectare landbouwgrond bereikt met activiteiten gericht op eco-efficiënter gebruik
1.400.000
2024: 1.224.7502023: 1.100.0002022: 700.000
1.500.000
2.000.000 per jaar
Water
Drinkwater, sanitaire voorzieningen en hygiëne
Het aantal mensen met toegang tot een verbeterde waterbron
2.000.000
2024: 3.663.2362023: 2.518.0052022: 5.055.515
2.000.000
1.900.000 per jaar(30 miljoen cumulatief in 2030)
SDG 6 Toegang tot een duurzaam beheer van water
Het aantal mensen met toegang tot verbeterde sanitaire voorzieningen en voorlichting over hygiënische leefomstandigheden
3.500.000
2024: 6.490.9072023: 4.053.6762022: 3.974.608
3.500.000
3.400.000 per jaar(50 miljoen cumulatief in 2030)
Verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s
Het aantal mensen dat voordeel ondervindt van verbeterd stroomgebied beheer en veiligere delta’s
2.700.000
2024: 4.117.0442023: 1.665.2032022: 902.083
2.700.000
2.500.000 per jaar
Klimaat
Hernieuwbare energie
Aantal mensen met toegang tot hernieuwbare energie
8.500.000
2024: 4.750.8182023: 4.000.0002022: 3.400.000
8.500.000
26.000.000(50 miljoen [5], cumulatief in 2030)
SDG 7 Toegang tot duurzame en moderne energie
Vrouwenrechten en gendergelijkheid
Verbeterde randvoorwaarden voor vrouwen-rechten en gender gelijkheid
Aantal keren dat maatschappelijke organisaties erin slagen ruimte te creëren voor maatschappelijke eisen en posities op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid
500
2024: 28242023: 6472022: 428
500
2.500
SDG 5 Sekse-gelijkheid en zelfontplooiing van vrouwen
Versterkte capaciteit van maatschappelijke organisaties
Aantal maatschappelijke organisaties met versterkte capaciteit voor de bevordering van vrouwenrechten en gendergelijkheid
300
2024: 1.5142023: 2.4202022: 1.212
750
1.500
Mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR)
Toegang tot family planning
Aantal van de 20 geselecteerde landen met jaarlijkse toename van modern Contraceptive Prevalence Rate (mCPR)
20
2024: 192023: 192022: 18
20
n.v.t.
SDG 3 Goede gezondheid en welzijn SDG 5 Sekse-gelijkheid en zelfontplooiing van vrouwen
Rechten
Aantal gemeenschappen, maatschappelijke organisaties en pleitbezorgingsnetwerken met versterkte capaciteit voor de bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid & rechten
450
2024: 7342023: 6852022: 306
450
1.100
Veiligheid & Rechtsorde
Rechtstaat ontwikkeling
Aantal mensen (man/vrouw) dat toegang heeft tot recht via een juridische instelling (formeel of informeel), om zo hun grondrechten te beschermen, strafbare feiten te laten berechten en geschillen te beslechten,
450.000
2024: 676.8302023: 558.2032022: 728.657
300.000
1.500.000 cumulatief
SDG 16 Vreedzame en inclusieve samenleving
Menselijke Veiligheid
Aantal m2 land dat is vrijgegeven als gevolg van humanitaire ontmijningswerkzaamheden
6.000.000
2024: 10.383.8672023: 22.614.4402022: 14.111.835
6.000.000
60.000.000 m2
Migratie en Ontwikkeling
Opvang en bescherming in de regio
Aantal mensen dat formeel/ informeel onderwijs en trainingen volgt
400.000
2024: 751.9842023: 696.6512022: 395.715
400.000
2.000.000 personen
SDG 4 Kwaliteitsonderwijs
Aantal mensen ondersteund in het ontwikkelen van inkomsten genererende activiteiten
30.000
2024: 117.3202023: 61.0732022: 8.085
34.000
180.000 personen
SDG 8 Inclusieve en duurzame groei
[1] In het BHOS-jaarverslag 2023 (Kamerstuk 36560-XVII-1) is toegelicht dat 2023 de laatste keer was dat de voortgang op de 90%-doelstelling is gemonitord. Met het oog op aanstaande IMVO-wetgeving wordt geïnventariseerd of en hoe een nieuwe IMVO-indicator kan worden gedefinieerd.
[2] Nieuw is dat CBS en RVO nu ook de niet-MKB bedrijven hebben meegenomen die van de RVO dienstverlening gebruik hebben gemaakt.
[3] Deze waarden zijn de laatste streefcijfers voor het vorige beleid en de vorige systematiek waarbij de realisatie in de verantwoording altijd terugsloeg op de uitvoeringsresultaten van het daaraan voorafgaande jaar. Bijgestelde of nieuwe indicatoren en streefcijfers in lijn met het nieuwe beleid zullen conform CW3.1 systematiek aan de begrotingstekst in 2027 worden toegevoegd.
[4] Streefwaarden in deze kolom zijn de optelsom voor rapportage met betrekking tot de SDG's. Voor indicatoren waar cumulatieve waarden worden gemeten is dit vermeld.
[5] Zoals eerder toegelicht bij de Suppletoire begroting 2025 (Kamerstuk 36725-XVII-8 antwoord 38) en bij het BHO-jaarverslag 2024 (Kamerstuk 36740-XVII-8 antwoord 66) is door de bezuinigingen het doel om 100 miljoen mensen te bereiken in 2030 niet langer realistisch. De oorspronkelijke doelstelling van 50 miljoen is met de huidige portfolio nog wel haalbaar. De streefwaarde voor 2026 is iets bijgesteld naar beneden, de echte daling in resultaten zal naar verwachting na 2027 inzetten.
2.4 Planning Strategische Evaluatie Agenda
Tabel 6 Planning Strategische Evaluatie Agenda
Thema/Periodieke rapportage
Eerstvolgende Periodieke rapportage
Begrotingsartikelen
1
2
3
4
5
Bijdrage aan het structurele internationale verdienvermogen van Nederland
2028
x
Private Sector Development ten behoeve van waardig werk en economische groei
2029
x
Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
2028
x
Sociale vooruitgang
2025
x
Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling
2025
x
Multilaterale samenwerking en overige inzet
2025
x
Voor het meest recente overzicht van de realisatie van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link: Status beleidsdoorlichtingen. Voor een verdere onderbouwing van de strategische evaluatie agenda zie «Bijlage 5: Evaluatie- en overig onderzoek»
2.5 Overzicht risicoregelingen
Tabel 7 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)
Artikel
Omschrijving
Uitstaande garanties 2024
Geraamd te verlenen 2025
Geraamd te vervallen 2025
Uitstaande garanties 2025
Geraamd te garanties 2025
Geraamd te vervallen 2026
Uitstaande garanties 2026
Garantie-plafond (jaarlijks)
Totaal plafond
1. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
FOM
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
DGGF
108.216
50.000
0
158.216
50.000
0
208.216
0
675.000
1. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
DRIVE
45.663
55.000
0
100.663
55.000
0
155.663
55.000
1. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
DTIF
10.511
24.000
0
34.511
24.000
0
58.511
0
140.000
5. Multilaterale samenwerking
IS-NIO
63.946
10.000
53.946
10.000
43.946
0
53.946
5. Multilaterale samenwerking
African Development Bank
2.354.926
2.354.926
2.354.926
0
2.354.926
5. Multilaterale samenwerking
Asian Development Bank
1.251.588
1.251.588
1.251.588
0
1.251.588
5. Multilaterale samenwerking
Inter American Development Bank
291.448
291.448
291.448
0
291.448
Totaal
4.126.298
129.000
10.000
4.245.298
129.000
10.000
4.364.298
55.000
4.766.908
Tabel 8 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)
Artikel
Omschrijving
Uitgaven 2024
Ontvangsten 2024
Stand risico voorziening 2024
Saldo 2024
Uitgaven 2025
Ontvangsten 2025
Stand risico voorziening 2025*
Saldo 2025
Uitgaven 2026
Ontvangsten 2026
Stand risico voorziening 2026*
Saldo 2026
1. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
FOM
0
0
16.422
0
0
0
16.422
0
0
0
16.422
0
1. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
DTIF
‒ 2.077
12.171
29.993
10.094
10.000
7.000
26.993
‒ 3.000
10.000
7.000
23.993
‒ 3.000
1. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
DRIVE
0
0
18.368
0
0
0
18.368
0
0
0
18.368
0
1. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
DGGF
‒ 4.360
9.637
48.999
5.277
5.000
7.000
50.999
2.000
5.000
7.000
52.999
2.000
5. Multilaterale samenwerking
IS-NIO
0
1.581
‒ 1.581
1.581
‒ 1.581
0
‒ 1.581
0
Totaal
‒ 6.437
23.389
112.201
16.952
15.000
14.000
111.201
‒ 1.000
15.000
14.000
110.201
‒ 1.000
* De stand risicovoorziening 2024 en 2025 geeft de stand weer waarbij het saldo van schade-uitgaven en premie-ontvangsten is verrekend met de stand van de risico-voorziening in 2024. De overige stortingen die in de risicovoorziening worden gedaan (bijvoorbeeld voor de verstrekte garanties en om de voorziening op niveau te houden) zijn hierin nog niet verwerkt. De stand van de risicovoorzieningen zal eind 2024 en 2025 dus afwijken van het hier opgenomen bedrag. Indien een bodembedrag is afgesproken voor een risicovoorziening (zoals het geval is voor DTIF en DRIVE) kan het bedrag van de risicovoorziening niet lager zijn dan het bodembedrag.
Toelichting op overzicht risicoregelingen
FOM
De Faciliteit Opkomende Markten (FOM) is medio 2016 opgegaan in het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF). De regeling is in 2024 afgebouwd en de laatste transacties zijn beëindigd. De resterende middelen in de risico voorziening worden toegevoegd aan het DTIF.
DGGF
Het DGGF bestaat uit drie onderdelen:
– Onderdeel 1 voorziet in het financieren van Nederlands midden- en kleinbedrijf dat ontwikkelingsrelevante investeringen wil doen in lage- en middeninkomenslanden.
– Onderdeel 2 financiert het lokaal midden- en kleinbedrijf in lage- en middeninkomenslanden.
– Onderdeel 3 voorziet in het financieren en verzekeren van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf dat wil exporteren naar lage- en middeninkomenslanden.
Binnen alle drie de onderdelen van het DGGF is het mogelijk om garanties te verstrekken, waarvoor kostendekkende premies worden betaald. Voor onderdeel 2 dat uitgevoerd wordt door PwC en Triple Jump houdt de fondsbeheerder zelf een reserve aan ter grootte van de verstrekte garanties, waardoor het begrotingsrisico voor BHO nihil is.
Om een buffer op te kunnen bouwen en de schommelingen in de tijd op te kunnen vangen wordt voor onderdeel 1 en 3 van het DGGF gebruik gemaakt van het instrument 'interne begrotingsreserve'. De reserve wordt gevuld vanuit de middelen die voor de onderdelen 1 en 3 van het DGGF beschikbaar zijn voor garanties. De uiteindelijke hoogte van de begrotingsreserve is gerelateerd aan de hoogte van de garantieplafonds die voor de onderdelen 1 en 3 per onderdeel van het DGGF zijn vastgesteld, respectievelijk 1:2 en 1:3. Het garantieplafond voor de onderdelen 1, 2 en 3 is vastgesteld op EUR 675 miljoen.
De voorwaarden van het DGGF zijn medio 2018 aangepast voor steun op maat aan Nederlandse bedrijven die willen opereren in risicovolle landen. Daarnaast zijn de financierings- en ondersteuningsmogelijkheden voor het midden- en kleinbedrijf verruimd en zullen Nederlandse investeerders, exporteurs en startups beter en sneller worden bediend en waar nodig technische assistentie krijgen. Overigens is het risicoprofiel van de regeling door deze aanpassingen niet gewijzigd.
Onderdeel 1 (uitvoerder Invest International Public Programmes B.V.)
Met ingang van 1 oktober 2021 is de uitvoering van DGGF Onderdeel 1 overgedragen door RVO.NL aan Invest International Public Programmes B.V.
Als een commerciële partij (vaak een bank) bereid is mee te financieren zal er worden getracht een garantie in te zetten als instrument. Met dit instrument zal de overheid borg staan voor een percentage van de financiering die een bank, lokaal dan wel Nederlands, geeft. De Nederlandse staat neemt een deel van de risico’s over, waardoor een bank eerder geneigd zal zijn financiering te verschaffen. Ook is het mogelijk dat de overheid borg staat voor een gedeelte van de financiering in het geval van een tekort aan onderpand van de Nederlandse MKB’er.
De inzet van het DGGF is om in het geval van lokale banken samen te werken met zogenaamde netwerkbanken, zijnde banken met een uitgebreid netwerk en/of vele vestigingen in DGGF-landen.
DGGF onderdeel 2 (Price Waterhouse Coopers / Triple Jump)
Het totaal beschikbare kasbudget van DGGF onderdeel 2 is EUR 409 miljoen. Om de fondsbeheerder in de gelegenheid te stellen dit budget volledig in te kunnen zetten zullen zij, conform het toetsingskader, voor een hoger bedrag contracten moeten kunnen aangaan met intermediaire fondsen. Het gaat hier dus om een overcommitteringsruimte in de vorm van een garantie aan de fondsbeheerder van maximaal EUR 100 miljoen (garantieplafond). De fondsbeheerder zal zelf een reserve aanhouden voor het verstrekken van garanties aan intermediaire fondsen.
Onderdeel 3 (uitvoerder Atradius)
De aanvullende EKV, die bij onderdeel 3 van het DGGF wordt verstrekt, werkt hetzelfde als de reguliere EKV. De politieke en commerciële risico's van exporttransacties worden verzekerd. Er kan aanspraak worden gemaakt op de polis als één van de gedekte schadeoorzaken leidt tot non-betaling van de vordering. De waaier van specifieke verzekeringen (bijvoorbeeld, exporteurs- en bankpolis, werkkapitaaldekking en garantiedekkingen etc.) die bij de EKV worden gevoerd, kunnen ook onder onderdeel 3 van het DGGF worden verzekerd. Met onderdeel 3 van het DGGF wordt een aanvulling geboden op de mogelijkheden onder de reguliere EKV voor ontwikkelingsrelevante exporttransacties. De noodzaak is er in gelegen dat een aantal exporttransacties nu geen doorgang vindt, terwijl die wel ontwikkelingsrelevant zijn. Daarnaast biedt onderdeel 3 van het DGGF financiering voor kleine transacties (tot EUR 5 miljoen) waarvoor geen bankfinanciering verkregen kan worden. In die gevallen wordt de financiering ook verzekerd.
DRIVE
Met ingang van 1 oktober 2021 is de uitvoering van DRIVE overgedragen door RVO.NL aan Invest International Public Programmes B.V.
Met DRIVE worden investeringen in publieke infrastructuurprojecten gefaciliteerd die bijdragen aan een goed ondernemingsklimaat en de ontwikkeling van de private sector in lage- en middeninkomenslanden. DRIVE doet dit middels:
– Het verstrekken van subsidies met of zonder terugbetalingsverplichting (lening of a fonds perdu) aan het bedrijfsleven.
– Het doen van schenkingen aan overheidsorganen in ontwikkelingslanden.
– Het verstrekken van garanties en is er aanvullende EKV beschikbaar.
De voorwaarden voor het verstrekken van garanties zijn in 2022 aangepast. Het garantieplafond voor DRIVE is vastgesteld op EUR 55 miljoen per jaar tot en met 2026. Daarnaast kan Atradius bij deze transacties het kredietrisico van de commerciële tranches verzekeren. Ter afdekking van de risico’s en ter compensatie van de mismatch in de tijd tussen (premie)inkomsten en uitgaven (ten behoeve van schades), is afgesproken een interne begrotingsreserve aan te houden volgens de hefboom 1:3. Tevens is bij de start van DRIVE besloten tot een minimale omvang van de begrotingsreserve van EUR 12,5 miljoen ter dekking van het extra financiële risico dat de Staat kan gaan lopen door het verstrekken van garanties en verzekeringen.
DTIF
Het DTIF bestaat uit twee onderdelen:
– Onderdeel 1 voorziet in het financieren van Nederlandse bedrijven die willen investeren in het buitenland.
– Onderdeel 2 voorziet in het verschaffen van werkkapitaal aan en het verdisconteren van wissels en Letters of Credit van Nederlandse exporterende bedrijven.
Met ingang van 1 oktober 2021 is de uitvoering van DTIF Onderdeel 1 overgedragen door RVO.NL aan Invest International Public Programmes B.V.
Het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) is een garantieregeling. Het DTIF verstrekt financieringen (garanties, leningen, wissels) voor directe investeringen en export van Nederlandse bedrijven, indien banken en andere financiële instellingen deze financiering niet bieden, en er wordt voldaan aan de criteria die gelden voor publieke interventie. Het DTIF is non-ODA en is beschikbaar voor landen die niet worden bediend door het DGGF. Hierdoor verbetert de synergie tussen de handels- en OS-agenda. Ten behoeve van het DTIF wordt de bestaande (garantie)regeling FOM afgebouwd. Het totale budget bedraagt EUR 170 miljoen. Het garantieplafond is vastgesteld op EUR 140 miljoen. Er wordt een kostendekkende premie geheven en de regeling wordt in 2025 geëvalueerd. Ter afdekking van de risico’s en ter compensatie van de schommelingen in de tijd tussen (premie)inkomsten en uitgaven (ten behoeve van schades), is een begrotingsreserve ingesteld. Deze begrotingsreserve wordt gevuld op basis van de hefboom 1:4. Tevens is bij de start van DTIF besloten tot een minimale omvang van de begrotingsreserve van EUR 5 miljoen ter dekking van het extra financiële risico dat de Staat kan gaan lopen door het verstrekken van garanties en verzekeringen.
NIO
De NIO is in 1965 opgericht als volledige dochter van de Nationale Investeringsbank. Deze was destijds een volledige staatsbank en is in 1945 opgericht om de Marshall hulp te kanaliseren naar het Nederlandse bedrijfsleven. Het doel van de dochteronderneming NIO was leningen te verstrekken aan ontwikkelingslanden onder gunstige voorwaarden zodat deze landen, die destijds geen toegang hadden tot de reguliere kapitaalmarkt, in staat werden gesteld ontwikkelingsrelevante investeringen te doen. Deze leningen hadden een lange looptijd en een lage rente. Deze zogenaamde bilaterale concessionele leningen waren destijds een onderdeel van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. In een overeenkomst die in 1993 is gesloten tussen de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en NIO is geregeld dat de Staat garant staat voor de financiering van NIO. De Staat heeft zich jegens NIO verplicht om middelen ter beschikking te stellen in het geval NIO niet zelfstandig in staat is om (her)financiering aan te trekken op de kapitaalmarkt voor reeds verstrekte leningen wegens incidentele krapte. Tevens heeft de Staat zich verplicht om de NIO te compenseren in geval debiteuren in gebreke blijven, voor zover dat ertoe zou leiden dat de NIO zelf niet in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen. Eind jaren negentig is de Nationale Investeringsbank geprivatiseerd en in 2000 zijn de aandelen NIO overgenomen door FMO. Na 2001 zijn geen nieuwe concessionele leningen door NIO verstrekt. NIO bleef vanaf dat moment verantwoordelijk voor het beheer van de afgesloten leningen. In 2010 heeft De Staat de aandelen van FMO overgenomen. Premieheffing is niet van toepassing en de komende jaren zijn gericht op de volledige afbouw van de portefeuille.
Regionale Ontwikkelingsbanken
AfDB (African Development Bank)
De garanties voor de Afrikaanse Ontwikkelingsbank Groep zijn in SDR vastgesteld. Inmiddels kent de Afrikaanse Ontwikkelingsbank 81 lidstaten: 54 regionale en 27 niet-regionale leden. De Bank verstrekt niet-concessionele leningen aan kredietwaardige Afrikaanse landen. De bank heeft aandelenkapitaal waarvan 6% daadwerkelijk ingelegd (paid-in capital), de andere 94% geldt als garantiekapitaal (callable capital). De AfDB richt zich op een specifiek terrein (armoedebestrijding, inclusieve groei, duurzame ontwikkeling) dat onvoldoende wordt gedekt door commerciële banken. Nederland heeft een aandeel van 0,877% in de Bank. Op basis van het garantiekapitaal is de AfDB in staat goedkoop geld aan te trekken op kapitaalmarkten en dit door te lenen aan landen voor ontwikkelingsdoeleinden. Premieheffing is niet van toepassing.
AsDB (Asian Development Bank)
De garanties voor de Aziatische Ontwikkelingsbank (AsDB) zijn in SDR vastgesteld. De AsDB werd in 1966 opgericht door een groep van 31 landen, waaronder Nederland. Sindsdien is het gegroeid naar 69 lidstaten: 50 regionale en 19 niet-regionale. De AsDB heeft als mandaat het bevorderen van economische groei en regionale samenwerking in Azië en de Stille Oceaan regio. Sinds 1999 is de overkoepelende doelstelling van de bank armoedebestrijding. De bank heeft aandelenkapitaal waarvan 5% daadwerkelijk ingelegd (paid-in capital), de andere 95% geldt als garantiekapitaal (callable capital). Het aandeel garantiekapitaal wordt door lidstaten vastgesteld tijdens afspraken over kapitaalverhogingen. Premieheffing is niet van toepassing.
IDB (Inter-American Development Bank)
De IDB-Groep garanties voor de Inter-American Development Bank (IDB) zijn in USD vastgesteld. De IDB-Groep, opgericht in 1959, bestaat naast de IDB uit IDB Invest (de private sector poot), en het IDB Lab (innovatie). De IDB heeft 48 lidstaten waarvan 26 lenende landen. Naast Canada en de VS zijn de overige 20 lidstaten ‘niet regionale landen’ buiten het westelijk halfrond, waaronder Nederland (sinds 1976). De Bank wordt gefinancierd op basis van het aandelenkapitaal, waarvan lidstaten een deel inleggen en een deel in de vorm van garanties verstrekken. Op basis van het aandelenkapitaal verstrekt de IDB leningen aan de nationale overheden en aan particuliere bedrijven in de regionale landen. Het Nederlandse aandeel bedraagt 0,200%. Daarnaast bedraagt het Nederlandse aandeel in IDB Invest, de private sectortak van de IDB-Groep, 0,607%. Premieheffing is niet van toepassing.
3. Beleidsartikelen
Artikel 1: Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
A. Algemene doelstelling
Versterken van het internationaal verdienvermogen van Nederland, nu en in de toekomst, waarbij wordt ingespeeld op mondiale transities. Nederland werkt aan een toekomstbestendig handels- en investeringssysteem, gebaseerd op hoge standaarden, Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), effectieve inzet van het handels- en financieringsinstrumentarium, het beleid en uitvoering van exportcontrole, en het ontwikkelen, uitvoeren en houden van toezicht op sancties op technologie en goederen. Vanuit het ontwikkelingsbeleid op hulp, handel en economie dragen we bij aan een dubbele doelstelling: het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden en het versterken van het Nederlands verdienvermogen op korte of middellange termijn. We doen dit via programma’s voor marktontwikkeling, in landen en over landsgrenzen heen, door handel mogelijk te maken tussen ontwikkelingslanden onderling en met de Europese en Nederlandse markt.
B. Rol en verantwoordelijkheid
Het vergt een kabinetsbrede inspanning om deze doelstellingen te verwezenlijken. De minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp werken hiertoe in het bijzonder samen met de minister van Financiën, de staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, de minister van Economische Zaken, de minister van Klimaat en Groene Groei, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister voor Rechtsbescherming, de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de AIVD en MIVD.
De minister en staatssecretaris zijn verantwoordelijk voor:
Financieren
– Het financieren van de jaarlijkse verdragscontributie van het Koninkrijk aan de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en daarnaast enkele programma’s binnen de WTO gericht op een betere integratie van ontwikkelingslanden.
– Het voeren van een op maat gesneden en onderling samenhangend financieel instrumentarium gericht op export- en investeringsbevordering voor het Nederlands bedrijfsleven en het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden, handelsfacilitatie en markttoegang.
– In het licht van internationale ontwikkelingen en toenemende concurrentie internationaal inzetten op een verbetering van het gelijk speelveld in het financieel instrumentarium gericht op export- en investeringsbevordering en banengroei in Nederland.
– Het financieel ondersteunen van het Nederlandse en lokale midden- en kleinbedrijf en startups om met eigentijdse oplossingen bij te dragen aan wereldwijde maatschappelijke vraagstukken en de Nederlandse economie.
– Het financieren van diverse bilaterale en internationale programma’s die bijdragen aan een gunstig ondernemingsklimaat en innovatief ondernemerschap in lage- en middeninkomenslanden, inclusief ketenverduurzaming in deze landen, (jeugd)werkgelegenheid en innovatie.
– Het financieren van het National Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen belast met voorlichting over de OESO-richtlijnen, en het behandelen van klachten met betrekking tot het nakomen van de OESO-richtlijnen door Nederlandse bedrijven.
– Het financieren van het MVO-steunpunt voor het bedrijfsleven, van een instrument voor het bevorderen van sectorale samenwerking op het gebied van IMVO, en van aanloopkosten voor IMVO-wetgeving.
Stimuleren
– Het bevorderen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door het Nederlandse bedrijfsleven met een doordachte mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen, waaronder het bijdragen aan (de ontwikkeling van) Europese IMVO-wetgeving, het financieren van een MVO-steunpunt voor het bedrijfsleven, het stimuleren van sectorale samenwerking en het stellen van IMVO-voorwaarden in het kader van het BHO-bedrijfsleveninstrumentarium en het inkoopbeleid van de overheid.
– Vanuit de dubbele doelstelling het bevorderen van werkgelegenheid en ondernemerschap en het stimuleren van ketenverduurzaming in lage- en middeninkomenslanden. Het stimuleren van het bedrijfsleven en kennisinstellingen, in Nederland en in ontwikkelingslanden, om met hun internationale activiteiten bij te dragen aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen, waaronder de SDG’s van de VN.
– Het bevorderen van handel in gevestigde en opkomende markten en het wereldwijd faciliteren en ondersteunen van Nederlandse bedrijven om zaken te doen op buitenlandse markten, met behulp van kennis en informatie, contacten en netwerken, positionering en belangenbehartiging (incl. financiering). Hierbij is speciale aandacht voor het Nederlandse midden- en kleinbedrijf, startups/scaleups, ondernemers en clustergewijze samenwerking van bedrijven op buitenlandse markten.
– Bijdragen aan het stimuleren van een aantrekkelijk internationaal vestigingsklimaat voor buitenlandse investeringen in Nederland via economische diplomatie, ten behoeve van een versterkt internationaal verdienvermogen van Nederland.
– Het stimuleren van goed bestuur in de vorm van goede wet- en regelgeving, betrouwbare instituties en actoren en verbeterde belastingregimes in lage- en middeninkomenslanden.
– Het stimuleren van de kennis en expertise bij bedrijven op het terrein van exportcontrole via voorlichtingsactiviteiten.
Regisseren
– Een actieve bijdrage leveren aan het ondersteunen en bevorderen van een op regels gebaseerd mondiaal handels- en investeringssysteem, met oog voor het gelijke speelveld, open markten, open strategische autonomie, economische weerbaarheid en veiligheid en dwarsdoorsnijdende thema’s, zoals digitalisering onder meer via de WTO, OESO en G20.
– Het bevorderen van toekomstbestendige bilaterale handelsakkoorden van de EU met derde landen en effectieve implementatie van deze handelsakkoorden.
– Het bevorderen van internationale kaders voor IMVO via de VN, OESO en EU.
– Het vorm en inhoud geven aan economische diplomatie, economische missies en inkomende en uitgaande bezoeken, en het opstellen en bewaken van de afgestemde economische reisagenda van het kabinet.
– Het bevorderen en optimaliseren van publiek-private samenwerking op het terrein van internationaal ondernemen.
– Het invulling geven aan de internationale kant van het topsectorenbeleid.
– Het inhoud geven aan de mede-beleidsverantwoordelijkheid voor de Exportkredietverzekering (EKV) met de minister van Financiën.
– Het afstemmen van Nederlandse inspanningen op het gebied van private sectorontwikkeling en duurzame groei met die van andere multilaterale en bilaterale donoren, met bijzondere aandacht voor programma’s van de Europese Commissie en EU-lidstaten.
– Het inzetten nationaal en in internationale exportcontroleregimes op het controleren en waar nodig beheersen van sensitieve technologieën. Versterken van de adviesrol ten aanzien van andere departementen op het gebied van exportcontrole, bijvoorbeeld op het thema kennisveiligheid.
Uitvoeren
– Het behandelen van klachten van Nederlandse bedrijven in het buitenland, onder andere over oneerlijke concurrentie.
– Het uitvoeren van controle op de export van strategische goederen, zoals in de EU en internationale kaders overeengekomen.
– Nationale implementatie en uitvoering van EU sancties op goederen en technologie.
– Het aansturen en vormgeven van de inzet van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op het gebied van handelsbevordering en private sector ontwikkeling; het strategisch aansturen van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO; en het direct aansturen van de regelingentaak van Invest International en de beleidsmatige aansturing op afstand van de investeringstaak van Invest International.
– Het aansturen van het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) met als oogmerk het aantrekken van buitenlandse investeerders naar Nederland, samen met de minister van Economische Zaken (EZ).
– Het doen uitvoeren van het toezicht op de naleving van de Conflictmineralenverordening.
– Het voorbereiden van het toezicht op de naleving van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) en de Anti-dwangarbeidverordening.
C. Beleidswijzigingen
De implementatietermijn van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) is met één jaar uitgesteld (van 26 juli 2026 naar 26 juli 2027). Ook de toepassingsdatum voor de eerste groep bedrijven is uitgesteld (van 26 juli 2027 naar 26 juli 2028). Verder wordt op grond van het Omnibus I-voorstel van de Europese Commissie onderhandeld over inhoudelijke vereenvoudiging van de CSDDD. De bedoeling van het Commissievoorstel is om de zorgvuldigheidsverplichtingen van ondernemingen te versimpelen en te stroomlijnen en daarmee de regeldruk voor ondernemingen te verminderen. Regeldrukvermindering is een prioriteit van dit kabinet en bedrijven zijn gebaat bij zo spoedig mogelijke afronding van de onderhandelingen en duidelijkheid.
Op 13 december 2024 trad de Anti-dwangarbeidverordening in werking. Na inwerkingtreding heeft Nederland een jaar de tijd om een toezichthouder aan te wijzen. De bepalingen uit de verordening waarop gehandhaafd wordt, worden drie jaar na inwerkingtreding van toepassing.
De bijdrage aan het Nederlands verdienvermogen vanuit het beleid voor ontwikkelingshulp zal de komende tijd belangrijker worden. Zo draagt de inzet op marktontwikkeling in lage en middeninkomenslanden eraan bij handel en investeringen door Nederlandse bedrijven te bevorderen, bijvoorbeeld omdat belemmeringen in het lokale investeringsklimaat worden weggenomen. De activiteiten op handel zorgen voor stabiele toeleveranciers voor Nederlandse bedrijven in waardenketens, die voldoen aan Europese wetgeving. En het financieringsinstrumentarium bedient Nederlandse bedrijven en financiert lokale projecten en producenten, wat de weg effent voor handel met en investeringen door Nederlandse bedrijven. In het kader van Nederlands verdienvermogen zal ook nauw worden samengewerkt met Nederlandse bedrijven. Omdat een substantieel deel van de financiële middelen voor 2026 reeds is verplicht, zal de aanpassing van het beleid grotendeels via bestaande programmering verlopen. Om de impact van de Nederlandse inzet te vergroten, wordt ingezet op versterking en opschaling via Europese samenwerking (onder meer via EU Delegated Cooperation) en samenwerking met private investeerders.
De inzet op verduurzaming van grondstoffenketens zal voortaan gefinancierd worden uit artikel 1 (voorheen uit artikel 2.3). In lijn met de Nationale Grondstoffenstrategie draagt de inzet ter verduurzaming van grondstoffenketens bij aan meer betrouwbare grondstoffenketens en daarmee aan leveringszekerheid. Dit sluit aan op de steun aan bedrijven in Nederland om te voldoen aan IMVO.
Aangezien onderwijs binnen het nieuwe beleid voor ontwikkelingshulp geen zelfstandige beleidsprioriteit meer is, wordt vanuit artikel 3.4 Onderwijs budget overgeheveld naar artikel 1.3 ten behoeve van beurzen en trainingen in het kader van de inzet op handel en economie.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 9 Budgettaire gevolgen van beleid art. 1 Duurzame economische ontwikkeling,handel en investeringen (bedragen x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Art.
Verplichtingen
449.774
432.952
392.864
377.401
421.056
464.166
446.713
Uitgaven
644.580
547.316
607.279
605.748
609.903
648.188
647.335
1.1
Duurzaam handels- en investeringssysteem, inclusief MVO
31.927
32.200
33.535
33.959
35.980
37.584
37.712
Subsidies (regelingen)
11.683
13.728
17.288
17.276
19.191
22.147
22.275
MVO en beleidsondersteuning (ODA)
9.422
9.805
9.872
8.556
10.471
13.383
13.383
MVO en beleidsondersteuning (non-ODA)
2.261
3.923
7.416
8.720
8.720
8.764
8.892
Opdrachten
1.192
2.231
2.231
2.294
2.294
2.294
2.294
MVO en beleidsondersteuning (non-ODA)
1.192
2.231
2.231
2.294
2.294
2.294
2.294
Bijdrage aan agentschappen
2.681
2.716
2.760
3.300
3.300
3.300
3.300
Rijksdienst voor ondernemend Nederland
2.681
2.716
2.760
3.300
3.300
3.300
3.300
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
16.371
13.525
11.256
11.089
11.195
9.843
9.843
MVO en beleidsondersteuning (ODA)
10.508
6.930
4.661
4.894
5.000
3.648
3.648
Contributies internationaal ondernemen (non-ODA)
5.863
6.595
6.595
6.195
6.195
6.195
6.195
1.2
Nederlandse handels- en investeringsbevordering
113.250
108.329
99.487
97.147
97.180
97.199
97.218
Subsidies (regelingen)
21.030
30.781
30.781
30.781
30.781
30.781
30.781
Programma's internationaal ondernemen
7.203
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
Versterking concurrentiepositie Nederland
2.000
6.502
6.502
6.502
6.502
6.502
6.502
Invest Internationaal
6.827
9.780
9.780
9.780
9.780
9.780
9.780
Dutch Trade and Investment Fund
5.000
4.499
4.499
4.499
4.499
4.499
4.499
Garanties
14.505
4.500
4.500
4.500
4.500
4.500
4.500
Dutch Trade and Investment Fund
14.505
4.500
4.500
4.500
4.500
4.500
4.500
Opdrachten
20.703
22.255
13.752
11.752
11.752
11.752
11.752
Programma's internationaal ondernemen
12.761
10.566
10.566
10.566
10.566
10.566
10.566
Dutch Trade and Investment Fund
586
1.186
1.186
1.186
1.186
1.186
1.186
Wereldtentoonstelling
7.356
10.503
2.000
0
0
0
0
Bijdrage aan agentschappen
56.945
50.793
50.454
50.114
50.147
50.166
50.185
Rijksdienst voor ondernemend Nederland
56.945
50.793
50.454
50.114
50.147
50.166
50.185
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
67
0
0
0
0
0
0
Programma's internationaal ondernemen
67
0
0
0
0
0
0
1.3
Handel en economie voor ontwikkeling
499.403
406.787
474.257
474.642
476.743
513.405
512.405
Subsidies (regelingen)
206.648
150.784
174.908
169.430
169.312
168.928
174.178
Marktontwikkeling en markttoegang
29.800
37.780
29.791
21.917
22.447
25.971
25.971
Economic governance and institutions
32.868
19.903
28.596
28.400
19.400
23.400
23.650
Financiële sector ontwikkeling
48.923
20.609
36.522
44.738
48.115
52.757
52.757
Infrastructuurontwikkeling
48.107
27.065
37.492
35.600
31.250
16.600
21.600
Duurzame productie en handel
31.850
35.504
39.482
37.600
47.600
49.700
49.700
(Jeugd)werkgelegenheid
775
1.000
0
0
0
0
0
Nexus onderwijs en werk
1.894
2.603
300
0
0
0
0
Lokale private sector ontwikkeling
12.431
6.320
2.725
1.175
500
500
500
Leningen
40.800
36.200
56.000
55.000
65.000
68.161
68.161
Infrastructuurontwikkeling
14.800
6.200
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
Financiële sector ontwikkeling
26.000
30.000
46.000
45.000
55.000
58.161
58.161
Garanties
13.997
10.000
7.500
7.500
7.765
10.000
10.000
Financiële sector ontwikkeling
13.997
10.000
7.500
7.500
7.765
10.000
10.000
Opdrachten
57.921
69.800
70.350
70.400
64.350
79.200
77.650
Marktontwikkeling en markttoegang
7.526
12.000
9.000
8.000
9.000
12.000
12.000
Economic governance and institutions
7.948
17.000
18.000
19.050
12.000
19.850
18.300
Financiële sector ontwikkeling
3.279
1.000
1.000
1.000
1.000
1.000
1.000
Infrastructuurontwikkeling
11.911
9.750
15.750
15.750
10.750
14.750
14.750
(Jeugd)werkgelegenheid
27.257
30.050
26.600
26.600
31.600
31.600
31.600
Bijdrage aan agentschappen
35.579
29.086
33.618
31.016
26.016
36.016
36.016
Rijksdienst voor ondernemend Nederland
35.579
29.086
33.618
31.016
26.016
36.016
36.016
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
144.458
110.917
131.881
141.296
144.300
151.100
146.400
International Labour Organisation
5.768
5.800
5.800
5.800
5.800
5.800
5.800
Lokale private sector ontwikkeling
37.403
33.040
42.325
40.875
32.000
29.800
25.100
Marktontwikkeling en markttoegang
10.729
8.109
10.833
13.600
14.600
18.600
18.600
Partnershipprogramma ILO
6.450
4.600
4.600
4.600
4.600
4.600
4.600
Economic governance and institutions
12.874
6.000
6.000
6.000
6.000
6.000
6.000
Financiële sector ontwikkeling
21.103
16.000
16.000
16.000
16.000
16.000
16.000
Infrastructuurontwikkeling
42.852
31.909
44.323
52.421
63.300
68.300
68.300
Nexus onderwijs en werk
7.279
3.459
0
0
0
0
0
Duurzame productie en handel
0
2.000
2.000
2.000
2.000
2.000
2.000
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Ontvangsten
29.089
14.000
14.000
14.000
14.000
14.000
14.000
Tabel 10 Uitsplitsing ontvangsten voor beleid art. 1 Duurzame economische ontwikkeling,handel en investeringen (bedragen x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Art.
Ontvangsten
29.089
14.000
14.000
14.000
14.000
14.000
14.000
1.10
Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
15.092
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
15.092
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
15.092
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
1.30
Ontvangsten DGGF
13.997
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
Ontvangsten DGGF
13.997
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
Ontvangsten DGGF
13.997
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
Tabel 11 Uitsplitsing verplichtingen voor beleid art. 1 Duurzame economische ontwikkeling,handel en investeringen (bedragen x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Verplichtingen
449 774
432 952
392 864
377 401
421 056
464 166
446 713
waarvan garantieverplichtingen
74 000
129 000
129 000
129 000
129 000
129 000
129 000
waarvan overige verplichtingen
375 774
303 952
263 864
248 401
292 056
335 166
317 713
Budgetflexibiliteit
Tabel 12 Budgetflexibiliteit artikel 1
Geschatte budgetflexibiliteit
2026
Juridisch verplicht
72%
Bestuurlijk gebonden
27%
Beleidsmatig gereserveerd
0%
Nog niet ingevuld / vrij te besteden
0%
Artikel 1.1 Duurzaam handels- en investeringssysteem inclusief MVO is voor de helft juridisch verplicht. Meerjarige subsidies zijn verstrekt voor de verdere implementatie van de IMVO convenanten. Aan RVO is een opdracht verleend om de subsidieregeling sectorale samenwerking uit te voeren. Bij bijdragen gaat het om de verdragscontributies voor WTO en OESO. De 50% bestuurlijk gebonden uitgaven betreffen de uitgaven voor het uitvoeren van het toezicht op de IMVO-wetgeving.
Artikel 1.2 Nederlandse handels- en investeringsbevordering is voor 50% juridisch verplicht en voor 50% bestuurlijk gebonden. De juridische verplichte uitgaven betreffen de subsidie voor de ontwikkeltaak van Invest International en de uitvoering van de regeling DTIF. De 50% bestuurlijk gebonden uitgaven betreffen voornamelijk diverse regelingen en werkzaamheden die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland uitvoert. Door de opdrachtverlening aan RVO wordt de uitvoering van regelingen bestuurlijk gebonden.
Artikel 1.3 Handel en economie voor ontwikkeling is bedoeld om de private sector en dan vooral het MKB en de arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden te versterken, door hulp, handel en investeringen aan elkaar te verbinden. Dit artikel is 79% juridisch verplicht door de getekende meerjarige overeenkomsten en de verlaging van het budget door de ombuigingen. 21% is bestuurlijk gebonden budget en betreft de opdrachtverlening aan RVO en Invest International.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
1.1 Duurzaam handels- en investeringssysteem incl. MVO
De staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp is beleidsinitiërend en coördinerend op het gebied van handelspolitiek. Het belangrijkste orgaan hiervoor is de Interdepartementale Raad voor Handelspolitiek (IRHP). Op basis van de uitkomsten in de IRHP neemt Nederland deel aan onderhandelingen en officiële besprekingen op bilateraal, communautair en multilateraal niveau (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), World Trade Organisation (WTO)). Vanuit dit budget worden de jaarlijkse contributies aan verschillende organisaties en activiteiten gefinancierd. Hieronder valt bijvoorbeeld ook een bijdrage aan het Standards and Trade Development Facility (STDF) waarmee een bijdrage wordt geleverd aan veilige handel en daarmee voedselzekerheid in ontwikkelingslanden.
Er is sprake van structurele voortzetting van programma’s ter ondersteuning van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, mede in relatie tot de implementatie van IMVO-wetgeving en de ondersteuning van het bedrijfsleven daarbij. Hieronder valt onder andere het IMVO-steunpunt en de voortzetting van het instrument sectorale samenwerking (Kamerstuk 26485, nr. 430).
Uitgaven ten behoeve van de bestrijding kinderarbeid vallen onder MVO en beleidsondersteuning ODA. Er wordt ingezet op twee terreinen: een bijdrage aan de International Labour Organisation en subsidies via het door RVO uitgevoerde Fonds Bestrijding Kinderarbeid.
Er wordt ingezet op bijdragen aan beleidsondersteuning, -onderzoek en -evaluatie, alsmede incidentele projecten.
Ter uitvoering van de Nationale Grondstoffenstrategie en de beleidsbrief ontwikkelingshulp zal via verschillende programma’s worden bijgedragen aan de verduurzaming van grondstoffenketens.
1.2 Nederlandse handels- en investeringsbevordering
De Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) is in opdracht van de Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp de centrale uitvoeringsorganisatie voor publieke handelsbevordering. Zij voert het handelsinstrumentarium uit en faciliteert netwerken en contacten op het gebied van handels- en investeringsbevordering. Ook neemt RVO belemmeringen voor het bedrijfsleven weg, via het beschikbaar maken van kennis, informatie en contacten. Dit doet zij in nauwe samenwerking met de diplomatieke posten die de steun en toeverlaat zijn van Nederlandse ondernemers in het buitenland.
Programma’s internationaal ondernemen
De regeling Starters International Business (SIB) bestaat uit individuele en collectieve missie-, coaching- en kennisvouchers voor startende mkb-ondernemingen die de stap willen maken naar buitenlandse markten.
Met het Programma Strategische Beurzen worden collectieve promotionele activiteiten ondersteund voor een succesvolle positionering van Nederlandse topsectoren en clusters in buitenlandse markten.
Het instrument Partners for International Business (PIB) ondersteunt de structurele positionering van clusters van Nederlandse bedrijven, met name uit topsectoren, op voor Nederland kansrijke markten. Daarbij geldt als richtlijn dat clusters van bedrijven (eventueel aangevuld met kennisinstellingen), die een grote en langdurige kans op een buitenlandse markt zien, maar tegen marktbelemmeringen aanlopen, gebruik kunnen maken van de faciliteit.
Het instrument DHI (Demonstratie, Haalbaarheids- en Investeringsstudies) helpt ondernemers met een drietal modules waarvoor ondernemers een aanvraag kunnen indienen: (1) demonstratieprojecten, (2) haalbaarheidsstudies en (3) investeringsvoorbereidingsstudies.
Versterking concurrentiepositie Nederland
Ter versterking van de concurrentiepositie van Nederland zet het kabinet in op publiek-private samenwerking en afstemming van de export-, investering- en innovatie bevorderende activiteiten van de overheid en het bedrijfsleven. Een voorbeeld van deze activiteiten zijn de economische missies. De publiek-private samenwerking voorziet onder meer in ondersteuning van meerjarige programma’s op kansrijke markten, op basis van voorstellen door de private sector en publiek-private partners, en bilaterale technologie- en innovatiepacten.
Invest International
Invest International is één van de uitvoerders van de BHO-agenda. Zij voert het financiële instrumentarium uit en helpt bedrijven, overheden en investeerders met het financieren en ontwikkelen van impactvolle projecten in het buitenland. Via de projectontwikkelingssubsidie maakt Invest International innovatieve oplossingen financierbaar en schaalbaar en brengt zij publieke en private partners bij elkaar. De eerste tussentijdse evaluatie van Invest International is positief en geeft aan dat er een stevige vraag is uit het Nederlandse bedrijfsleven naar internationale publieke financiering om succesvol zaken te doen in het buitenland.4
Dutch Trade and Investment Fund
Het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) biedt financiering voor investeringen en export van MKB en grote bedrijven, indien banken en andere financiële instellingen deze financiering niet bieden en er voldaan wordt aan de criteria die gelden voor publieke interventie. Daarnaast voorziet het in verdiscontering (liquide maken) van wissels (exportfinanciering) en verschaffen van werkkapitaal. Het DTIF beoogt synergie met DHI.
Wereldtentoonstelling
Nederland is vertegenwoordigd en positioneert zich via een campagne in aanloop naar, tijdens en na de Wereldtentoonstelling EXPO 2025 Osaka. Bij de invulling van de Nederlandse deelname wordt nauw samengewerkt met het bedrijfsleven, Rijk en decentrale overheden, en kennisinstellingen.
1.3 Handel en economie voor ontwikkeling
Door hulp, handel en investeringen sterker aan elkaar te verbinden, kan ontwikkelingshulp bijdragen aan ons verdienvermogen. Zo investeren we in groeimarkten, zoals in Afrika. Dat continent heeft een jonge en steeds beter opgeleide beroepsbevolking , biedt kansen voor export en investeringen van Nederlandse bedrijven en heeft een rijkdom aan waardevolle grondstoffen. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten: we creëren kansen voor onze bedrijven, en in lage- en middeninkomenslanden groeien de economie en werkgelegenheid.
We werken aan deze agenda in een aantal stabiele lage- en middeninkomenslanden. In ontwikkelingslanden met een substantieel verdienpotentieel verbinden we ontwikkelingshulp aan handel en investeringen. Vanaf 2026 gaan we deze inzet intensiveren. We zullen daarbij nauwer samenwerken met het Nederlandse bedrijfsleven en Invest International om verdienkansen voor Nederland te creëren en bijdragen aan lokale oplossingen voor duurzame economische ontwikkeling. Daarbij werken we grensoverschrijdend, om belangrijke regionale handelsketens te versterken die lokale en Nederlandse bedrijven met elkaar verbinden. Naast de focus op landen continueren we in 2026 het vraaggestuurde instrumentarium, dat open staat voor een groter aantal landen.
In lijn met de beleidsbrief gaan we meer werken vanuit een landenbenadering en vanuit wederzijdse belangen met een land. Een sterkere landenbenadering is nodig om beter effect en synergie te bereiken en is een van de aanbevelingen van de OESO-DAC peer review. Het belang van werken vanuit wederzijdse belangen werd in de Afrikastrategie al uiteen gezet. In de huidige geopolitieke context is dit alleen maar belangrijker geworden. Het is nodig voor meer ontwikkelingsimpact, en voor een effectieve behartiging van Nederlandse belangen.
Infrastructuurontwikkeling gebeurt via de programma’s DRIVE, D2B en Building Prospects. Zo wordt geïnvesteerd in publieke infrastructuur die randvoorwaardelijk is voor economische ontwikkeling en private sectorontwikkeling, in de focussectoren. Het kabinet stimuleert Nederlandse bedrijven om van deze kansen gebruik te maken, onder meer door te streven zeventig procent van de opdrachten onder DRIVE- en D2B-programma’s uit te laten voeren door Nederlandse bedrijven. Zoals aangekondigd in de beleidsbrief worden nieuwe innovatieve opties aan het DRIVE instrumentarium toegevoegd, om Nederlandse bedrijven beter te kunnen positioneren voor internationale opdrachten. Tot deze opties behoren het aanbieden van concessionele leningen en binding. Voor infrastructuur zijn er daarnaast instrumenten waarbij wordt samengewerkt met internationale instellingen en andere donoren, zoals Private Infrastructure Development Group (PIDG).
Ook nodig voor een gezond ondernemingsklimaat is een financiële sector die voldoende en passende financiering verleent aan kleine en middelgrote ondernemingen. Het kabinet draagt hieraan bij met het beschikbaar stellen van risicodragende financiering en technische assistentie. Dit gebeurt via Nederlandse programma’s als het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het door FMO beheerde MASSIF programma. Het DGGF verschaft financiering aan Nederlandse en lokale bedrijven.
Daarnaast steunt het kabinet een aantal financiële sectorprogramma’s dat zich op sectoren en thema’s met een specifieke financieringskloof richt. Op het gebied van gezondheidszorg het vanuit Nederland opgezette Health Insurance Fund, in overleg met overheden, op innovatieve wijze ziektekostenverzekeringen op en verstrekt het technische assistentie en krediet aan zorgverleners. Hiermee verbetert het de toegang, betaalbaarheid en de kwaliteit van de zorg, wat ook weer kansen biedt voor verdere samenwerking tussen Nederland en de landen waar dit fonds opereert.
Om regionale handel en integratie van regionale markten in Afrika te bevorderen, en voor het ondersteunen van de totstandkoming van de Afrikaanse vrijhandelszone wordt TradeMark Africa door het kabinet gesteund. Dit maakt ontwikkeling mogelijk, zorgt voor banen en aanvoer en distributie van voedsel. Het Centraal Bureau voor Import uit Ontwikkelingslanden (CBI), dat onderdeel is van RVO, en het International Trade Centre (ITC) richten zich op het verbeteren van export van ontwikkelingslanden naar de Europese Unie.
Op handel en productie werkt het kabinet ook met bedrijven, uit Nederland en ontwikkelingslanden, aan transparante en veerkrachtige handelsketens. Focus daarbij zijn waardenketens die van belang zijn voor Nederland, zoals cacao, palmolie en textiel. Programma’s van organisaties als IDH en Solidaridad richten zich op introductie van innovatieve, opschaalbare commerciële oplossingen om deze waardenketens integraal te verduurzamen en te verbeteren. RVO steunt met subsidie bedrijven die via een multi-stakeholderaanpak risico’s en misstanden in hun waardeketen aan willen pakken die verder gaan dan de verantwoordelijkheid van een individueel bedrijf. RVO draagt hiermee ook bij aan de opvolging van de IMVO-convenanten en wordt de basis gelegd voor de uitvoering van nieuwe Europese IMVO-wet- en regelgeving door Nederlandse bedrijven.
Om Nederlandse initiatieven en projecten op te schalen richten we ons op Europese samenwerking. Zo betrekken we het bedrijfsleven actiever bij EU-initiatieven zoals de Global Gateway. Deze Europese strategie bundelt diplomatie, handel en ontwikkelingshulp om wereldwijd in grote projecten te investeren. In 2026 willen we – samen met private partijen en Invest International– een aantal voorstellen voor grootschalige projecten verder hebben gebracht. Zo zal Nederland via de Global Gateway o.a. de handel in verse landbouwproducten in (Oost) Afrika versterken.
Daarnaast werken we ook breder samen met de private sector, waaronder investeerders, om met onze ODA meer private financiering te ontsluiten.
Artikel 2: Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
A. Algemene doelstelling
Voedselzekerheid en water dragen bij aan sociaal-economische ontwikkeling in lage- en middeninkomenslanden en worden zo ingezet dat ze daarmee ook bijdragen aan Nederlandse belangen op het gebied van handel en economie, veiligheid en stabiliteit en migratie.
Handel en economie
Door de inzet van de brede Nederlandse voedsel-, landbouw- en watersector te intensiveren en samenwerking en innovatie in ontwikkelingslanden te bevorderen, wordt bijgedragen aan (lokale, regionale en internationale) handelsmogelijkheden, stabiliteit en veiligheid in die landen, en worden kansen voor het Nederlandse verdienvermogen vergroot. Via water- en voedseldiplomatie wordt ingezet op een zichtbaar Nederlands profiel als toonaangevende partner op het gebied van voedselzekerheid en waterkennis en -expertise.
Veiligheid en stabiliteit
Lage productiviteit in de voedsellandbouw, evenals oneerlijke verdeling en een tekort aan water, kunnen de ontwikkeling van het platteland stagneren en leiden tot conflicten of rekrutering van jongeren door criminele of terroristische organisaties. In (potentiële) conflictgebieden, zoals benoemd in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp, wordt gewerkt aan toekomstbestendige voedselproductie, gezonde voeding, verbeterd waterbeheer, toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen (WASH), en rampenparaatheid, via een lokaal geleide, gebiedsgerichte aanpak. Dit draagt bij aan veiligheid en stabiliteit. Toegang tot basisvoorzieningen als water en voedsel verkleint bovendien de ongelijkheid voor vrouwen en meisjes en versterkt maatschappelijke weerbaarheid.
Migratie
Een tekort aan voedsel- en watervoorziening vergroot de onzekerheid en kan leiden tot migratie, zowel binnen regio’s als richting Nederland en Europa. De inzet op voedselzekerheid en toegang tot veilig en schoon drinkwater richt zich daarom ook op gebieden waaruit mensen migreren. Tevens wordt ingezet op regio’s waar samenwerking bijdraagt aan migratiepartnerschappen en duurzame opvang en integratie in de regio.
Klimaat
Water, voedselzekerheid en klimaat zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De financiële inzet op waterbeheer en voedselzekerheid richt zich mede op het tegengaan van negatieve gevolgen van klimaatverandering. Nederland blijft zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren, onder meer via genoemde integratie van klimaat in thema’s zoals water en voedselzekerheid, bijdragen aan belangrijke internationale klimaatfondsen en de mobilisatie van private klimaatinvesteringen. Zo leiden schaarse publieke middelen tot een grotere klimaatimpact. Ook sluit dit aan bij aanbevelingen van IOB om geïntegreerde langetermijnstrategieën op water en voedsel te ontwikkelen en om zoveel mogelijk private mobilisatie mogelijk te maken.5
B. Rol en verantwoordelijkheid
Om deze doelstelling te realiseren, werken de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp nauw samen met de minister van Klimaat en Groene Groei, de minister en de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, de minister van Financiën en de minister en de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
De minister en de staatssecretaris zijn verantwoordelijk voor:
Financieren
– De financiering van diverse programma’s en fondsen gericht op basisvoorzieningen die armoede bestrijden door hun bijdragen aan voedsel- en waterzekerheid, toegang tot hernieuwbare energie en klimaatweerbaarheid. In toenemende mate wordt hierbij ingezet op financiering van programma’s waarin oog is voor de dwarsverbanden die bestaan tussen deze en andere mondiale (ecologische) uitdagingen zoals biodiversiteitsverlies, klimaatmitigatie, klimaatadaptatie, vervuiling, transitie naar circulaire economie, bescherming en gebruik van waterbronnen. De 2030 doelen zijn:
• een duurzaam betere voedingssituatie voor 32 miljoen mensen (met name kinderen en vrouwen), een duurzame verhoging van productiviteit en inkomen voor 8 miljoen kleinschalige voedselproducenten en daarbinnen ecologisch duurzaam gebruik van 8 miljoen hectare landbouwgrond.
• het bereiken van 27 miljoen mensen met verbeterd waterbeheer, in totaal 30 miljoen mensen met duurzame toegang tot schoon en veilig drinkwater en in totaal 50 miljoen mensen met toegang tot verbeterde sanitaire voorzieningen.
• toegang tot hernieuwbare energie voor minstens 50 miljoen mensen. Deze doelstelling werd in 2022 verhoogd tot 100 miljoen mensen, maar dit is door de bezuinigingen op ODA niet langer realistisch. De oorspronkelijke doelstelling is nog wel realistisch.
– Programma’s gericht op het mobiliseren van financiering en (door) ontwikkelen van een (lokale) markt voor water, voedselzekerheid, duurzame energie en klimaat.
– De financiering van verschillende multilaterale en internationale instellingen, die een sleutelrol spelen bij de verzameling van gegevens, analyse en (formulering van de) aanpak van vraagstukken op het gebied van deze thema’s. Voorbeelden zijn het CGIAR, het internationale netwerk van onderzoeksinstellingen op gebied van landbouw en voedselzekerheid en het International Fund for Agricultural Development (IFAD), maar ook de Wereldbank en de Wereldgezondheidsorganisatie voor bijvoorbeeld hun werk op het gebied van toegang tot drinkwater, sanitatie en hygiëne en de Food and Agriculture Organisation voor hun werk op het gebied van (water) irrigatie management.
– Waar mogelijk wordt financiering ingezet in EU verband, bijvoorbeeld Global Gateway of EU Delegated cooperation.
Stimuleren
– Stimuleren van activiteiten die zich niet direct richten op de resultaatdoelstelling maar op het structureel en (ecologisch) duurzaam verbeteren van de voorwaardescheppende omgeving:
• Bijdragen aan kennisontwikkeling en onderzoek ten behoeve van innovaties en beleidsontwikkelingen op water, voedselzekerheid, duurzame energie en klimaat.
• Stimuleren van versterkte wet en regelgeving, zowel wereldwijd als lokaal, en verantwoord bestuur op het gebied van water, voedselzekerheid, duurzame energie en klimaat.
• Stimuleren van toekomstbestendig beheer en beleid gericht op productieve, (ecologisch) duurzame en inclusieve systemen voor water, voedselzekerheid, energie en klimaat.
• Programma’s gericht op het verhogen van capaciteiten en (technologische) vaardigheden van professionals en instituties werkzaam op water, voedselzekerheid, duurzame energie en klimaat.
• Versterken van groepen in kwetsbare situaties en het stimuleren van een inclusieve benadering, met name vrouwen en jongeren.
– Nederlandse belangen stimuleren door intensiveren van de samenwerking met Nederlandse bedrijven, Nederlandse kennisinstellingen alsook Nederlandse maatschappelijke en publieke partners die internationaal werken aan water, voedselzekerheid, energie en klimaat.
– Het intensiveren van lokaal geleide samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en de private sector gericht op bovengenoemde doelstellingen (de diamantbenadering).
Regisseren
– Coördinatie, in nauwe samenwerking met de minister van KGG, IenW, LVVN en FIN, en de minister en de staatssecretaris van IenW, van het Nederlandse internationale milieu- en klimaatbeleid. Zoals coordinatie – van de uitvoering - van de Internationale Klimaatstrategie (2022).
– Regisseren van EU samenwerking op water, voedselzekerheid, duurzame energie, klimaat en grondstoffen gericht op Global gateway, Team Europe Initiatieven en EU Delegated Cooperation.
– Coördinatie, in nauwe samenwerking met IenW, van diplomatieke waterinzet binnen multilaterale organisaties, het VN systeem en internationale conferenties zoals de VN waterconferentie in 2026.
C. Beleidswijzigingen
Voedselzekerheid
Met de (aanvullende) middelen voor voedselzekerheid zullen in 2026 nieuwe programma’s worden ontwikkeld waarmee bijgedragen wordt aan sociaal-economische ontwikkeling in lage- en middeninkomenslanden en waarbij tegelijk bijgedragen wordt aan de Nederlandse belangen.
Voor het belang handel en economie zal publiek-private samenwerking met Nederlandse bedrijven, die bijdraagt aan de lokale ontwikkeling van een duurzame voedseleconomie, worden opgeschaald (motie Amhaouch, Kamerstuk 33 625, nr. 350). Daarnaast zal gezocht worden naar relevante aansluiting bij de combitracks om de hulp/handel combinatie te bevorderen. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zullen worden ingezet om met hun kennis en ervaring effectief bij te dragen aan innovatie en versterking van capaciteit, waarmee zij tegelijkertijd hun positie op de lokale markt kunnen versterken.
Voor het bevorderen van veiligheid en stabiliteit wordt ingezet op het verbeteren van de lage productiviteit in de voedsellandbouw en ondervoeding wat leidt tot stagnerende ontwikkeling. Daarbij werken we via verschillende (internationale) uitvoeringsorganisaties en in nauwe samenwerking met lokale belanghebbenden, en we bevorderen de wisselwerking tussen programma’s gericht op ontwikkeling, vredesopbouw en humanitaire hulp en de andere thema’s water en gezondheid om zo de impact te versterken.
In het belang van migratie kan Nederland samenwerking op het gebied van voedselzekerheid aanbieden in het kader van migratiepartnerschappen. Daarnaast wordt gekeken naar mogelijkheden voor inzet op een directe verbetering van de voedselinname van ondervoede mensen in gebieden relevant voor het Nederlandse belang op migratie.
In het jaarverslag aan de Kamer wordt gerapporteerd over de aantallen mensen, boeren en hectares die worden bereikt en met welke effecten. Deze resultaten zullen worden gespecificeerd naar de drie Nederlandse belangen.
Water
Het waterbudget laat een kleine dip zien in 2025, maar zal vanaf 2026 fors stijgen. Voor de periode 2026-2030 worden dan ook nieuwe programma’s ontwikkeld, waarbij de bijdrage aan de Nederlandse belangen handel, veiligheid en migratie centraal staat.
Voor het belang handel en economie wordt de samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven versterkt, o.a. middels publiek-private-partnerschappen. Hierbij kijken we vooral naar middelgrote initiatieven, die te groot zijn voor startup/pilot financiering, maar te klein om in aanmerking te komen voor grote investeringsfondsen. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn vanwege hun kennis en ervaring onmisbaar om de Nederlandse doelstellingen op water te behalen. Daarnaast gaan we actiever inzetten op aansluiting bij de combitracks om de hulp/handel combinatie te bevorderen. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zullen met hun kennis en ervaring bijdragen aan innovatie, marktontwikkeling en versterking van capaciteit, waarmee zij tegelijkertijd hun verdienvermogen op de lokale markt kunnen vergroten. Daarnaast gaan we in de land- en tuinbouw combitracks inzicht in de waterbalans verbeteren en impact op de verschillende watergebruikers in kaart brengen en gebruiken om de tracks (ecologisch) duurzaam te maken.
Voor het bevorderen van veiligheid en stabiliteit wordt ingezet op het bieden van stabiliteit en perspectief voor ontwikkelingslanden. We ondersteunen landen met hun nationale waterstrategieën en het toekomstbestendig maken van hun watermanagement. Goed waterbeleid, slim watermanagement en toegang tot water en sanitaire voorzieningen kunnen bovendien helpen om conflicten te voorkomen en migratie te verminderen.
Deze Nederlandse kennis en kunde wordt ook ingezet in het belang van migratie, middels samenwerking in het kader van migratiepartnerschappen. Tevens gaat Nederland extra bijdragen aan het versterken van lokale voorzieningen en capaciteitsopbouw van nutsbedrijven in de zogenoemde opvang-in-de-regio-landen. De inzet op het verbeteren van de watersector en toegang tot water en sanitaire voorzieningen zal zich richten op gebieden die (potentieel) de migratiedruk op Europa vergroten.
In het jaarverslag aan de Kamer wordt jaarlijks gerapporteerd op het aantal mensen met toegang tot voorzieningen op gebied van drinkwater en sanitatie, evenals het aantal mensen en aantal hectares bereikt middels activiteiten op watermanagement.
Klimaat, energie en grondstoffen
Voor artikel 2.3 Klimaat blijft jaarlijks EUR 200 miljoen beschikbaar. Tegelijkertijd wordt extra geld vrijgemaakt voor voedselzekerheid en watermanagement en wordt die inzet ook gericht op aanpassing aan de negatieve gevolgen van klimaatverandering. De daling van artikel 2.3 betekent dat we de verdubbeling van de financiële bijdrage voor het stoppen van ontbossing in de drie tropische regenwoudregio’s niet gaan halen en dat er geen nieuwe financiering is voor regionale klimaatfondsen. Ook wordt de eigenstandige inzet op kleinschalige hernieuwbare energie de komende jaren afgebouwd. Hierdoor is de ambitie om tussen 2015-2030 minstens 100 miljoen mensen te bereiken met toegang tot elektriciteit of schoon koken niet langer haalbaar. In het jaarverslag aan de Kamer wordt jaarlijks gerapporteerd op het aantal mensen bereikt met toegang tot hernieuwbare energie. De oorspronkelijke doelstelling van 50 miljoen bereikte mensen in 2030 is met de lopende programma’s en resultaten van programma’s die niet primair op energietoegang zijn gericht wel haalbaar. In de toekomst zal dan ook gerapporteerd blijven worden op het aantal mensen dat is bereikt met toegang tot hernieuwbare energie.
In het licht van het nieuwe internationale klimaatfinancieringsdoel van USD 300 miljard per 2035 zetten we in op stijging van de private klimaatfinanciering en de klimaatfinanciering van multilaterale ontwikkelingsbanken.
Met energiediplomatie wordt aangesloten bij relevante combitracks om de hulp/handel combinatie te bevorderen. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zullen worden ingezet om met hun kennis en ervaring effectief bij te dragen aan innovatie en versterking van capaciteit, waarmee zij tegelijkertijd hun positie op de lokale markt kunnen versterken. Investeren in de leveringszekerheid van duurzame energie betekent meer focus op de Nederlandse import van waterstof.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 13 Budgettaire gevolgen van beleid art. 2 Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat (bedragen x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Art.
Verplichtingen
817.073
1.154.949
1.044.894
858.886
761.968
836.464
857.832
Uitgaven
960.406
921.355
875.352
862.283
961.835
1.041.909
1.041.909
2.1
Voedselzekerheid
422.406
361.891
379.572
385.750
437.593
480.164
480.164
Subsidies (regelingen)
176.348
129.052
119.966
91.839
105.600
119.363
119.363
Realiseren ecologische houdbare voedselsystemen
22.557
12.000
8.000
5.000
15.000
20.000
20.000
Bevorderen inclusieve, duurzame groei in de agrarische sector
37.611
21.250
21.250
11.250
28.000
30.363
30.363
Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid
5.636
3.000
3.000
2.000
2.000
3.000
3.000
Uitbannen huidige honger en voeding
33.844
16.000
15.000
10.600
10.000
12.000
12.000
Voedselzekerheid
76.700
76.802
72.716
62.989
50.600
54.000
54.000
Opdrachten
2.944
11.000
12.100
10.300
11.500
11.500
11.500
Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid
2.444
10.000
11.100
9.300
10.000
10.000
10.000
Realiseren ecologische houdbare voedselsystemen
0
1.000
1.000
1.000
1.500
1.500
1.500
Voedselzekerheid
500
0
0
0
0
0
0
Bijdrage aan agentschappen
2.804
3.735
3.930
3.795
3.795
3.795
3.795
Rijksdienst voor ondernemend Nederland
2.804
3.735
3.930
3.795
3.795
3.795
3.795
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
240.310
218.104
243.576
279.816
316.698
345.506
345.506
Voedselzekerheid
128.762
101.296
115.100
121.750
129.300
125.400
126.400
Realiseren ecologische houdbare voedselsystemen
0
17.000
31.000
32.838
44.000
48.500
48.500
Bevorderen inclusieve, duurzame groei in de agrarische sector
69.725
55.791
43.208
61.228
61.098
82.306
81.306
Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid
35.348
28.000
28.000
33.000
42.300
45.300
45.300
Uitbannen huidige honger en voeding
6.475
16.017
26.268
31.000
40.000
44.000
44.000
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
2.2
Water
191.209
179.892
253.325
276.605
324.425
362.174
362.174
Subsidies (regelingen)
69.208
51.437
98.036
118.082
151.694
176.922
169.559
Waterbeheer
35.060
35.454
67.533
81.389
103.990
121.118
105.002
Drinkwater en sanitatie
34.148
15.983
30.503
36.693
47.704
55.804
64.557
Opdrachten
1.361
680
1.400
1.975
1.925
1.550
50
Waterbeheer
1.361
680
1.400
1.975
1.925
1.550
50
Bijdrage aan agentschappen
4.354
1.940
6.521
6.469
9.367
10.211
10.687
Rijksdienst voor ondernemend Nederland
4.354
1.940
6.521
6.469
9.367
10.211
10.687
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
116.286
125.835
147.368
150.079
161.439
173.491
181.878
Waterbeheer
73.100
71.635
92.256
100.171
106.789
112.126
104.105
Drinkwater en sanitatie
43.186
54.200
55.112
49.908
54.650
61.365
77.773
2.3
Klimaat
346.791
379.572
242.455
199.928
199.817
199.571
199.571
Subsidies (regelingen)
118.560
145.106
108.468
79.241
78.262
81.016
81.016
Klimaat algemeen
50.813
34.481
19.393
20.041
20.262
20.016
21.016
Hernieuwbare energie
33.544
48.425
43.075
10.000
5.000
0
0
Dutch Fund for Climate and Development
8.958
10.000
10.000
10.000
0
0
0
Klimaatfonds
0
15.000
17.000
25.000
35.000
40.000
40.000
Bosbehoud
25.245
37.200
19.000
14.200
18.000
21.000
20.000
Opdrachten
1.882
0
0
0
0
0
0
Klimaat algemeen
1.882
0
0
0
0
0
0
Bijdrage aan agentschappen
9.501
7.000
8.000
5.000
4.000
2.000
2.000
Rijksdienst voor ondernemend Nederland
9.501
7.000
8.000
5.000
4.000
2.000
2.000
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
216.848
227.466
125.987
115.687
117.555
116.555
116.555
Contributie IZA/IZT
365
365
365
365
358
358
358
Klimaatprogramma's (non-ODA)
1.990
1.393
1.050
1.555
1.555
1.555
1.555
Klimaat algemeen
14.554
13.918
5.130
8.625
7.500
7.500
7.500
Hernieuwbare energie
45.820
41.000
16.500
3.000
1.000
0
0
UNEP
8.642
8.642
2.142
2.142
2.142
2.142
2.142
Bosbehoud
3.924
9.000
2.800
10.000
15.000
15.000
15.000
Multilaterale klimaatfondsen
107.044
153.148
98.000
90.000
90.000
90.000
90.000
Resilience and Sustainability Trust
34.509
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Ontvangsten
0
0
0
0
0
0
0
Budgetflexibiliteit
Tabel 14 Budgetflexibiliteit artikel 2
Geschatte budgetflexibiliteit
2026
Juridisch verplicht
72%
Bestuurlijk gebonden
5%
Beleidsmatig gereserveerd
23%
Nog niet ingevuld / vrij te besteden
0%
Voor het thema voedselzekerheid (artikel 2.1) zijn de geplande uitgaven voor het grootste deel juridisch verplicht. De rest is beleidsmatig gereserveerd. Onder het instrument subsidies zijn o.a. verplicht de programma’s met SNV, IFDC, GAIN, CARE, programma’s die door RVO worden uitgevoerd, alsmede activiteiten die door de ambassades worden uitgevoerd. Onder het instrument bijdragen zijn o.a. verplicht de programma’s met IFAD, de Wereldbank, CABI, SUN, UNICEF, AfDB en de CGIAR, alsmede programma’s waarvoor de ambassades middelen gedelegeerd hebben gekregen. Het beleidsmatig gereserveerde percentage van het budget is bestemd voor bijdragen aan activiteiten gericht op verbeterde voeding en het versterken van duurzame voedselproductiesystemen, inclusief bodemvruchtbaarheid en de klimaatweerbaarheid in deze sector.
Voor het thema water (artikel 2.2) zijn de in 2026 geplande uitgaven voor het grootste deel juridisch verplicht. Onder het instrument subsidies zijn o.a. verplicht de programma’s met IHE Delft, VEI B.V., de Unie van Waterschappen, Aqua4All, stichting WASTE, programma’s die door RVO worden uitgevoerd, alsmede activiteiten die door de ambassades worden uitgevoerd. Onder het instrument bijdragen zijn o.a. verplicht de programma’s met de Wereldbank, FAO, UNICEF en UNOPS, alsmede programma’s waarvoor de ambassades middelen gedelegeerd hebben gekregen.
De in 2026 geplande uitgaven voor klimaat (artikel 2.3) zijn voor het merendeel juridisch verplicht. De rest is bestuurlijk verplicht. Onder het instrument subsidies zijn dit o.a. bijdragen aan het Access to Energy Fund (AEF), Energising Development (EnDev), Mobilising Finance for Forests (MFF), Water at the Heart of Climate Action en Partnering for Green Growth (P4G). Onder het instrument bijdragen gaat het om middelen voor o.a. het Green Climate Fund, de Global Environment Facility, het Africa Adaptation Acceleration Program van de Afrikaanse ontwikkelingsbank, het Least Developed Country Fund (LDCF), de Climate Investment Funds (CIFs), het Energy Sector Management Assistance Program (ESMAP) van de Wereldbank en het Amazone Initiative van de Inter-American Development Bank. Een deel van de activiteiten onder artikel 2.3 richt zich op de mobilisatie van private investeringen. Met publieke middelen gemobiliseerde private klimaatinvesteringen kwalificeren net als klimaatrelevante publieke middelen als de Nederlandse bijdrage aan klimaatfinanciering.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
2.1 Voedselzekerheid
Voedselzekerheid is binnen de beleidsbrief Ontwikkelingshulp een van de kernthema’s die bijdragen aan de Nederlandse belangen op het gebied van handel en economie, veiligheid en stabiliteit, en migratie. Met het (aanvullende) voedselzekerheidsbudget voor de periode 2026-2030 zullen programma’s worden ontwikkeld in lijn met deze belangen. Waar mogelijk wordt aangesloten bij programma’s die zich binnen deze belangen richten op water en gezondheid, om zo de Nederlandse impact te versterken. Hierin werken we ook nauw samen met andere departementen en vooral het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN).
Voedselzekerheid en klimaat zijn met elkaar verbonden. Nederland blijft zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren. Dit doen we in eerste instantie door onze financiële inzet op voedselzekerheid ook te richten op het tegengaan van de negatieve gevolgen van klimaatverandering. Waar mogelijk versterken we dit met private investeringen en via samenwerking met Nederlandse bedrijven.
De middelen zullen door het departement (centraal) en door een aantal ambassades (decentraal) worden besteed via nationale en multilaterale organisaties waaronder kennisinstellingen, bedrijfsleven en ngo’s. Er zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij breed gedragen initiatieven, ook in Europees verband via programmering rond Global Gateway corridors en uitvoering via Delegated Cooperation.
De decentrale (ambassade) programma’s in conflictlanden zullen op verantwoorde wijze worden afgebouwd. In conflictregio’s komen daar centraal beheerde programma’s voor in de plaats. In de combilanden zetten we vooral in op centrale programma’s die maximaal aansluiten op het handelsinstrumentarium.
Wereldwijd staat voedselzekerheid steeds meer onder druk en voedselonzekerheid en honger leiden tot onrust en migratie. De inzet op het verbeteren van de voedselzekerheid zal daarom ook worden gericht op gebieden die (potentieel) de migratiedruk op Europa verhogen. Verder wordt ingezet op gebieden waar de inzet bij kan dragen aan voor Nederland belangrijke migratiepartnerschappen en opvang in de regio. Ten behoeve van samenwerking voor migratie kan Nederland samenwerking op het gebied van voedselzekerheid (bijvoorbeeld capaciteitsopbouw, kennis en kunde) aanbieden. Daarnaast zijn er mogelijkheden om te investeren in verbetering van voedselsituatie van ondervoede mensen en de landbouwsector in landen van herkomst en landen in de regio waar opvang van migranten en vluchtelingen plaatsvindt.
Bevorderen van inclusieve en duurzame groei in de agrarische sector
De context in de partnerlanden bepaalt hoe de belangen handel en economie, veiligheid en stabiliteit, en migratie vorm krijgen in het kader van de ontwikkeling van de agrarische sector. Ecologisch houdbare voedselsystemen zijn hier onderdeel van. Lage productiviteit in de voedsellandbouw leidt tot stagnerende ontwikkeling van het platteland en dat is een voedingsbodem voor lokale conflicten. Programma’s zoals het regionale programma Pro-ARIDES in de Sahel dat naast voedselzekerheid ook bijdraagt aan het verbeteren van perspectief voor jongeren en het verminderen van onderlinge conflicten tussen onder andere pastoralisten en landbouwers, versterken stabiliteit en veiligheid in de regio.
Ten behoeve van het Nederlandse belang handel en economie verbinden we hulp, handel en investeringen binnen het thema voedselzekerheid nog effectiever. Dit doen we via de Dutch Diamond benadering waarin bedrijfsleven, overheid, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties samenwerken. Daarbij zullen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen (bijvoorbeeld in de tuinbouw, of de zaadsector) worden ingezet om met hun kennis en ervaring effectief bij te dragen aan innovatie en versterking van capaciteit, waarbij ze tegelijkertijd hun positie op de lokale markt kunnen versterken. Ten behoeve van het Nederlandse verdienvermogen worden Publiek-Private partnerschappen (PPP) waar mogelijk ingezet of verder opgeschaald, met bijdragen van Nederlandse bedrijven en instituten. Met een aantal relevante voedselzekerheidsactiviteiten (bijv. in de zaaizaad sector) zal ook aansluiting worden gezocht bij de combitracks die zich richten op het bevorderen van de hulp en handel combinatie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het RVO bedrijfsleveninstrumentarium. Daarnaast wordt gewerkt aan programma’s in samenwerking met partners uit de topsectoren Agrifood en Tuinbouw. Deze gecombineerde inzet met het attaché-netwerk van LVVN beoogt het versterken van de mondiale voedselzekerheid en het behalen van de klimaatafspraken.
Nederland draagt tevens bij aan de multilaterale inzet op voedselzekerheid om zo maximaal effectief en invloedrijk te zijn. Via een bijdrage aan het International Fund for Agricultural Development (IFAD) wordt kleinschalige landbouw en plattelandsontwikkeling ondersteund. Met de Wereldbank werkt Nederland onder meer samen op sociale vangnetten en op toekomstbestendige landbouw. Met beide instellingen wordt onderzocht in hoeverre Nederlandse actoren (meer) kunnen worden ingezet.
Versterking van kennis en capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid
Er wordt geïnvesteerd in samenwerkingsverbanden die kennis en kunde van de Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties koppelen aan capaciteitsversterking in lage inkomenslanden, zoals via het Netherlands Food Partnership en het door RVO uitgevoerde landrechten programma (Land@scale), wat bijdraagt een stabiliteit en veiligheid. Via een bijdrage aan CGIAR, een wereldwijd netwerk van landbouw-onderzoeksinstituten ondersteunt Nederland onderzoek in lage- en midden-inkomstenlanden (LMIC). Dit instituut onderzoekt momenteel in hoeverre private actoren een grotere rol kunnen spelen, waaruit mogelijk kansen voortkomen voor het verdienvermogen van Nederlandse actoren. Daarnaast wordt specifiek ingezet op de wetenschappelijke samenwerking tussen Nederland en de CGIAR (NL-CGIAR partnership). Daarmee draagt Nederland bij aan oplossingen voor toekomstige voedselzekerheidsuitdagingen in ontwikkelingslanden.
Uitbannen van de huidige honger en ondervoeding
Een versterkte inzet op het voorkomen van ondervoeding door het daadwerkelijk beschikbaar maken van gezond en betaalbaar voedsel op de markten zal bijdragen aan sociaaleconomische ontwikkeling en daarmee aan stabiliteit in de regio.
De Nederlandse inzet op het vergroten van toegang tot gezond en nutriëntenrijk voedsel gebeurt via programma’s in de partnerlanden waar door ambassades wordt geïnvesteerd in publieke, private en maatschappelijke partners. Zo worden in Benin schoolkinderen dagelijks van gezonde maaltijden voorzien die geleverd worden door lokale boeren. Met de Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN) en CARE (subsidies) wordt in Benin, Nigeria, Uganda, Kenia, Ethiopië en Mozambique ingezet op het substantieel vergroten van mensen (vooral vrouwen en kinderen) dat het gehele jaar toegang heeft tot gezonde, voedzamere en betaalbare diëten. Met UNICEF wordt in Niger, Burkina Faso, Mali, Sudan en Burundi gewerkt aan betere voeding voor jonge kinderen en hun moeders.
In Nederland wordt de Netherlands Working Group on International Nutrition (NWGN) ondersteund die zorgt voor kennisuitwisseling tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen op het gebied van ondervoeding.
2.2 Water
Water is binnen de beleidsbrief Ontwikkelingshulp een van de kernthema’s die bijdragen aan sociaal-economische ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden en tegelijk aan de Nederlandse belangen op het gebied van handel en economie, veiligheid en stabiliteit, en migratie. De intensivering in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp is voor de periode 2026-2030 grotendeels toegerekend aan de centrale middelen voor waterprogramma’s. De decentrale programma’s via ambassades in conflictlanden en in combilanden buiten Afrika zullen op verantwoorde wijze worden afgebouwd. In conflictregio’s komen daar centraal beheerde programma’s voor in de plaats. In de combilanden wordt vooral ingezet op centrale programma’s die maximaal aansluiten op het handelsinstrumentarium.
Verbeterd waterbeheer/watermanagement
Nederland heeft unieke kennis en kunde om de problemen op te lossen die wereldwijd steeds meer mensen in ontwikkelingslanden ervaren, zoals de stress van waterschaarste voor landbouw en steden en de schokken van natuurrampen zoals overstromingen. Investeren in beter watermanagement is daarmee urgenter dan ooit en de vraag naar Nederlandse expertise op dit terrein zal toenemen. Dit raakt Nederlandse economische, veiligheids- en migratiebelangen.
Voor de bevordering van veiligheid en stabiliteit is de inzet vooral gericht op het versterken van geïntegreerd waterbeheer op landenniveau, al dan niet met grensoverschrijdende aspecten met oog voor spanningen tussen de verschillende belanghebbenden. We verbinden programma’s gericht op ontwikkeling, goed bestuur, vredesopbouw en humanitaire hulp. Daarbij werken we via verschillende multilaterale en internationale uitvoeringsorganisaties en in nauwe samenwerking met lokale belanghebbenden.
Bij de ontwikkeling van nieuwe of herijking van bestaande centrale programma’s op het gebied van watermanagement wordt nadrukkelijk gekeken naar -uitbreiding naar- landen met een migratiebelang voor Nederland. Ook wordt een flexibel instrument ontwikkeld om snel in te kunnen spelen op verzoeken, op het gebied van Nederlandse expertise op het gebied watermanagement van landen waarmee Nederland een migratiedialoog voert.
De komende jaren wordt ingezet op een sterkere koppeling tussen hulp, handel en investeringen binnen het thema water. Daarbij wordt nauw samengewerkt met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Dit gebeurt door programma’s en instrumenten beter aan elkaar te koppelen en nadrukkelijk in te zetten op de Dutch Diamond benadering waarin bedrijfsleven, overheid, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties samenwerken. Daarvoor zal bijvoorbeeld aansluiting worden gezocht bij de combitracks (gecombineerde aanpak voor hulp en handel), bij de verschillende instrumenten van RVO, Invest International, FMO en bij de multilaterale ontwikkelingsbanken. Ook is voor 2026 een publiek privaat partnerschapsprogramma met Nederlandse bedrijven voor water en voedselzekerheid in voorbereiding (subsidie).
Waterprogramma’s worden centraal (departement) en decentraal (ambassades) gefinancierd. Daarbij wordt samengewerkt met Nederlandse partners en kennisinstellingen, zoals de Nederlandse waterschappen, met overheden in partnerlanden en met maatschappelijke organisaties. Ook blijft Nederland samenwerken met multilaterale partners zoals de Wereldbank, UN Water en FAO. Hierbij worden waterzekerheid voor voedselproductie, en gezonde voeding in combinatie met veilig drinkwater en hygiëne waar het kan geïntegreerd aangepakt. Multilaterale partners huren vaak zelf weer kennis in van Nederlandse organisaties. Ook zetten we via waterdiplomatie in op een zichtbaar Nederlands profiel op water en to-go partner op het gebied van waterkennis en -expertise. Via onze ambassades wordt met verschillende partners aan beter lokaal waterbeleid, goede regelgeving en meer financiering voor water gewerkt.
Water en klimaat zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Nederland blijft zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren. Dit doen we in eerste instantie door onze financiële inzet op watermanagement ook te richten op het tegengaan van de negatieve gevolgen van klimaatverandering. Waar mogelijk versterken we dit met private investeringen en via samenwerking met Nederlandse bedrijven.
Drinkwater en sanitaire voorzieningen (WASH)
Nederland zet in op het verbeteren van de watersector, nationale waterstrategieën en beleid voor toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen. Dit draagt bij aan sociaaleconomische ontwikkeling, stabiliteit en veiligheid. Aan verbetering van basisvoorzieningen wordt bijvoorbeeld bijgedragen via het UNICEF-programma Accelerated Sanitation and Water for All dat met name in conflictlanden inzet op systeemversterking op het gebied van klimaatbestendige WASH en voor mensen de toegang tot drinkwater verbetert.
In een migratiecontext is toegang tot veilig en schoon water een voorwaarde voor duurzame opvang en integratie in de regio en het voorkomen van doormigratie. Mogelijkheden worden verkend om te investeren in de watersector in landen van herkomst en landen in de regio waar opvang van migranten en vluchtelingen plaatsvindt. Bijvoorbeeld via uitbreiding van de geografische focus van bestaande programma’s. Hierbij wordt ook aansluiting gezocht bij Nederlandse programma’s op voedselzekerheid en gezondheid gericht op opvang in de regio.
Binnen het drinkwater, sanitatie en hygiëne programma (WASH) richt Nederland zich bovendien op het aantrekken van financiering en het inzetten van hulp als hefboom voor het mobiliseren van private investeringen in ontwikkelingslanden zodat drinkwater en sanitaire diensten kunnen worden verbeterd. Een voorbeeld daarvan is het Water Sector Fonds van de Europese Investeringsbank (EIB) dat met EUR 10 miljoen aan ontwikkelingshulp als zekerheidsstelling, EUR 70 miljoen aan investeringen in waterbedrijven in Afrika en Azië beoogt te mobiliseren. Ook is de inzet gericht op het vergroten van weerbaarheid tegen droogte en overstromingen.
Nederland investeert bovendien in kennisdeling. Via het WaterWorX programma ondersteunen Nederlandse drinkwaterbedrijven capaciteitsopbouw en kennisontwikkeling van drinkwaterbedrijven in 17 landen wereldwijd, met als doel in 2030 circa 10 miljoen mensen te voorzien van toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen. Ook Nederlandse kennisinstellingen als IHE-Delft en IRC, en investeringsorganisaties als Aqua4All spelen een rol bij het delen van Nederlandse kennis en kunde.
2.3 Klimaat
Voor het artikel 2.3 Klimaat zal het budget in 2026 dalen naar EUR 243 miljoen. Vanaf 2027 blijft jaarlijks EUR 200 miljoen beschikbaar. Dit budget concentreert zich op de onderwerpen die het belangrijkste zijn voor de internationale verplichtingen. Nederland zal bijdragen aan vooraanstaande multilaterale fondsen zoals Green Climate Fund (GCF) en Global Environment Facility (GEF), en meer inzetten op programma’s die private financiering mobiliseren. Daarnaast blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren door de financiële inzet op voedselzekerheid en watermanagement ook te richten op het aanpassen aan de negatieve gevolgen van klimaatverandering.
Voor het stimuleren van private klimaatinvesteringen wordt in 2026 onder andere bijgedragen aan het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD), Mobilising Finance for Forests, Partners for Green Growth (P4G) en het Access to Energy Fund (AEF).
De daling van artikel 2.3 betekent dat de financiële bijdrage voor bosbehoud in de drie tropische regenwoudregio’s verminderd wordt en dat er geen nieuwe financiering is voor regionale klimaatfondsen. Ook zal de bijdrage aan UN Environment Programme (UNEP) vanaf 2026 dalen.
De eigenstandige inzet op kleinschalige hernieuwbare energie wordt de komende jaren afgebouwd. Waar relevant kan toegang tot hernieuwbare energie een plek krijgen in programmering op het gebied van voedselzekerheid, water, gezondheid en stabiliteit. Inzet op duurzame energie biedt ook kansen voor investeringen en handel met Nederlandse bedrijven actief op dit terrein, bijvoorbeeld op het terrein van groene waterstof.
Artikel 3: Sociale vooruitgang
A. Algemene doelstelling
Voor de periode 2026-2030 beoogt het kabinet een bijdrage te leveren aan het verbeteren van toegang tot kwalitatieve gezondheidsdiensten in lage- en middeninkomenslanden. Toegang tot basisgezondheidszorg voor vrouwen en meisjes in het bijzonder. Aandacht voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen is belangrijk voor effectiviteit van onze programma’s. Met onze inzet dragen we bij aan sociaaleconomische ontwikkeling in die landen en aan de volgende belangen:
Veiligheid en stabiliteit
Het vergroten van eerlijke toegang tot basisgezondheidszorg -als onderdeel van een breder pakket aan basisdiensten- voor meisjes en vrouwen in conflictregio’s. Het voorkomen en indammen van (grensoverschrijdende) infectieziekte-uitbraken in Afrika en daarmee mogelijke pandemieën die Nederland en de rest van de wereld raken. Nederland zal via multilaterale organisaties als de Wereldbank (Global Financing Facility), WHO, UNFPA en UNAIDS bevorderen dat overheden prioriteit geven aan moeder- en kindzorg, een effectieve hiv aids aanpak en sterke systemen voor gezondheidszorg en pandemiebereidheid. Nederland zal via mondiale gezondheidsfondsen als het Global Fund ter bestrijding van malaria, tuberculose en hiv aids, en Gavi (de Vaccin Alliance) bijdragen aan de beschikbaarheid van de producten en diensten die daarvoor nodig zijn. Ook in 2026 zal Nederland het maatschappelijk middenveld betrekken om zeker te stellen dat vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen de weg naar de juiste gezondheidszorg weten te vinden. Beoogde effecten hiervan zijn tweeledig: het tijdig kunnen indammen van besmettelijke infectieziekten, en het aanpakken van grondoorzaken van conflict door het sociaaleconomisch perspectief van mensen te vergroten. Een goede gezondheid heeft daarop immers een duurzaam effect. In 2026 zullen in de Sahel zoveel mogelijk integrale programma’s worden ontwikkeld die zich binnen het veiligheidsbelang richten op gezondheid en daarbij aansluiting zoeken bij interventies op water en voedselzekerheid.
Handel en economie
Het vergroten van (toekomstige) verdienkansen van Nederlandse bedrijven door ze te betrekken bij onze inzet om toegang tot en kwaliteit van basisgezondheidszorg in Afrikaanse landen te versterken. Een aantal Nederlandse bedrijven werkt al goed samen met internationale organisaties en verdient daar geld aan. Nederland blijft daarom bijdragen aan deze internationale organisaties. Daarnaast zal Nederland zich inspannen voor extra financieringsmogelijkheden voor ondernemers die in stabiele ontwikkelingslanden willen investeren op het terrein van zorg. Of hiernaar willen exporteren. We denken aan het wegnemen van knelpunten in bestaande instrumenten en het afdekken van risico’s. Hierbij is bijzondere aandacht voor de unieke expertise die in NL aanwezig is op het terrein van digitale oplossingen in gezondheid. Ook zal extra worden ingezet op publiek-private samenwerking ten behoeve van het ontwikkelen van vaccins, geneesmiddelen en medische producten.
Migratie
Het inzetten van de Nederlandse expertise op het terrein van gezondheid om overheden in het kader van migratiepartnerschappen en het beheersen van migratiestromen te helpen hun gezondheidsbeleid en -systemen te versterken. In 2026 zal een instrument worden ontwikkeld dat op verzoek maatwerk biedt om de expertise van Nederlandse bedrijven, maatschappelijk middenveld, kennisinstellingen en overheid beschikbaar te stellen. Daarbij zal worden voortgebouwd op bestaande samenwerking met VWS en de Global Health Hub.
Daarnaast zet het beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp voor de periode 2026-2030 in op het technisch en financieel ondersteunen van, met name lokale, maatschappelijke organisaties, om de diensten te verlenen en de dialoog te kunnen voeren die nodig zijn voor het bereiken van acht thematische beleidsdoelen:
– Bestrijden hiv/aids epidemie
– Tegengaan schadelijke praktijken (zoals meisjesbesnijdenis)
– Stimuleren vrouwelijk ondernemerschap
– Bevorderen schone en eerlijke handel
– Tegengaan geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers
– Vrouwen, vrede en veiligheid
– Beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden voor iedereen
– Stimuleren Nederlandse particuliere initiatieven.
Het streven is om de acht instrumenten in 2026 van start te laten gaan. Over beleidsmatige resultaten kan op zijn vroegst in 2027 gerapporteerd worden.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De minister en de staatssecretaris zijn verantwoordelijk voor:
Financieren
Gezondheid
– Financiering vanuit het gezondheidsbudget voor de periode 2026-2030 van programma’s waarbij de Nederlandse belangen handel, veiligheid en migratie centraal staan. Waar mogelijk wordt aangesloten bij programma’s die zich binnen deze belangen richten op water en voedselzekerheid, om zo de Nederlandse impact te versterken. Hierbij wordt ook nauw samengewerkt met andere departementen. Waar mogelijk wordt financiering ingezet in EU verband, bijvoorbeeld Global Gateway of EU Delegated cooperation.
– De Mondiale Gezondheidsstrategie 2023– 2030 vormt hierbij het beleidsmatige kader voor de Nederlandse inzet op mondiale gezondheid de komende jaren. De Nederlandse Global Health Hub en andere allianties van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en/of maatschappelijke organisaties worden ingezet om samenwerking in een Dutch Diamond aanpak te benutten.
– De middelen zullen door het departement (centraal) en door een aantal ambassades (decentraal) worden besteed. Hiervoor blijven we samenwerken met ervaren partnerorganisaties met expertise en een bewezen trackrecord. Dat betreft de VN (WHO, UNFPA, UNAIDS), Wereldbank (Global Financing Facility for Every Woman and Every Child) en mondiale gezondheidsfondsen (Gavi, Global Fund to fight Aids, TB and Malaria).
Maatschappelijk middenveld
Financiering van maatschappelijke organisaties in lage- en midden inkomenslanden uit hoofde van het beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties voor de periode 2026–2030 voor het bereiken van acht thematische doelen:
1. Verbeterde toegang tot preventie en behandeling van hiv/aids voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen;
2. Verbeterde preventie van schadelijke praktijken, zoals vrouwelijke genitale verminking of kindhuwelijken, door verandering van sociale normen en gedrag en verbeterde nazorg van gevolgen van dergelijke praktijken;
3. Versterkte economische positie van vrouwelijke ondernemers, veelal actief in de informele sector, en doorbreken van socioculturele barrières die zij tegenkomen;
4. De verbetering van arbeidsrechten en -omstandigheden en tegengaan van ontbossing en vervuiling in productielanden, in verbinding met het Nederlandse bedrijfsleven en hun toeleveranciers;
5. Bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, verbeterde toegang tot zorg voor vrouwen en meisjes die hiervan slachtoffer werden, en ondersteuning van vrouwenrechtenverdedigers en vrouwelijke mensenrechtenactivisten in precaire omstandigheden;
6. Bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging en de bescherming van religieuze minderheden, en de bevordering en bescherming van de gelijke rechten voor lhbtiq+-personen;
7. Versterkte positie van vrouwen in vredes- en veiligheidsprocessen en de bescherming en re-integratie van slachtoffers van conflict gerelateerd seksueel geweld;
8. Versterkte financiële en organisatorische capaciteit van Nederlandse particuliere ontwikkelingsinitiatieven, zodat zij een grotere en kwalitatief betere bijdrage kunnen leveren aan ontwikkelingsdoelstellingen.
– Financiering van programma’s om basisdiensten te leveren in conflictlanden. Vanwege operationele uitdagingen zal in conflictlanden meer centraal worden geprogrammeerd. Het bieden van diensten op het terrein van gezondheid is hier integraal onderdeel van. In de Sahel wordt bijvoorbeeld op basis van een regionale veiligheidsanalyse in 2026 een centraal gefinancierd programma ontwikkeld om basisdiensten voor gezondheid en SRGR te leveren. In de ontwikkeling hiervan wordt gekeken naar gezondheidszorg zoals het vaccineren van kinderen en tegengaan van moedersterfte. Hierbij wordt gewerkt met partners die schaal bieden, zoals het GFF.
– Nederland heeft andere overheden veel te bieden aan kennis en kunde op het terrein van gezondheid. Dit geldt voor bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld maar bijvoorbeeld ook voor het RIVM. We intensiveren in dat licht de samenwerking met VWS en inzet op bestaande instrumenten zoals het Global Health Partnership Programma. Dit instrument, met ODA en non-ODA middelen, heeft de afgelopen twee jaar een succesvolle pilot gekend en overheden van middeninkomenslanden (bijv. Kenia, Indonesië) geholpen met hun gezondheidsbeleid. Met hulp van expertise van Nederlandse bedrijven, maatschappelijk middenveld en overheid. We zullen dit programma uitbreiden en inzetten voor landen die daar in het kader van een migratiepartnerschap een beroep op willen doen.
– Ook zal geld beschikbaar worden gemaakt om in een beperkt aantal landen een breder gezondheidsprogramma op te schalen, op te zetten of een bijdrage te leveren op het moment van een (gezondheids)-crisis) of teruglopende steun. Met als doel om samenwerking op het terrein van migratie te bevorderen.
Stimuleren
– Het bijdragen aan goede gezondheidszorg en toegang daartoe, speciaal voor vrouwen en meisjes en kwetsbare groepen in dialoog met nationale overheden en maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen, en in internationale fora.
– Het kabinet zal zich er voor inspannen dat internationale partners het Nederlandse bedrijfsleven nog beter weten te vinden bij het verlenen van opdrachten. Dit doen we in nauw overleg met de sector maar te denken valt aan het wegnemen van bestaande knelpunten, afdekken van risico’s of zo nodig extra financiering. Hiermee draagt het kabinet enerzijds bij aan het verdienvermogen van Nederlandse bedrijven en anderzijds aan het bieden van oplossingen die nodig zijn voor het versterken van de gezondheidssystemen. Wat op den duur ook weer kan leiden tot meer vraag naar Nederlandse producten en innovaties. Hier is bijzondere aandacht voor de unieke expertise die in NL aanwezig is op het terrein van digitale oplossingen in gezondheid. Ook zal extra worden ingezet op publiek-private samenwerking ten behoeve van het ontwikkelen van vaccins, geneesmiddelen en medische producten. Voor de invulling van deze aanvullende inzet zijn de drie belangen leidend.
– Het bijdragen aan structurele armoedebestrijding en bevorderen van inclusieve groei en ontwikkeling door mensen te steunen, invloed uit te oefenen op beleid en hun mogelijkheden en kansen te vergroten om bij te dragen aan inclusieve ontwikkeling, specifiek voor vrouwen en meisjes en kwetsbare groepen.
– De Nederlandse inzet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv-preventie, onder meer in multilaterale fora. Nederland speelt een actieve rol in de follow-up van ICPD beyond 2014 en uitvoering van SRGR en gendergelijkheid als onderdeel van de 2030 agenda, in de bilaterale dialoog in de partnerlanden, in de samenwerking met NGO’s, in samenwerking met private partijen en het bedrijfsleven en met maatschappelijke partners (Nederland rolt twee instrumenten uit binnen het nieuwe kader voor samenwerking met het maatschappelijk middenveld).
– Werken aan goede internationale kaders voor vrouwenrechten en gendergelijkheid in multilaterale fora (VN, OESO/DAC, EU) en het ondersteunen van lokale organisaties ter versterking van economische zelfstandigheid, een actieve rol van vrouwen in vredesprocessen en de uitbanning van geweld tegen vrouwen. Lokale ervaringen worden ingebracht in multilaterale fora, en vice versa.
– Waarborgen van het belang van open ruimte voor maatschappelijke organisaties in internationale fora.
– Een positieve ontwikkeling ten aanzien van moedersterfte, en beschikbaarheid van anti- conceptie en hiv aids medicatie zijn bij benadering een goede aanwijzing voor een succesvolle inzet. Daarachter ligt dan de aanname dat gezonde mensen, gezonde moeders met toegang tot anticonceptie leiden tot meer stabiliteit, meer economische groei en minder migratie. Gegeven de bredere context van afnemende internationale steun voor gezondheid in lage- en midden inkomenslanden zijn we tevreden met het beperken van een verwachtte negatieve trend in deze indicatoren.
– Versterking van de capaciteit van lokale maatschappelijke organisaties voor dienstverlening en het voeren van een dialoog, vergroting van hun eigenaarschap en aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes vormen de uitgangspunten van het beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties voor de periode 2026–2030. De aanname is dat deze uitgangspunten ertoe leiden dat lokale maatschappelijke organisaties concrete en blijvende resultaten behalen op de acht genoemde beleidsterreinen.
Regisseren
– In samenwerking met het ministerie van VWS implementatie van de Mondiale Gezondheidsstrategie 2023-2030 voortzetten.
– Coördinatie van de Nederlandse SRGR-inzet in multilateraal verband. Nederland blijft een actieve rol spelen in de Kindhuwelijkenresolutie in de Mensenrechtenraad.
– Inzet, met gelijkgezinde landen, voor behoud van internationale afspraken op gendergelijkheid en vrouwenrechten in multilaterale fora. Nederland blijft pleitbezorger van het verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld van de Raad van Europa.
– Agenderen van het belang van deelname en leiderschap van vrouwen in vrede en veiligheidsprocessen, o.a. als onderdeel van 25 jaar viering van VN Resolutie 1325 op vrouwen, vrede en veiligheid. Ook zal Nederland blijven inzetten op de bescherming van slachtoffers van conflict-gerelateerd seksueel geweld en accountability voor deze ernstige vorm van geweld.
– Invulling geven aan lokaal geleide ontwikkeling in samenwerking met maatschappelijke organisaties samen met OESO-DAC.
– Afstemmen van Nederlandse inspanningen op wet- en regelgeving voor maatschappelijke organisaties met bijzondere aandacht voor wet- en regelgeving van de Europese Commissie.
Uitvoeren
– Nederland zal een actieve rol spelen in bestuursvergaderingen in internationale gezondheidsorganisaties die Nederland steunt -UNFPA, WHO, UNAIDS, GAVI, GFATM, GFF- juist nu de mondiale gezondheidsarchitectuur onder druk staat.
– Bijdragen aan naleving van internationale afspraken waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd aangaande gezondheid en SRGR, vrouwenrechten en gendergelijkheid, en maatschappelijke organisaties.
C. Beleidswijzigingen
Met de recente beleidsbrief Ontwikkelingshulp is gezondheid onder artikel 3.1 een van de drie thema’s die bijdragen aan sociaal-economische ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden en die tegelijk de Nederlandse belangen ondersteunen. SRGR maakt hier integraal onderdeel van uit middels de mondiale gezondheidsstrategie. Begrotingsartikel 3.2 wordt afgebouwd. Dit betreft o.a. de kernbijdrage aan UN Women, inzet op het thema politieke participatie en het programma Leading from the South. Onder artikel 3.3 start in 2026 het nieuwe kader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties. Het voorziene langjarig beroeps- en hoger onderwijsprogramma in Afrika, inclusief beurzenprogramma, zal niet van start gaan.
Onder dit ontwikkelingsbeleid zal minder financiering beschikbaar komen voor internationale organisaties. Nederland richt zich zoveel mogelijk op die organisaties waar Nederlandse kennis en kunde aantoonbaar bijdraagt aan hun werk en waar mogelijk koppelen we de samenwerking aan de drie Nederlandse belangen door middel van oormerking op landeninzet.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15 Budgettaire gevolgen van beleid art. 3 Sociale vooruitgang bedragen x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Art.
Verplichtingen
280.562
705.396
986.565
183.900
410.234
298.708
321.216
Uitgaven
835.421
667.751
548.154
527.647
553.827
590.201
590.201
3.1
Mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
542.914
447.877
384.154
384.647
432.827
470.201
470.201
Subsidies (regelingen)
198.609
174.779
109.453
114.098
163.853
201.902
209.812
Mondiale gezondheid en SRGR
198.609
174.779
109.453
114.098
163.853
201.902
209.812
Opdrachten
14.555
17.975
24.825
24.975
24.975
24.975
24.975
Mondiale gezondheid en SRGR
14.555
17.975
24.825
24.975
24.975
24.975
24.975
Bijdrage aan agentschappen
93
140
142
172
100
100
100
Rijksdienst voor ondernemend Nederland
93
140
142
172
100
100
100
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
329.657
254.983
249.734
245.402
243.899
243.224
235.314
WHO/PAHO
15.007
1.222
8.765
7.955
7.122
7.122
7.122
Mondiale gezondheid en SRGR
196.378
181.224
149.067
145.545
144.875
144.200
136.290
UNFPA
57.463
60.000
60.000
60.000
60.000
60.000
60.000
UNAIDS
46.000
0
18.000
18.000
18.000
18.000
18.000
Partnershipprogramma WHO
10.309
8.037
9.402
9.402
9.402
9.402
9.402
UNICEF
4.500
4.500
4.500
4.500
4.500
4.500
4.500
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
3.2
Vrouwenrechten en gendergelijkheid
48.618
39.358
22.000
21.000
0
0
0
Subsidies (regelingen)
34.758
26.828
20.710
20.765
0
0
0
Vrouwenrechten
34.758
26.828
20.710
20.765
0
0
0
Opdrachten
77
100
0
0
0
0
0
Vrouwenrechten
77
100
0
0
0
0
0
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
13.783
12.430
1.290
235
0
0
0
Vrouwenrechten
7.783
6.430
1.290
235
0
0
0
UNWOMEN
6.000
6.000
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
3.3
Maatschappelijk middenveld
227.162
154.074
141.000
122.000
121.000
120.000
120.000
Subsidies (regelingen)
205.984
139.897
137.406
119.745
118.845
117.850
117.850
Versterking maatschappelijk middenveld
205.984
139.897
137.406
119.745
118.845
117.850
117.850
Opdrachten
11.533
7.291
3.000
2.000
2.000
2.000
2.000
Versterking maatschappelijk middenveld
11.247
6.000
2.000
2.000
2.000
2.000
2.000
Versterking maatschappelijk middenveld Monitoringsfonds
286
1.291
1.000
0
0
0
0
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
9.645
6.886
594
255
155
150
150
Versterking maatschappelijk middenveld
9.645
6.886
594
255
155
150
150
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
3.4
Onderwijs
16.727
26.442
1.000
0
0
0
0
Subsidies (regelingen)
1.500
3.000
300
0
0
0
0
Onderzoeksprogramma's
1.500
3.000
300
0
0
0
0
Opdrachten
14.987
21.318
685
0
0
0
0
Onderwijs
0
387
200
0
0
0
0
Onderzoeksprogramma's
2.000
0
0
0
0
0
0
Hoger Onderwijs
12.987
20.931
485
0
0
0
0
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
240
2.124
15
0
0
0
0
Onderwijs
240
2.124
15
0
0
0
0
Ontvangsten
0
0
0
0
0
0
0
Budgetflexibiliteit
Tabel 16 Budgetflexibiliteit artikel 3
Geschatte budgetflexibiliteit
2026
Juridisch verplicht
67%
Bestuurlijk gebonden
22%
Beleidsmatig gereserveerd
11%
Nog niet ingevuld / vrij te besteden
0%
Op artikel 3.1 Gezondheidszorg zijn alle middelen voornamelijk vastgelegd in meerjarige bijdrage-overeenkomsten en beschikkingen. Bijdrages aan multilaterale organisaties beslaan bijna de helft van het budget. Hierdoor worden GFF, GAVI, GFATM, WHO, UNFPA en UNAIDS gesteund in de uitvoering van hun activiteiten. Het instrument subsidies is deels ingezet voor slotbetalingen op het aflopende VMM kader alsmede voor nieuwe initiatieven zoals activiteiten in Oekraïne. Via de ambassades worden bijdrages en subsidies verstrekt met behulp van gedelegeerde middelen voor lokale en regionale programma’s. Alle activiteiten zijn in lijn met de Mondiale Gezondheidsstrategie 2023-2030.
Vanuit artikel 3.2 Vrouwenrechten en gendergelijkheid ontvangt onder andere UN Women een rechtstreekse bijdrage alsmede wordt het Women=Men programma door middel van bijdrages via gedelegeerde middelen aan Ambassades gefinancierd. De beleidsmatig gereserveerde middelen hebben betrekking op de nieuw te ontwikkelen programma’s die invulling geven aan de motie Hirsch c.s. bij de 1e suppletoire begroting (Kamerstuknr. 36725-XVII-21).
Subsidies zijn de voornaamste vorm van financiering in artikel 3.3. Maatschappelijk Middenveld. Het overgrote deel van het budget wordt juridisch vastgelegd in subsidiebeschikkingen en bijdrages voor het FOCUS programma en een klein gedeelte in de vorm van opdrachten voor de monitoring van het kader. Ten slotte worden bijdrages voor andere activiteiten op het gebied van het maatschappelijk middenveld.
Voor artikel 3.4 zijn middelen overgeheveld binnen artikel 3.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
De bezuinigingen worden gerealiseerd door het afbouwen van de budgetten voor beroeps- en hoger onderwijs en zelfstandige activiteiten op het terrein van vrouwenrechten en gendergelijkheid. Verder wordt het budget voor het nieuwe samenwerkingskader met maatschappelijke organisaties, verlaagd vergeleken met het kader dat afloopt per 31 december 2025. Het budget voor sub-artikel 3.1 daalt met 14% vergeleken met 2025.
3.1 Mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
Gezondheid is binnen de beleidsbrief Ontwikkelingshulp een van de drie thema’s die bijdragen aan de drie belangen van handel en economie, veiligheid en stabiliteit, en migratie. De Nederlandse Mondiale Gezondheidsstrategie 2023-2030 vormt het kader voor de inzet van het kabinet op het terrein van gezondheid in 2026. Het verbeteren van toegang tot primaire gezondheidszorg en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) is daarbinnen een belangrijk speerpunt. Het kabinet blijft investeren in bijvoorbeeld toegang tot veilige bevallingen, anticonceptie, veilige abortus, goede moeder-kindzorg en het tegengaan van hiv/aids. Dit redt levens en zorgt er voor dat vrouwen en meisjes zelf keuzes kunnen maken over hun leven en toekomst. Dit draagt bij aan welzijn, stabiliteit en economische groei in grote delen van de wereld en is ook in het belang van Nederland; ziektes stoppen niet aan de grens. Toegang tot een goed functionerende kliniek is niet alleen cruciaal om moeder- en kindsterfte tegen te gaan maar ook voor het voorkomen of bestrijden van pandemieën.
Internationale actie op het terrein van water en voedsel is één van de zes speerpunten in de mondiale gezondheidsstrategie. Want toegang tot schoon water in klinieken is essentieel tijdens bevallingen en toegang tot water op school van belang om schooluitval van meisjes te voorkomen. Gebrek aan toegang tot (goede) voeding is een belangrijke oorzaak van moeder- en kindsterfte. Zo draagt de Nederlandse inzet op de andere twee thema’s uit de beleidsbrief, water en voedselzekerheid, bij aan het thema gezondheid en vice versa.
Ook de Nederlandse bijdragen aan het Global Fund voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria (GFATM) en de bijdrage aan Gavi, dat zich via kinderimmunisatie inzet tegen kindsterfte, zijn onder subsidies ondergebracht.
Via opdrachten wordt het Product Development Programma (PDP) gefinancierd, deze publiek-private samenwerking is gericht op het bevorderen van de ontwikkeling met bedrijven van geneesmiddelen, vaccins en diagnostica om armoede en SRGR-gerelateerde ziekten en aandoeningen (zoals hiv/aids en antimicrobiële resistentie) te voorkomen en te bestrijden.
Een aantal internationale organisaties met mandaat op het gebied van gezondheid, krijgt algemene vrijwillige en/of geoormerkte bijdragen (zoals de WHO, UNFPA en UNAIDS). Met hen werkt Nederland aan het versterken van primaire gezondheidssystemen en toegang tot basisgezondheidzorg voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. Vanwege hun omvang, bereik en schaalvoordelen zijn deze spelers succesvol gebleken, bijvoorbeeld in het aanwenden van hun invloed om via gezamenlijke inkoop lagere prijzen te bedingen voor zeer noodzakelijke gezondheidsmiddelen. Ook steunt Nederland het Global Financing Facility for Every Woman, Every Child. Dit fonds van de Wereldbank steunt lage- en lage-middeninkomens landen in het versterken van hun gezondheidssystemen, zoals goede moeder- en kindzorg.
3.2 Vrouwenrechten en gendergelijkheid
Zoals aangegeven in de beleidsbrief Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp wordt er gestopt met projecten specifiek gericht op vrouwenrechten en gendergelijkheid. Als gevolg van amendement Hirsch c.s. (Kamerstuknr. 36725-XVII-21) is in 2026 nog EUR 22 miljoen en in 2027 EUR 21 miljoen beschikbaar voor vrouwenrechten en gendergelijkheid. Vanaf 2028 neemt het budget op subartikel 3.2 af tot nul.
3.3 Maatschappelijk middenveld
In 2026 start het nieuwe beleidskader Focus. Dit kader loopt tot eind 2030. In de Kamerbrief van 27 juni 2025 en het bijbehorende CW3.1 kader (Kamerstuknr. 36180-168) zijn acht instrumenten met een totaalbudget van EUR 490 miljoen beschreven, waarmee bijdragen en subsidies verleend worden aan maatschappelijke organisaties. Als gevolg van amendement Hirsch en de Korte (Kamerstuknr. 36725-XVII-20) is het budget dat beschikbaar is voor het beleidskader verhoogd naar EUR 600 miljoen. Voor de additionele middelen wordt nog bekeken hoe die het beste kunnen worden ingezet. In 2026 staat EUR 120 miljoen aan uitgaven geraamd voor het nieuwe beleidskader. Het kader zet zich in op de versterking van de capaciteiten van vooral lokale maatschappelijke organisaties. Er is gekozen voor deze vorm van subsidieverstrekking omdat maatschappelijk organisaties goed in staat zijn om benodigde diensten te verlenen en dialoog te voeren en zo resultaten stevig kunnen verankeren in lokale gemeenschappen, wat cruciaal is voor de bestendiging van vooruitgang op de lange termijn.
3.4 Onderwijs
Zoals aangegeven in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp wordt er gestopt met projecten specifiek gericht op onderwijs. Derhalve neemt het budget op subartikel 3.4 geleidelijk af tot nul in 2027. De begrote uitgaven in 2026 zijn bestemd voor het degelijk afbouwen van bestaande programmeringen en nagaan van contractuele verplichtingen.
Artikel 4: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling
A. Algemene doelstelling
Dit kabinet beoogt een bijdrage te leveren aan het wegnemen van de oorzaken van onveiligheid en instabiliteit. Instabiliteit in de regio’s rondom Europa heeft immers directe gevolgen voor Nederland. Het leidt tot verstoorde geoppolitieke verhoudingen, ruimte voor radicalisering en extremisme en ondermijnende activiteiten en afbreuk van de internationale rechtsorde. Via onze thematische inzet op watermanagement, voedselzekerheid en gezondheid en eigenstandige inzet op veiligheid dragen wij bij aan stabiliteit in de focusregio’s en daarmee, aan ons veiligheidsbelang. Tevens bevorderen we migratiesamenwerking, verbeteren we de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen (met focus op bescherming, onderwijs en werk). Ten slotte verlenen we noodhulp ter leniging van humanitaire nood wereldwijd. Voor de bredere veiligheidsinzet van het ministerie van Buitenlandse Zaken, kunnen de beleidsagenda en de beleidswijzigingen BZ begroting 2026 worden geraadpleegd.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De minister en de staatssecretaris zijn verantwoordelijk voor:
Financieren
– Programma's en partners op het terrein van veiligheid en stabiliteit, gericht op het aanpakken van de grondoorzaken van hetgeen wat de Nederlandse veiligheid direct beïnvloedt in de nabuurregio’s van Europa (West-Afrika, MENA en Hoorn van Afrika). Het gaat hierbij om zowel om partners die bijdragen aan stabiliteit door eerlijke toegang tot basisvoorzieningen zoals voedsel en water, als partners die bijdragen aan meer directe veiligheid door conflictpreventie, mediation en vredesprocessen, bescherming van mensen en gemeenschappen en versterking van de rechtsketen (inclusief lokale politie en justitie).
– Programma’s gericht op veiligheid & stabiliteit in de nabuurregio’s van Europa: West-Afrika, MENA en Hoorn van Afrika. Onder deze programma’s valt ook inzet op fysieke veiligheid en bescherming van mensen en gemeenschappen via bijvoorbeeld humanitair ontmijnen en clustermunitie programma’s en ondersteuning van conflictpreventie, vredesopbouw en mediation.
– Programma’s gericht op opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio zoals PROSPECTS in de Hoorn van Afrika en MENA regio en programmering in de Afghanistan regio. Ook gastgemeenschappen worden hierbij betrokken.
– Het ondersteunen van brede partnerschappen op migratieterrein met prioritaire herkomst-, transit- en opvanglanden, door financiering van activiteiten die belangrijk zijn voor betrokken ontwikkelingslanden en die bijdragen aan betere migratiesamenwerking, betere bescherming en perspectieven voor vluchtelingen en gastgemeenschappen, tegengaan van uitbuiting en mishandeling van migranten en bestrijding van mensensmokkel/handel en het bevorderen van vrijwillige terugkeer en herintegratie.
– Humanitaire hulpverlening door VN-organisaties, het Internationale en Nederlandse Rode Kruis, en Nederlandse NGO’s (Dutch Relief Alliance).
– Programma’s gericht op versterking van de internationale humanitaire hulpverlening.
Stimuleren
– De nadruk ligt daarbij op het bereiken van resultaten door een combinatie van brede partnerschappen en gerichte lokale interventies op de aanpak van de grondoorzaken van hetgeen wat de Nederlandse veiligheid direct beïnvloedt, zoals het bijdragen aan bestrijden van internationale georganiseerde criminaliteit, rekrutering voor terrorisme, en het vergroten van menselijke veiligheid door eerlijke toegang tot basisvoorzieningen zoals voedsel, water en recht.
– Innovatie richt zich op een sterkere focus op specifieke Nederlandse en lokale veiligheids-, en migratiebelangen bij de thematische inzet. Ook wordt sterkere synergie gezocht tussen programma’s van verschillende ketenpartners op het terrein van veiligheid bijvoorbeeld met het ministerie van Justitie en Veiligheid maar ook tussen de humanitaire en ontwikkelingspartners. Dit alles binnen de landen in de drie nabuurregio’s op het terrein van veiligheid en stabiliteit. Bijvoorbeeld door een samenwerking te stimuleren tussen verschillende partners die actief zijn op bestrijding van internationale criminaliteit, waarbij vanuit een ontwikkelingsperspectief van mensen en gemeenschappen wordt gekeken naar effectieve geïntegreerde inzet.
– Verandering en hervorming bij noodhulporganisaties om efficiënter en effectiever te werken en om de onderlinge samenwerking en coördinatie te versterken.
– Vergroten van paraatheid voor tijdige en effectieve rampenrespons.
– Het versterken van het humanitaire systeem, inclusief versterking van de positie en capaciteit van lokale en nationale actoren. En het aanjagen van een dialoog om risico’s bij humanitaire actie beter te verdelen.
– Realisatie van brede partnerschappen op migratieterrein met prioritaire herkomst-, transit- en opvanglanden, waar zowel betrokken landen, NL/ EU als vluchtelingen/migranten baat bij hebben.
– Het versterken van internationaal rechtelijke kaders en normen voor migratiemanagement, inclusief terugkeer van mensen zonder verblijfsrecht, het tegengaan irreguliere migratie en de bescherming van de rechten van migranten.
– Versterking opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio, door inzet op betere bescherming en een sterkere rechtspositie voor vluchtelingen (inclusief toegang tot werk), meer en betere voorzieningen (onderwijs, gezondheidszorg, water etc.) en het stimuleren van economische ontwikkeling en banengroei, zodat vluchtelingen en gastgemeenschappen betere perspectieven en dienstverlening krijgen. Toegang tot werk en onderwijs vormen hierbij speerpunten. Speciale aandacht gaat uit naar vrouwen en jongeren.
Regisseren
– Handhaving en bevordering van het humanitair oorlogsrecht en de humanitaire principes. Het vergroten van effectiviteit van humanitaire hulpverlening door onder andere het nakomen en stimuleren van internationale afspraken gemaakt in de Grand Bargain en tijdens de World Humanitarian Summit in 2016.
– Samenwerking met actoren zoals de VN, het Rode Kruis en NGO’s voor een effectievere noodhulpverlening, en met de Europese Commissie Office for Humanitarian Aid Department (ECHO) en EU-lidstaten.
– Betere samenwerking op veiligheid & stabiliteit tussen internationale actoren (zoals UNDP, UNODC en de Wereldbank) waarbij er vooral op wordt ingezet op systemen die de mens centraal zetten (in plaats van instituties en regels) via het investeren in onderlinge samenwerking en dialoog.
– Meer interne cohesie tussen EU-lidstaten en -instellingen, met name de Europese Commissie en EDEO, op crisisbeheersing, conflictpreventie en inzet op versterking van legitieme staatsstructuren, onder meer via het ‘Comprehensive Approach Action Plan’, het ‘EU-wide Security Sector Reform framework’ en de ‘Joint Communication on Capacity Building in support of security and development’ waarbij Nederland eigen ‘best practices’ inbrengt.
– Bevordering van herstel na crises en stimulering van een belangrijke rol voor het maatschappelijk middenveld bij lokale conflictpreventie, het bevorderen van participatie van alle burgers en sociaal-economische wederopbouw.
– Nederland stimuleert door PROSPECTS samenwerking en coördinatie tussen humanitaire hulp - en ontwikkelingsorganisaties (UNHCR, ILO, Unicef, IFC en de Wereldbank). PROSPECTS is een partnerprogramma om vluchtelingenopvang in de Hoorn van Afrika te versterken. Dit heeft als doel een betere bescherming van vluchtelingen (speciale aandacht voor vrouwen en meisjes), betere perspectieven voor gastgemeenschappen en vluchtelingen, inclusief meer mogelijkheden om buiten de vluchtelingenkampen te wonen, werken en onderwijs te volgen.
C. Beleidswijzigingen
De inzet vanuit artikel 4.3 op programma’s in de Grote Meren Regio, Burundi en Afghanistan wordt afgebouwd. Tegelijkertijd worden nieuwe programma’s ontwikkeld die bijdragen aan veiligheid en stabiliteit in de nabuurregio’s in West Afrika, Hoorn en MENA, wat betekent dat activiteiten in meer landen kunnen worden gestart (zoals bijvoorbeeld in Ethiopië, Libanon, Ghana en Senegal).
Om integrale programmering van activiteiten vanuit de thema’s water, voedsel en gezondheid die direct bijdragen aan het wegnemen van oorzaken van onveiligheid en instabiliteit te stimuleren, wordt een integraal pilot-programma in de Sahel ontwikkeld. Waar mogelijk wordt hierbij samengewerkt met andere donoren en de EU.
In elk van de drie regio’s worden vanuit artikel 4.3 meerjarige conflict-sensitieve en op de regio toegesneden partnerschappen opgezet met o.a. intergouvernementele-organisaties (inclusief VN), internationale financiële instellingen en internationale en Nederlandse NGOs. Deze partners werken complementair en gericht aan regionale stabiliteit en veiligheid.
Ontwikkelen van een platform voor conflictbemiddeling en vredesopbouw waar we professionele en diplomatieke inzet vraaggestuurd en flexibel op elkaar kunnen afstemmen. Hierbij werken we complementair aan de EU en aan landen die al een leidende rol op conflictbemiddeling of vredesopbouw hebben.
Gezien de ontwikkelingen in de regio en toegenomen aandacht voor het Nederlands migratiebelang als onderdeel van de BHO begroting, en aanvullende middelen die hiervoor beschikbaar zijn gemaakt, zet Nederland in op het uitbreiden van het aantal landen waarmee migratiepartnerschappen wordt beoogd.
De migratiesamenwerking met partnerlanden zal vaker en meer nadrukkelijk worden ingebed in de brede (ontwikkelingshulp)relatie met het partnerland. Hiermee wordt beoogd om de Nederlandse belangen omtrent het bevorderen van terugkeer, het tegengaan van irreguliere migratie en het beschermen van migranten, in samenspraak met de belangen van het partnerland te adresseren. Nederland zoekt hierbij de complementariteit aan de EU inzet.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 17 Budgettaire gevolgen van beleid art. 4 Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling (bedragen x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Art.
Verplichtingen
725.357
513.343
1.290.933
960.093
816.203
940.936
1.098.016
Uitgaven
1.100.606
969.704
1.089.896
1.088.716
1.115.819
1.229.323
1.229.323
4.1
Humanitaire Hulp
609.255
472.401
474.877
445.284
455.729
496.057
496.057
Subsidies (regelingen)
129.700
136.000
115.000
122.000
122.000
122.000
122.000
Noodhulpprogramma's
129.700
136.000
115.000
122.000
122.000
122.000
122.000
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
479.555
336.401
359.877
323.284
333.729
374.057
374.057
Noodhulpprogramma's
365.550
225.384
252.860
220.267
234.712
277.040
277.040
Noodhulpprogramma's non-ODA
5
1.017
1.017
1.017
1.017
1.017
1.017
UNHCR
35.000
35.000
35.000
35.000
35.000
35.000
35.000
UNRWA
19.000
15.000
11.000
7.000
3.000
1.000
1.000
Wereldvoedselprogramma
60.000
60.000
60.000
60.000
60.000
60.000
60.000
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
4.2
Migratie
290.931
307.015
384.815
397.264
404.959
452.010
452.010
Subsidies (regelingen)
9.639
14.900
14.650
13.000
13.000
13.000
13.000
Opvang in de regio
8.786
11.900
11.650
10.000
10.000
10.000
10.000
Migratie en ontwikkeling
853
3.000
3.000
3.000
3.000
3.000
3.000
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
281.292
292.115
370.165
384.264
391.959
439.010
439.010
Opvang in de regio
220.840
231.115
292.165
297.264
298.959
331.010
331.010
Migratie en ontwikkeling
60.452
61.000
78.000
87.000
93.000
108.000
108.000
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
4.3
Veiligheid en stabiliteit
200.420
190.288
230.204
246.168
255.131
281.256
281.256
Subsidies (regelingen)
71.256
55.296
69.940
80.428
93.186
103.371
103.371
Legitieme stabiliteit
10.619
10.092
13.000
17.650
20.350
22.350
22.350
Inclusieve vredes- en politieke processen
22.135
11.927
13.300
12.600
14.500
16.000
16.000
Functionerende rechtsorde
38.502
33.277
43.640
50.178
58.336
65.021
65.021
Opdrachten
2.979
1.376
300
1.100
1.225
1.325
1.325
Inclusieve vredes- en politieke processen
2.979
1.376
300
1.100
1.225
1.325
1.325
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
126.185
133.616
159.964
164.640
160.720
176.560
176.560
Legitieme stabiliteit
0
13.000
31.700
37.600
14.700
16.200
16.200
Functionerende rechtsorde
101.639
86.196
88.204
83.858
95.990
105.055
105.055
Inclusieve vredes- en politieke processen
24.546
34.420
40.060
43.182
50.030
55.305
55.305
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Ontvangsten
0
0
0
0
0
0
0
Budgetflexibiliteit
Tabel 18 Budgetflexibiliteit artikel 4
Geschatte budgetflexibiliteit
2026
Juridisch verplicht
79%
Bestuurlijk gebonden
2%
Beleidsmatig gereserveerd
20%
Nog niet ingevuld / vrij te besteden
0%
Het budget voor humanitaire hulp is voor het merendeel juridisch verplicht.
De bijdragen aan UNHCR, UNRWA en het Wereldvoedselprogramma zijn geheel juridisch verplicht. Voor wat betreft de bijdragen noodhulpprogramma’s is ca. EUR 245 miljoen juridisch verplicht.
In 2022 zijn meerjarige subsidies verleend aan de Dutch Relief Alliance (DRA) en het Nederlandse Rode Kruis onder het subsidiebeleidskader Humanitaire hulp 2022–2026. Dit subsidieplafond is geheel benut. Daarnaast zijn voor de versterking van de Humanitaire sector in 2024 subsidies verstrekt. Het begrote bedrag voor subsidies is daarmee geheel juridisch verplicht.
Het beleidsmatig gereserveerde bedrag is bestemd voor verdere invulling aan crisis-specifieke bijdragen humanitaire hulp waaronder de «country-based pooled funds». Binnen het humanitaire budget blijft een bedrag voor acute crises gereserveerd, in aanvulling op het bestaande instrumentarium (DRA, CERF).
Het artikelonderdeel opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking is voor ca 80% juridisch verplicht.
De subsidies zijn geheel juridisch verplicht, volgend uit toekenningen uit het subsidiebeleidskader ‘Migration and Displacement 2023-2028’.
De bijdragen zijn juridisch verplicht voor ca. EUR 300 miljoen, dit betreft met name:
– Het bilaterale partnerschapsprogramma PROSPECTS met de Wereldbank, IFC, UNHCR, UNICEF en ILO.
– Het bilaterale partnerschap programma COMPASS met IOM.
– Bijdragen aan de opvang van vluchtelingen in de Afghanistan regio, Oekraïne regio, Mena en Hoorn van Afrika.
Bestuurlijk gebonden is een toekenning aan ambassades in de regio’s MENA, Hoorn van Afrika en Afghanistan om lokalisering op dit thema te bevorderen.
Binnen het bilaterale partnerschapsprogramma PROSPECTS is een deel wel toegezegd, maar nog niet gecommitteerd. Dit bestuurlijk verplichte deel betreft het opportunity fund, waarmee ingespeeld kan worden op opkomende ontwikkelingen en kansen.
Beleidsmatig gereserveerd zijn middelen voor de uitvoering van Hulp voor Migratie zoals aangekondigd in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp, dit betreft onder andere migratiepartnerschappen.
De programma's op het gebied van veiligheid en stabiliteit (artikel 4.3) zijn voor ca 80% juridisch verplicht. Bestuurlijk is ca. 5% verplicht, dit betreft landenprogramma’s waarvoor de ambassades middelen gedelegeerd hebben gekregen. Beleidsmatig gereserveerd zijn de middelen ten behoeve van de uitvoering van Hulp voor Veiligheid, zoals aangekondigd in de beleidsbrief Ontwikkkelingshulp.
Subsidies verstrekt uit centrale middelen betreft onder meer het strategische partnerschap met VNG-I. In 2024 zijn subsidies toegekend onder het subsidiebeleidskader ‘Contributing to safe and peaceful societies’.
De bijdragen verstrekt uit centrale middelen voor veiligheid en rechtsstaatontwikkeling betreft o.a. het VN Peace Building Fund. Hiernaast zijn bijdragen voor veiligheid en rechtsorde verplicht aan het UN programma Global Programme Rule of Law & Human Rights, UNDP-DPPA Joint programme conflict prevention, het Multi-Year Appeal van UNDPPA, IDEA, ICMP en IDLO.
Onder opdrachten is het begrote bedrag volledig verplicht in een onderzoeksprogramma onder een consortium geleid door Clingendael.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
4.1 Humanitaire Hulp
Onder dit artikel vallen:
– Ongeoormerkte bijdragen aan het wereldwijde VN-noodhulpfonds Central Emergency Response Fund (CERF), UN-OCHA, het thematisch humanitair fonds van UNICEF en het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) ten behoeve van de snelle beschikbaarheid en flexibiliteit van humanitaire hulp;
– Ongeoormerkte bijdragen aan UNHCR, UNRWA, en WFP, eveneens ten behoeve van snelle beschikbaarheid en flexibiliteit;
– Crisisspecifieke bijdragen aan VN-organisaties, het (Internationale) Rode Kruis en subsidies aan Nederlandse NGO’s (Dutch Relief Alliance-DRA);
– Subsidies ter versterking van de humanitaire sector, Dit betreft onder andere verbetering van humanitaire toegang en veiligheid voor hulpverleners.
– Bijdragen ten behoeve van de integratie van specifieke thema’s in humanitaire hulp, zoals geestelijke gezondheid en psychosociale steun;
– Bijdragen en opdrachten ten behoeve van kennis en trainingen (internationaal) op het gebied van Humanitaire Hulp waaronder Humanitaire toegang.
Zoals gebruikelijk informeert het kabinet de Tweede Kamer aan het begin van het nieuwe begrotingsjaar over de humanitaire crises en de Nederlandse financiële en diplomatieke inzet op het gebied van humanitaire hulp en kijkt daarbij ook terug op het voorgaande jaar.
4.2 Migratie
Opvang en bescherming in de regio
Via financieringsinstrumenten draagt Nederland bij aan het bieden van zowel basisvoorzieningen (sanitatie, bescherming) als het langere termijnperspectief (educatie, banen) aan vluchtelingen, intern ontheemden en kwetsbare gastgemeenschappen in landen die grote aantallen vluchtelingen opvangen. Hiermee wordt de weerbaarheid en zelfredzaamheid van mensen versterkt en vermindert de noodzaak van doorreis.
Nederland draagt bij aan een strategisch samenwerkingskader met vijf internationale organisaties waarbinnen landen specifieke programma’s worden uitgewerkt, met de focus op onderwijs en werk voor vluchtelingen en kwetsbare lokale bevolking. Dit zogenaamde PROSPECTS programma voorziet in een strategische beleidsdialoog met deze organisaties die een voortrekkersrol spelen bij de transformatie van een aanpak humanitaire hulp naar blijvende ontwikkeling in landen die veel vluchtelingen opvangen.
Nederland bouwt voort op de in het verleden en recent doorgevoerde bijdragen aan bijvoorbeeld Moldavië en Armenië via de Global Concessional Finance Facility (GCFF) van de Wereldbank, een innovatief financieringsinstrument dat giften of leningen onder gunstige voorwaarden verstrekt aan midden-inkomenslanden die geen toegang hebben tot concessionele leningen.
Nederland steunt ook via subsidies programma’s gericht op onderwijs voor vluchtelingenkinderen, toegang tot voorzieningen, bescherming van kwetsbare groepen en werk voor vluchtelingen en kwetsbare gastgemeenschappen.
Migratiesamenwerking
Nederland draagt in het kader van migratiesamenwerking via bijdragen en subsidies bij aan programma’s voor migratie en ontwikkeling op het gebied van migratiemanagement, betere bescherming en perspectieven voor vluchtelingen en gastgemeenschappen, tegengaan van uitbuiting en mishandeling van migranten, bestrijding mensensmokkel/-handel, datacollectie en onderzoek, voorkomen van irreguliere migratie en het bevorderen van terugkeer en herintegratie.
Daarnaast worden bijdragen verleend aan de vrijwillige terugkeer uit Nederland en de herintegratie in hun eigen land van ex-asielzoekers uit ontwikkelingslanden. Dat gebeurt via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en maatschappelijke organisaties.
Het budget voor migratiesamenwerking wordt tevens ingezet om de migratiepartnerschappen vorm te geven die Nederland heeft met een aantal landen die van grote relevantie zijn wat migratie betreft. Er wordt ook ingezet op verbreding van deze bilaterale migratiepartnerschappen, waartoe middelen vanuit andere begrotingsonderdelen worden ingezet in het kader van migratiesamenwerking.
4.3 Veiligheid en Stabiliteit
Bevordering van vredes- en politieke processen, bestaande uit stabilisatie, conflictpreventie en -bemiddeling op lokaal en nationaal niveau, wordt voor het overgrote deel uitgevoerd via subsidies aan een mix van Nederlandse en internationale NGO’s. Hierin wordt nauw opgetrokken met bijvoorbeeld het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie, om complementariteit te zoeken rondom specifieke veiligheidsuitdagingen. Zo zal meer worden ingezet op de versterking van de effectiviteit en transparantie van de veiligheidssector in genoemde regio’s, bijvoorbeeld via de Geneva Centre for Security Sector Governance and Reform (DCAF). Daarnaast wordt bijgedragen aan multilaterale organisaties. Een bijdrage aan het State and Peacebuilding fund van de Wereldbank wordt gebruikt als hefboom om de inzet van de Wereldbank in fragiele landen te versterken. Hetzelfde geldt voor onze bijdrage aan het UN Peacebuilding fund.
Veiligheid gaat hand in hand met regels en handhaving hiervan. Ook voor het handhaven van internationaal recht is nationale capaciteit nodig. Versterking van de rechtsstaat en goed bestuur blijven dan ook onderdeel van brede versterking van rechtsketen. We doen dit via subsidies aan zowel lokaal als internationaal opererende organisaties zoals de International Development Law Organization (IDLO). Om te zorgen voor conflictsensitieve inzet op water, voedselzekerheid en gezondheid, zal meer aandacht worden besteed aan goed bestuur op deze thema’s, zoals landrechten en inclusief watermanagement. Ten slotte zal, vanuit de nexus Hulp, Vrede en Ontwikkeling meer worden ingezet op Transitional Justice, vooral in landen die uit een conflict komen.
Artikel 5: Multilaterale samenwerking en overige inzet
A. Algemene doelstelling
Multilaterale samenwerking, de samenhang tussen multilaterale ontwikkelings- en noodhulp door versterkte multilaterale betrokkenheid, en de financiering van ontwikkeling; de inzet van cultuur in ontwikkelingslanden om een sociale en kansrijke samenleving te stimuleren, het bevorderen van maatschappelijke betrokkenheid in Nederland en steun aan Oekraïne.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De minister en de staatssecretaris zijn verantwoordelijk voor:
Financieren
– Het bijdragen met kwaliteitsfinanciering aan organisaties die een belangrijke systeemfunctie hebben binnen de multilaterale ontwikkelingsarchitectuur.
– Het in internationaal verband deelnemen aan kapitaalaanvullingen en middelenaanvullingen van de regionale ontwikkelingsbanken en hun fondsen voor de meest kwetsbare landen.
– Het verlenen van schuldverlichting in de Club van Parijs, de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken, inclusief technische assistentie en capaciteitsopbouw
– Het geïntegreerd met het Internationaal Cultuurbeleid 2025-2028 ondersteunen van initiatieven die cultuur inzetten voor ontwikkeling, zowel op posten in enkele landen rondom Europa als door middel van subsidies aan Nederlandse organisaties zoals het Prins Claus Fonds en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.
– Steun aan Oekraïne via verschillende kanalen.
Stimuleren
– Het leveren van een bijdrage in relevante fora aan het overleg over de hervorming van de multilaterale ontwikkelingsarchitectuur om zo coherentie en effectiviteit te verbeteren. In 2026 zal hierbij de nadruk liggen op de in 2025 ingezette hervormingstrajecten (UN80) en de hervormingen van het humanitaire systeem.
– Het toezien op de uitvoering door multilaterale organisaties van strategische aanwijzingen die de lidstaten in de VN opstellen. Dit geldt voor de organisaties waaraan we financieel bijdragen als ook voor de organisaties waaraan we de financiële bijdrages verminderen. Wel zullen er keuzes gemaakt worden in de inzet en zal er in het laatste geval veel samengewerkt worden met gelijkgezinde lidstaten.
– Het bevorderen van meer coherent beleid en samenwerking door multilaterale organisaties op hoofdkantoor- en landenniveau.
– Het bevorderen dat multilaterale organisaties resultaatgericht werken en hun resultaten zichtbaar maken.
– Internationaal en nationaal een bijdrage leveren aan de implementatie en monitoring van de Duurzame Ontwikkelingsagenda en de Financing for Development agenda, onder andere door multilaterale organisaties te stimuleren de uitvoering gezamenlijk op te pakken.
– In de relevante multilaterale instellingen een bijdrage leveren aan verbetering van de houdbaarheid van schulden.
– Het pleiten voor een gezonde kapitaalpositie van de regionale ontwikkelingsbanken.
– Het pleiten voor internationale economische stabiliteit binnen organisaties en processen die hier een bijdrage aan leveren.
Regisseren
– De coördinatie van de rijksbrede multilaterale inzet op het terrein van ontwikkelings- en noodhulp.
– De coördinatie van de nationale rijksbrede implementatie van de SDG afspraken.
C. Beleidswijzigingen
Gezien de bezuinigingen op ODA is besloten de kernbijdragen aan verschillende VN organisaties, waaronder UNDP en UNICEF te verlagen. De kernbijdragen aan UNDP en UNICEF worden met 50% verminderd.
Reguliere bijdrage (sinds 1954) aan het Nederlandse assistentdeskundigen programma (onderdeel van breder VN-programma) waarmee recent afgestudeerden in de gelegenheid worden gesteld om internationale werkervaring op te doen binnen de VN en daarmee bij te dragen aan beleid en uitvoering van activiteiten van VN organisaties die zich met ontwikkelingshulp bezighouden. Programma heeft ook tot doel het aantal Nederlanders werkzaam bij de VN te vergroten. Deze bijdrage is met 50% verminderd.
Nederland blijft een significante financiële bijdrage leveren en blijft lid van de Uitvoerende Raden. Daarnaast blijft Nederland de organisaties ondersteunen en voorzien van advies in lijn met de Nederlandse prioriteiten. Steun aan initiatieven die middels sport bijdragen aan samenwerking en ontwikkeling, zoals het Sport for Development programma, wordt afgebouwd. Daarnaast worden programma's vanuit de BHO-begroting op het gebied van cultuur op termijn afgebouwd.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 19 Budgettaire gevolgen van beleid art. 5 Multilaterale samenwerking en overige inzet (bedragen x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Art.
Verplichtingen
1.062.763
354.928
667.303
83.133
108.222
74.347
136.602
Uitgaven
444.793
510.438
451.529
662.941
561.584
464.491
596.460
5.1
Multilaterale samenwerking
364.334
197.914
142.093
139.000
149.500
155.500
155.500
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
364.334
197.914
142.093
139.000
149.500
155.500
155.500
UNIDO
1.779
1.950
1.950
1.950
1.950
1.950
1.950
UNDP
39.000
34.000
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
UNICEF
44.000
38.806
10.000
10.000
10.000
13.000
13.000
Speciale multilaterale activiteiten
8.844
9.190
7.217
5.883
16.560
21.563
21.563
Assistent deskundigenprogramma
9.113
5.500
4.500
4.500
4.500
4.500
4.500
Internationale Financiële Instellingen
19.306
8.122
5.264
4.824
4.324
4.324
4.324
Middelenaanvullingen multilaterale banken en fondsen
84.039
91.663
94.479
93.160
93.483
91.480
91.480
Kapitaalaanvullingen bij regionale ontwikkelingsbanken
8.753
8.683
8.683
8.683
8.683
8.683
8.683
Bijdrage aan IFI's voor steun Oekraïne
149.500
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
5.2
Overig armoedebeleid
80.459
134.850
101.842
106.914
92.173
94.767
94.767
Subsidies (regelingen)
10.121
5.241
4.709
4.996
5.390
4.354
4.354
Kleine activiteiten posten en cultuur en ontwikkeling
9.361
4.571
4.059
4.346
4.740
3.704
3.704
Nationale SDG implementatie
760
670
650
650
650
650
650
Opdrachten
54
132
290
290
290
290
290
Nationale SDG implementatie
54
132
290
290
290
290
290
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
70.284
129.477
96.843
101.628
86.493
90.123
90.123
UNESCO
4.346
4.400
4.400
4.400
4.400
4.400
4.400
Diverse ondersteunende activiteiten
9.024
57.729
36.361
40.793
24.846
21.931
21.931
Kleine activiteiten posten en cultuur en ontwikkeling
2.096
2.207
300
300
300
300
300
Schuldverlichting
54.739
55.245
55.579
55.962
56.749
63.275
63.275
Voorlichting op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking
79
228
203
173
198
217
217
Verdragsmiddelen Suriname
0
9.668
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
0
0
0
0
0
5.3
Oekraïne (XVII)
0
211.000
234.000
19.000
5.000
0
0
Subsidies (regelingen)
0
6.000
17.000
19.000
5.000
0
0
Private Sector Ondersteuning
0
0
15.000
10.000
5.000
0
0
Verbeteren drinkwater en sanitatie
0
6.000
2.000
9.000
0
0
0
Bijdrage aan agentschappen
0
365
365
0
0
0
0
Rijksdienst voor ondernemend Nederland
0
365
365
0
0
0
0
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties
0
204.635
166.635
0
0
0
0
Humanitaire hulp
0
25.000
18.000
0
0
0
0
Steun en wederopbouw Oekraïne via IFIs
0
95.000
55.000
0
0
0
0
Energieherstel
0
84.635
72.635
0
0
0
0
Legitieme stabiliteit
0
0
10.000
0
0
0
0
Gezondheidszorg
0
0
10.000
0
0
0
0
OESO
0
0
1.000
0
0
0
0
Nog te verdelen
0
0
50.000
0
0
0
0
Onverdeelde programmamiddelen Oekraïne (XVII)
0
0
50.000
0
0
0
0
5.4
Nog te verdelen i.v.m.wijzigingen BNI en/of toerekeningen
0
‒ 33.326
‒ 26.406
398.027
314.911
214.224
346.193
Nog te verdelen i.v.m.wijzigingen BNI en/of toerekeningen
0
‒ 33.326
‒ 26.406
398.027
314.911
214.224
346.193
Nog te verdelen i.v.m.wijzigingen BNI en/of toerekeningen
0
‒ 33.326
‒ 26.406
398.027
314.911
214.224
346.193
Ontvangsten
46.502
39.225
34.354
30.749
28.908
27.922
27.919
Tabel 20 Uitsplitsing ontvangsten voor beleid art. 5 Multilaterale samenwerking en overige inzet (bedragen x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Art.
Ontvangsten
46.502
39.225
34.354
30.749
28.908
27.922
27.919
5.20
Ontvangsten en restituties met betrekking tot leningen
14.658
16.220
13.078
9.472
7.630
6.746
6.743
Ontvangsten en restituties met betrekking tot leningen
14.658
16.220
13.078
9.472
7.630
6.746
6.743
Ontvangsten en restituties met betrekking tot leningen
14.658
16.220
13.078
9.472
7.630
6.746
6.743
5.21
Ontvangsten OS
29.958
21.275
21.276
21.277
21.278
21.176
21.176
Ontvangsten OS
29.958
21.275
21.276
21.277
21.278
21.176
21.176
Ontvangsten OS
29.958
21.275
21.276
21.277
21.278
21.176
21.176
5.23
Diverse ontvangsten non-ODA
1.886
1.730
0
0
0
0
0
Diverse ontvangsten non-ODA
1.886
1.730
0
0
0
0
0
Diverse ontvangsten non-ODA
1.886
1.730
0
0
0
0
0
Tabel 21 Uitsplitsing verplichtingen voor beleid art. 5 Multilaterale samenwerking en overige inzet (bedragen x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Verplichtingen
1 062 763
380 928
670 303
74 133
108 222
74 347
136 602
waarvan garantieverplichtingen
915 000
0
0
0
0
0
0
waarvan overige verplichtingen
147 763
380 928
670 303
74 133
108 222
74 347
136 602
Budgetflexibiliteit
Tabel 22 Budgetflexibiliteit artikel 5
Geschatte budgetflexibiliteit
2026
Juridisch verplicht
35%
Bestuurlijk gebonden
50%
Beleidsmatig gereserveerd
15%
Nog niet ingevuld / vrij te besteden
0%
De Algemene Vrijwillige Bijdragen aan UNDP en UNICEF zijn tot en met 2025 verplicht, per 2026 zijn deze bijdragen opgenomen als beleidsmatig gereserveerd.
De verplichtingen voor de middelenaanvullingen en kapitaalverhogingen van de regionale ontwikkelingsbanken (Asian Development Bank, African Development Bank en InterAmerican Development Bank) worden meerjarig aangegaan en hebben een doorlooptijd van 8 tot 10 jaar.
De verplichtingen met de Wereldbank en de African Development Bank voor schuldverlichting (MDRI-compensatie) hebben een langere doorlooptijd en lopen af in 2044 respectievelijk 2054. De nieuwe verplichtingen voor schuldverlichting met de Wereldbank (HIPC IDA-21 en HIPC IDA-22) zijn als bestuurlijk verplicht aangegeven.
De nieuwe financieringen van overige programma’s zoals Technische Assistentie zijn als beleidsmatig gereserveerd opgenomen. Voor de Internationale Financiële Instellingen liggen de verplichtingen langjarig vast.
Daarnaast zijn er budgetten op artikelonderdelen «Kleine activiteiten posten en cultuur en ontwikkeling» en «Diverse ondersteunende activiteiten» nog niet juridisch verplicht. Binnen het nieuwe artikelonderdeel «Oekraïne» zijn alle uitgaven voor 2026 bestuurlijk gebonden.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
5.1 Multilaterale Samenwerking
Onder dit artikel vallen activiteiten die armoede bestrijden in ontwikkelingslanden en een belangrijke bijdrage leveren aan de uitvoering van de duurzame ontwikkelingsdoelen en klimaatafspraken via multilaterale samenwerking:
– Bijdragen aan VN-instellingen, zoals UNDP, UNICEF en UNIDO. Hiermee leveren de minister en de staatssecretaris een bijdrage aan multilaterale samenwerking.
– Bijdragen aan de begrotingen van Internationale Financiële Instellingen (IFI's), waaronder regionale ontwikkelingsbanken zoals de African Development Bank (AfDB) en fondsen via middelenaanvullingen en kapitaalverhogingen.
– Bijdragen aan specifieke programma’s en fondsen van VN-instellingen voor specifieke doeleinden (zogenaamde ‘trustfunds’) en het assistent deskundigenprogramma.
– Als gevolg van de bezuinigingen worden de bijdragen aan UNDP en UNICEF verlaagd. Ook is er minder budget beschikbaar voor het assistent deskundigenprogramma en voor het verlenen van technische assistentie.
5.2 Overig Armoedebeleid
Onder dit artikel vallen de volgende activiteiten:
– Compensatie van de Wereldbank (IDA) en de regionale ontwikkelingsbanken voor schuldverlichtingsactiviteiten, zoals Multilateral Debt Relief Initiative (MDRI). Dit geeft ontwikkelingslanden de financiële ruimte om een sterker eigen armoedebeleid te voeren.
– Activiteiten op de posten voor kortlopende, eenjarige ODA-activiteiten die een bijdrage leveren aan de beleidsdoelstellingen van het kabinet.
– Activiteiten op het gebied van cultuur en ontwikkeling. Deze bestaan onder meer uit bijdragen aan het Prins Claus Fonds, de noodhulporganisatie voor erfgoed Cultural Emergency Response en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. Deze partners werken allen aan doelstellingen binnen het internationaal cultuurbeleid, bijvoorbeeld door promotie van de innovatieve kracht van de creatieve industrie. Steun aan culturele organisaties in BHO-partnerlanden draagt bij aan culturele ontwikkeling en levert een bijdrage aan bilaterale en internationale betrekkingen en Nederlands bredere ontwikkelingshulpdoelstellingen. Erfgoed noodhulp voorziet in stabilisatie van beschadigd erfgoed en training van erfgoedprofessionals om objecten tijdig in veiligheid te brengen. De budgetten vanuit de BHO-begroting voor het internationaal cultuurbeleid worden conform de beleidsbrief Ontwikkelingshulp en taakstelling stapsgewijs verminderd, zowel binnen het huidige beleidskader van het internationaal cultuurbeleid 2025-2028 als in 2029 en verder. Er is geen ruimte meer voor nieuwe initiatieven – ook niet na afloop van het huidige beleidskader.
– Bijdrage aan UNESCO, waarvan EUR 1,8 miljoen kwalificeert als non-ODA.
– Eventuele koersverliezen worden op dit artikel geregistreerd. Deze verliezen kunnen zich voordoen als betalingen in buitenlandse valuta gedurende het jaar afwijken van de door het ministerie vooraf vastgestelde corporate rate.
5.3 Oekraïne
– Op dit artikelonderdeel worden de budgetten voor steun aan Oekraïne gebundeld. Hieronder vallen onder andere de thema’s wederopbouw en humanitaire hulp.
5.4 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen
Het ODA-budget is bij voorjaarsnota 2025 aangepast aan de hand van de ontwikkeling van het bni. Er kan sprake zijn van wijzigingen in toerekeningen aan het ODA-budget, zoals de toerekening van uitgaven van de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen. Gedurende het begrotingsjaar worden de middelen op dit artikelonderdeel ingezet om onder andere deze fluctuaties op te vangen, zodat niet direct hoeft te worden ingegrepen in ODA-programma’s.
De toerekening van uitgaven van eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen is in het Hoofdlijnenakkoord gemaximeerd op 10% van het ODA-budget vanaf 2027. Op dit moment is de toerekening lager dan 10% van het budget vanaf 2027. Het verschil tussen de huidige toerekening en de maximale toerekening blijft zekerheidshalve op de buffer staan.
Ontwikkelingen verdeelartikel 5.4
Hieronder wordt een overzicht gepresenteerd van de mutaties die hebben plaatsgevonden op het verdeelartikel tussen begroting 2025 en begroting 2026.
Tabel 23 Ontwikkelingen verdeelartikel 5.4
x EUR miljoen
2026
2027
2028
2029
2030
Stand miljoenennota 2025
0
31
175
214
0
Asiel
712
0
0
0
0
Asiel kasschuif voorjaarsnota
‒ 686
227
203
140
140
Asiel kasschuif miljoenennota
0
250
0
0
0
BNI-raming
114
82
114
130
329
Budget IDA
0
0
0
‒ 95
‒ 165
EU-toerekening
‒ 61
‒ 61
‒ 61
‒ 61
‒ 61
Extrapolatie
0
0
0
0
214
HGIS-besluitvorming
24
‒ 19
‒ 20
‒ 20
‒ 18
Taakstelling prijsbijstelling
‒ 50
‒ 37
‒ 38
‒ 40
‒ 40
Overig
‒ 79
‒ 75
‒ 58
‒ 54
‒ 53
Stand miljoenennota 2026
‒ 26
398
315
214
346
Toelichting
– Het budget op verdeelartikel 5.4 stijgt in 2026 met EUR 712 miljoen vanwege de neerwaartse bijstelling van de raming voor asieluitgaven op de begroting van Asiel en Migratie. Dit budget is bij de voorjaarsnota 2025 vervolgens middels een kasschuif verdeeld over de jaren 2026 t/m 2030.
– In de miljoenennota is een kasschuif opgenomen van EUR 250 miljoen van 2025 naar 2027. Het budget dat op verdeelartikel 5.4 beschikbaar komt door de neerwaartse bijstelling van de raming voor asieluitgaven op de begroting van Asiel en Migratie wordt zo in een ander kasritme gezet.
– Het totale ODA-budget stijgt cumulatief met EUR 768 miljoen in de jaren 2026 t/m 2030 vanwege koppeling van het ODA-budget aan de groei van het Bruto Nationaal Inkomen. In 2025 blijft het ODA-budget gelijk.
– Er wordt in 2029 en 2030 cumulatief EUR 260 miljoen toegevoegd aan het ODA-budget op de FIN-begroting in het kader van de Nederlandse bijdrage aan de International Development Association (IDA).
– De Nederlandse EU-afdrachten zijn voor een gedeelte toerekenbaar aan ODA. Dit percentage is als onderdeel van de Voorjaarsbesluitvorming geactualiseerd, waardoor EUR 61 miljoen per jaar extra onder het bestaande ODA-plafond moet worden ingepast. Dit leidt tot een verlaging van de buffer op artikel 5.4 van EUR 61 miljoen per jaar structureel.
– De extrapolatie is een technische mutatie in verband met het toevoegen van het jaar 2030 aan de begrotingshorizon.
– Uit de HGIS-besluitvorming volgen diverse mutaties, zo wordt er budget beschikbaar gesteld voor de apparaatskosten van BZ.
– Het totale ODA-budget daalt met structureel EUR 40 miljoen vanwege een Rijksbrede taakstelling op loon- en prijsbijstellingen waartoe besloten is in het voorjaar van 2025.
– Er zijn diverse overige mutaties. Zo wordt er een bedrag oplopend tot structureel EUR 44 miljoen vanaf 2027 beschikbaar gemaakt ten behoeve van migratiepartnerschappen.
Ontvangsten
De ontvangsten op artikel 5 betreffen restituties op ontwikkelingshulpprogramma’s die een lagere realisatie kennen dan oorspronkelijk voorzien. Vanwege bevoorschotting komt het voor dat hierbij restsaldi ontstaan. Ook worden de ontvangsten met betrekking tot aflossingen op begrotingsleningen van de NIO op dit artikel verwerkt. Daarnaast worden koerswinsten, als deze zich voordoen, op dit artikel geregistreerd.
4. Bijlagen
Bijlage 1: ZBO's en RWT's
Tabel 24 Overzicht Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (vallend onder andere ministeries)
Naam organisatie
Ministerie
ZBO/RWT
Begrotingsartikel
Begrotingsramingen
Invest International Development B.V.
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
RWT
1.2
9,78 mln.
Invest International Public Programmes B.V.
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
RWT
1.2
8,685 mln.
Invest International Public Programmes B.V.
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
RWT
1.3
131 mln.
Invest International Development B.V.
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
RWT
1.3
5,0 mln.
Bijlage 2: Subsidieoverzicht
Tabel 25 Subsidies (bedragen x 1.000 euro)
Art
Naam subsidieregeling (met hyperlink naar vindplaats)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Laatste evaluatie (jaartal + hyperlink vindplaats)
Volgende evaluatie (jaartal)
Einddatum subsidie (regeling jaartal)
1.1
Subsidieregeling BZ 2006: MVO en beleidsondersteuning
11.683
13.728
17.288
17.276
19.191
22.147
22.275
2022
2027
2027
1.2
Subsidieregeling BZ 2006: Programma's internationaal ondernemen
7.203
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
2022
2027
2027
1.2
Subsidieregeling BZ 2006: Versterking concurrentiepositie Nederland
2.000
6.502
6.502
6.502
6.502
6.502
6.502
2022
2027
2027
1.2
Subsidieregeling BZ 2006: Invest Internationaal
6.827
9.780
9.780
9.780
9.780
9.780
9.780
2022
2027
2027
1.2
Subsidieregeling BZ 2006: Dutch Trade and Investment Fund
5.000
4.499
4.499
4.499
4.499
4.499
4.499
2022
2027
2027
1.3
Subsidieregeling BZ 2006: Marktontwikkeling en markttoegang
29.800
37.780
29.791
21.917
22.447
25.971
25.971
2022
2027
2027
1.3
Subsidieregeling BZ 2006: Economic governance and institutions
32.868
19.903
28.596
28.400
19.400
23.400
23.650
2022
2027
2027
1.3
Subsidieregeling BZ 2006: Financiële sector ontwikkeling
48.923
20.609
36.522
44.738
48.115
52.757
52.757
2022
2027
2027
1.3
Subsidieregeling BZ 2006: Infrastructuurontwikkeling
48.107
27.065
37.492
35.600
31.250
16.600
21.600
2022
2027
2027
1.3
Subsidieregeling BZ 2006: Duurzame productie en handel
31.850
35.504
39.482
37.600
47.600
49.700
49.700
2022
2027
2027
1.3
Subsidieregeling BZ 2006: (Jeugd)werkgelegenheid
775
1.000
0
0
0
0
0
2022
2027
2027
1.3
Subsidieregeling BZ 2006: Nexus onderwijs en werk
1.894
2.603
300
0
0
0
0
2022
2027
2027
1.3
Subsidieregeling BZ 2006: Lokale private sector ontwikkeling
12.431
6.320
2.725
1.175
500
500
500
2022
2027
2027
2.1
Subsidieregeling BZ 2006: Realiseren ecologische houdbare voedselsystemen
22.557
12.000
8.000
5.000
15.000
20.000
20.000
2022
2027
2027
2.1
Subsidieregeling BZ 2006: Bevorderen inclusieve, duurzame groei in de agrarische sector
37.611
21.250
21.250
11.250
28.000
30.363
30.363
2022
2027
2027
2.1
Subsidieregeling BZ 2006: Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid
5.636
3.000
3.000
2.000
2.000
3.000
3.000
2022
2027
2027
2.1
Subsidieregeling BZ 2006: Uitbannen huidige honger en voeding
33.844
16.000
15.000
10.600
10.000
12.000
12.000
2022
2027
2027
2.1
Subsidieregeling BZ 2006: Voedselzekerheid
76.700
76.802
72.716
62.989
50.600
54.000
54.000
2022
2027
2027
2.2
Subsidieregeling BZ 2006: Waterbeheer
35.060
35.454
67.533
81.389
103.990
121.118
105.002
2022
2027
2027
2.2
Subsidieregeling BZ 2006: Drinkwater en sanitatie
34.148
15.983
30.503
36.693
47.704
55.804
64.557
2022
2027
2027
2.3
Subsidieregeling BZ 2006: Klimaat
50.813
34.481
19.393
20.041
20.262
20.016
21.016
2022
2027
2027
2.3
Subsidieregeling BZ 2006: Hernieuwbare energie
33.544
48.425
43.075
10.000
5.000
0
0
2022
2027
2027
2.3
Subsidieregeling BZ 2006: Dutch Fund for Climate and Development
8.958
10.000
10.000
10.000
0
0
0
2022
2027
2027
2.3
Subsidieregeling BZ 2006: Klimaatfonds
0
15.000
17.000
25.000
35.000
40.000
40.000
2022
2027
2027
2.3
Subsidieregeling BZ 2006: Bosbehoud
25.245
37.200
19.000
14.200
18.000
21.000
20.000
2022
2027
2027
3.1
Subsidieregeling BZ 2006: Mondiale gezondheid en SRGR
198.609
174.779
109.453
114.098
163.853
201.902
209.812
2022
2027
2027
3.2
Subsidieregeling BZ 2006: Vrouwenrechten
34.758
26.828
20.710
20.765
0
0
0
2022
2027
2027
3.3
Subsidieregeling BZ 2006: Maatschappelijk middenveld
205.984
139.897
137.406
119.745
118.845
117.850
117.850
2022
2027
2027
3.4
Subsidieregeling BZ 2006: Onderzoeksprogramma's
1.500
3.000
300
0
0
0
0
2022
2027
2027
4.1
Subsidieregeling BZ 2006: Noodhulpprogramma's
129.700
136.000
115.000
122.000
122.000
122.000
122.000
2022
2027
2027
4.2
Subsidieregeling BZ 2006: Opvang in de regio
8.786
11.900
11.650
10.000
10.000
10.000
10.000
2022
2027
2027
4.2
Subsidieregeling BZ 2006: Migratie en ontwikkeling
853
3.000
3.000
3.000
3.000
3.000
3.000
2022
2027
2027
4.3
Subsidieregeling BZ 2006: Legitieme stabiliteit
10.619
10.092
13.000
17.650
20.350
22.350
22.350
2022
2027
2027
4.3
Subsidieregeling BZ 2006: Inclusieve vredes- en politieke processen
22.135
11.927
13.300
12.600
14.500
16.000
16.000
2022
2027
2027
4.3
Subsidieregeling BZ 2006: Functionerende rechtsorde
38.502
33.277
43.640
50.178
58.336
65.021
65.021
2022
2027
2027
5.2
Subsidieregeling BZ 2006: Kleine activiteiten posten en cultuur en ontwikkeling
9.361
4.571
4.059
4.346
4.740
3.704
3.704
2022
2027
2027
5.2
Subsidieregeling BZ 2006: Nationale SDG implementatie
760
670
650
650
650
650
650
2022
2027
2027
5.3
Subsidieregeling BZ 2006: Oekraïne
0
17.000
15.000
10.000
5.000
0
0
2022
2027
2027
Totaal subsidieregelingen
1.265.044
1.093.829
1.036.615
991.681
1.076.114
1.161.634
1.167.559
Bijlage 3: Evaluatie- en overig onderzoek
Tabel 26 Uitwerking Strategische Evaluatieagenda
Uitwerking Strategische Evaluatieagenda Thema Bijdrage aan het structurele internationale verdienvermogen van Nederland
Alle subthema's
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Status
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Periodieke rapportage
Periodieke Rapportage
2028
te starten
Periodieke rapportage
1.1. en 1.2
Subthema Bijdrage beleid aan een duurzaam handels- en investeringssysteem en MVO
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
1.1
Effectenonderzoek handels- en investeringsbeleid
Effectenonderzoek
2027
te starten
Effectenonderzoek handels- en investeringsbeleid met speciale aandacht klimaattransitie, impact op OS-landen en diversificatie handelsstromen
1.1
Beleidsevaluatie IMVO beleid
Evaluatie
2027
te starten
Evaluatie IMVO beleid
1.1
Subthema Bijdrage handelsinstrumentarium aan internationaal verdienvermogen
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Onderzoek verdienkansen NL AI-sectoren
onderzoek
2025
te starten
onderzoek verdienkansen NL AI-sectoren
1.2
Evaulatie vergroeining handelsinstrumentarium
Effectenonderzoek
2025
te starten
Evaluatie vergroening
1.2
Effectmeting handelsinstrumentarium
Effectmeting
2026
te starten
Effectmeting handelsinstrumentarium
1.2
Subthema Bijdrage financieringsinstrumentarium aan internationaal verdienvermogen
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Onderzoek internationale concurrentiekracht financieringsinstrumentarium
Onderzoek
2026
te starten
Onderzoek internationale concurrentiekracht financieringsinstrumentarium
1.2
Uitwerking Strategische Evaluatieagenda Thema Private Sector Development ten behoeve van waardig werk en economische groei
Alle subthema's
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Periodieke rapportage
Periodieke rapportage
2029
te starten
Periodieke rapportage
1.3
Subthema Versterking ondernemingsklimaat
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Tussentijdse effectevaluatie DRIVE infrastructuurprogramma
Tussentijdse effectevaluatie
2026
te starten
Inzicht in de implementatie en tussentijdse resultaten voor de periode 2015-2025
1.3
Mid-term evaluatie VMP, CNV en FNV, Agriterra
mid term evaluatie
2025
te starten
Mid term evaluatie VMP, CNV en FNV, Agriterra
1.3
Ex post effectevaluatie
Effectevaluatie
2026
te starten
Inzicht in de lange termijneffecten van jeugdwerkgelegenheid programma's
1.3
Effectenonderzoek PADEO op landenniveau
Effectenonderzoek
2027
te starten
Inzicht in productiviteitsgroei van lokaal mkb en invloed van de directe versterking mkb op het lokale ondernemingsklimaat
1.3
Lerende monitoring Combi-tracks (via RVO)
Lerende monitoring
2027
te starten
Inzicht in effectiviteit en leeropbrengsten van de combi-tracks aanpak mbt digitale en duurzaamheidstransities in combinatielanden
1.3
Subthema Handel voor ontwikkeling
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Mid term + end term Solidaridad Pathways to
mid term + end term
2027, 2030
te starten
Inzicht in effectiviteit en duurzaamheid van het Pathways to Prosperity-programma in relatie tot inclusieve en duurzame handelsketens
1.3
mid term + end term evaluatie: NISCOPS (IDH, Solidaridad)
mid term + end term
2027 (fase 2 mid), 2029 (fase 2, end)
te starten
Inzicht in de implementatie en tussentijdse resultaten NISCOPS (IDH, Solidaridad)
1.3
End term evaluatie IDH Catalyzing private sector for SDGs
End term evaluatie
2031
te starten
Inzicht in de implementatie en tussentijdse resultaten van IDH Catalyzing private sector for SDGs
1.3
Subthema Financiële sector
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Onderzoek CGAP
Onderzoek
2026
te starten
CGAP - onderzoek naar barrières voor financiële inclusie in fragiele staten
1.3
Evaluatie MASSIF
Evaluatie
2026
te starten
Inzicht in de implementatie en de effecten van de nieuwe strategie van MASSIF
1.3
Mid term review Dutch Good Growth Fund
mid term review
2027
te starten
Inzicht in de mate van inclusieve ontwikkeling binnen DGGF spoor 2
1.3
Subthema Gecombineerde aanpak voor digitale en duurzaamheidstransities in combinatielanden (combitracks)
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Effectevaluatie van combitracks in combinatielanden
Effectevaluatie
2027
te starten
Effectevaluatie van combitracks in combinatielanden
1.1, 1.2, 1.3
Synthesestudie combitracks
synthesestudie
2028
te starten
Synthesestudie van de effectevaluatie van de combitracks
1.1, 1.2, 1.3
Uitwerking Strategische Evaluatieagenda Thema Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
Alle subthema's
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Periodieke rapportage
Periodieke rapportage
2028
te starten
Periodieke rapportage
2.1, 2.2, 2.3
Subthema Voedselzekerheid
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Beleidsevaluatie Voedselzekerheid
Beleidsevaluatie
2027
te starten
Evaluatie van het beleid en de portofolio voor voedselzekerheid
2.1
Subthema WASH: Water, Sanitation en Hygiene
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Beleidsevaluatie WASH
Beleidsevaluatie
2025
te starten
Evaluatie van het WASH beleid en portofolio
2.2
Subthema Integraal Waterbeheer
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Beleidsevaluatie Integraal Waterbeheer
Beleidsevaluatie
2027
te starten
Evaluatie van het Beleid en de portofolio voor integraal waterbeheer
2.2
Subthema Hernieuwbare energie
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Beleidsevaluatie Hiernieuwbare energie
Beleidsevaluatie
2027
te starten
Evaluatie van het beleid en de portofolio voor SDG7
2.3
Subthema Bosbehoud & Biodivsersiteit
Beleidsevaluatie Bosbehoud & Biodiversiteit
Beleidsevaluatie
2026
te starten
Evaluatie van het beleid en portofolio voor bosbehoud & biodiversiteit
2.3
Uitwerking Strategische Evaluatieagenda Sociale Vooruitgang
Alle subthema's
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Periodieke rapportage
Periodieke rapportage
2025
lopend
Periodieke rapportage over alle subthema's
3.1, 3.2, 3.3, 3.4
Subthema Maatschappelijk middenveld - mondiale gezondheid en seksuele reproductieve rechten - vrouwenrechten en gendergelijkheid
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Baseline, monitoring, mid term, end term Versterking Maatschappelijk Middenveld
Baseline, monitoring, mid term, end term Versterking Maatschappelijk Middenveld
2026
te starten
Onderzoek naar de resultaten, die behaald zullen worden via de verschillende beleidsinstrumenten van het VMM beleidskader (waaronder Power of Voices, Power of Women, SRHR, WPS, en LFS)
3.1, 3.2, 3.3
Meta-evaluatie Versterking Maatschappelijk Middenveld
Meta-evaluatie
2026
te starten
Onderzoeknaar de resultaten van het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld op basis van partnerschappen (Power of Voices, Power of Women, WPS, SRGR en LFS)
3.1, 3.2, 3.3
Subthema Mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Mid term review Product Development Programma (PDP)
Mid term review
2026
te starten
Onderzoek naar de relevantie, efficiëntie, effectiviteit en coherentie van het programma
3.1
Subthema Maatschappelijk Middenveld
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Baseline Versterking Maatschappelijke organisaties
Baseline
2026
te starten
Baseline van het kader Versterking Maatschappelijke organisaties
3.3
Mid term review Versterking Maatschappelijke organisaties
mid term review
2026
te starten
Mid term review naar de voortgang van het kader Versterking Maatschappelijke organisaties en de veranderende rol van NL organisaties (motie de Korte nr. 36600-XVII-66)
3.3
Uitwerking Strategische Evaluatieagenda Thema Vrede Veiligheid en Duurzame ontwikkeling
Alle subthema's
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Periodieke rapportage
Periodieke rapportage
2025
lopend
Periodieke rapportage
4.1, 4.2, 4.3
Subthema Humanitaire hulp
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Evaluatie: Werkt risicodeling tussen donoren, intermediaire organisaties en lokale uitvoerders ikv Strenghtening the Humanitarian System Programme (SBK)? (objective 3)
evaluatie
2026
te starten
Inzicht in effectiviteit van risicodeling op Humanitaire Hulp programmering
4.1
Evaluatie: Werkt de methode om anticiperende actie in noodsituaties (anders dan natuurgeweld) toe te passen ikv Strenghtening the Humanitarian System Programme (SBK)? (objective 2)
evaluatie
2026
te starten
Inzicht in de effectiviteit van toepassing van anticiperende acties in noodsituaties
4.1
Evaluatie Mental Health en Psychosocial Support (MHPSS)
evaluatie
2026
te starten
Inzicht in de effectiviteit en behaalde resultaten ten gevolg van de uitvoer MHPSS programmering
4.1
Evaluatie: werkt vergroten van veiligheid HH werkers door middel van betere risicodeling op veiligheid ikv Strenghtening the Humanitarian System Programme (SBK)? (objective 1)
evaluatie
2026
te starten
Inzicht in de effectiviteit van risicodeling met als doel het vergroten van de veiligheid van Humanitaire Hulp werkers
4.1
Subthema Migratie, opvang in de regio, migratiesamenwerking
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Effectevaluatie op de werking van behaalde resultaten van het PROSPECTS programma
evaluatie
2026
te starten
Inzicht in de effectiviteit (en behaalde resultaten) van migratie programmering
4.2
Effectenonderzoek: evaluatie van ‘Prospects II’
evaluatie
2028
te starten
Inzicht in de effectiviteit (en behaalde resultaten) van migratie programmering
4.2
Effectenonderzoek: evaluatie subsidiekader locally-led development
evaluatie
2028
te starten
Inzicht in de effectiviteit (en behaalde resultaten) van migratie programmering
4.2
Evaluatie migratiepartnerschap
evaluatie
2026
te starten
Inzicht in de effectiviteit van de migratiepartnerschappen in relatie tot het behalen van gestelde doelen
4.2
Evaluatie COMPASS, Comprehensive evaluation
evaluatie
2027
te starten
Inzicht in de relevantie, coherentie, efficientie, effectiviteit en duurzaamheid en behaalde resultaten ten gevolge van migratieprogrammering
4.2
Subthema Veiligheid en rechtsorde
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Mid-Term Evaluatie: synthese van mid term evaluaties uitgevoerd door implementerende partners onder CPSS
mid term review
2029
te starten
Inzicht in de voortgang in het behalen van gestelde doelen (en effectiviteit) binnen CPSS programmering
4.3
Evaluatie: vroege end term evaluatie op ontmijningsprogramma MACMIII
evaluatie
2029
te starten
Inzicht in effect van ontmijningsprogramma
4.3
Uitwerking Strategische Evaluatieagenda Thema Multilaterale samenwerking en overige inzet
Alle subthema's
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Status
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Periodieke rapportage
Periodieke rapportage
2025
lopend
Periodieke rapportage
5.1
Subthema Mondiaal multilateralisme
Titel onderzoek
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Begrotingsartikel(en)
Mid term review mondiaal multilateralisme beleid
mid term review
2025
lopend
Mondiaal multilateralisme beleid
5.1
Uitwerking
Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn beleidsdirecties zelf verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van regulier ex ante onderzoek, mid-term reviews en methodologisch minder complexe ex post evaluaties. Ex ante onderzoek betreft in de regel geen grote, aanbestede studies en rapporten voor het parlement, maar kleinere voorbereidende onderzoeksanalyses, die in beperkte mate jaren vooruit gepland kunnen worden. Directies laten ook regelmatig mid-term reviews en ex durante studies uitvoeren in de vorm van reguliere rapportages aan het parlement, zoals de Staat van het Consulaire en de Voortgangsbrief Gemeenschappelijke Buitenland- en Veiligheidsstrategie.
De directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) is bij Buitenlandse Zaken verantwoordelijk voor het verrichten van de Periodieke rapportages (PR) en voert ook methodologisch complexe ex post evaluaties en omvangrijke synthesestudies uit. Beleidsdirecties en IOB overleggen welke strategische vragen daarbij relevant zijn in aanvulling op de voorwaarden waaraan de PR moet voldoen. Uitgangspunt is (1) optimaal eigenaarschap bij de directies van de onderbouwing van en verantwoording over het eigen beleid en tegelijkertijd (2) borging van de onafhankelijke werkwijze en inhoudelijke oordeelsvorming van IOB tijdens het onderzoek. Zowel tijdens de voorbereiding als de uitvoering van het evaluatieonderzoek is er op belangrijke momenten interactie met relevante betrokken partijen. De centrale vraagstelling en de Terms of Reference en in een latere fase de conceptteksten van het rapport worden besproken in een speciaal voor elke evaluatie samen te stellen referentiegroep. Die bestaat uit vertegenwoordigers van de betrokken (beleids-)directies alsmede externe onafhankelijke deskundigen, veelal wetenschappers. Steeds vaker wordt een bredere groep stakeholders geconsulteerd en bij het evaluatieproces betrokken.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verschillende manieren om in haar inzicht- en kennisbehoeften te voldoen. Naast de evaluaties door IOB en de directies zelf, wordt er regelmatig nauw samengewerkt met externe kennisinstellingen om beleidsonderzoek uit laten voeren. Voor deze meerjarige onderzoeksprogramma’s wordt direct samengewerkt met universiteiten en denktanks, zoals Clingendael en Wageningen University & Research, maar ook indirect, via NWO en zogenoemde kennisplatforms. Daarnaast zijn er de specifiek aan het Ministerie gekoppelde adviesraden, te weten de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV). De Eerste en Tweede Kamer worden separaat ingelicht over de (meerjarige) werkprogramma’s van deze adviesraden.
Voor veel van de subthema’s die in de Strategische Evaluatie Agenda voor BHO worden beschreven, zijn in de afgelopen jaren zogenoemde ‘Theories of Change’ opgesteld. Daarin wordt de beleidstheorie per thema beschreven. Deze Theories of Change zijn in 2018 gepubliceerd op Theory of Change Ontwikkelingssamenwerking | Publicatie | Rijksoverheid.nl. De Theories of Changes worden regelmatig herzien op basis van opgedane inzichten, zie bijvoorbeeld Theory of Change - Private Sector Ontwikkeling (oktober 2022) | Publicatie | Rijksoverheid.nl.
Thema: Bijdragen aan het structurele internationale verdienvermogen van Nederland (SDG’s 8,9,12)
Doel van dit thema is het bijdragen aan het succesvol opereren van het internationaal opererende Nederlandse bedrijfsleven door gerichte ondersteuning van bedrijven en door het verbeteren van het internationaal handelsverkeer.
Het thema sluit goed aan op de missie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor wat betreft Buitenlandse Handel , die gericht is op «het bevorderen van een sterke Nederlandse concurrentiepositie, een open wereldeconomie en duurzame globalisering».
Het beleidsthema is ingedeeld in de volgende subthema’s:
– Bijdrage handelsinstrumentarium aan internationaal verdienvermogen
– Bijdrage financieringsinstrumentarium aan internationaal verdienvermogen
– Bijdrage beleid aan een duurzaam handels- en investeringssysteem en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)
Toelichting inzichtbehoefte en onderzoeksagenda
De inzichtbehoefte richt zich op de volgende vragen:
– In hoeverre is de beleidsinzet (activiteiten, instrumenten en capaciteit) op het gebied van internationaal ondernemen effectief en efficiënt in het stimuleren en ondersteunen van duurzaam internationaal ondernemen?
– In hoeverre draagt onze beleidsinzet bij aan versterking van het internationaal verdienvermogen van Nederland, nu en in de toekomst (ook in het kader van de digitaliserings- en duurzaamheidstransities)? Deze kennisvragen worden mede beantwoord door de CBS internationaliseringsmonitoren (elk kwartaal) en de jaarlijkse CBS-publicatie Nederland Handelsland. Daarnaast voert CBS ook een jaarlijks onderzoeksprogramma uit op het gebied van internationale handel (DGBEB-breed). Ook de monitoring door RVO van de trends, resultaten en impact van het door RVO uitgevoerde handelsinstrumentarium draagt bij aan onze kennisbehoefte.
Thema: Private Sector Development ten behoeve van waardig werk en economische groei (SDG 8)
Private sector ontwikkeling richt zich op het behalen van de doelstellingen van SDG8: waardig werk en duurzame economische groei. Nederland focust daarbij op het micro-, midden- en kleinbedrijf (mkb), omdat vooral het mkb (inclusief micro-bedrijven en de informele sector) bijdraagt aan waardig werk en aan duurzame economische groei. Het uiteindelijke doel is de vermindering van armoede en ongelijkheid, met name onder vrouwen en jongeren. Het mkb wordt via drie aanpakken in portfolio’s ondersteund en deze aanpakken komen in de SEA terug als subthema’s. Dit zijn:
– 1.Het ontwikkelen van een goed ondernemingsklimaat in een aantal focuslanden, waardoor het lokale mkb beter kan ondernemen.
– 2.Het bevorderen van meer en betere handel voor ontwikkeling, waardoor het mkb meer kan handelen en kan werken aan duurzame productie en handel.
– 3.Het versterken van de financiële sector, zodat het mkb beter in staat wordt gesteld om veilig te sparen en te investeren.
Het beleid voor private sector ontwikkeling betreft het volledige budget op begrotingsartikel 1.3 en een deelbudget op artikel 1.1 waar de programma’s gericht op de bestrijding van kinderarbeid uit gefinancierd worden. De meerjarige strategie voor private sector ontwikkeling loopt tot en met 2030, het jaar waarin de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) moeten worden gehaald. De Periodieke rapportage van dit beleidsthema wordt in 2029 afgerond. De geleerde lessen uit de Periodieke rapportage kunnen dan gebruikt worden voor het aanscherpen van de strategie in 2030.
Subthema Versterking ondernemingsklimaat
Binnen dit subthema ligt de nadruk op het versterken van het ondernemingsklimaat en het mkb in focuslanden. Een sterk lokaal ondernemingsklimaat zorgt ervoor dat het mkb kan groeien en dat er meer en betere werkgelegenheid ontstaat. We streven naar systeemveranderingen in het ondernemingsklimaat door te investeren in fundamentele veranderingen, die beïnvloeden hoe het gehele ecosysteem van private sector actoren, regelgeving, infrastructuur en diensten functioneert. Interventies richten zich daarom enerzijds op het ondernemingsklimaat door verbetering van lokale wet- en regelgeving, versterking van economische instituties en goede fysieke en digitale infrastructuur. Dit draagt bij aan betere (financiële) dienstverlening voor het mkb en is gerelateerd aan de inzet op het subthema Versterking financiële sector. Anderzijds steunen we programma’s die diensten rechtstreeks verlenen aan het mkb, bijvoorbeeld via training en financiering met de nadruk op het creëren van duurzame werkgelegenheid voor jongeren en vrouwen. In een tiental pilotlanden wordt met een geïntegreerde aanpak geëxperimenteerd onder de noemer ‘programmatische aanpak voor duurzame economische ontwikkeling’ (PADEO).
Inzichtbehoefte
De beschikbare kennis over dit subthema is groot en varieert van wetenschappelijke literatuur tot aan de kennis die wordt opgedaan via programma-evaluaties. De inzichtbehoefte is daarom gericht op landenniveau. Gezien de keuze om in een select aantal landen gefocust te werken, is er behoefte aan meer inzicht in hoe en onder welke voorwaarden kan worden bijgedragen aan de versterking van het ondernemingsklimaat in deze landen. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de voorwaarden voor productiviteitsgroei bij het lokale mkb. Welke kennis is benodigd, in welke sectoren is dit opportuun en wat voor type interventies zijn effectief? Een andere centrale vraag is hoe het direct versterken van het lokale mkb bij kan dragen aan het versterken van het ondernemingsklimaat. Deze leervragen worden in de eerste plaats meegenomen in evaluaties voor de PADEO-pilotlanden. Een andere inzichtbehoefte binnen dit subthema betreft jeugdwerkgelegenheid. Op het gebied van jeugdwerkgelegenheid zijn de afgelopen jaren al veel inzichten opgedaan. In opdracht van de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) heeft de ILO in 2022 een ‘systematische literatuurstudie’ uitgevoerd naar de ontwikkelingsimpact van arbeidsmarktprogramma’s op jongeren. Dit onderzoek bevestigt eerdere constateringen, onder andere van de beleidsdoorlichting van artikel 1 door de IOB, namelijk dat er behoefte is aan meer inzicht in de langetermijneffecten van werkgelegenheidsprogramma’s. Dit zijn effecten die enkele jaren na afloop van de interventie nog waarneembaar zijn. Een andere inzichtbehoefte voor jeugdwerkgelegenheid concentreert zich op hoe de bestaande programma’s ingericht kunnen worden om resultaten op te schalen. Op dit moment zijn diverse evaluaties van jeugdwerkgelegenheidsprogramma’s nog in uitvoering en deze zullen naar verwachting ook inzicht geven op deze vragen. De inzichten uit deze evaluaties worden opgenomen bij de volgende strategische evaluatie agenda en beïnvloeden de inzichtbehoefte van de geplande ex post evaluatie van het LEAD-programma.
Toelichting onderzoeksagenda
Op basis van de lokale inzichtbehoefte van de PADEO pilotlanden, zal in de periode 2023-2026 onderzoek gedaan worden naar de twee centrale inzichtbehoeften binnen dit subthema. Dit betreft de effectiviteit van de interventies die bijdragen aan productiviteitsgroei bij lokaal mkb en de invloed van het versterken van het lokale mkb op het ontwikkelen van het lokale ondernemingsklimaat. In samenwerking met de betreffende ambassades en de RVO, zal het onderzoek in 2023 worden vormgegeven en worden de eerste resultaten in 2026 verwacht. In 2025 zal er een ex post evaluatie plaatsvinden van het LEAD-programma. Het LEAD-programma is in 2023 afgelopen en in deze evaluatie wordt onderzoek gedaan naar de duurzaamheid van de resultaten na afloop van het programma. Deze inzichten zullen we onder andere gebruiken in de beleidsvoorbereiding en uitvoering van nieuwe programma’s die zich richten op jeugdwerkgelegenheid. Ten slotte zullen er in 2025 tussentijdse evaluaties worden opgeleverd voor het vakbondsmedefinancieringsprogramma dat wordt uitgevoerd door FNV Mondiaal en CNV Internationaal en het New Decade for Cooperative Agri Development programma dat wordt uitgevoerd door Agriterra. Het doel van deze evaluaties is om inzicht te krijgen in de relevantie, coherentie, en de tussentijdse resultaten van de programma’s, wat bijdraagt aan verdere besluitvorming over en het vormgeven van deze partnerschappen.
Subthema: Handel voor ontwikkeling
Binnen dit subthema ligt de focus op de verbetering van markt- en handelssystemen, om zo de internationale handelskansen voor ontwikkelingslanden en stakeholders daar te vergroten en regionale markten te versterken. Daarnaast zetten we in op het verbeteren van inkomens en uitbannen van kinderarbeid door het verhogen van de internationale vraag naar, en aanbod van duurzame producten in waardeketens.
Inzichtbehoefte
In de beleidsdoorlichting van artikel 1 en de IOB-evaluatie Partners in Ontwikkeling wordt een gedifferentieerde aanpak aanbevolen om het bedrijfsleven te betrekken bij ontwikkelingshulp. Er is behoefte aan meer inzicht in welke type bedrijven, in welke sectoren aan maximale ontwikkelingsimpact kunnen bijdragen.
Binnen handel voor ontwikkeling wordt ingezet op het vergroten en verduurzamen van de handelsstromen, o.a. door het verhogen van duurzame standaarden. Er is veel onderzoek gedaan naar wat voor type interventies bijdragen aan een toename van handel. Dit zijn met name programma’s die zich richten op handelsfacilitatie. Deze dragen positief bij aan de toename van handelsstromen door het verminderen van transactiekosten voor handel. Van deze interventies stelt de IOB in de ‘Better ways of trading-evaluatie’ dat dit substantieel kan bijdragen aan de toename van handel. De inzichtbehoefte concentreert zich dan ook op de relatie tussen de toename van handel en verduurzaming ervan. Bij verduurzaming van de handelsstromen valt te denken aan het verbeteren van economische en sociale aspecten rondom handel en het vergroenen en inclusief maken van handelsstromen. De impactevaluatie van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) tussen 2016 en 2020, laat zien dat publiek-private samenwerking, waarbij coalities worden gesmeed tussen bedrijven, overheden en gemeenschappen, effectief bijdraagt aan de verduurzaming van waardeketens(/handel). Interventies op wereldwijde schaal die zowel de vraag- als aanbodzijde betrekken, waarbij systematisch wordt ingezet op relevantie, coherentie (opschalen en versnellen) en innovatie, dragen positief bij aan sectortransformatie. Zoals ook door de Wereldbank (2019) wordt gesignaleerd, bestaat een spanningsveld tussen het beogen van enerzijds meer en anderzijds duurzame(re) handel, waarbij het niet altijd evident is dat toename van handel leidt tot verduurzaming van productie en vice versa. Er is behoefte aan inzicht in de trade-offs die optreden bij het werken aan deze doelstellingen en onder welke voorwaarden deze gemitigeerd kunnen worden. Belangrijk is daarbij het verkrijgen van inzicht in hoe de verhoging van duurzame standaarden bijdraagt aan de ontwikkelingsimpact en tegemoet komt aan kwetsbare groepen.
Het afgelopen jaar hebben er relevante beleidsontwikkelingen plaatsgevonden rondom duurzaamheidswetgeving vanuit de EU, o.a.:
– –de EU verordening betreffende ontbossingsvrije producten (EUDR);
– –de anti-dwangarbeidverordening, die bedrijven verbiedt om goederen vervaardigd met dwangarbeid op de Europese interne markt aan te bieden of uit te voeren;
– –de EU-richtlijn over passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid (CSDDD).
Deze wetgevingstrajecten zullen naar verwachting een aanzienlijke impact hebben op de verduurzaming van internationale waardeketens en internationale handelskansen voor stakeholders in ontwikkelingslanden. Dit zal leiden tot nieuwe inzichtbehoeften, onder andere als het gaat om de implementatie van de wetgeving en het flankerende beleid dat nodig is om de wetgeving positief uit te laten pakken voor stakeholders in ontwikkelingslanden, in het bijzonder voor kleinschalige producenten en boeren.
Toelichting onderzoeksagenda
De onderzoeken naar het betrekken van het (Nederlandse) bedrijfsleven bij het behalen van de SDGs zullen gebundeld worden met kennisvragen uit andere subthema’s voor private sector ontwikkeling en gezamenlijk worden opgepakt. Deze thematiek heeft raakvlakken met het subthema ‘versterking ondernemingsklimaat’ en is verweven met de onderzoeksagenda die is opgesteld voor het combibeleid hulp en handel. Binnen het subthema ‘handel voor ontwikkeling’ worden deze onderzoeken dus niet geagendeerd.
In deze onderzoeksagenda ligt in 2025 en 2026 de nadruk op het inventariseren van kennis rondom het vergroten van de handelsstromen en het verduurzamen van de handelsstromen en de trade-offs die hierbij optreden. Deze onderwerpen zullen in samenwerking met belangrijke uitvoerders en kennispartners worden geagendeerd en onderzocht, waarna kennis en inzichten zullen worden uitgewisseld.
Er zullen verschillende evaluaties van ‘handel voor ontwikkelingsprogramma’s’ worden uitgevoerd, die bijdragen aan inzicht op de genoemde onderwerpen. Dit betreft onder andere het NISCOPS (National Initiative for Sustainable & Climate Smart Oil Palm Smallholders) programma (2024). Deze evaluatie zal meer inzicht bieden in elementen die bijdragen aan zowel het vergroten als het verduurzamen van de handelsstromen. Daarbij worden de belangrijkste kennis en inzichten geïnventariseerd rondom de trade-offs tussen het verhogen van standaarden en duurzame economische ontwikkeling en hoe die kunnen worden geminimaliseerd.
Ten slotte zullen er tussentijdse evaluaties worden opgeleverd voor het programma Catalyzing Private Sector Solutions for the SDG’s (2024) dat wordt uitgevoerd door het Initiatief Duurzame Handel (IDH) en het Pathways to Prosperity programma (2027) dat wordt uitgevoerd door Solidaridad. Het doel van deze evaluaties is om inzicht te krijgen in de relevantie, coherentie en tussentijdse resultaten van de programma’s, wat bijdraagt aan verdere besluitvorming over en het vormgeven van deze partnerschappen.
Subthema Versterking financiële sector
Binnen dit subthema ligt de nadruk op het versterken van de financiële sector in ontwikkelingslanden. Voor veel kleine en middelgrote ondernemers is er een zeer beperkte toegang tot financiële diensten, namelijk sparen, kredieten, verzekeringen, hypotheken en lease producten. Onvoldoende toegang van deze ondernemers tot financiële dienstverlening is een belangrijke rem op economische ontwikkeling met als gevolg dat lage inkomensgroepen vast blijven zitten in een armoedesituatie.
Inzichtbehoefte
Er is veel literatuur beschikbaar waarin wordt aangetoond dat de toegang tot financiële diensten bijdraagt aan de inkomensgroei van mkb-ondernemers en aan vermindering van armoede en ongelijkheid. Zo wordt in de MASSIF evidence map aangetoond dat ondernemingen groeien als ze meer toegang tot krediet krijgen. Er is ook veel literatuur beschikbaar waarin wordt aangetoond dat mkb-ondernemers, in het bijzonder vrouwelijke ondernemers en ondernemers in rurale gebieden, obstakels ondervinden bij de toegang tot financiële diensten. Zie bijvoorbeeld de literatuur synthese rondom het Women in Rural and Agricultural Livelihoods (WIRAL) programma van de Consultative Group to Assist the Poor (CGAP).
De inzichtbehoefte binnen dit subthema is dat we willen we weten hoe we onze uitvoerders/partners gerichter kunnen laten investeren, zodat een onderneming daadwerkelijk bijdraagt aan meer werkgelegenheid en minder armoede voor achtergestelde groepen. Hierbij valt onder meer te denken aan welk type investeringen (gift, lening of combinatie van beiden) er nodig zijn en welke mate van revolverendheid daarbij hoort.
Toelichting onderzoeksagenda
Om aan bovengenoemde inzichtbehoefte te voldoen wordt nauw samengewerkt met belangrijke partners, omdat zij dezelfde inzichtbehoefte hebben. Aan de hand van studies en evaluaties proberen deze organisaties hun interventies te verbeteren. Zo zullen het Dutch Good Growth Fund spoor 2 (2027) en MASSIF (2026) een impact evaluatie doen. Bij de Dutch Good Growth Fund spoor 2 zal het nieuwe concept ‘inclusieve ontwikkeling’ geëvalueerd worden. De vorige evaluatie beval aan om meer op de meest kwetsbaren te focussen, wat tot meer ontwikkelingsimpact moet leiden. Bij MASSIF wordt de ‘Next Frontier 2017-2026’ strategie en bijbehorende Theory of Change (ToC) geëvalueerd. MASSIF ging zich risicovoller opstellen in die strategie en in de nieuwe ToC werd de interventiestrategie voor o.a. vrouwen, plattelandsbewoners en ondernemingen in fragiele staten aangescherpt. Ook komt in 2025 een studie van MASSIF uit die relevant is voor alle programma’s die met het mkb werken: creëren mkb bedrijven daadwerkelijk meer (hoge kwaliteit) banen dan grote bedrijven?
Verder worden kennisinstituties ondersteund die kennisoverdracht tussen partners onderling bevorderen. Zo rondt CGAP in 2025 een onderzoek af naar de barrières voor financiële inclusie in fragiele staten, waar armoede zich steeds meer concentreert. We onderzoeken hoe we de inzichten en kennis van kennisinstellingen zoals UNCDF en CGAP beter kunnen verbinden aan onze uitvoerende partners zoals bijvoorbeeld FMO, zodat ze deze kennis en inzichten kunnen gebruiken voor het vergroten van de effectiviteit van hun programma’s en activiteiten. Daarnaast zal in samenwerking met diverse betrokken partijen, in 2023 een studie gedaan worden over verschillende (beschikbare/niet-beschikbare) vormen van financiële inclusie voor cacaoboeren in Ghana en Ivoorkust. Speciale aandacht zal er zijn voor zogenaamde «ketenfinanciering» (financiering van boeren door grote spelers in de waardeketen, bijv. multinationals) en de voorwaarden waaraan deze vorm van financiering ten minste moet voldoen om de positie van de boer daadwerkelijk te versterken.
Thema: Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat (SDG 2, 6, 7)
Het kabinet werkt aan ontwikkeling om, in ontwikkelingslanden, armoede te verminderen en weerbaarheid te vergroten. Specifiek zet het kabinet hierbij in op het verbeteren van landbouwproductie en voedselzekerheid (BHO artikel 2.1); het verbeteren van waterbeheer, drinkwater en sanitatie (BHO artikel 2.2); het verbeteren van toegang tot schone energie, bos- en grondstoffenbeheer (BHO artikel 2.3).
Het beleid op deze onderwerpen staat beschreven in verschillende, (sub)thema-specifieke, strategieën; de gemene deler van deze strategieën is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen. Onder dit thema werken de minister en de staatssecretaris steeds aan duurzame toegang tot basisvoorzieningen zoals WASH, schone energie en een voedzaam dieet enerzijds en aan duurzame productie van die basisvoorzieningen, inclusief de bescherming van (bron-)ecosystemen als stroomgebieden, bossen en landbouwgronden, anderzijds. De beleidsdoelstellingen die het kabinet hanteert zijn gekoppeld aan de Sustainable Development Goals (SDG's - 2, 6, 7, 13, 15) en, net als de SDG's, geformuleerd tot 2030.
Inzichtbehoefte voor het thema
Het beleid binnen BHO artikel 2 op het thema ‘Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat’ is veelzijdig. Dat biedt kansen maar ook risico’s, het kan respectievelijk systeem-brede oplossingen maar ook versnippering faciliteren. De doeltreffendheid en effectiviteit van individuele interventies binnen de verschillende portfolio’s wordt op reguliere wijze geëvalueerd. De deelstudies die in deze SEA tussen 2025 en 2027 gepland staan beogen overkoepelende inzichten op portfolio- en themaniveau te genereren.
De belangrijkste vraag, waar ieder van de vijf deelstudies een antwoord op zal formuleren, is of en hoe de optelsom van individuele interventies en activiteiten binnen BHO artikel 2.1, 2.2 en 2.3 succesvol is geweest in het bereiken van de portfolio-beleidsdoelstellingen. Inzicht in de relevantie en de duurzaamheid (zowel groen als bestendig) van de resultaten van het uitgevoerde beleid per portfolio is belangrijke input om de kwaliteit van de inzet te kunnen waarderen. Inzicht in de meerwaarde van samenwerken met het bedrijfsleven of van investeren in systeemversterking is belangrijk om de efficiëntie van de investeringen te kunnen waarderen.
De Periodieke Rapportage in 2028 zal in een synthese van de deelstudies antwoord kunnen geven op de vraag in welke mate en langs welke wegen Nederland erin slaagt om, binnen de ecologische grenzen, de productie van en toegang tot basisvoorzieningen te verbeteren - ook voor de allerarmsten en ook na 2030.
Toelichting onderzoeksagenda voor het thema
Deze SEA-periode voor dit thema zal eind 2028 afgesloten worden. Omdat de huidige beleidsdoelstellingen en de SDG's geformuleerd zijn tot aan 2030, is 2028 een goed moment om de balans op te maken en conclusies te trekken uit geleerde lessen van de afgelopen jaren in een Periodieke rapportage. Met de in de tabel genoemde deelstudies wordt het beleid van de minister en de staatssecretaris geëvalueerd binnen de bestaande thematische kaders. Door bewust om te gaan met parallellen tussen portfolio’s van de subthema’s, kan er thema-breed met meer synergie gewerkt worden en wordt het uitwisselen van kennis en ervaring tussen de subthema’s eenvoudiger.
Thema: Sociale vooruitgang (SDG 3,5,8)
Het Nederlandse beleid onder het thema Sociale vooruitgang beoogt menselijke ontplooiing en het bevorderen van sociale gelijkheid en inclusieve ontwikkeling. Er zijn vier subthema’s:
Subthema Mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
Het versterken van gezondheidssystemen en verbeteren van toegang tot basisgezondheidszorg en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR).
Subthema Vrouwenrechten en gendergelijkheid
Het bevorderen van vrouwenrechten en gendergelijkheid.
Subthema Maatschappelijk middenveld
Versterking van het maatschappelijk middenveld en bevordering en bescherming van de politieke ruimte voor maatschappelijke organisaties.
Subthema Onderwijs
Versterken van het onderwijs en daarmee bijdragen aan het vergroten van kansen en perspectieven voor jongeren.
Periodieke rapportage
De Periodieke rapportage over het thema sociale vooruitgang zal uiterlijk in 2032 aan de kamer worden aangeboden. Dit rapport zal ingaan op de relevantie, coherentie, effectiviteit, doelmatigheid en duurzaamheid van het beleid op artikel 3.
Inzichtbehoeften Versterking Maatschappelijk Middenveld beleidskader (MM, MS, vrouwenrechten en gendergelijkheid)
Het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM) loopt van 1 januari 2021 tot 31 december 2025 en omvat 6 beleidsinstrumenten. Met het oog op de verantwoording over dit beleidskader heeft zijn de volgende inzichtbehoeften geformuleerd:
Inzicht in de relevantie, efficiëntie, effectiviteit, coherentie en van het beleidskader en de verschillende beleidsinstrumenten. Hiervoor zijn ex-durante onderzoeken, Third Party Monitoring, Data Quality Assessments & Mid Term Review uitgevoerd in een selectie van landen en zal in 2026 een eindevaluatie plaatsvinden in Uganda met o.a. de volgende vragen:
– In hoeverre hebben de partnerschappen bijgedragen aan versterkte capaciteit voor het maatschappelijk middenveld?
– In hoeverre heeft het versterkte maatschappelijk middenveld kunnen bijdragen aan verbeteringen op het gebied van mensenrechten, gender, ruimte voor het maatschappelijk middenveld en relevante thematische onderwerpen?
– Hoe heeft het Nederlandse Ministerie invulling gegeven aan zijn rol als strategische partner in de verschillende partnerschappen?
– Welke lessen kunnen daaruit worden geformuleerd?
Voor inzicht in de algehele voortgang van het algehele VMM beleidskader, is een meta-evaluatie van eindevaluaties van de 42 partnerschappen en 4 Leading from the South fondsen gepland. Deze meta-evaluatie stelt DSO in staat de resultaten, geleerde lessen en andere bevindingen te aggregeren om bewijs te leveren met betrekking tot evaluatievragen gerelateerd aan (OECD-DAC criteria) effectiviteit, coherentie en duurzaamheid.
De studie naar de langetermijnresultaten van de strategische partnerschappen op het thema versterking maatschappelijk middenveld (BHO-artikelen 3.1, 3.2 en 3.3), die gepland was voor 2025, zal wegens capaciteitsgebrek niet als separate evaluatie worden uitgevoerd.
Inzichtbehoeften subthema mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
De geïntegreerde studies op het gebied van VMM, SRGR en WRGE leveren belangrijke inzichten op voor dit subthema.
Naast deze studies is er wat betreft het product development programma (PDP) een inzichtbehoefte met betrekking tot de effectiviteit van het zowel de individuele PDP-activiteiten als wel als de relevantie en effectiviteit van het PDP-financieringsmechanisme. De geplande MTR zal zich op het gebied van de individuele PDP activiteiten richten op relevantie, efficiëntie, effectiviteit en coherentie met daarbij aandacht voor o.a. interne processen en relaties met donoren en andere belanghebbenden onderzoeken. Ook wordt gekeken naar de rol en meerwaarde van PDP's, bijvoorbeeld door PDP-implementatiestrategieën en hun effectiviteit te onderzoeken. Op het gebied van het PDP-financieringsmechanisme zal het onderzoek zich richten op het verzamelen van tot nu toe geleerde lessen over de twee lange termijndoelen van PDP IV: hoe dragen PDP's bij aan verbeterde toegang tot en gebruik van nieuwe gezondheidsproducten door de doelpopulatie, en of PDP's effectief zijn in het opbouwen van een sterk onderzoeks- en bevoorradingssysteem in LMIC's.
Inzichtbehoeften Maatschappelijk Middenveld
Aan de start van een nieuw beleidskader is het van belang een baseline studie uit te voeren. Deze studie zal inzicht geven in de capaciteit van maatschappelijk organisaties om diensten te kunnen verlenen en dialogen te voeren. Daarnaast zal deze studie inzicht geven in de toegang tot diensten en de mensenrechtensituaties op lokaal niveau.
Het tussentijds meten van relevantie, efficiëntie en effectiviteit van het nieuwe beleidskader Maatschappelijk Middenveld stelt het kabinet in staat om verantwoording af te leggen, waar nodig bij te sturen en geleerde lessen mee te nemen in een eventueel volgend beleidskader. Deze studie die voortgang meet ten opzichte van de baseline gepland in 2026, zal ook de veranderende rol van de Nederlandse organisaties meegenomen worden zoals verzocht in Motie De Korte, nr. 36600-XVII-66.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid en onderwijs
De budgetten voor subthema’s vrouwenrechten en gendergelijkheid en onderwijs worden in de komende jaren afgebouwd. Er zullen geen specifieke studies meer uitgezet worden op deze subthema’s.
Thema: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling (SDG 4,10,16)
Het beleid op dit thema beoogt in landen met minder sterke overheden en kwetsbare samenlevingen bij te dragen aan stabiliteit en aan een maatschappelijke orde die is gebaseerd op recht en democratische waarden. De belangen van burgers en van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen nemen daarin een belangrijke plaats in. Inspanningen richten zich op het helpen aanpakken van structurele onderliggende oorzaken van instabiliteit en conflict, op het bevorderen van basisvoorwaarden voor een menswaardig bestaan en op weerbaarheid en veerkracht van mensen en hun gemeenschappen. Dit draagt eraan bij dat mensen die door conflict, uitsluiting en rechteloosheid kwetsbaar zijn of door een humanitaire crisissituatie in nood verkeren, in veiligheid en waardigheid kunnen (over)leven en perspectief hebben. Het draagt ook bij aan internationale stabiliteit.
Dit beleidsthema heeft drie sub-thema’s: humanitaire hulp, opvang en bescherming in de regio (en migratiesamenwerking), en bevordering van veiligheid en rechtsorde. Met het oog op de strategische evaluatie agenda zijn per subthema inzichtbehoeften geformuleerd.
Subthema Humanitaire Hulp
Het kerndoel van ons humanitaire beleid is het redden van levens, het verlichten en voorkomen van menselijk lijden bij rampen en conflicten. Dit kabinet zet drie elementen centraal: complementariteit, effectiviteit en het waarborgen van ongehinderde humanitaire hulp. Een belangrijk onderdeel van dit beleid is meerjarige, flexibele financiering via vaste humanitaire partners. Tegelijkertijd speelt dit kabinet in op de veranderende wereld en legt het nieuwe accenten in het beleid, deze zijn:
– Anticiperende humanitaire hulp;
– International Humanitarian Law en bescherming hulpverleners;
– Lokaal geleid werken.
De Nederlandse beleidsinzet werkt aan
– Complementariteit tussen organisaties die Nederland financiert;
– Effectiviteit via flexibele meerjarige financiering / lokale humanitaire organisaties;
– Waarborgen ongehinderde humanitaire hulp en veiligheid hulpverleners.
Inzichtbehoefte en toelichting onderzoeksagenda
De inzichtbehoeften spelen met name op de volgende terreinen:
– Hoe draagt risicodeling, gekoppeld aan lokalisering, bij aan het versterken van het humanitaire systemen? Waarbij de vraag centraal staat of risicodeling bijdraagt aan het inzichtelijk maken van bestaande risico’s en nagedacht kan worden aan wie welke risico’s het best kan dragen of hoe risico’s gemitigeerd kunnen worden.
– Hoe draagt anticiperende actie in noodsituaties (wat anders is dan anticiperende hulp bij natuurgeweld) bij aan het versterken van het humanitaire systeem? Vanuit de uitgangspunten van anticiperende actie moet onderzocht worden of betere methoden voor voorspelling van dergelijke rampen (‘man made’) zijn toegepast.
– Hoe draagt het versterken van International Humanitarian Law en bescherming van hulpverleners bij aan het versterken van het humanitaire systeem?
Welke elementen waren doorslaggevend voor het vergroten van de internationale beleidsruimte en bereidheid van donoren om in te zetten op een MHPSS-inclusieve aanpak, en voor grote intermediaire actoren (Red Cross Red Crescent VN, INGOs) om deze ruimte te benutten en door te zetten? Welke rol speelde de Nederlandse diplomatie hierin? Wat zijn bepalende factoren aan de hand waarvan inzet op MHPSS door het humanitaire systeem en de vredesopbouw-architectuur bestendigd en verder verstrekt kan worden?
Subthema Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking
Opvang in de Regio (OidR) inzet betreft de bijdrage van Nederland aan de veilige opvang van mensen die ontheemd zijn of raken door oorlog, geweld of natuurrampen: vaak in gebieden en landen rond het conflict- of rampgebied. Kern van het beleid is het bevorderen van perspectief en duurzame leefomstandigheden voor ontheemden in de regio van herkomst. Door betere bescherming, onderdak, onderwijs en andere voorzieningen, en kansen op werk kunnen vluchtelingen en ontheemden dichtbij huis een nieuw (tijdelijk) bestaan opbouwen, zo lang de mogelijkheid tot terugkeer naar het land van herkomst niet aanwezig is. De Nederlandse inzet omvat ook investeringen in perspectief van gastgemeenschappen in de betreffende opvanglanden. Dat helpt spanningen tussen ontheemden en lokale gemeenschappen te verlagen en samenleven soepeler te maken.
Daarnaast spant Nederland zich met het migratiesamenwerkingsbeleid in voor veilige en ordelijke migratie. Aandachtspunten zijn daarbij de bescherming van mensenrechten van migranten, het tegengaan van irreguliere migratie, inclusief het tegengaan van mensensmokkel- en handel en bewustmaking bij potentiële migranten van de risico’s van irreguliere migratie, en het faciliteren van terugkeer en duurzame herintegratie.
Inzichtbehoefte en onderzoeksagenda
Opvang in de Regio: Prospects
Voor Nederland is Prospects het grootste programma waarmee opvang in de regio beleid in de praktijk wordt gebracht. Prospects is een samenwerkingsverband tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ILO, UNICEF, UNHCR, de Wereldbank en IFC. Het doel van het partnerschap is om vluchtelingen en gastgemeenschappen in kwetsbare regio’s meer lange termijn perspectief te bieden, vanuit de gedachte dat hierdoor de noodzaak tot doorreis vermindert.
Prospects zet waar het kan in op meer ontwikkelingsgerichte steun, waarbij vluchtelingen en gastgemeenschappen – en specifiek jongeren – de instrumenten krijgen om zichzelf een perspectief te verschaffen. Met hulp van Prospects krijgen vluchtelingen in opvanglanden in de Hoorn van Afrika en de MENA-regio (Jordanië, Irak, Libanon, Soedan, Egypte, Ethiopië, Kenia, Oeganda) toegang tot onderwijs, bescherming, werkgelegenheid, water, sanitaire voorzieningen en woningen.
Het Prospects programma beoogt een nieuwe manier van werken te ontwikkelen tussen de betrokken humanitaire en ontwikkelingsgeoriënteerde internationale partners. De nadruk ligt op samenwerking op programmatisch niveau die voor vluchtelingen en kwetsbare gastgemeenschappen meer impact oplevert dan een aanpak waarin organisaties individueel programmeren.
Met betrekking tot Prospects is er interesse om inzicht te verwerven op onder meer de volgende onderwerpen:
– De bijdrage van Prospects in het creëren van perspectief voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in landen van opvang;
– De bijdrage van Prospects aan inclusie van vluchtelingen in landen van opvang;
– De bijdrage van programmatische samenwerking tussen partners gericht op het vergroten van effectiviteit van programmering voor vluchtelingen en kwetsbare gastgemeenschappen.
Migratiesamenwerking: Migratiepartnerschappen
Als onderdeel van het migratiesamenwerkingsbeleid zet het kabinet in op migratiepartnerschappen met partnerlanden in Noord-Afrika, de Sahel en het Midden-Oosten. Het doel van deze partnerschappen is het beperken van irreguliere migratie, het bevorderen van terugkeer bij onrechtmatig verblijf en de bescherming van migranten. Hierbij wordt o.a. ingezet op brede samenwerking, waarbij een gelijkwaardige, open, en duurzame relatie wordt ontwikkeld, waarin alle onderwerpen kunnen worden besproken, en waarbij gezamenlijk naar oplossingen wordt gezocht voor wederzijdse uitdagingen die verder gaan dan alleen migratie. Het opbouwen en onderhouden van een dergelijke relatie is een proces van de lange adem, waarbij stille diplomatie een belangrijke rol speelt. Op politiek, ambtelijk en operationeel niveau worden alle mogelijke contactmomenten ingezet om te werken naar concrete resultaten.
Om inzicht te bieden in het effect van deze partnerschappen, wordt er 2025 gewerkt aan de uitwerking van een beleidstheorie en aanverwante verantwoordingsmechanismen.
Met betrekking tot de migratiepartnerschappen is er interesse om inzicht te verwerven op onder meer de volgende onderwerpen:
– De effectiviteit van genoemde extra gelden als het gaat om versterking van samenwerking en dialoog met de partnerlanden en de bijbehorende aandacht voor de Nederlandse belangen
– De effectiviteit van vraaggestuurde programmatische samenwerking met de partnerlanden, ook in vergelijking met programmering geïnitieerd door Nederland.
Migratiesamenwerking: COMPASS
Het COMPASS partnerschap tussen Nederland en IOM is gericht op het bevorderen van de bescherming van migranten en het tegengaan van irreguliere migratie in 14 landen middels een ‘ecologische’ benadering met interventies op individueel, huishouden, gemeenschap en structureel niveau. Het programma voorziet een evidence-based benadering en een flexibele structuur, waarbij tussentijds leren en bijsturen centraal staat. Een mid-term evaluatie heeft reeds plaatsgevonden en concludeert dat de structuur van het programma ‘fit for purpose’ is. Op basis van deze inzichten is een tweede fase van COMPASS ontwikkeld, welke loopt van 2024 tot 2027. De evaluatie van fase 1 wordt momenteel (in 2025) afgerond. Fase 2 zal worden geëvalueerd middels een ‘comprehensive evaluation’ in het derde jaar van het programma, welke op tijd afgerond zal zijn om een eventuele derde fase te informeren. De inzichtbehoefte is als volgt:
– Hoe effectief is het COMPASS programma geweest in het bereiken van de doelstellingen?
– Hoe duurzaam zijn de effecten en behaalde resultaten?
Opvang in de regio en migratiesamenwerking: Subsidiekader locally led development
In 2023 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken een subsidiekader gepubliceerd met als doel het versterken van locally-led development op het gebied van migratie en ontheemding. Hiermee is een vernieuwende aanpak gekozen om de beleidsdoelstellingen op het gebied van migratiesamenwerking en opvang in de regio te realiseren. Lokaal geleide ontwikkeling vormt het uitgangspunt van dit subsidiebeleidskader. Binnen het subsidiebeleidskader wordt onderscheid gemaakt tussen subsidie aanvragers (intermediary partners) en de beleidsdoelgroep (in-country partners). Tien intermediary partners zijn gecontracteerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken met als doel om in-country partners te ondersteunen in hun streven om zichzelf te organiseren, bescherming te bieden aan migranten en vluchtelingen en/of hun stem effectiever kenbaar te maken. Deze vorm van samenwerking is een nieuwe aanpak binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken, een evaluatie halverwege de looptijd en/of aan het eind van deze programma’s is dan ook gewenst.
De inzichtbehoefte voor een evaluatie is als volgt:
– Hoofdvraag: in hoeverre heeft de ondersteuning aan in-country partners tot gewenste capaciteitsversterking geleid?
– En in hoeverre heeft dat tot effectievere steun aan migranten, vluchtelingen en kwetsbare gastgemeenschappen geleid?
– Wat kan geconcludeerd worden over de steun aan lokaal geleide organisaties, versus multilaterale organisaties, wat betreft effectiviteit en efficiëntie?
Subthema Veiligheid & Rechtsorde (V&R)
Veiligheid, stabiliteit en rechtsorde zijn voorwaarden voor duurzame vrede en ontwikkeling. V&R activiteiten zijn gericht op het vergroten van fysieke veiligheid voor mensen en gemeenschappen (waaronder humanitaire ontmijning), het versterken van de rechtsorde en inclusief bestuur met een duidelijke focus op de behoeften van de betrokken populaties zelf, en conflictpreventie en vredesprocessen.
Inzichtbehoefte
De volgende leervragen zijn vanuit de herziene Theory of Change geformuleerd:
– Inzicht in welke samenwerkingsstrategie (partnerschappen, diplomatie, enz.) het beste werkt voor Nederland bij verschillende soorten V&R autoriteiten;
– Inzicht of een sterke Nederlandse focus op lokalisatie (lokaal geleide ontwikkeling) leidt tot betere resultaten;
– Inzicht in hoe Nederland het beste de verbinding kan ondersteunen tussen het lokale en nationale niveau (qua V&R resultaten, OS-resultaten of institutionele hervorming)
Toelichting onderzoeksagenda;
– Gewenst inzicht: welke samenwerkingsstrategie werkt het beste voor Nederland bij verschillende soorten V&R autoriteiten;
– Herkomst van de leervraag: de steeds terugkerende vragen hoe je bijdraagt aan een legitieme, op behoeften gebaseerd sociaal contract waarbij vaak sprake is van zowel formele als informele leveranciers van recht en veiligheid;
– Gewenst inzicht: leidt een sterke Nederlandse focus op lokalisatie (lokaal geleide ontwikkeling) tot betere resultaten?;
– Herkomst van de leervraag: De vele vragen in de Theory of change betreffen lokalisatie en de benadering waarin de mensen centraal staan. Leidt het ruimte bieden aan lokale krachten in het ontwerp van interventies ook tot betere resultaten?;
– Gewenst inzicht: hoe kan Nederland het beste de verbinding ondersteunen tussen het lokale en nationale niveau;
– Herkomst van de leervraag: Terugkerende vragen gaan hier over de manier waarop lokale projecten zich verhouden tot meer systemische verandering op nationaal niveau. Op lokaal niveau is gebleken dat er vooruitgang mogelijk is om degenen die zorgen voor veiligheid en recht meer transparant te laten werken. De leervraag gaat over de manier waarop opschaling en ‘trickle up’ naar nationaal niveau mogelijk wordt en daarmee tot systeemverandering leidt;
– Gewenst inzicht: inzicht in effectiviteit van ontmijningsprogrammering.
Gewenst inzicht op dwarsdoorsnijdende onderwerpen
Op dit beleidsthema is ook nog sprake van inzichtbehoeften ten aanzien van de werkwijze die het meest effectief is. Het gaat hierbij om de principes van lokalisatie (‘locally led development’), adaptiviteit en conflict sensitief werken, evenals de behoefte naar meer inzicht op de samenhang tussen de sub-thema’s. Verder zijn gender en mentale gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) dwarsdoorsnijdende onderwerpen. Op basis van (lopende en geplande) herziening van de interventielogica (‘theories of change’) zijn en worden leervragen verder uitgewerkt. Tevens wordt gekeken naar de mate waarin de principes van lokalisatie en adaptiviteit tot verdere vergroting van effectiviteit kunnen leiden (dit is thema overstijgend) in de geplande evaluaties en studies in de SEA voor 2025 en in de Mid-Term Evaluatie gepland voor 2029.
Thema: Multilaterale samenwerking en overige inzet
Artikel 5 is een verzamelartikel waarin veel verschillende niet-thematische onderdelen zijn samengevoegd. Artikel 5.1 omvat het leeuwendeel van de multilaterale inzet. Daarover is in 2025 een Periodieke rapportage uitgevoerd. Artikel 5.2 omvat alleen de contributie voor UNESCO en schuldverlichting. Contributies hebben geen beleidscomponent (iedere lidstaat betaalt naar rato) en schuldverlichting is een uitkomst van internationale afspraken. Om die reden is gekozen de Periodieke rapportage te beperken tot artikel 5.1.
Thema: Feministisch Buitenland Beleid
Op 13 mei 2022 kondigde het kabinet aan een feministisch buitenlandbeleid te voeren (Kamerstuk 34952-162). De uitwerking ervan werd op 8 november 2022 aan het parlement gestuurd (Kamerstuk 34952-182). In 2023 is besloten het FBB toe te voegen aan de Strategische Evaluatie Agenda. Vanwege het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken het feministisch buitenlandbeleid niet te continueren (Kamerstuk 36180-223), is besloten af te zien van verdere evaluatie.
Overig onderzoek: evaluatieagenda voor de geïntegreerde aanpak van ontwikkelingshulp, handel en investeringen
Inzichtbehoefte
De in de vorige SEA bij de Memorie van Toelichting 2025 geformuleerde inzichtbehoefte blijft onverminderd van kracht. In het bijzonder is er de wens inzicht te verkrijgen in hoeverre de gecombineerde inzet op ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen daadwerkelijk leidt tot synergie tussen beleidsdoelstellingen en bijdraagt aan lokale ontwikkelingsdoelen. In februari 2025 is een nieuwe beleidsbrief Ontwikkelingshulp gepubliceerd waarin deze gecombineerde aanpak verder wordt aangescherpt, met meer nadruk op het realiseren van wederzijdse belangen en versterking van het Nederlandse verdienvermogen. In het verlengde daarvan wordt gewerkt aan een verdere operationalisering van de gezamenlijke beleidstheorie en wordt de inzichtbehoefte verder aangescherpt. Deze aangescherpte inzichtbehoefte zal worden opgenomen in de Strategische Evaluatie Agenda voor de periode 2027–2031.
Toelichting onderzoeksagenda
De evaluaties van de gecombineerde inzet in combinatielanden lopen door. In alle veertien landen worden de beleidsdoelstellingen geoperationaliseerd en wordt gemonitord in welke mate de gecombineerde inzet leidt tot betere samenwerking tussen actoren, verhoogde effectiviteit van interventies en een bijdrage aan langetermijndoelen. Deze landenstudies vormen input voor een overkoepelende synthese. Daarnaast wordt met kennisinstellingen samengewerkt om via bestaande evidence aanvullend inzicht te verkrijgen in de leervragen rond synergie en effectiviteit van de gecombineerde aanpak.
Bijlage 4: Meerjarige juridische verplichtingen
Tabel 27 Overzicht meerjarige juridische verplichtingen (bedragen x € 1.000 euro)
2025 BUDGET
2026 BUDGET
2027 BUDGET
2028 BUDGET
2029 BUDGET
2030 BUDGET
Totaal budget artikel 1
547
607
606
610
648
647
Totaal vrije ruimte artikel 1
0
1
5
15
13
12
1.1 Duurzame handelsystemen (IMH)
32
34
34
36
38
38
wv. Juridisch verplicht
32
17
3
0
0
0
wv. Bestuurlijk verplicht
0
17
16
16
16
16
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
0
15
20
22
22
Totaal vrije ruimte
0
0
0
0
0
0
1.2 Nederlandse handel (DIO)
108
99
97
97
97
97
wv. Juridisch verplicht
108
49
22
13
13
13
wv. Bestuurlijk verplicht
0
50
70
70
70
70
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
0
0
9
9
9
Totaal vrije ruimte
0
0
5
5
5
5
1.3 PSD (DDE)
407
474
475
477
513
512
wv. Juridisch verplicht
407
374
275
219
219
219
wv. Bestuurlijk verplicht
0
100
200
248
255
255
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
0
0
0
31
31
Totaal vrije ruimte
0
0
0
10
8
7
2025 BUDGET
2026 BUDGET
2027 BUDGET
2028 BUDGET
2029 BUDGET
2030 BUDGET
Totaal budget artikel 2
921
875
862
962
1.042
1.042
Totaal vrije ruimte artikel 2
0
0
0
84
203
244
2.1 Voedselzekerheid
362
380
386
438
480
480
wv. Juridisch verplicht
352
255
158
71
22
15
wv. Bestuurlijk verplicht
0
0
0
0
0
0
wv. Beleidsmatig gereserveerd
10
125
228
361
411
401
Totaal vrije ruimte
0
0
0
6
47
65
2.2 Water
180
253
277
324
362
362
wv. Juridisch verplicht
166
141
83
35
19
17
wv. Bestuurlijk verplicht
0
40
94
33
6
6
wv. Beleidsmatig gereserveerd
14
72
99
196
207
190
Totaal vrije ruimte
0
0
0
60
130
149
2.3 Klimaat
380
242
200
200
200
200
wv. Juridisch verplicht
356
237
116
19
8
4
wv. Bestuurlijk verplicht
24
5
46
85
82
81
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
0
38
77
84
84
Totaal vrije ruimte
0
0
0
19
26
31
2025 BUDGET
2026 BUDGET
2027 BUDGET
2028 BUDGET
2029 BUDGET
2030 BUDGET
Totaal budget artikel 3
668
548
528
554
590
590
Totaal vrije ruimte artikel 3
0
0
0
37
123
245
3.1 Mondiale gezondheid en SRGR
448
384
385
433
470
470
wv. Juridisch verplicht
448
317
317
286
230
64
wv. Bestuurlijk verplicht
0
20
20
20
20
20
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
47
48
90
97
141
Totaal vrije ruimte
0
0
0
37
123
245
3.2 Vrouwenrechten en gender
39
22
21
0
0
0
wv. Juridisch verplicht
39
7
5
wv. Bestuurlijk verplicht
0
0
0
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
15
16
Totaal vrije ruimte
0
0
0
0
0
0
3.3 Maatschappelijk middenveld
154
141
122
121
120
120
wv. Juridisch verplicht
154
42
30
29
29
29
wv. Bestuurlijk verplicht
0
99
92
92
91
91
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
0
0
0
0
0
Totaal vrije ruimte
0
0
0
0
0
0
3.4 Onderwijs
26
1
0
0
0
0
wv. Juridisch verplicht
26
1
wv. Bestuurlijk verplicht
0
0
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
0
Totaal vrije ruimte
0
0
0
0
0
0
2025 BUDGET
2026 BUDGET
2027 BUDGET
2028 BUDGET
2029 BUDGET
2030 BUDGET
Totaal budget artikel 4
970
1.090
1.089
1.116
1.229
1.229
Totaal vrije ruimte artikel
0
0
137
342
555
1
4.1 Humanitaire Hulp
472
475
445
456
496
496
wv. Juridisch verplicht
436
383
270
257
276
0
wv. Bestuurlijk verplicht
0
0
0
0
0
0
wv. Beleidsmatig gereserveerd
36
92
175
199
220
122
Totaal vrije ruimte
0
0
0
0
0
374
4.2 Opvang in de regio
307
385
397
405
452
452
wv. Juridisch verplicht
292
300
250
125
125
0
wv. Bestuurlijk verplicht
0
8
8
8
8
0
wv. Beleidsmatig gereserveerd
15
77
139
140
0
0
Totaal vrije ruimte
0
0
0
132
319
452
4.3 Veiligheid en rechtsorde
190
230
246
255
281
281
wv. Juridisch verplicht
190
175
55
35
35
25
wv. Bestuurlijk verplicht
0
10
10
10
10
0
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
45
45
0
0
0
Totaal vrije ruimte
0
0
136
210
236
256
2025 BUDGET
2026 BUDGET
2027 BUDGET
2028 BUDGET
2029 BUDGET
2030 BUDGET
Totaal budget artikel 5
511
244
246
242
250
512
Totaal vrije ruimte artikel 5
0
0
0
0
0
1
5.1 Multilaterale samenw
198
142
139
150
156
156
wv. Juridisch verplicht
198
101
94
60
54
53
wv. Bestuurlijk verplicht
0
12
18
50
54
54
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
29
27
40
48
48
Totaal vrije ruimte
0
0
0
0
0
1
5.2 Overig armoedebeleid
135
102
107
92
95
95
wv. Juridisch verplicht
84
62
59
59
56
52
wv. Bestuurlijk verplicht
2
0
4
4
4
4
wv. Beleidsmatig gereserveerd
49
39
44
29
35
38
Totaal vrije ruimte
0
0
0
0
0
0
5.3 Oekraïne (XVII)
237
217
10
5
0
0
wv. Juridisch verplicht
237
0
0
0
0
0
wv. Bestuurlijk verplicht
0
217
0
0
0
0
wv. Beleidsmatig gereserveerd
0
0
10
5
0
0
Totaal vrije ruimte
0
0
0
0
0
0
Conform de toezegging tijdens de begrotingsbehandeling d.d. 31 januari 2024 bevat dit onderdeel een meerjarige uitwerking van de juridisch verplichte budgetten inclusief een toelichting. Daarnaast zijn de bedragen weergegeven die bestuurlijk gebonden zijn op grond van bestuursovereenkomsten, convenanten met koepels en/of decentrale overheden, politieke toezeggingen e.d., de bedragen die beleidsmatig gerserveerd zijn en de bedragen die vrij te besteden zijn.
Toelichting
Artikel 1: Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
De programmering van artikel 1 bestaat uit meerjarige juridische overeenkomsten waaruit een verdeling van de uitgaven over de jaren plaatsvindt waarvoor de overeenkomst is aangegaan. Voor sub-beleidsartikel 1.1 Duurzame handelsystemen, zijn er diverse programma's ter bestrijding van kinderarbeid en ter bevordering van IMVO. Voor sub-beleidsartikel 1.2 Nederlandse handels- en investeringsbevordering, gaat het om programma's met uitvoeringspartners RVO (o.a. Starters International Business, handelsmissies) en Invest International (o.a. Dutch Trade and Investment Fund). De programma's met RVO zijn in het lopende jaar juridisch verplicht en in de jaren erna bestuurlijk gebonden. Voor sub-beleidsartikel 1.3 Handel en economie voor ontwikkeling, zijn meerjarige verplichtingen aangegaan op het terrein van onder andere financiele sector ontwikkeling en duurzame productie en handel. Voor infrastructuur ontwikkeling worden de regelingen DRIVE, D2B en ORIO door Invest Interntional uitgevoerd. Tevens worden een aantal programma's door RVO uitgevoerd, waaronder de programma's voor de combi-aanpak. RVO en Invest International gaan verplichtingen aan die in latere jaren tot uitbetaling komen. Deze programma's zijn juridisch verplicht. Verplichtingen die onder deze programma's in 2026 en verder worden aangegaan zijn bestuurlijk gebonden.
Artikel 2: Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
De programmering onder artikel 2 bestaat uit meerjarige juridische overeenkomsten waaruit een verdeling van de uitgaven over de jaren plaatsvindt waarvoor de overeenkomst is aangegaan. Voor de sub-beleidsartikelen 2.1 Voedselzekerheid en 2.2 Water wordt een groot deel van de budgetten gealloceerd op basis van meerjarige landenstrategieën van posten, voor zover deze kaders nog niet juridisch zijn verplicht, valt het overige deel van dit financiële meerjarige kader onder beleidsmatige verplichtingen omdat Nederland daarover bilaterale afspraken maakt als een betrouwbare en voorspelbare partner in ontwikkelingssamenwerking. Het sub-beleidsartikel 2.3 bevat verplichtingen voor multilaterale klimaatfinanciering en klimaatafspraken zoals bijdragen aan de Global Environment Facility, Green Climate Fund, UNEP en verdragscontributies in het kader van het Kyoto en Montreal protocol.
Artikel 3: Sociale vooruitgang
De programmering onder artikel 3 bestaat uit meerjarige juridische overeenkomsten. Hieruit ontstaat een verdeling van uitgaven over de jaren waarvoor de overeenkomsten zijn aangegaan.
Voor artikel 3.1 zijn middelen meerjarig vastgelegd en voor bijdrages aan o.a. UNAIDS, UNFPA, WHO, GFF, GAVi en GFATM. De beleidsmatig gereserveerde middelen hebben betrekking op de uitvoering van de Mondiale Gezondheidsstrategie 2023-2030.
Voor artikel 3.2. zijn middelen vastgelegd voor de partnerschappen gericht op bescherming en bevordering vrouwenrechten en gendergelijkheid. De beleidsmatig gereserveerde middelen betreffen de uitvoering van het beleid op het gebied van vrouwenrechten tot en met 2027.
Voor artikel 3.3 liggen de middelen tot en met 2025 meerjarig vast voor de versterking van het maatschappelijk middenveld onder andere onder het VMM-kader 2021-2025. De juridisch verplichte middelen vanaf 2026 betreffen middelen voor het nieuwe FOCUS kader zoals aangegeven in de Kamerbrief «Beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp 2026 - 2030» van 27 juni 2025.
Voor artikel 3.4 zijn middelen overgeheveld binnen artikel 3.
Artikel 4: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling
De programmering onder artikel 4 bestaat uit meerjarige juridische overeenkomsten waaruit een verdeling van de uitgaven over de jaren plaatsvindt waarvoor de overeenkomst is aangegaan. Voor artikel 4.1 Humanitaire hulp is het grootste deel van het budget t/m 2029 meerjarig juridisch verplicht. Dit betreft onder andere de bijdragen aan VN-organisaties (WFP, UNHCR, UNRWA), CERF, UNICEF-thematische humanitaire financiering en UNOCHA. Subsidies aan de Dutch Relief Alliance en het Rode Kruis zijn t/m 2026 toegekend. Daarnaast zijn er subsidies uit hoofde van het subsidiebeleidskader «Versterking van de Humanitaire Sector 2024–2027» t/m 2027 toegekend.
Voor artikel 4.2 Migratie liggen de middelen meerjarig juridisch vast. Het betreft hier met name het PROSPECTS programma (2024-2027) en COMPASS. Subsidies die zijn toegekend op het subsidiebeleidskader «Migration and Displacement 2023-2028» lopen uiterlijk tot en met 2028.
Met betrekking tot artikel 4.3 Veiligheid en Stabiliteit is een deel van het programma via gedelegeerde landenprogramma’s vastgelegd. Het deel wat van deze gedelegeerde middelen niet juridisch is vastgelegd is opgenomen onder bestuurlijk gebonden. De bijdrage aan het Peace Building Fund is verplicht t/m 2026. Er zijn subsidies toegekend uit het subsidiebeleidskader «Contributing to Peaceful and Safe Societies 2024–2031» die uiterlijk in 2031 aflopen.
Artikel 5: Multilaterale samenwerking en overige inzet
Binnen artikel 5.1 zijn de verplichtingen voor de middelen- en kapitaalaanvullingen die vanaf 2025 worden aangegaan met de regionale ontwikkelingsbanken als bestuurlijk verplicht aangegeven. De jaarlijkse bijdrage aan MOPAN is tevens bestuurlijk verplicht. De Algemene Vrijwillige Bijdragen aan UNDP en UNICEF zijn per 2026 opgenomen als beleidsmatig gereserveerd. De financiering van overige (m.n. Technische Assistentie) programma’s is voor de komende jaren beleidsmatig gereserveerd.
De bijdragen aan UNESCO in 2025 en verder zijn verplichte bijdragen die als juridisch verplicht zijn aangemerkt binnen artikel 5.2 De uitgaven voor schuldverlichting liggen tot en met 2029 grotendeels juridisch vast; de nieuwe verplichtingen voor schuldverlichting (HIPC IDA-21 en HIPC IDA-22) zijn als bestuurlijk verplicht aangegeven. De voorgenomen overige programma’s zijn als beleidsmatig gereserveerd opgenomen.
Binnen artikel 5.3 Oekraïne zijn alle uitgaven in 2025 juridisch verplicht. De uitgaven in 2026 voor niet-militaire steun aan Oekraïne zijn bestuurlijk verplicht.
Bijlage 5: Factsheets revolverende fondsen
Tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (36410-XVII) is toegezegd de Tweede Kamer bij de memorie van toelichting bij de begrotingen van de komende jaren door middel van factsheets te informeren over revolverende fondsen, onder meer over de omvang, looptijd en informatie over wie de fondsen beheren en uitvoeren. De factsheets van de revolverende fondsen die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp vallen zijn daarom als bijlage gevoegd. In 2024 zijn veertien revolverende fondsen financieel gesteund door Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, waarvan het Mobilising Finance for Forests Fund nieuw is.6
Revolverende fondsen zijn een belangrijk instrument voor de beleidsdoelen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp waar de private sector een bijdrage aan kan leveren. Dat geldt bijvoorbeeld voor private sector ontwikkeling, voedselzekerheid en hernieuwbare energie. Bij deze doelen kan er sprake zijn van een op termijn rendabel bedrijfsmodel. De focus is projecten waarvoor onvoldoende financiering in de markt beschikbaar is, maar waarbij wel de verwachting is dat de investering voor een groot deel kan worden terugbetaald. Doordat middelen uit een revolverend fonds meerdere keren kunnen worden ingezet, is het niet alleen een heel doelmatig instrument, maar wordt met hetzelfde budget ook meer ontwikkelingsimpact bereikt. Revolverende fondsen bieden ook de mogelijkheid voor het mobiliseren van private financiering. Dat kan door het aantrekken van andere private financiers die zonder betrokkenheid van BHO niet geïnvesteerd zouden hebben, ofwel door het ontwikkelen van bedrijfsmodellen die in staat zijn zelf privaat kapitaal aan te trekken.
In deze bijsluiter bij de factsheets van de revolverende fondsen worden de onderdelen van de factsheets nader toegelicht:
Algemene informatie over het fonds
1. Hoe zit het fonds in elkaar?
2. Revolveerbaarheid en beheerskosten
3. Bijdrage BHO
4. Wat is de positie van het fonds tot het Rijk?
5. Tijdslijn en evaluaties
Alle gegevens in de factsheets zijn gebaseerd op de situatie per 23 mei 2025.
Algemene informatie over het fonds
De eerste pagina van het factsheet bevat informatie over enkele algemene aspecten van het revolverend fonds zoals i) het oprichtingsjaar van het fonds; ii) de looptijd van het fonds; iii) de looptijd van het contract met de uitvoerder(s); iv) de begunstigden; v) de uitvoerende organisatie(s); vi) het begrotingshoofdstuk; vii) de volgende geplande evaluatie; viii) het doel van het fonds; ix) de omvang van het fonds; x) eventuele andere financiers in het fonds; xi) de totale beoogde omvang van het fonds; en xii) de website.
De omvang van het fonds is gebaseerd op de balans die in het jaarverslag van het revolverend fonds vermeld staat. De omvang wordt bepaald door stortingen in het fonds en kan gedurende de jaren daarnaast fluctueren door bijv. winsten en/of verliezen van de onderliggende investeringen, door wisselkoersverschillen, of wanneer beheerskosten worden betaald uit het kapitaal van het fonds.
Voor een aantal fondsen komt het bedrag onder «omvang fonds per 31 december 2024» niet overeen met het bedrag dat genoemd staat in het jaarverslag 2024. Het verschil ontstaat doordat voor een aantal fondsen in het jaarverslag de omvang van het fonds per 31 december 2023 is opgenomen aangezien de gegevens van die fondsen per 31 december 2024 nog niet beschikbaar waren. Bij het opstellen van de factsheets zijn die gegevens nu wel beschikbaar en is ervoor gekozen om de meest actuele cijfers op te nemen. Daarnaast is de component Technische Assistentie als onderdeel van de waarde van het fonds buiten beschouwing gelaten in de factsheets, terwijl deze wel zijn meegenomen bij de berekening van de waarde van het fonds in het jaarverslag.
Ad 1. Hoe zit het fonds in elkaar?
Kenmerk van een revolverend fonds is dat terugvloeiende middelen opnieuw ingezet kunnen worden. In het figuur bij onderdeel 1 staat informatie over de constructie van het fonds. Het gaat over de rijksbijdragen naar het fonds en vanuit het fonds naar de eindbegunstigden, en weer terug. Het fonds zet hierbij geld uit via verschillende type investeringen (leningen, mezzanine leningen, aandelenparticipaties en garanties) en verwacht in ieder geval een deel van deze gelden terug te krijgen via aflossingen, rente, dividend, verkoopopbrengsten en/of garantievergoedingen.
Als er rendement gemaakt wordt, dat wil zeggen als eindbegunstigden zorgen voor een geldstroom terug naar het fonds, doordat ze bijvoorbeeld rente terugbetalen, neemt de waarde van het fonds toe. Worden er leningen afgeschreven, dan neemt de waarde van het fonds af. De waarde van het fonds kan op enig moment dus een ander bedrag zijn dan het totaal aan bedragen dat door de overheid in het fonds is gestort.
Als een fonds stopt en er blijft geld over in het fonds, dan komt dat terug naar de BHO-begroting. Het kan dan wel nog een aantal jaar duren voordat duidelijk is in hoeverre en wanneer de nog uitstaande investeringen ook daadwerkelijk terugkomen. Dat komt omdat leningen en participaties door het fonds meerjarig zijn verstrekt.
Ad 2. Revolveerbaarheid en beheerskosten
Het ministerie heeft een revolveerbaarheidspercentage als uitganspunt voor elk fonds. Dit kan honderd procent zijn, maar ook minder. Dit is onder andere afhankelijk van de gekozen ontwikkelingsdoelen, sectoren en landen, en de noodzaak voor projectontwikkeling. Verder kan dit percentage inclusief of exclusief de kosten voor het beheer zijn. De gerealiseerde revolveerbaarheid van een fonds is enkel achteraf te bepalen, wanneer duidelijk is of uitstaande investeringen worden terugbetaald.
Ad 3. Bijdrage BHO
De bijdrage van BHO aan het revolverend fonds betreft hoeveel geld BHO aan het fonds heeft verstrekt en nog gaat verstrekken. Bij het aangaan van een verplichting wordt de totale Nederlandse bijdrage bepaald. Deze wordt over het algemeen over een periode van enkele jaren aan het fonds verstrekt, onder meer afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte.
De bijdrage van BHO tot op dit moment kan verschillen van de huidige omvang van het fonds, die gebaseerd is op de balans die in het jaarverslag van het revolverend fonds vermeld staat. Verschillen kunnen komen doordat er meerdere financiers geld aan het fonds hebben verstrekt en doordat er jaarlijks fluctuaties in de omvang van het fonds kunnen plaatsvinden. Deze fluctuaties kunnen komen door bijv. winsten en/of verliezen van de onderliggende investeringen, door wisselkoersverschillen, of wanneer beheerskosten worden betaald uit het kapitaal van het fonds.
Ad 4. Wat is de positie van het fonds tot het Rijk?
In dit figuur komen twee aspecten terug die in de vormgeving van de fondsen kunnen verschillen: de plaatsing van het fondsvermogen en het fondsbeheer. Het vermogen kan deel uitmaken van de rijksoverheid, of het kan erbuiten staan. Ook het fondsbeheer varieert. Een fonds kan vanuit de rijksoverheid worden beheerd of buiten de rijksoverheid plaatsvinden.
Ad 5. Tijdslijn en evaluaties
Elk revolverend fonds wordt periodiek geëvalueerd, door middel van een externe evaluatie. Daarnaast worden de fondsen meegenomen in beleidsdoorlichtingen. In deze sectie worden naast de looptijd ook de gegevens van de meest recente en geplande evaluaties en beleidsdoorlichtingen aangegeven.
Als er geen geplande einddatum voor een revolverend fonds is vastgesteld, geldt dat het fonds stopt wanneer een van de partijen het fonds opzegt. De voorwaarden voor opzegging zijn opgenomen in de overeenkomst. Wanneer een fonds een onbepaalde looptijd heeft, betekent dat niet dat er geen heroverweging plaats kan vinden. Heroverweging kan plaatsvinden op basis van evaluaties.
Conform de toezegging bij het schriftelijk overleg over het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023 (Kamerstuk 36560-XVII-1) wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomst van evaluaties van revolverende fondsen wanneer deze zijn afgerond.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.