Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over het Fiche: Mededeling Europese strategie voor waterweerbaarheid en aanbeveling over leidende beginselen inzake waterefficiëntie eerst (Kamerstuk 22112-4105)
2025D35923 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat over Fiche: Mededeling Europese strategie voor waterweerbaarheid en
aanbeveling over leidende beginselen inzake waterefficiëntie eerst (Kamerstuk
22 112, nr. 4105).
De voorzitter van de commissie,
P. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie,
Coco Martin
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Inleiding
GroenLinks-PvdA-fractie
VVD-fractie
NSC-fractie
D66-fractie
BBB-fractie
Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben
er enkele vragen en opmerkingen bij.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief omtrent het BNC-fiche
Europese strategie waterweerbaarheid. Deze leden hebben enkele vragen bij het BNC-fiche.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de mededeling
en aanbevelingen over leidende beginselen inzake waterefficiëntie eerst afkomstig
vanuit de Europese Commissie (EC).
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Fiche: Mededeling
Europese strategie voor waterweerbaarheid en aanbeveling over leidende beginselen
inzake waterefficiëntie eerst. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche over de Europese
strategie voor waterweerbaarheid en de bijbehorende aanbeveling inzake waterefficiëntie
eerst. Deze leden hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de beleidsontwikkeling in
Nederland op veel wateronderwerpen al verder is dan die in andere landen. Dat betekent
helaas niet dat we in Nederland ook in de buurt komen van wat nodig is. De normen
en doelen die wij ons zelf stellen zijn weinig ambitieus, handhaving schiet tekort
en de financiële, bestuurlijke en juridische middelen ontbreken. Veel waterdoelen
die andere sectoren raken, zoals vervuiling of droogte door landbouw en industrie,
worden al decennia niet of onvoldoende aangepakt om deze sectoren te beschermen. Dat
maakt de problemen onnodig groter en urgenter. Heeft de Minister er vertrouwen in
dat het nu, met vrijblijvende Europese intentieverklaringen als stok achter de deur,
wél gaat lukken? Wat voegt dit toe, aan middelen, of afdwingbare normen, ten opzichte
van wat we al hebben? Kan de Minister aangeven hoe dit leidt tot nieuw nationaal beleid,
tot versnelling of tot effectieve handhaving van bestaande normen en regels?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de brief dat het kabinet, net als
de Europese Commissie, geen nieuwe normen en doelen wil omdat er in de huidige doelen
al «voldoende uitdagingen» liggen. Is de Minister het met deze leden eens dat die
doelen er niet zijn om ambtenaren een uitdagende baan te geven, maar om onze leefomgeving
te beschermen? Onderkent de Minister ook dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt
dat dit op tal van deelterreinen nu flink tekort schiet of bij uitblijvende maatregelen
tot grote problemen in de toekomst gaat leiden? Deze leden wijzen daarbij met name
op enorme blijvende schade door verdroging, onherstelbare schade door verzilting en
bodemdaling als gevolg van verkeerd waterbeheer, onherstelbare schade door PFAS vervuiling
en grote economische schade door niet tijdig omschakelen van economische sectoren
naar schone en zuinige technieken. Is de Minister het eens met deze leden, dat zonder
druk vanuit Europa en zonder dwingende en juridisch afdwingbare normen, zelfs de inmiddels
behaalde resultaten niet zouden zijn behaald?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het Europese Milieuagentschap erop
wijst dat de grootste wateronttrekkers ook het grootste besparingspotentieel hebben.
Als de huidige intensieve landbouw verantwoordelijk is voor een groot deel van de
wateronttrekking, juist in tijden van droogte, en verantwoordelijk is voor een groot
deel van de watervervuiling, door landbouwgif en mest, en verantwoordelijk is voor
de bodemdaling in west-Nederland, is dan een andere landbouwpraktijk niet de meest
logische en effectieve stap om al deze problemen en meer tegelijk op te lossen? Welke
rol ziet deze Minister voor zichzelf in de aanpak van deze problemen? Welke stappen
heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gezet om deze problemen op te
lossen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn er voorstander van om wateronttrekkingen
veel beter te reguleren. We kunnen niet goed grondwater en waterstanden beheren als
we niet weten wie, wat, wanneer en waarvoor gebruikt. Dat er nog steeds heel veel
onvergunde putten zijn en ongecontroleerde onttrekkingen, maakt dit onmogelijk. Waarom
wordt het oppompen van grondwater niet beschouwd als een activiteit zoals mijnbouw,
waarvan het maatschappelijk belang goed dient te worden gewogen aan de maatschappelijke
baten en lokale omstandigheden? Hoe kan de verdringingsladder werken, als we niet
goed in beeld hebben wie, waar en waarvoor water onttrekt? Waarom passen we de verdringingsladder
pas toe als er reeds tekorten zijn, en niet vooraf?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat het kabinet van zichzelf vindt
dat Nederland reeds voorbeeldig bezig is, maar vreest dat nieuwe normen en doelen
leiden tot nieuwe «uitdagingen», iets wat we kennelijk niet zouden moeten willen.
Is het niet zo dat Nederland vooral goed is in het inventariseren en registreren van
problemen, maar slecht in het oplossen ervan? Immers, het mestoverschot hebben we
al vele decennia, de bodemdaling is ingezet in de middeleeuwen en ook de PFAS regels
zijn hier veel trager geïmplementeerd dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Is
het dan niet juist de Europese Unie (EU) die hier ambitieuze doelen dwingend zou moeten
voorschrijven?
VVD-fractie
De indruk die de mededeling van de Europese Commissie bij de leden van de VVD-fractie
wekt, is dat de aanpak in de toekomst kan zorgen voor meer rigiditeit door meer bindende
regels. Hoe is de Minister van plan de Nederlandse flexibiliteit op bijvoorbeeld droogte
en waterbesparing te bewaken, mocht regelgeving herzien gaan worden?
Daarnaast zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar de visie van de Minister
op de conclusies van het Europees Milieu Agentschap (EEA) dat de economische sectoren
met de grootste wateronttrekkingen ook het potentieel voor de grootste waterbesparingen
hebben en zouden moeten worden aangemerkt als de meest prioritaire sectoren voor waterbesparingen.
Wat is de Minister van plan om met deze conclusies te gaan doen? Wat is de Minister
voornemens op het gebied van waterbesparing bij particulieren en wat gaat hij in dat
kader inbrengen? Zou het volgens de Minister ook verstandig zijn om naar grootverbruikers
te kijken die nu al middels innovatieve maatregelen het verbruik substantieel reduceren?
NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister hoe hij kijkt naar de mededeling en
daarbij behorende aanbevelingen over waterefficiëntie afkomstig vanuit de Europese
Commissie.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Europese Commissie zoetwater als een niet-vanzelfsprekende
bron wil bestempelen, terwijl toegang tot zoetwater in de basis een mensenrecht is.
Deze leden vragen de Minister of er al meer duidelijk is over de toezegging om te
onderzoeken in welke mate het juridisch mogelijk is om effluent (gezuiverd rioolwater/afvalwater,
zoals in de puurwaterfabriek) ook in te zetten als drinkwater. Zo ja, wat zijn de
bevindingen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de lidstaten aangemoedigd worden om «waterefficiëntie
eerst» toe te passen, waarbij de EC een verbetering van ten minste tien procent in
2030 voor zich ziet en lidstaten aangemoedigd worden om eigen streefcijfers te ontwikkelen.
Deze leden vragen de Minister wat wij als lidstaat al doen in het kader van «waterefficiëntie
eerst». Daarnaast vragen deze leden de Minister welke kansen en gevaren «waterefficiëntie
eerst» specifiek biedt ten aanzien van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarnaast zijn
deze leden benieuwd welke «quick wins» en uitdagingen ten aanzien van «waterefficiëntie
eerst» de Minister voor zich ziet. Ook vragen deze leden of de Minister vasthoudt
aan de tien procent als streefcijfer. Zo ja, waarom? Zo nee, wanneer worden de streefcijfers
met de Kamer gecommuniceerd?
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet voorziet dat de impact van extreem
weer niet volledig kan worden voorkomen en zij daarom inzet op meerlaagse veiligheid.
Deze leden vragen de Minister of hij conform een eerder gedane toezegging al in gesprek
is geweest met de waterbouwers over de gevaren die zij zien. Zo ja, wat zijn de bevindingen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat Nederland bezig is om de Europese Critical Entities
Resilience Directive om te zetten naar de Wet Weerbaarheid Kritieke Entiteiten. Deze
leden vragen de Minister wanneer hij beoogt dit wetsvoorstel met de Kamer te delen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Europese Commissie ook de onlosmakelijke
verbinding tussen de wateropgaven en andere opgaven, zoals landbouw, industrie, (schone)
energieproductie, ruimtelijke ordening en het vervoer over water (TEN-T, Trans-European
Transport Network) ziet. Deze leden vragen de Minister of deze aanbevelingen nog gevolgen
hebben voor de Nota Ruimte.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet vindt dat het opzetten van een Thematische
Water Hub, Europese Wateracademie, een Slimme Industriële Alliantie, een Platform
van Excellent Praktijkonderwijs Water en een Europese Water Alliantie kansen biedt
voor profilering en acquisitie van Nederlandse onderzoeks- en onderwijsinstellingen
en het bedrijfsleven. Deze leden vragen de Minister in welke mate het opzetten van
Europese instanties gevolgen kan hebben voor de Nederlandse instanties.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat de Europese Waterweerbaarheidsstrategie aanknopingspunten
biedt die voor Nederland en zeker voor deze leden positief te waarderen zijn. De nadruk
op grensoverschrijdende samenwerking en het erkennen van de afhankelijkheid van benedenstroomse
landen van bovenstrooms waterbeheer, zijn wezenlijke verbeteringen. Dat sluit nauw
aan bij de Nederlandse positie als delta en de rol die we in Europa en mondiaal willen
spelen. Ook de aandacht voor extreem weer – droogte en overstromingen – en het bevorderen
van innovatie, digitalisering en nature-based solutions passen goed bij de koers die
Nederland zelf al inzet. Deze leden steunen bovendien het uitgangspunt van toegang
tot schoon water en sanitaire voorzieningen als mensenrecht en zien kansen voor de
koppeling met gezondheid, energie en ruimtelijke ordening.
Tegelijk menen de leden van de D66-fractie dat het belangrijk is om ook de lacunes
te benoemen. Deze leden zijn van mening dat er te weinig structurele aandacht is voor
zeespiegelstijging en verzilting. Juist voor Nederland als laaggelegen delta is dat
een van de grootste uitdagingen voor de komende decennia. Kan de Minister toelichten
hoe hij dit in Brussel nadrukkelijker op de agenda wil zetten en of Nederland bereid
is hierin het voortouw te nemen?
De leden van de D66-fractie lazen een tweede gemis, dat betreft de waterkwaliteit.
De strategie benadrukt weliswaar het beginsel van waterefficiëntie, maar concrete
Europese actie tegen probleemstoffen als PFAS en medicijnresten ontbreekt. Voor deze
leden is dit onacceptabel, omdat de volksgezondheid en ecologische kwaliteit van water
direct geraakt worden. Deze leden vragen de Minister of hij in Europees verband wil
aandringen op een gezamenlijke aanpak van deze stoffen, juist vanwege het grensoverschrijdende
karakter van waterverontreiniging. Kan de Minister zich daarbij inzetten om expliciet
de relatie tussen waterkwaliteit en volksgezondheid terug te laten komen in het vervolgen
van de strategie?
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor de koppeling met het Klimaatadaptatieplan
dat voor 2026 is aangekondigd. De strategie kan een nuttig instrument zijn om adaptatiemaatregelen
versneld te verankeren, maar dan moet wel helder zijn hoe beide trajecten elkaar versterken.
Hoe beoordeelt de Minister deze samenhang en op welke wijze wordt voorkomen dat we
met een wirwar van plannen en verplichtingen te maken krijgen die de nationale flexibiliteit
onder druk zetten?
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie enkele zorgen over de introductie van
vele plannen en hubs zonder voldoende zicht te bieden op concrete uitvoerbaarheid.
Voor deze leden staat voorop dat Europese initiatieven een meerwaarde moeten hebben
boven nationaal beleid en niet mogen verzanden in bureaucratie. Hoe gaat de Minister
garanderen dat de uitwerking uitvoerbaar blijft, de administratieve lasten beperkt
blijven en er ruimte blijft voor maatwerk op nationaal en regionaal niveau?
Samenvattend vragen de leden van de D66-fractie dat de Minister zich inzet om Nederland
en zijn positie als delta in de Europese discussie stevig voor het voetlicht te brengen,
dat grensoverschrijdende samenwerking verder wordt versterkt, maar dat tegelijk wordt
aangedrongen op serieuze actie rond waterkwaliteit, zeespiegelstijging, verzilting
en de koppeling met gezondheid en klimaatadaptatie. Alleen dan wordt de strategie
echt toekomstbestendig.
BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben gelezen dat het kabinet stelt dat waterbesparing
en droogte primair nationale competenties zijn. Deze leden vragen of de Minister kan
bevestigen dat Nederland zich er in Brussel actief tegen zal verzetten dat de Europese
Commissie criteria voor waterbesparing of waterschaarste gaat vaststellen die de Nederlandse
verdringingsreeks of nationale keuzes inperken. Ook lezen deze leden dat de Europese
Commissie inzet op een doelstelling van tien procent waterbesparing in 2030. Deze
leden vragen of de Minister het risico ziet dat dit in de praktijk leidt tot Brusselse
bemoeienis met de Nederlandse landbouwsector, die in droge zomers al met forse beperkingen
te maken krijgt.
Voorts hebben de leden van de BBB-fractie gelezen dat het kabinet terughoudend is
over de hoeveelheid nieuwe actieplannen die de Europese Commissie aankondigt. Deze
leden vragen de Minister concreet aan te geven hoeveel actieplannen er vanuit Brussel
op Nederland afkomen en welke extra regeldruk en administratieve lasten dit kan veroorzaken
voor overheden, bedrijven en boeren.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Europese Commissie stelt dat sectoren als
landbouw, industrie, energieproductie en transport de meeste waterwinst kunnen opleveren.
Deze leden vragen of dit betekent dat de Europese Commissie in de toekomst juist bij
boeren en tuinders het hardst zal ingrijpen, en hoe de Minister gaat voorkomen dat
de rekening eenzijdig bij deze sector terechtkomt. Daarnaast lezen deze leden dat
de Europese Commissie een investeringsgat van circa 23 miljard euro per jaar becijfert.
Het kabinet stelt dat dit binnen het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) moet
worden opgelost en wil niet vooruit lopen op de periode 2028–2034. Deze leden vragen
of de Minister kan garanderen dat er geen nieuwe EU-heffingen of nationale bijdragen
zullen worden opgelegd voor dit dossier.
Ook merken de leden van de BBB-fractie op dat Nederland zelf nog altijd kampt met
onopgeloste waterproblemen, zoals verdroging, drinkwatertekorten en de PAS-problematiek
bij boeren. Deze leden vragen waarom het kabinet er desondanks voor kiest om de EU
te steunen in een rol als mondiaal waterleider, in plaats van de focus eerst te leggen
op de nationale problemen.
Daarnaast hebben de leden van de BBB-fractie gelezen dat de Europese Commissie nieuwe
Europese platforms wil oprichten, zoals een Water Hub, Wateracademie en Water Alliantie.
Deze leden vragen wat dit concreet oplevert voor Nederland, en welke kosten, middelen
en uitvoeringslasten hieraan verbonden zijn.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie de Minister te bevestigen dat Nederland
bij elke verdere uitwerking van deze strategie scherp zal toetsen op subsidiariteit,
proportionaliteit en nationale flexibiliteit, en dat de Kamer tijdig wordt geïnformeerd
wanneer bindende voorstellen vanuit Brussel te verwachten zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.