Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 14 juli 2025 (Kamerstuk 21501-32-1721)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1722
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 juli 2025
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 1 juli 2025 over de geannoteerde agenda
Landbouw- en Visserijraad van 14 juli 2025 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1721)
De vragen en opmerkingen zijn op 7 juli 2025 aan de Minister en Staatssecretaris Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 11 juli 2025 zijn de
vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Aardema
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda.
Hierover hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.
Deens voorzitterschap
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar de nieuwe prioriteiten
van het Deense voorzitterschap. Deze leden vragen de Minister om naast een verslag
van de presentatie ook te reflecteren op welke rol Nederland zou kunnen spelen op
de door Denemarken gestelde prioriteiten. Kan de Minister dit toezeggen bij het verslag
naar aanleiding van de Landbouw- en Visserijraad? Deze leden vragen de Minister om
per prioriteit waar Nederland aan wil bijdragen ook duidelijk te maken of er andere
lidstaten zijn waar de Minister mee kan samenwerken op (deel)onderwerpen. Voor deze
leden zijn de prioriteiten uiteraard het verduurzamen van productieketens en het uitwerken
van een toekomstbestendig verdienmodel voor boeren in een groene toekomst. Deze leden
vernemen ook graag op welke punten de Deense prioriteiten (sterk) afwijken van de
Nederlandse prioriteiten. Deze leden benadrukken nogmaals dat vereenvoudigingsvoorstellen,
zoals ook door de Denen worden voorgesteld, nooit mogen leiden tot het feitelijk afzwakken
van ambities rondom verduurzaming. Deelt de Minister die opvatting?
Antwoord
Bij de Raad zal het Deens voorzitterschap zijn werkprogramma presenteren. Wij zullen
een appreciatie van het Deens werkprogramma met het verslag meesturen, waarbij we
zullen ingaan op de genoemde prioriteiten en de Nederlandse positie ten opzichte van
deze prioriteiten. Ten aanzien van de vereenvoudigingsvoorstellen zijn we blij om
te zien dat het Deens voorzitterschap hier een prioriteit van heeft gemaakt. Voor
Nederland is het verminderen van onnodige regeldruk en administratieve lasten een
prioriteit, mits onderliggende beleidsdoelstellingen niet worden ondermijnd.
Eiwitten voor voedsel en diervoeder
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien een grote rol weggelegd voor innovatieve
eiwitproductie in de toekomst van ons voedselsystemen. Deze leden pleiten voor het
aanjagen van biotechnologische ontwikkelingen als precisiefermentatie, waar Nederland
de nodige kennis en kunde voor in huis heeft. Deze leden horen graag welke prioriteiten
het demissionaire kabinet stelt voor het vereenvoudigen en het stimuleren van biotechniek
in de voedselketen. Zij herinneren de Minister eraan dat de Kamer meermaals moties
heeft aangenomen die vragen om hierin meer mogelijk te maken, zoals de motie van de
leden Meulenkamp (VVD) en Bromet (GroenLinks-PvdA) over het openstellen van proeverijen
van innovatief gefermenteerd voedsel (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 60). Ziet de Minister mogelijkheden onder het Deense voorzitterschap om te pleiten voor
een betere toegang tot de voedselmarkt voor producenten van voedsel uit innovatieve
fermentatie? Is de Minister bereid om deze ambitie kenbaar te maken in dit overleg,
zodat de focus niet eenzijdig ligt op het aanvullen van diervoeder met alternatieve
eiwitbronnen? Bovendien vragen deze leden om te inventariseren in welke Europese lidstaten
er reeds een afzetmarkt voor dergelijke alternatieve eiwitten in opbouw is.
Antwoord
Het kabinet heeft op 11 april jl. de kabinetsvisie op biotechnologie gedeeld met de
Kamer (Kamerstuk 27 428, nr. 408). In die visie staat het belang van biotechnologie voor voedselproductie benoemd.
De inzet van biotechnologie, waaronder precisiefermentatie, kan bijdragen aan de ambitie
van een robuuster voedselsysteem. Het kabinet stelt momenteel een uitvoeringsagenda
op, waarmee het de doelen van de genoemde visie wil realiseren. In de uitvoeringsagenda
zal ook worden ingegaan op hoe heldere, proportionele en toekomstgerichte regelgeving
en toelatingsprocedures, aansluitend bij de laatste stand van de wetenschap, kunnen
worden vormgegeven en de rol van de overheid daarin. Deze inzet van het kabinet kan,
wanneer de uitvoeringsagenda is afgerond, ook worden uitgedragen op Europees niveau.
Ten aanzien van de motie van de leden Meulenkamp (VVD) en Bromet (GroenLinks-PvdA)
over het openstellen van proeverijen van innovatief gefermenteerd voedsel (Kamerstuk
36 600 XIV, nr. 60) kan gemeld worden dat de Code of Practice, waarover wij de Kamer ook in het verslag
van de Raad van 26 februari jl. hebben geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1700) en die de omstandigheden beschrijft Xwaaronder de proeverijen gehouden kunnen worden,
na de zomer voorgelegd zal worden aan de betrokken bewindspersonen voor besluitvorming.
Alternatieve eiwitten die door middel van precisiefermentatie en celkweek zijn geproduceerd,
zijn nog niet toegestaan op de Europese markt. Deze vragen eerst een toets op voedselveiligheid
door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA).
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de Landbouw-
en Visserijraad van 14 juli. Deze leden hebben hierover een aantal opmerkingen en
vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Deense werkprogramma voor
het voorzitterschap van de Europese Unie (EU). Wat betreft visserij lezen deze leden
dat het Deens voorzitterschap het belang benadrukt van respect voor afspraken met
het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen over toegang tot visgronden. Deze leden vragen
de Staatssecretaris hoe Nederland binnen de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk
en Noorwegen waarborgt dat afspraken over wederzijdse toegang tot visgronden zowel
juridisch houdbaar zijn als ook dat de economische positie van de Nederlandse vissers
niet verder onder druk komt te staan.
Antwoord
De Nederlandse visserijsector is voor een groot deel van zijn vangsten afhankelijk
van de wateren van het Verenigd Koninkrijk (VK) en Noorwegen. De Staatssecretaris
is dan ook zeer verheugd dat er tijdens de EU-VK top van 19 mei jl. overeen is gekomen
dat onze vissers in de wateren van het VK kunnen blijven vissen. Er is nu voor ten
minste 12 jaar duidelijkheid, aangezien de toegang tot de wateren van het VK wordt
verlengd tot juni 2038. Deze afspraak geeft duidelijkheid over toegang tot de Britse
wateren, maar het is ook van belang om los van dit akkoord goed te blijven kijken
naar beleidsontwikkelingen van het VK, zoals eventuele gebiedssluitingen of aanvullende
technische maatregelen.
Met Noorwegen is er geen sprake van een dergelijke langetermijnafspraak en wordt er
jaarlijks onderhandeld over de toegang. Afspraken over toegang tot de Noorse wateren
worden vastgelegd in het zogenaamde jaarlijkse «Agreed Record» (AR) over visserijaangelegenheden
tussen Noorwegen en de EU. Dit document wordt door beide partijen met ondertekening
bekrachtigd. Bij de totstandkoming van dit AR, dat veel visserij-aangelegenheden betreft,
is Nederland in zogenaamde «Coördinatievergaderingen» onder voorzitterschap van de
voorzitter van de Raad op dat moment nauw betrokken. De Nederlandse delegatie houdt
hierbij ook geregeld contact met vertegenwoordigers van de Nederlandse visserij met
het oog op onder meer de economische consequenties voor de Nederlandse vloot.
Visserij is een exclusieve bevoegdheid van de EU, maar de Nederlandse overheid is
nauw betrokken. Ook tijdens de aanstaande onderhandelingen over de vangstmogelijkheden
voor 2026 zal de Staatssecretaris zich weer inzetten voor de toegang tot deze wateren
en het vaststellen van de vangstmogelijkheden. Hierbij vindt de Staatssecretaris het
belangrijk dat de vangstmogelijkheden worden vastgesteld in overeenstemming met de
doelstellingen van het Gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). De Tweede Kamer zal
op de gebruikelijke manier via de geannoteerde agenda van de komende Raden worden
geïnformeerd over de Nederlandse inzet.
Ziet Nederland in de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen voldoende
waarborgen voor eerlijke concurrentie en gelijke toegang tot visbestanden, zodat Nederlandse
vissers niet op achterstand worden gezet ten opzichte van hun buitenlandse collega’s?
Antwoord
De Staatssecretaris verwijst ook naar het antwoord op de vraag hierboven. Visserij
is een exclusieve bevoegdheid van de EU, waarbij de Nederlandse overheid bij de onderhandelingen
nauw betrokken is. Ook tijdens de aanstaande onderhandelingen over de vangstmogelijkheden
voor 2026 van komende najaar zal de Staatssecretaris zich weer inzetten voor de toegang
tot de wateren van het VK en Noorwegen en het vaststellen van de vangstmogelijkheden.
Vanuit Nederland wordt ingezet op een gelijk speelveld tussen de verschillende lidstaten
als ook in de samenwerking met het VK en Noorwegen. Een gelijk speelveld met de Britse
of Noorse visserij-industrie is ingewikkelder, omdat de EU in beide gevallen vragende
partij is en zowel het VK als Noorwegen autonomie hebben in hun eigen wateren.
De leden van de VVD-fractie lezen in de Kamerbrief over de Uitbreiding van de Europese
Unielijst 2025 (Exotenverordening) (Kamerstuk 26 407, nr. 160) dat de inzet is gericht op het beheersbaar houden van de problematiek van deze soorten
en dat het Rijk en de provincies prioriteit geven aan bescherming van inheemse biodiversiteit
en vooral beschermde natuurgebieden. Deze leden hebben hierover de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier bij het bepalen van prioriteiten
voor beheersmaatregelen tegen invasieve exoten ook de maatschappelijke schade in bebouwd
gebied en de aantasting van infrastructuur, zoals funderingen, oevers en rioleringen,
expliciet worden meegewogen.
Antwoord
Als een soort die op de Unielijst staat zich eenmaal definitief heeft gevestigd en
wijd verspreid is, dan worden hiertegen beheersmaatregelen getroffen (conform artikel
19 van de Exotenverordening). De inzet van de Staatssecretaris en de provincies is
daarbij gericht op het beheersbaar houden van de problematiek van deze soorten en
daarbij wordt prioriteit gegeven aan bescherming van inheemse biodiversiteit en vooral
beschermde natuurgebieden.
De leden van de VVD-fractie vragen verder of de Staatssecretaris inzicht kan geven
in de mogelijkheden om, naast bescherming van natuurgebieden, ook beheersmaatregelen
te intensiveren op plekken waar invasieve soorten zoals de Japanse duizendknoop en
rivierkreeften schade toebrengen aan de openbare ruimte en bebouwing.
Antwoord
Onze focus ligt op het uitvoering geven aan de Exotenverordening. Deze Verordening
richt zich op uitheemse soorten waarvan is vastgesteld dat de introductie of verspreiding
ervan een bedreiging is of nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit en aanverwante
ecosysteemdiensten. De middelen die provincies en Rijk hiervoor ter beschikbaar hebben
zijn beperkt, terwijl de kosten om wijd verspreide soorten te beheersen hoog zijn.
Er wordt daarom altijd een kosten-baten afweging gemaakt, hierbij wordt prioriteit
gegeven aan natuurdoelstellingen.
Ook vragen deze leden welke instrumenten provincies, gemeenten en terreinbeheerders
ter beschikking staan om bij ernstige schade door invasieve soorten in de bebouwde
omgeving adequaat te kunnen optreden. Acht de Staatssecretaris deze maatregelen toereikend?
Antwoord
Provincies kunnen zowel soorten die op de Unielijst staan als uitheemse en verwilderde
dieren die er niet op staan, op grond van artikel 3.67 van het Besluit kwaliteit leefomgeving
bestrijden, ook als dat nodig is voor onder meer het voorkomen van schade en overlast.
In de praktijk maken de provincies hun eigen afweging hoe beschikbare middelen worden
ingezet. Zij kiezen hierbij voor inzet op bescherming van inheemse biodiversiteit
en vooral beschermde natuurgebieden. Wanneer invasieve soorten van de Unielijst eenmaal
wijd verspreid zijn is eliminatie van soorten niet meer aan de orde, conform artikel
19 van de Exotenverordening, en kunnen lidstaten zelf een afweging maken.
Gemeenten kunnen op grond van de specifieke zorgplicht van de artikelen 22.18, tweede
lid, onderdeel c, en 22.20, derde lid, onderdeel c, zorgen dat gebouwen en open erven
en terreinen van eigenaren in een dusdanig nette staat zijn dat daardoor geen hinder
voor personen noch gevaar voor de veiligheid of gezondheid ontstaat. Op grond van
deze artikelen kan bijvoorbeeld worden opgetreden wanneer in een woning of op een
open erf of terrein overmatig veel last is van schadelijk of hinderlijk gedierte of
wanneer de algemene reinheid (gezondheid) dat betaamt. Het moet gaan om ernstige gevallen.
De inzet van provincies, gemeenten, waterschappen en Rijk op overlastgevende soorten
is momenteel nog onderwerp van gesprek tussen de betrokken overheden van de interdepartementale
coördinatiestructuur plaagsoortbeheersing.
Deze leden vragen ten slotte of de Staatssecretaris bereid is zich in te zetten voor
meer Europese aandacht en financiering voor de aanpak van invasieve soorten, juist
ook wanneer deze, zoals bij rivierkreeften en Aziatische duizendknopen, niet alleen
een ecologisch, maar ook een maatschappelijk en economisch probleem vormen.
Antwoord
Zoals gezegd, vallen invasieve soorten die niet de biodiversiteit of ecosysteemdiensten
bedreigen, maar alleen in beeld komen vanwege maatschappelijke en economische problemen,
buiten het bereik van de Exotenverordening. Voor invasieve soorten die overlast geven
in diverse beleidsvelden en sectoren wegen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW), Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening (VRO) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in gezamenlijkheid
af of er een taak of verplichting is voor meer dan één departement of medeoverheid.
Daarbij wordt gekeken naar beschikbare informatie over de soort, de mogelijke maatregelen,
in welke beleidsvelden schade optreedt en of er reeds (nationale of Europese) regelgeving
van toepassing is. Europese financieringsmogelijkheden kunnen daarbij ook bekeken
worden.
Wij zetten niet in op meer financieringsmogelijkheden vanuit Europa voor de aanpak
van invasieve exoten die maatschappelijke en economische problemen veroorzaken. Daarmee
zou Nederland, als nettobetaler, waarschijnlijk vooral gaan meebetalen aan de aanpak
van invasieve exoten in andere lidstaten, waar de problemen ook omvangrijk zijn en
maatregelen kostbaar.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de vorige formele
Landbouw- en Visserijraad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1720), waarin onder het diversenpunt de invoering van het elektronische vangstdocumentensysteem
(CATCH) en de implementatie van de controleverordening aan de orde kwamen. Deze leden
constateren dat er brede waardering is voor de inzet van de Europese Commissie (EC),
maar dat er ook zorgen zijn over de uitvoerbaarheid en proportionaliteit van de voorgenomen
maatregelen. In dat licht hebben deze leden de volgende vragen. Deze leden vragen
op welke manier de Staatssecretaris zich er in Brussel hard voor maakt dat bij de
implementatie van de controleverordening en het CATCH-systeem onnodige regeldruk voor
de visserijsector wordt voorkomen.
Antwoord
Zoals de Staatssecretaris eerder aan de Kamer heeft laten weten, is de Nederlandse
inzet gericht op uitvoerbare, handhaafbare en proportionele controlemaatregelen. Hierbij
is er ook nadrukkelijk aandacht voor het beperken van de administratieve lasten voor
zowel de sector als de overheid (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1706). Nederland levert hierop actieve inbreng aan de Europese Commissie (hierna: Commissie)
via bilaterale gesprekken, schriftelijk commentaar en door middel van deelname aan
de betreffende expertgroepen. Ook tijdens de Landbouw- en Visserijraad van juni 2025
heeft de Staatssecretaris bij het diversenpunt van de Commissie over de comitologie
opgeroepen dat er aandacht moet zijn voor het verminderen van administratieve lasten.
Ook vragen deze leden of de Staatssecretaris kan toelichten op welke wijze het huidige
implementatietraject van de controleverordening aansluit bij de uitvoeringspraktijk
van Nederlandse vissers en waar mogelijke knelpunten worden voorzien.
Antwoord
Het huidige implementatietraject van de Controleverordening heeft tot doel dat Nederland
voldoet aan de Europese verplichtingen. Hierbij wordt bij de opstelling van de implementatie
van de Europese wet- en regelgeving rekening gehouden met de Nederlandse praktijk
en ook met de uitvoerbaarheid van controlemaatregelen voor de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Hierover
is regelmatig overleg met de visserijsector, NVWA en RVO. Bij de huidige gesprekken
van de Commissie met de lidstaten over de uitvoeringsregeling voorziet de Staatssecretaris
voornamelijk knelpunten met de Nederlandse uitvoeringspraktijk op het gebied van de
weging van visserijproducten.
Afsluitend vragen deze leden hoe de Staatssecretaris het huidige tijdpad voor implementatie
van het CATCH-systeem en de controleverordening beoordeelt. Acht de Staatssecretaris
dit haalbaar voor vissers en handhavers en waar pleit Nederland voor in de Landbouw-Visserijraad?
Antwoord
Er gelden verschillende inwerkingtredingstermijnen voor de onderdelen uit de herziene
Controleverordening. Belangrijke mijlpalen hierbij zijn 10 januari 2026 en 10 januari
2028. Deze termijnen zijn vastgelegd in de herziene Controleverordening en daar kan
niet van worden afgeweken. Op korte termijn zijn er geen aanwijzingen dat de planning
niet haalbaar is, maar richting 2028 zal nog veel duidelijk moeten worden wat de daadwerkelijke
vereisten zullen zijn en hoe deze tijdig en correct geïmplementeerd kunnen worden.
De Staatssecretaris pleit richting de Commissie voor een tijdige beschikbaarheid van
de uitvoeringsregelingen, zodat zowel de visserijsector als de uitvoerende diensten
voldoende tijd hebben voor de implementatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling de geannoteerde agenda voor
de Landbouw- en Visserijraad van 14 juli 2025 en overige onderliggende stukken gelezen.
Deze leden hebben daarover een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de BBB-fractie zijn blij om te lezen dat er een gedachtewisseling zal
plaatsvinden over eiwitten. De productie van eiwitten voor menselijke consumptie,
kwalitatief hoogwaardig voedsel dus, is door de huidige geopolitieke omstandigheden
nog belangrijker geworden. Het is belangrijk dat Nederland en Europa voldoende hoogwaardige
eiwitten voor de consumptie (blijven) produceren, zodat Nederland niet afhankelijk
wordt van derde landen, die van die afhankelijkheid misbruik zouden kunnen maken.
Het is daarom wat deze leden betreft heel belangrijk dat wordt gekeken naar het landbouwareaal
dat nodig is voor de productie van eiwitten op een manier die steek houdt. Daarmee
bedoelen deze leden dat metingen en berekeningen altijd zouden moeten worden weergegeven
per 100 gram verteerbaar eiwit. Om een voorbeeld te noemen: als men kijkt naar de
CO2-uitstoot voor de productie van 100 gram soja versus 100 gram varkensvlees lijkt varkensvlees
relatief slecht uit de bus te komen. Als men echter kijkt naar de CO2-uitstoot per 100 gram verteerbaar eiwit, dan wordt die vergelijking heel anders.
Ziet de Minister de mogelijkheid om verschillende soorten voedsel, uit verschillende
landen en van verschillende productietypen eens te vergelijken op deze manier?
De leden van de BBB-fractie achten het daarnaast belangrijk om ook naar het landgebruik
meer op deze manier te kijken. Hoeveel verteerbaar eiwit wordt voor verschillende
producten en productietypen (bijvoorbeeld gangbaar of biologisch) per hectare geproduceerd?
Antwoord
In het kader van de verduurzaming van de voedselketen is het noodzakelijk om de milieu-impact
van voedingsmiddelen betrouwbaar te meten en te vergelijken. De indicatoren die de
leden van de BBB-fractie benoemen, worden hiervoor gebruikt. Elk van deze indicatoren
belicht slechts één dimensie van voedselproductie en -consumptie. De Minister gaat
kijken of voor een evenwichtig beleid een gecombineerde benadering mogelijk is. De
Minister zal daarop terugkomen als dit duidelijk is, na de zomer. De Minister zal
in de uitvraag het nationale en internationale perspectief meenemen.
De leden van de BBB-fractie vragen ook of gekeken kan worden naar de risico’s voor
de voedselvoorziening van Europa op het moment dat Nederland door de inzet op extensivering
minder kwalitatief hoogwaardig eiwit gaat produceren. Bij welke mate van extensivering
komt de eiwitvoorziening van de Europese bevolking in gevaar, omdat we afhankelijk
worden van derde landen?
Antwoord
De Commissie houdt de zelfvoorzieningsgraad bij van verschillende landbouw- en voedselproducten,
waaronder van rundvlees, varkensvlees, pluimveevlees en schaap- en geitenvlees. De
zelfvoorzieningsgraad voor deze producten was in 2024 respectievelijk 107%, 116%,
108% en 88%. De zelfvoorzieningsgraad voor vlees in den brede is 111%. Ook voor zuivelproducten
kan de EU meer dan in haar eigen behoefte voorzien. Daarnaast is vis ook een belangrijke
bron van eiwitten.
In de hele EU is er echter meer vraag naar plantaardige eiwitten voor humane voedsel-
en veevoertoepassingen dan er in de EU wordt geproduceerd. De zelfvoorzieningsgraad
van eiwitrijke gewassen was namelijk 79% in 2023/2024. In deze categorie geldt dus
al een afhankelijkheid van derde landen en dan vooral van de import van sojabonen
en -meel. Aanvullend is de EU afhankelijk voor (kunst)meststoffen, fosfaat, stikstof
en kalium. Het is daarom nodig dat de EU, omwille van de eigen open strategische autonomie,
werkt aan een vergroting van de autonomie op het gebied van voedselproductie, ook
door inzet op vermindering van de afhankelijkheid van een of enkele derden voor eiwitgewassen
en (kunst)mestgrondstoffen. Het is essentieel dat de huidige zelfvoorzieningsgraad
op peil blijft. Mede om die reden zetten wij ons in voor een snel positief besluit
omtrent de toelating van RENURE.
Deze leden willen over dit onderwerp tot slot nogmaals wijzen op de eiwitten die uit
onze zeeën worden gehaald. Zowel de visserij als de schaal- en schelpdierkwekerij
biedt de Europese bevolking zeer hoogwaardige eiwitten en andere voedingsstoffen.
Hoe kan de Minister inzetten op het verhogen van de consumptie van deze marine eiwitten?
Deze leden zien bovendien een kans voor de productie van meer schaal- en schelpdieren,
omdat die productie ook nog eens een zeer gunstig effect heeft op waterkwaliteit en
biodiversiteit in de gebieden waar deze productie plaatsvindt. Ziet de Minister een
kans om met name ook de productie van schaal- en schelpdiereiwitten onder de aandacht
te brengen? Deelt de Minister de mening dat het noodzakelijk is om extra te investeren
in (mariene) eiwitten?
Antwoord
In de Tweede Kamer is op 16 oktober 2024 een motie van lid Van der Plas (BBB) aangenomen
over promotie van duurzame en gezonde mariene eiwitten (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 17). Ter uitvoering van deze motie zullen financiële middelen beschikbaar worden gemaakt
voor de bevordering van de consumptie van duurzame en gezonde mariene eiwitten van
dichtbij. Dit sluit aan bij het uitgangspunt van de Visie op voedsel uit zee en grote
wateren dat voedsel uit zee belangrijk is. Via werktafels waaraan de visserijsector,
NGO’s en het Ministerie van LVVN deelnemen, wordt dit uitgangspunt uitgewerkt in een
uitvoeringsagenda.
In het najaar zal de European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund (EMFAF)-regeling
«vernieuwingen in de keten van visserij en aquacultuur» opnieuw opengesteld worden.
Naar aanleiding van de eerder genoemde motie zal de regering ook geld beschikbaar
maken voor projectvoorstellen die zien op promotie en afzetbevordering, onder andere
voor gezonde visconsumptie. Duurzaamheid is een van de selectiecriteria om in aanmerking
te komen voor de subsidie, overeenkomstig de verplichtingen uit het EMFAF. Ook de
schaal- en schelpdiersector kan van deze regeling gebruik maken.
Voor meer productie is ook meer ruimte nodig. De Staatssecretaris verkent samen met
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de sector de mogelijkheid om op meer
locaties schelpdieren te kweken.
Ziet de Minister daarnaast verder nog een specifieke rol voor Nederland binnen de
Europese eiwitstrategie, gezien onze innovatieve agro- en aquacultuursector?
Antwoord
Nederland heeft inderdaad een innovatieve agro- en aquacultuursector en heeft daarnaast
sinds 2020 een Nationale Eiwitstrategie. Nederland zal waar gepast inbreng leveren
voor de Europese Eiwitstrategie.
De leden van de BBB-fractie hebben een aantal vragen over de marktsituatie en in het
bijzonder na de invasie van Oekraïne. Welke gevolgen verwacht de Minister voor de
Nederlandse agrariërs van de verhoogde quota voor gevoelig producten zoals eieren
en suiker? De Nederlandse pluimveesector heeft al langer te lijden onder de gevolgen
van de import van Oekraïens kippenvlees. Is het voor deze sector acceptabel als ook
de quota voor eieren nu zouden worden verhoogd? Is daarover met sectorvertegenwoordigers
contact geweest? Tot slot vragen deze leden of er rode lijnen zijn die Nederland hanteert
in de artikel 29-onderhandelingen als het gaat om marktverstoringen in de landbouwsector.
Antwoord
Op 30 juni jl. heeft de Commissie bekendgemaakt dat zij een principe-overeenkomst
met Oekraïne heeft gesloten over de verbreding van de markttoegang van landbouwgoederen
onder artikel 29 van het Associatieakkoord (AA) en de Deep and Comprehensive Free
Trade Agreement (DCFTA). De Commissie heeft nog geen definitieve teksten met lidstaten
gedeeld. Wel heeft de Commissie op 4 juli jl. tabellen vrijgegeven met afspraken over
de omvang van de verruiming van de tariefcontingenten in relatie tot de huidige quota.
De voortdurende Russische agressie vraagt om onverminderde steun aan Oekraïne, om
het land in staat te stellen zichzelf te verdedigen en sterk te positioneren met het
oog op de toekomst. Dit geldt ook voor steun aan de Oekraïense economie, die hard
wordt geraakt door de Russische oorlog die in het land woedt. Door de oorlog is het
BBP van Oekraïne met zo’n 30% gedaald. Het kabinet zet er daarom op in om Oekraïne
zo veel mogelijk te steunen. De overeenkomst met Oekraïne tot verdere wederzijdse
handelsliberalisatie kan zorgen voor een meer permanente vorm van economische steun
aan Oekraïne en verbeterde toegang tot elkaars markten en past daarom in beginsel
goed binnen het kabinetsbeleid. Hierbij hecht het kabinet eraan om zoveel mogelijk
markttoegang voor Oekraïne te bieden, en tegelijkertijd rekening te gehouden met mogelijke
marktverstoringen op het gebied van landbouw.
Uit de tot nu toe bekendgemaakte informatie valt op te maken dat de Commissie producten
met tariefcontingenten in drie categorieën van gevoeligheid heeft ingedeeld: niet
gevoelige producten, enigszins gevoelige producten en zeer gevoelige producten. Er
zijn zes productgroepen die onder de meest gevoelige categorie vallen, namelijk pluimveevlees,
eieren, suiker, maïs, tarwe en honing. Het kabinet is bekend met de toegenomen concurrentiedruk
voor pluimveevlees-, eieren- en suikerproducenten door markttoegang van Oekraïense
landbouwproducten als gevolg van de autonome maatregelen afgelopen jaren. Hierover
heeft contact plaatsgevonden met de sectorvertegenwoordigers in Nederland. Het kabinet
heeft bij de Commissie ook steeds aandacht gevraagd voor de gevolgen van de toegenomen
import op de Nederlandse producenten en ingezet op vrijwaringsmaatregelen om eventueel
in te kunnen grijpen indien er sprake zou zijn van grote marktverstoringen. Uit de
informatie valt verder op te maken dat de EU meer markttoegang krijgt voor export
van pluimveeproducten en suiker naar Oekraïne.
Met de nieuwe overeenkomst kondigde de Commissie ook aan dat er voorwaarden gesteld
zijn aan het verruimde deel van de markttoegang. Onder het Associatieakkoord was Oekraïne
al gebonden om Europese regelgeving over te nemen en te implementeren op sanitair
en fytosanitaire (SPS) gebied, inclusief dierenwelzijnsregelgeving. Dit wordt nu uitgebreid
naar de overname van EU-regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen. Hiermee wordt
verder toegewerkt naar een meer gelijk speelveld en worden stappen gezet in het toetredingsproces
van Oekraïne tot de EU.
Ten slotte heeft de Commissie aangegeven dat de mogelijkheid tot het nemen van vrijwaringsmaatregelen
onderdeel uitmaakt van de afspraken. Het kabinet is voorstander van de mogelijkheid
tot vrijwaringsmaatregelen, om rekening te kunnen houden met mogelijke marktverstoringen
op het gebied van landbouw. De vrijwaringsclausule in kwestie biedt echter de mogelijkheid
om vrijwaringsmaatregelen te nemen op basis van de marktsituatie in één of enkele
EU-lidsta(a)t(en). Het kabinet heeft zich hier tegen uitgesproken en zal zich hier
tegen uit blijven spreken, aangezien dit de integriteit van de interne markt ondermijnt
en geen recht doet aan het toekennen van de handelspolitieke competentie aan de EU
en niet aan individuele lidstaten.
Pas als de definitieve teksten door de Commissie aan de Raad worden gestuurd kan het
kabinet een goede weging van de afspraken maken. Bij deze weging worden ook de mogelijke
effecten voor de gevoelige landbouwproducten betrokken. De kamer wordt over een kabinetsstandpunt
separaat geïnformeerd.
De leden van de BBB-fractie zijn verheugd om te lezen dat de Minister van plan is
RENURE als diversenpunt te agenderen. Deze leden willen daarbij graag benadrukken
dat ook RENURE in de huidige geopolitieke situatie een voordeel zou bieden voor Europa.
Op dit moment is een groot deel van de in Europa benodigde kunstmest die noodzakelijk
is voor de groei en ontwikkeling van veel gewassen afkomstig uit Rusland. Die afhankelijkheid
van Rusland voor de stikstof die onze gewassen nodig hebben kan deels afnemen door
een snelle implementatie van RENURE.
De leden van de BBB-fractie lezen in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad
van 23 en 24 juni 2025 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1720) dat de meeste lidstaten hun steun uitspreken voor de lopende onderhandelingen over
handelsakkoorden met derde landen. Deze leden maken zich zorgen over hoe grip wordt
gehouden op een gelijk speelveld voor de Europese agrarische sector: wanneer producten
mogen worden geïmporteerd die niet voldoen aan Europese (of Nederlandse) productiestandaarden.
Deze leden zijn blij dat de Minister dit belang heeft benoemd en zij vragen welke
andere landen dit belang hebben benoemd. Bovendien zijn deze leden benieuwd naar de
reactie van de EC op deze zorgen.
Antwoord
Het is niet gebruikelijk om specifieke posities van individuele lidstaten in de Raad
te delen met de Kamer. De Commissie ging in haar reactie met name in op de zorgen
rondom geopolitieke onzekerheden en het belang van diversificatie van handelsstromen.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de EC heeft aangegeven te overwegen om het voorstel
voor de Verordening bosmonitoring in te trekken omdat de compromistekst flink is afgezwakt
en kennelijk te ver verwijderd is geraakt van het oorspronkelijke doel. Wat zouden
de gevolgen dan inhouden, indien er gevolgen voor Nederland zijn van het terugtrekken
van de verordening?
Antwoord
De gevolgen van het intrekken zouden voor Nederland beperkt zijn. Het intrekken van
het voorstel zou vooral een gemiste kans zijn voor kennisopbouw op een kostenefficiënte
manier. Ten opzichte van de algemene oriëntatie, bereikt in de Landbouw- en Visserijraad
van 23 juni 2025, zou intrekken van het voorstel mogelijk een beperkte lastenverlichting
betekenen.
Hoewel EU-lidstaten al gegevens verzamelen over bossen, doen zij dat op verschillende
wijze en met verschillende meetmethoden, waardoor de gegevens niet onderling vergelijkbaar
of bijeen te voegen zijn. Het verordeningsvoorstel zoals opgesteld door de Commissie,
bood een raamwerk om gegevens en methoden onderling te harmoniseren voor een gedeelde
kennisbasis over alle bossen in de EU. Daarnaast bood het de mogelijkheid om satellietgegevens
over bos te combineren met velddata. Dat zou een kostenbesparing hebben opgeleverd
en zou samenwerking binnen de EU, bijvoorbeeld op het gebied van bosbranden, hebben
vergemakkelijkt. In de compromistekst van de Raad is het voorstel teruggebracht tot
een minimalere versie, die met name gebruik maakt van bestaande dataverzameling uit
nationale bosinventarisaties waaruit dataverzameling door de Commissie middels remote sensing, bijvoorbeeld door satellietgebruik, is verwijderd.
De leden van de BBB-fractie lezen dat Frankrijk de EC heeft opgeroepen om te komen
met de beloofde effectenbeoordeling van de maximale residu limieten van gewasbeschermingsmiddelen
bij geïmporteerde goederen. Deze leden pleiten al langere tijd voor het motto «wat
we niet mogen produceren, mogen we niet importeren» en deze leden zien het als een
prachtige eerste stap als middelen die om gezondheids- en milieuredenen in de EU verboden
zijn niet via ingevoerde producten naar de EU mogen terugkeren. Deze leden willen
daarom graag weten of het dan slechts zal gaan om voedingsmiddelen of ook om andere
producten.
Antwoord
De Commissie heeft in reactie op de oproep van Frankrijk aangegeven de beloofde effectbeoordeling
snel te willen uitvoeren. Zowel in de Raad als in de Visie voor Landbouw en Voedsel
van de Commissie is daarbij niet specifiek aangegeven naar welke geïmporteerde goederen
de Commissie dan kijkt. Wij zien uit naar de invulling van de Commissie en vervolgens
zal de Minister zich daarop beraden.
De leden van de BBB-fractie lezen bovendien dat Oostenrijk heeft voorgesteld om de
landbouwkundige noodzaak (voedselzekerheid) van middelen meer mee te laten wegen bij
de (her)beoordeling van een werkzame stof. Deze leden onderschrijven dit door Oostenrijk
ingebrachte standpunt volledig. Deze leden willen graag van de Minister weten of zij
ook erkent dat gebrek aan voedselzekerheid een minstens zo groot risico en dat daarmee
dus ook juist voor de volksgezondheid rekening moet worden gehouden in het beoordelen
van middelen.
Antwoord
De Minister onderstreept het belang van voedselzekerheid en de belangrijke bijdrage
die gewasbeschermingsmiddelen daar aan leveren door gewassen te beschermen tegen ziekten,
plagen en onkruiden en oogstverliezen te verminderen. Om te zorgen dat telers ook
in de toekomst een effectief gewasbeschermingspakket behouden, zet Nederland vooral
in op een grotere beschikbaarheid van alternatieve middelen en maatregelen met minder
risico’s voor mens, dier en milieu. Ten aanzien van het diversenpunt van Oostenrijk
verwijs ik uw Kamer naar het verslag van de Landbouw en Visserijraad van 23 en 24 juni
2025 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1720).
De leden van de BBB-fractie vragen voor wat betreft het diversenpunt over de bescherming
van voedselnamen van dierlijke oorsprong dat door Tsjechië werd ingebracht wat de
inbreng of reactie van Nederland daarop was. Heeft ook Nederland de EC opgeroepen
om een wetsvoorstel uit te werken om vlees, ei, honing, vis en daarvan afgeleide producten
te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nederland heeft de oproep van Tsjechië in de Raad van 23 en 24 juni jl. niet gesteund,
omdat uit jurisprudentie blijkt dat de huidige bescherming van benamingen voor dierlijke
producten voldoende lijkt voor de primaire landbouwproducten. In de huidige Europese
handelsnormen onder de gemeenschappelijke marktordening voor landbouw (Verordening
1308/2023) en visserij- en aquacultuurproducten (Verordening 1379/2013) zijn verschillende
product- en etiketteringsdefinities opgenomen voor vlees, vis, eieren en honing. Verder
beschermt de Europese levensmiddelenverordening (Verordening 1169/2011) consumenten
tegen misleiding. Daarbij hebben eerdere discussies op Europees niveau duidelijk gemaakt
dat elke lidstaat eigen benamingen heeft voor bijvoorbeeld vleesproducten als gehakt
en worstjes als gevolg van een culturele en historische achtergrond, wat harmonisatie
van benamingen met productdefinities op Europees niveau lastig maakt.
De leden van de BBB-fractie hebben recent vernomen dat de Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB)-ecoregelingen zijn opnieuw overtekend en zijn daarom verbaasd dat wordt bekeken
of ook financiële steun voor het samenleven met grote carnivoren uit het GLB-budget
kan komen. Deze leden zouden liever zien dat Nederland inzet op het aanvragen van
compensatie en ondersteuning uit het LIFE-programma. Zij vragen dan ook aan de Staatssecretaris
op welk manier hij het LIFE-programma gaat inzetten voor de bekostiging van plannen
in het wolvenbeleid in Nederland. Kan het programma om zoveel mogelijk wolven in Nederland
te zenderen volledig uit het LIFE programma worden bekostigd? Zo nee, waarom niet
en hoeveel kan wel uit het LIFE programma worden bekostigd? Zijn er al stappen gezet
om financiering uit dit programma aan te vragen? Zo nee: waarom niet?
Antwoord
In het kader van het Landelijke Aanpak Wolven en op verzoek van de Kamer hebben we
een inventarisatie laten uitvoeren naar Europese Fondsen en hun mogelijkheden voor
het verstevigen van de bescherming van gehouden dieren tegen de wolf. De resultaten
van deze onderzoeken heeft de Staatssecretaris op 2 juli jl. met de Kamer gedeeld
(Kamerstuk 33 576, nr. 453). Uit de inventarisatie door RVO en Wageningen Social & Economic Research worden
onder andere het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het
LIFE-programma als relevante fondsen geïdentificeerd. In het Nationaal Strategisch
Plan voor het GLB, zijn mogelijkheden opgenomen om voorzieningen voor het beschermen
van vee tegen wolven financieel vanuit het ELFPO te ondersteunen. De ecoregeling,
wordt gefinancierd vanuit een ander GLB-fonds, het Europees Landbouwgarantiefonds
(ELGF). Het LIFE-programma is een ander relevant fonds. De uitkomsten van deze inventarisatie
zijn met de provincies gedeeld en worden nog nader met de provincies besproken. Voor
vervolgstappen werken we samen met de provincies, als primair beleidsverantwoordelijk
en bevoegd gezag op de wolf. Het zenderen van wolven kan hierin mogelijk ook worden
verkend samen met partijen zoals provincies, omdat het Landelijke Aanpak Wolven hier
momenteel niet in voorziet.
De leden van de BBB-fractie lezen in het verslag van de informele Landbouwraad van
15–17 juni (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1718) dat Nederland aandacht heeft gevraagd voor de geestelijke gesteldheid van jonge
boeren. Ook deze leden maken zich zorgen over de mentale gezondheid van boeren. Deze
leden zien dat financiële onzekerheid en criminele ondermijning grote invloed hebben.
Daarnaast zijn zij geschrokken van de grotere dreiging van organisaties zoals Animal
Liberation Front die dreigen met (terroristische) acties tegen boeren en anderen in
de sector die zich aan alle wetten en voorschriften houden. Kan de Minister ook deze
dreiging in Europees verband aankaarten? Zijn er ook in andere Europese landen dreigingen
van extremistische of terroristische dierenclubs richting de landbouwsector? Zijn
er landen die samen met Nederland kunnen optrekken tegen dit soort organisaties?
Antwoord
Wij zijn ons bewust van de grote impact die deze acties en dreigingen kunnen hebben
op boeren en andere spelers in de agrarische sector. Dat boerenbedrijven in andere
lidstaten te maken krijgen met vergelijkbare acties als die in Nederland is onder
andere gebleken op 7 juli jl., toen tegelijkertijd onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden
door leden van 269 Libération Animale bij vier slachthuizen in Nederland en bij bedrijven
in Frankrijk. Op welke manier andere Europese landen met dit soort acties omgaan is
per land verschillend. Daarover hebben wij nu geen afstemming of contact.
De Minister zal dergelijke acties, waar mogelijk, met haar collega’s bespreekbaar
maken in Brussel en daarbij vragen welke ervaringen andere lidstaten hebben op dit
gebied.
De leden van de BBB-fractie zijn blij om te horen dat de Staatssecretaris ervoor zorg
zal dragen dat de Kamer voortaan voorafgaand aan stemmingen over de uitbreiding van
de Europese Unielijst (exotenverordening) daarover wordt geïnformeerd. Inhoudelijk
willen deze leden graag weten of er Europese vergoedingen of subsidies zijn voor de
aanpak van soorten op deze lijst? Zo ja, welke vergoedingen zijn mogelijk en maakt
Nederland daarvan gebruik? Als Nederland van die subsidies geen gebruik maakt, waarom
niet?
Antwoord
Er zijn meerdere Europese fondsen die voor invasieve exoten kunnen worden ingezet,
waaronder LIFE, Horizon Europa en het Technical Support Instrument, waar medeoverheden
en partijen in het veld subsidies kunnen aanvragen. Een volledig overzicht van Europese
financieringsmogelijkheden is te vinden op de website van de Europese programma’s.
Ieder financieringsprogramma kent eigen doelstellingen, toepassingen en voorwaarden.
De afgelopen jaren hebben meerdere samenwerkingsverbanden, waar veelal ook medeoverheden,
zoals provincies en waterschappen, aan deelnamen, meegedongen naar deze gelden. Voorbeelden
hiervan zijn LIFE RESILIAS en LIFE MICA die gericht zijn op de inzet van biologische
bestrijders respectievelijk op het terugbrengen van de aantallen muskus- en beverratten.
De leden van de BBB-fractie hebben daarnaast nog enkele vragen over het «single plan»
(ook wel «single fund»). Deze leden vinden namelijk, net als veel Europese lidstaten,
dat ook na 2027 de huidige structuur van het GLB met twee pijlers behouden moet blijven.
Het idee van een «single plan» wijzen zij resoluut af en wat deze leden betreft kan
het standpunt van het Nederlandse kabinet dus zijn dat de huidige GLB-structuur niet
mag worden vervangen door een «single plan», waarbij verschillende EU-programma’s
worden samengevoegd tot een enkel financieringsinstrument.
Antwoord
Wij verwijzen de Kamer hierbij naar de brief van de Minister van 30 juni 2025 (Kamerstuk
28 625, nr. 375). Het kabinet heeft over het «single plan» nog geen positie ingenomen en wacht de
Commissievoorstellen af. De Kamer zal zo spoedig mogelijk na het zomerreces een kabinetsappreciatie
van de voorstellen ontvangen.
De leden van de BBB-fractie zijn in het verlengde van dit onderwerp zeer benieuwd
of er op dit moment nog voorstellen zijn of gesprekken binnen de EU worden gevoerd
over convergentie binnen het GLB, waarbij er meer geld van pijler 1 naar pijler 2
wordt verschoven. Met name of landen met een relatief lage hectarevergoeding zouden
profiteren ten koste van landen als Nederland. Hoe beoordeelt de Minister dan de gevolgen
daarvan voor Nederland als er dergelijke voorstellen worden besproken?
Antwoord
De wetsvoorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) zijn nog niet bekend.
Deze worden op 16 juli a.s. verwacht. Hoe de Commissie het GLB precies vorm wil geven
en wat dit betekent voor de verdeling tussen lidstaten is nog onduidelijk. Het kabinet
zal het MFK-voorstel na publicatie op de gebruikelijke wijze integraal appreciëren
en via een BNC-fiche met de Kamer delen. Daarbij heeft het kabinet uiteraard ook aandacht
voor het gelijke speelveld binnen Europa.
De leden van de BBB-fractie zouden graag meer duidelijkheid verkrijgen over de situatie
in de Oostzee en in het bijzonder over de toegenomen populaties van predatoren. Deze
leden vernemen graag wat het effect hiervan is op de visbestanden, aangezien hierover
nog veel onduidelijkheid bestaat.
Antwoord
De precieze effecten van predatoren op visbestanden in de Oostzee zijn ons niet bekend.
Nederland heeft geen direct belang in de visserij op de Oostzee, vandaar dat we hier
niet direct bij betrokken zijn en het slechts op afstand volgen. Zweden heeft wel
recent aandacht gevraagd voor de slechte staat van vrijwel alle visbestanden in de
Oostzee als gevolg van klimaatverandering, milieuvervuiling en toegenomen predatorenpopulaties.
De leden van de BBB-fractie vragen hoe het momenteel staat met de afspraken over de
verdeling van visquota met de Noord-Atlantische partners. Deze leden zijn met name
geïnteresseerd in de stand van zaken omtrent makreel, Atlanto-haring en blauwe wijting.
Antwoord
Op dit moment zijn er behoudens de verlenging van de Brexit-afspraken met het Verenigd
Koninkrijk, geen meerjarige verdelingsafspraken tussen alle voor het betreffende bestand
van belang zijnde Noord-Atlantische partners. De afgelopen jaren is hier veelvuldig
overleg over geweest, evenwel zonder resultaat. Dit najaar worden deze onderhandelingen
voortgezet.
De leden van de BBB-fractie spreken hun tevredenheid uit over de ingezette koers met
betrekking tot verduurzaming en de European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund
(EMFAF)-subsidies. Deze subsidies hebben ertoe geleid dat het brandstofverbruik aanzienlijk
is verminderd, wat de rentabiliteit van de vloot ten goede komt: hetgeen ook blijkt
uit de visserij in cijfers.
De leden van de BBB-fractie vragen of, naast subsidies voor de energietransitie en
verduurzaming van de visserijvloot, er binnen Europa mogelijkheden zijn om een steunkader
te creëren ten behoeve van vlootvernieuwing. Deze leden verzoeken om een verkenning
van deze opties.
Antwoord
De Staatssecretaris zet zich in voor een rendabele en duurzame voedselwinning uit
zee. De verduurzaming en minder brandstofgebruik van vissersvaartuigen zijn hierbij
van belang. Recent heeft het kabinet besloten om de borgstellingsregeling MKB-landbouwkredieten
vanaf 2026 voort te zetten en deze voortaan ook voor kredieten aan MKB-visserij- en
aquacultuurbedrijven ter beschikking te stellen (Kamerstuk 32 637, nr. 699). Hiermee kunnen deze bedrijven noodzakelijke investeringen doen als er bij hun financiering
een tekort aan zekerheden speelt. Het huidige steunkader onder het EMFAF sluit investeringen
in nieuwbouw of in schonere motoren bij vaartuigen die groter zijn dan 24 meter uit.
Op de Landbouw- en Visserijraad van 24 maart jl. heeft de Staatssecretaris met steun
van een groot aantal lidstaten een oproep gedaan voor meer flexibiliteit binnen het
EMFAF, zodat investeringen in nieuwbouw of vervangende motoren in de toekomst mogelijk
worden (Kamerstuk 21 501-32, 1703).
De leden van de BBB-fractie vragen de Staatssecretaris wat betreft de vaststelling
van de vangstadviezen voor komend jaar om meer informatie over welke vissoorten mogelijk
een punt van discussie kunnen worden in het kader van de vangstadviezen die dit najaar
worden vastgesteld.
Antwoord
Op 27 juni jl. zijn de vangstadviezen voor de meeste Noordzeebestanden gepubliceerd.
Nog niet alle voor Nederland relevante vangstadviezen zijn reeds gepubliceerd. Zo
zijn de adviezen voor tong en kabeljauw vertraagd en worden de meeste pelagische vangstadviezen
pas op een later moment in september gepubliceerd. De Staatssecretaris bestudeert
op dit moment de gepubliceerde adviezen en bespreekt deze adviezen ook met de verschillende
relevante stakeholders. Tong en kabeljauw zijn voor Nederland belangrijke bestanden.
Omdat deze adviezen nu nog niet bekend zijn, kan de staatsecretaris niet vooruitlopen
of deze onderwerpen van discussie zullen worden. Breder komt uit de vangstadviezen
naar voren dat de bestanden in de Keltische Zee er slecht voorstaan. Naar verwachting
zal de nadruk onder andere op de gevolgen hiervan komen te liggen. Nederland heeft
hierin een kleiner belang dan andere Noordzee-lidstaten.
De leden van de BBB-fractie willen bovendien graag weten welke maatregelen Nederland
neemt tegen illegale visserij en of samenwerking met de marine wordt overwogen, of
reeds plaatsvindt, om de handhaving op dit vlak te versterken.
Antwoord
De Controleverordening (Verordening nr. 1224/2009) en de Verordening ter bestrijding
van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (Verordening nr. 1005/2008)
zijn leidend bij de bestrijding van illegale visserij. Op basis van deze Europese
verordeningen vinden sinds vele jaren in Kustwachtverband door de NVWA inspecties
plaats op zee en vanuit de lucht. Naast de nationale inzet neemt de NVWA ook deel
aan de gezamenlijke inzetplannen (JDPs) onder coördinatie van het Europees Bureau
voor visserijcontrole (EFCA). Hierbij nemen Nederlandse inspecteurs ook plaats aan
boord van één van de drie controlevaartuigen van EFCA voor inspecties van vissersvaartuigen.
Ook deze operaties worden ondersteund met controles bij de aanlanding, luchtwaarnemingen
door middel van vliegtuigen en drones en satellietwaarnemingen vanuit het Europees
Ruimteagentschap (ESA).
De leden van de BBB fractie vragen of Nederland de Zweedse oproep heeft gesteund met
betrekking tot mogelijkheden voor beter beheer van predatoren, inclusief aanpassingen
van meerjarenplannen. Deze leden verzoeken tevens om inzicht in de huidige mogelijkheden
tot populatiebeheer wanneer preventieve maatregelen tekortschieten.
Antwoord
Nederland heeft zich niet uitgesproken over de Zweedse oproep met betrekking tot mogelijkheden
voor het beter beheer van predatoren. Landen die druk ervaren van predatoren hebben
al mogelijkheden om beheersmaatregelen te treffen, waaronder ook afschot. Deze maatregelen
zullen wel onderbouwd moeten zijn en passen binnen de voor die soort geldende regelgeving.
De leden van de BBB-fractie geven aan de koers van de Eurocommissaris in het geschil
met Noorwegen over de Atlanto-haring te steunen. Deze leden vragen de Staatssecretaris
duidelijk te maken waar het probleem ligt bij deze en andere soorten die mogelijk
worden overbevist door Noorwegen, terwijl Europese en Nederlandse vissers zich aan
de afgesproken quota adviezen houden.
Antwoord
In het geschil met Noorwegen gaat het om verschillende argumenten, waarbij zowel toegang
tot elkaars wateren als de verdeling van de vangstrechten een rol spelen. Noorwegen
is met het oog op de onderhandelingspositie om moverende redenen niet altijd expliciet
over toegang tot elkaars wateren. Hierbij lijkt bij Noorwegen mogelijk een zekere
mate van soevereiniteitsoverweging mee te spelen alsook de onderhandelingsrelatie
met de andere kuststaten. Wat betreft de verdeling van de vangstrechten spelen ook
de onderhandelingsrelaties met de andere kuststaten een rol. Hierbij speelt inhoudelijk
«zonal attachment» mee waarbij bestanden die om ecologische redenen langduriger in
de wateren van een kuststaat zouden verblijven, zouden kunnen leiden tot een hoger
aandeel. De EU bestrijdt dit argument en heeft als uitgangspunt de historische stabiliteit
van bestanden. De Staatssecretaris deelt dit uitgangspunt.
De leden van de BBB-fractie vragen de Staatssecretaris om in het kader van de Europese
exotenlijst te onderzoeken of eetbare soorten onder strenge voorwaarden voor menselijke
consumptie kunnen worden verhandeld. Dit zou vissers kunnen helpen door de mogelijkheden
tot bevissing van deze soorten te vergroten. Deze leden verwijzen hierbij naar eerdere
uitzonderingsgevallen, zoals bij de rivierkreeft of de wolhandkrab.
Antwoord
Onder de Exotenverordening is het onder strikte voorwaarden mogelijk om het Europese
verbod op de handel en vervoer van een soort op de Europese Unielijst vrij te stellen.
Dit is eerder gedaan voor de uitheemse rivierkreeften en de Chinese wolhandkrab. Omdat
de invasieve exoten van de Unielijst schadelijk zijn voor de biodiversiteit en ecosysteemdiensten,
moet verdere verspreiding van deze soorten zo veel mogelijk worden voorkomen. Het
levend vervoeren van invasieve exoten vergroot juist het risico op verdere verspreiding.
Daarom kan handel alleen in uitzonderlijke gevallen en met gedegen onderbouwing worden
toegestaan. Daarbij dienen nationale vrijstellingsregelingen aan de Commissie te worden
genotificeerd.
Verdere vrijstellingen om bevissing en handel mogelijk te maken zijn daarom nu niet
aan de orde. Naast de Chinese wolhandkrab en uitheemse rivierkreeften staan er geen
invasieve exoten op de Unielijst die voor commerciële doeleinde bevist zouden kunnen
worden. Voor exoten die niet op de Europese Unielijst staan, is commerciële bevissing
en handel doorgaans wel mogelijk, zoals bij de Japanse oester, Amerikaanse zwaardschede
en de pijlinktvis.
De leden van de BBB-fractie vragen of de Staatssecretaris al kennis heeft genomen
van de nieuwste cijfers van Wageningen Economic Research. Deze leden spreken tevens
hun waardering uit voor het beleid, waaruit blijkt dat Europese en nationale subsidies
bijdragen aan verminderd gasolieverbruik en een verhoogde rentabiliteit van de vloot.
Antwoord
Op 4 juli jl. heeft Wageningen Social & Economic Research de economische cijfers van
de visserijsector gepresenteerd. De Staatssecretaris heeft kennis genomen van deze
gegevens.
De leden van de BBB-fractie vragen of het conflict met Ierland over «The Hague Preferences»
op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad kan worden geplaatst en of er wordt
gewerkt aan een oplossing. Deze leden stellen eenzelfde vraag met betrekking tot de
«exceptional priorities» van Denemarken.
Antwoord
De Staatssecretaris schat in dat «The Hague Preferences» en «exceptional priorities»
aan de orde kunnen komen tijdens de onderhandelingen over de vangstmogelijkheden voor
2026 via de Total Allowable Catch (TAC)- en Quotaverordening die is voorzien voor
behandeling tijdens de Landbouw- en Visserijraad van december 2025. Hierbij dient
de kanttekening gemaakt te worden dat dit een beslissing van de voorzitter is. De
Staatssecretaris wil op dit moment nog niet vooruitlopen op agendering van deze onderwerpen
op de Raad, temeer omdat Denemarken nu voorzitter is en dit juist ook voor Denemarken
een belangrijk onderwerp is. Wel zal de Staatssecretaris de komende tijd bij gelegenheid
het gesprek met belanghebbenden hierover voeren, met het oog op een voor ieder gunstige
uitkomst.
De leden van de BBB-fractie zijn tevreden over de inzet van de Staatssecretaris in
Europees verband en vragen of hij zich ook in het najaar blijft inzetten voor onder
meer de bescherming van quota-aandelen, toegang tot visgronden en de promotie van
vis in het publieke debat, in samenwerking met de wetenschap.
Antwoord
De Staatssecretaris zal zich ook dit jaar inzetten voor de Nederlandse vissers bij
de onderhandelingen over de vangstmogelijkheden voor 2026, de toegang tot visgronden
en bij de promotie van vis in het publieke debat in samenwerking met de wetenschap.
De leden van de BBB-fractie benadrukken dat maritieme veiligheid een essentieel onderdeel
vormt van het Nederlandse handels- en veiligheidsbeleid. Deze leden steunen de inzet
van de overheid om via diverse sporen, in samenwerking met de zeehavens en de maritieme
sector, de weerbaarheid van de maritieme logistieke keten te versterken en vragen
of de visserij hierin mogelijk ook een grotere rol kan spelen.
Antwoord
Het kabinet werkt middels verschillende sporen aan de maatschappelijke weerbaarheidsopgave.
Het Ministerie van LVVN staat aan de lat voor de weerbaarheidsopgave rond de leveringszekerheid
van voedsel. Binnen deze inzet is ook aandacht voor de belangrijke rol die de visserij
speelt voor onze voedselvoorziening.
De Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Economische Zaken dragen
binnen deze kabinetsaanpak respectievelijk zorg voor de weerbaarheid van de havens
en de logistieke sector en de Staatssecretaris staat hier met hen in den brede over
in contact.
De leden van de BBB-fractie wijzen erop dat voor de zeevisserij anders dan bij de
koopvaardij per EU-lidstaat een afzonderlijke International Convention on Standards
of Training, Certification and Watchkeeping for Fishing Vessel Personnel (STCW-F)-overeenkomst
moet worden gesloten om buitenlandse vaarbevoegdheidsbewijzen te erkennen. Momenteel
heeft Nederland alleen een dergelijke overeenkomst met België. Deze leden ondersteunen
de inzet om in overleg met de sector te onderzoeken met welke andere lidstaten dit
mogelijk is, waarbij veiligheid en kwaliteitsborging van competenties prioriteit hebben.
Antwoord
Het kabinet is zich bewust van de situatie rond dit onderwerp en onderzoekt de mogelijkheden
hiervoor. Dit wordt gedaan door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, onder
wiens verantwoordelijkheid dit onderwerp valt.
De leden van de BBB-fractie nemen met belangstelling kennis van het feit dat in overleg
met de sector prioriteit is gegeven aan de erkenning van de veiligheidstraining voor
vissers (Basic Safety Training Fishers) in Letland, die inmiddels is erkend door de
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en vragen welke landen mogelijk nog meer
in aanmerking kunnen komen.
Antwoord
Op dit moment is hier nog geen uitsluitsel over te geven, de regering is op de hoogte
van de behoefte en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bekijkt de mogelijkheden;
dit dossier is onderdeel van zijn portefeuille.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de internationale wetgeving (International
Convention for the Prevention of Pollution from Ships (MARPOL) Annex V) het lozen
van afval op zee verbiedt en dat initiatieven zoals Fishing for Litter bijdragen aan
afvalreductie en inzicht in zeebodemvervuiling. Deze leden vragen aandacht voor het
feit dat ondanks deze inspanningen verdere maatregelen nodig zijn om zwerfafval op
zee terug te dringen, en vragen aan de staatsecretaris of hij dit probleem wil aankaarten
bij de Landbouw- en Visserijraad.
Antwoord
Eén van de aspecten van zwerfafval is uitfasering van vispluis. De Staatssecretaris
heeft in de afgelopen periode gewerkt aan de ontwikkeling van de routekaart voor het
geleidelijk toewerken naar uitfasering van conventioneel vispluis naar aanleiding
van een aangenomen motie van het lid Tjeerd de Groot (D66) inzake uitfasering van
vispluis (Kamerstuk 29 675, nr. 203). Recent heeft de Staatssecretaris de Kamer over de stand van zaken ten aanzien van
deze motie geïnformeerd (Bijlage 2025D30875 bij Kamerstuk 21 501-32, nr. 1719), waarbij een rapport is meegestuurd dat een overzicht geeft van vispluisgebruik
per visserijtype en de mogelijke toepassing en huidige inzet van alternatieven. Ook
is een rapport gedeeld over de verdere ontwikkeling van de routekaart, waarbij als
onderdeel gesprekken zijn gevoerd met betrokken partijen. Vertegenwoordigers van de
visserijsector hebben aangegeven positief te zijn over het vastleggen van afspraken
in een mogelijk gezamenlijk convenant, zoals voorgesteld in het rapport. De Staatssecretaris
zal hierover met de sector en andere betrokkenen in gesprek gaan en de Kamer op de
hoogte houden van de ontwikkeling hiervan. Tevens vindt er op regionaal niveau via
OSPAR (Oslo-Paris Convention) afstemming plaats over ontwikkeling en inzet van duurzame
alternatieven voor netbescherming in de internationale Noordzee met landen zoals België,
Duitsland en Noorwegen. Hier hecht de staatsecretaris belang aan het creëren van een
gelijk speelveld voor de Nederlandse vissers. Op dit moment zal de Staatssecretaris
eerst het nationale traject doorlopen en op basis daarvan bepalen of en wanneer internationale
inzet, bijvoorbeeld door middel van agendering op de Landbouw- en Visserijraad, gewenst
is.
De BBB-fractieleden verzoeken de Staatssecretaris tot slot om binnen de EC opnieuw
aandacht te vragen voor het probleem van de real-time closed areas, aangezien tot
op heden weinig voortgang is geboekt op dit dossier.
Antwoord
Zoals de Staatssecretaris bij de beantwoording van vragen over de geannoteerde agenda
van de Raad van juni 2025 aan de Kamer heeft laten weten, is hij zich bewust van de
knelpunten die de Real Time Closures (RTCs) opleveren en de impact die zij hebben
op de praktijk van de vissers (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1711). Dit onderwerp heeft dan ook zijn voortdurende aandacht. Er wordt momenteel gewerkt
aan een onderbouwing van de problematiek waarna hij het onderwerp opnieuw zal bespreken
met de Commissie. De Staatssecretaris kan op dit moment niet aangeven wanneer het
voorstel gereed is om met de Commissie te delen, maar is zich terdege bewust van de
urgentie betreffende de knelpunten die deze zomer kunnen ontstaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de stemming in het Europees
Parlement (EP) op donderdag 19 juni 2025, waarin het EP zijn onderhandelingsmandaat
heeft aangenomen over de nieuwe EU-Verordening inzake het welzijn van honden en katten
en hun traceerbaarheid.
De leden van de PvdD-fractie benadrukken het belang van deze nieuwe Verordening om
illegale puppyhandel tegen te gaan, het welzijn van honden en katten te verbeteren,
humane omgang met zwerfdieren te bevorderen en de gezondheid van mens en dier te beschermen
tegen zoönosen zoals Rabiës.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat het EP verschillende bepalingen heeft aangenomen,
die nog niet in het onderhandelingsmandaat van de Raad zitten, waaronder: het chippen
en registreren van alle honden in de EU (binnen vijf jaar) en alle katten in de EU
(binnen 10 jaar), waarbij deze leden opmerken dat een dergelijke chipplicht in Nederland
al geldt voor honden en is aangekondigd voor katten. Daarnaast is een Europees verbod
op het houden en verkopen van honden en katten in dierenwinkels aangenomen, waarbij
deze leden opmerken dat een dergelijk verbod al geldt in Nederland.
Ten slotte gaat het om het opstellen van een Europese positieflijst van diersoorten
die mogen worden gehouden en in de handel mogen worden gebracht, na uitvoering van
een effectbeoordeling van een dergelijke Europese lijst, waarbij deze leden opmerken
dat in Nederland al een positieflijst geldt.
Chipplicht
De leden van de PvdD-fractie merken op dat een Europese chipplicht voor alle honden
en katten een nuttig instrument is tegen illegale huisdierenhandel. Deze leden wijzen
tevens erop dat een algehele chipplicht het welzijn van honden en katten kan verbeteren,
helpt om zwerfdierpopulaties op een humane manier te verminderen en daarnaast een
level playing field creëert ten aanzien van de Nederlandse regels. Deze leden moedigen
de Minister aan om zich sterk te maken voor een algehele chipplicht tijdens de onderhandelingen
tussen het EP en de Raad van Ministers.
Antwoord
In Nederland bestaat al een verplichting voor het chippen van alle honden en de Staatssecretaris
werkt aan de chipplicht voor katten. In het kader van het gelijke speelveld zijn wij
voorstander van een Europese chipplicht voor alle gehouden honden en katten. Tijdens
de Raadswerkgroepen heeft Nederland zich hiervoor dan ook sterk gemaakt. Naar verwachting
start de triloog over dit voorstel in het derde kwartaal van 2025. De eerder bereikte
gemeenschappelijke Raadspositie vormt het onderhandelingsmandaat van het voorzitterschap,
dat de triloogonderhandelingen namens de lidstaten met het Europees Parlement en de
Commissie voert.
Positieflijst en dierenwinkels
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister om zich eveneens sterk te maken voor
invoering van een Europees verbod op het houden en verkopen van honden en katten in
dierenwinkels en invoering van een Europese positieflijst en daarbij de in Nederland
geldende wetgeving als uitgangspunt te nemen.
Antwoord
Wij vinden het belangrijk dat het welzijn van honden en katten in Europa is gewaarborgd,
ongeacht door wie ze verkocht worden, zoals dat ook in Nederland geldt. Wij staan
dan ook achter de formulering in de gemeenschappelijke Raadspositie, waarin staat
opgenomen dat de welzijns- en identificatievereisten ten aanzien van honden en katten
zullen gelden voor alle verkoopbedrijven, waaronder dierenwinkels.
Ten aanzien van de invoering van een Europese positieflijst hebben verschillende landen
interesse getoond in de systematiek achter de Nederlandse positieflijst. De Commissie
heeft daarnaast een verkennend onderzoek laten doen naar een Europese positieflijst.
De in Nederland opgedane ervaringen zijn zowel met deze landen, als met de Commissie
gedeeld.
Basisbescherming voor alle honden en katten
De leden van de PvdD-fractie vragen daarnaast aandacht voor aanhoudende berichten
van dierenwelzijnsorganisaties dat jaarlijks zo’n 50.000 galgo’s en andere jachthonden
worden gedumpt, overreden, opgehangen en in putten worden gegooid. Deze leden betreuren
dat deze jachthonden in sommige EU-landen zijn uitgezonderd van dierenwelzijnswetgeving.
Deze leden vragen de Minister om zich sterk te maken om deze jachthonden te beschermen
met de nieuwe EU-Verordening door in elk geval de verboden op dumping, wreedheden,
mishandelingen, vastbinden en verminkingen te laten gelden voor álle honden en katten
die in de EU worden gehouden. Deze leden vragen de Minister daarnaast om zich uit
te spreken tegen bepalingen die jachthonden specifiek uitzonderen van welzijnsbepalingen.
Antwoord
Wij zijn ons bewust van de misstanden bij jachthonden in sommige lidstaten. Ook hierbij
geldt dat wij achter de gemeenschappelijke Raadspositie staan, waarin het welzijn
en de huisvestingsomstandigheden van jachthonden op dezelfde manier geborgd worden
als die van andere honden (en katten) die op de markt worden gebracht.
Op 3 juni jl. heeft het Europees Parlement bij stemming een set amendementsvoorstellen
vastgesteld op het voorstel van de Commissie. Naar verwachting start de triloog in
het derde kwartaal van 2025. De eerder bereikte gemeenschappelijke Raadspositie is
in beginsel het onderhandelingsmandaat van het voorzitterschap dat de triloogonderhandelingen
namens de lidstaten met het Europees Parlement en de Commissie voert.
Eiwitstrategie: consumptie, productie en dierenwelzijn
De leden van de PvdD-fractie vinden dat de EU-eiwitstrategie zich niet mag beperken
tot productie en importonafhankelijkheid, maar ook moet zijn gericht op het verminderen
van de consumptie van dierlijke eiwitten en het stimuleren van plantaardige alternatieven.
Deze leden vragen de Minister om te pleiten voor bindende EU-doelen voor de reductie
van dierlijk eiwit in het dieet, en voor het verhogen van het aandeel plantaardige
eiwitten. Graag vernemen deze leden een reactie van de Minister hierop.
Antwoord
Eiwitten zijn belangrijke nutriënten voor onze gezondheid, die zowel uit plantaardige
als dierlijke producten gehaald kunnen worden. In de Nationale Eiwitstrategie is opgenomen
dat we in het geheel naar minder eiwitten moeten. De Schijf van Vijf is de Nederlandse
nationale voedingsrichtlijn, ontwikkeld door het Voedingscentrum die weer gebaseerd
is op wetenschappelijke adviezen van de Gezondheidsraad. Onderdeel van de Schijf van
Vijf zijn onder andere een gezonde verhouding dierlijk/plantaardig eiwit en de aanbevolen
hoeveelheden. De andere EU-lidstaten hebben veelal eigen nationale voedingsrichtlijnen
op een manier die past bij de betreffende lidstaat en die aansluit bij de bevolking.
Wij willen andere landen niet voorschrijven hoe invulling gegeven moet worden aan
de eigen nationale voedingsrichtlijnen, omdat het eetpatroon, beschikbaarheid van
voedsel en culturele voorkeuren sterk variëren tussen de landen.
De leden van de PvdD-fractie wijzen er ook op dat nieuwe veehouderijsystemen (zoals
insecten of aquacultuur) geen alternatief mogen zijn voor bestaande intensieve veehouderij,
zolang dierenwelzijn en milieubelasting niet gegarandeerd zijn. Hoe ziet de Minister
dat?
Antwoord
Vanzelfsprekend dienen nieuwe veehouderijsystemen zich aan dezelfde wet- en regelgeving
op terrein van milieu en dierenwelzijn te houden als de bestaande veehouderijsystemen.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de EU kansen ziet in mariene eiwitten, zoals
zeewier en aquacultuur van vis en schaaldieren, als duurzame bronnen met lage CO2-uitstoot en hoge voedingswaarde. Deze leden wijzen erop dat de eiwittransitie ook
geldt voor voedsel uit zee. De focus moet liggen op niet-dierlijke mariene eiwitbronnen,
zoals zeewier en microalgen, die geen zenuwstelsel hebben en daarmee geen dierenleed
veroorzaken. Deze leden vragen de Minister om zich in te zetten voor het stimuleren
van plantaardige en microbiële mariene eiwitten, door de ontwikkeling en consumptie
van eiwitten uit zeewier, microalgen en andere niet-dierlijke mariene bronnen te bevorderen
als duurzaam alternatief voor dierlijke eiwitten uit zee. Tegelijkertijd vragen deze
leden om strikte voorwaarden te waarborgen voor de productie van mariene eiwitten
van niet-dierlijke oorsprong, zodat deze productie niet leidt tot intensieve systemen
die schadelijk zijn voor biodiversiteit, ecosystemen of het mariene milieu. Het is
volgens hen van groot belang te voorkomen dat de fouten van het huidige intensieve
landbouw- en veehouderijsysteem worden herhaald in zee: de manier waarop voedsel uit
zee wordt gewonnen moet fundamenteel anders en ecologisch verantwoord zijn. Daarbij
pleiten deze leden voor een kritische blik op consumptiepatronen, waarbij zowel de
wijze van consumeren als het soort producten dat uit zee wordt gehaald kritisch wordt
geëvalueerd en bijgestuurd richting een plantaardig, diervriendelijk en duurzaam voedselsysteem.
Met deze benadering wordt onderstreept dat de eiwittransitie niet alleen op land,
maar ook op zee, een fundamentele verandering in productie én consumptie vereist,
waarbij dierenwelzijn, biodiversiteit en ecologische grenzen centraal staan.
Antwoord
Voedsel uit zee bevat gezonde en duurzame eiwitten met een relatief lage CO2-voetafdruk. Ook leveren mariene eiwitten een gezonde bijdrage aan een verantwoord
eetpatroon. Momenteel wordt gewerkt aan een beleidskader rondom de kweek van zeewier.
Hierin wordt nadrukkelijk onderzocht hoe de overheid een faciliterende rol kan spelen
voor deze nog sterk ontwikkelende sector, maar wordt tegelijk ook geïnventariseerd
welke risico’s deze kweek met zich brengt en hoe hier verantwoord mee om te gaan.
Wat betreft gekweekte vis heeft de retail in Nederland onder meer afspraken gemaakt
om enkel kweekzalm met duurzaamheidslabel te verkopen. Deze duurzaamheidslabels zien
onder meer op duurzame grondstoffen in het voer.
Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) heeft onder meer tot doel vanuit biologisch,
economisch en milieuoogpunt zorg te dragen voor een duurzame exploitatie van de visbestanden.
In het kader van het GVB worden jaarlijks voor een groot aantal visbestanden quota
vastgesteld, onder meer in diverse onderhandelingen met derde landen. De quota zijn
gebaseerd op wetenschappelijke adviezen. Ten behoeve van bestandsbeheer in oceanen
worden in het kader van Regionale visserijverdragsorganisaties en/of «Sustainable
Fisheries Partnership Agreements» afspraken gemaakt.
Marktsituatie, na de invasie van Oekraïne door Rusland
De leden van de PvdD-fractie onderstrepen het belang van solidariteit met Oekraïne
en steunen de inspanningen voor wederopbouw, democratie en mensenrechten. Tegelijkertijd
achten deze leden het essentieel dat handelsafspraken met Oekraïne hand in hand gaan
met het waarborgen van strikte duurzaamheids-, dierenwelzijns- en milieueisen, gelijk
aan de EU-normen. Alleen zo kan een gelijk speelveld worden gegarandeerd en wordt
voorkomen dat de Europese markt wordt opengesteld voor producten die niet voldoen
aan de standaarden die binnen de EU gehanteerd. Deze leden verzoeken de Minister daarom
om te waarborgen dat producten die niet aan deze eisen voldoen, niet tot de EU-markt
worden toegelaten.
Antwoord
Op 30 juni jl. heeft de Commissie in een persverklaring de overeenkomst bekendgemaakt
die zij met Oekraïne heeft gesloten over de verbreding van de markttoegang van landbouwgoederen
onder artikel 29 van het Associatieakkoord (AA) en de Deep and Comprehensive Free
Trade Agreement (DCFTA). Op dit moment zijn er nog geen definitieve teksten met lidstaten
gedeeld. Wel zijn op 4 juli jl. tabellen vrijgegeven met afspraken over de omvang
van de verruiming van de tariefcontingenten in relatie tot de huidige quota.
Uit de tot nu toe bekendgemaakte informatie van de Commissie valt op te maken dat
aan de voorgestelde verruiming van quota voor gevoelige landbouwproducten als pluimveevlees,
eieren en suiker voorwaarden zijn gesteld. Onder het Associatieakkoord was Oekraïne
al gebonden om Europese regelgeving over te nemen en te implementeren op sanitair
en fytosanitair (SPS) gebied, inclusief dierenwelzijnsregelgeving. Dit wordt nu uitgebreid
naar de overname van EU-regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen. Hiermee wordt
zowel verder toegewerkt naar een meer gelijk speelveld, als worden stappen gemaakt
in het toetredingsproces van Oekraïne tot de EU.
Pas als de definitieve teksten aan de Raad worden gestuurd kan het kabinet een goede
weging van de afspraken maken. Bij deze weging worden ook de mogelijke effecten voor
de gevoelige landbouwproducten betrokken. De kamer wordt over een kabinetsstandpunt
separaat geïnformeerd.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat per 5 juni 2025 de tijdelijke handelsbeperkingen
(«noodrem») op de invoer van gevoelige landbouwproducten zoals haver, eieren, suiker,
gries en honing uit Oekraïne zijn opgeheven. Deze leden merken op dat hierdoor deze
producten weer zonder extra beperkingen of heffingen de Europese markt kunnen betreden,
wat de concurrentiedruk op Nederlandse en Europese boeren kan vergroten, zeker nu
de quota voor sommige van deze producten zijn verhoogd.
Antwoord
De tijdelijke autonome handelsmaatregelen (ATM) van de EU op de invoer van producten
uit Oekraïne zijn op 6 juni jl. komen te vervallen. Vanaf 6 juni zijn de opgeschorte
afspraken over markttoegang onder het AA weer onverkort van kracht geworden, inclusief
de tariefquota en heffingen. Deze quota liggen voor de meest gevoelige landbouwproducten
als pluimveevlees en eieren veel lager dan onder de autonome handelsmaatregelen. Het
is dus niet zo dat producten zonder beperkingen of heffingen op de Europese markt
komen. Wel bieden de markttoegangsafspraken onder het AA ruimte op de meeste producten
voor de periode tussen het verlopen van de autonome handelsmaatregelen en het inwerkingtreden
van de nieuwe overeenkomst tot wederzijdse handelsliberalisatie met Oekraïne.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister om een toelichting op de onderbouwing
van het besluit om de noodrem op te heffen. Op basis van welke economische, sociale,
ecologische en sectorale analyses is dit besluit genomen? In hoeverre zijn de gevolgen
voor Nederlandse agrariërs, met name op het gebied van prijsdruk, duurzaamheid, dierenwelzijn
en het gelijke speelveld, in kaart gebracht en meegewogen? Kan de Minister aangeven
of er, voorafgaand aan het opheffen van de noodrem, een evaluatie is uitgevoerd naar
de effecten van eerdere liberaliseringsmaatregelen op de Nederlandse landbouwsector
en of deze evaluatie met de Kamer kan worden gedeeld?
Antwoord
De ATM op de invoer van producten uit Oekraïne zijn na 5 juni jl. komen te vervallen.
Dat betekent dat vanaf 6 juni jl. automatisch weer de opgeschorte marktafspraken gelden
uit het AA. Er is dus geen sprake van een besluit of het opheffen van de noodrem.
Daarnaast hebben de ATM niet de afspraken uit het AA opgeschort voor Oekraïne om EU-regelgeving
over te nemen op het gebied van SPS en dierenwelzijn. De Commissie heeft de afgelopen
jaren tweemaandelijkse monitoringsrapportages gepubliceerd waarin de effecten op de
interne markt zijn meegenomen met als doel eventuele marktverstoringen te kunnen monitoren.
Er is door het kabinet geen separate evaluatie uitgevoerd naar de effecten op de Nederlandse
landbouwsector. Wel staat het kabinet in contact met vertegenwoordigers van de Nederlandse
landbouwsector over eventuele effecten.
De leden van de PvdD-fractie verzoeken de Minister tevens om, in het licht van de
recente ontwikkelingen en de voorgenomen verdere liberalisering, een actuele en onafhankelijke
analyse te laten uitvoeren van de impact van verhoogde invoerquota voor gevoelige
producten uit Oekraïne op de Nederlandse landbouw, duurzaamheid, dierenwelzijn en
het concurrentievermogen van boeren. Deze leden vragen de Minister om de uitkomsten
hiervan te betrekken bij toekomstige besluitvorming over handelsafspraken met Oekraïne
en andere derde landen. Op deze manier kan solidariteit met Oekraïne samengaan met
de bescherming van mens, dier en milieu, zowel binnen als buiten de EU.
Antwoord
Uit de aankondiging op 30 juni van het akkoord over uitbreiding van de marktafspraken
onder het Associatieakkoord met Oekraïne blijkt dat de Commissie op korte termijn
het akkoord door de Raad wil laten bekrachtigen. Verkend zal worden of een dergelijke
onafhankelijke wetenschappelijke onderbouwde analyse op korte termijn mogelijk is.
De Commissie heeft afgelopen jaren tweemaandelijkse monitoringsrapportages gepubliceerd
waarin de effecten op de interne markt zijn meegenomen met als doel eventuele marktverstoringen
te kunnen monitoren en in te kunnen grijpen bij extreme marktverstoringen. Daarnaast
wordt de marktsituatie in de EU en in Nederland onder de gemeenschappelijke marktordening
continu gevolgd om eventueel in te kunnen grijpen.
Met de nieuwe overeenkomst kondigde de Commissie ook aan dat er voorwaarden gesteld
zijn aan het verruimde deel van de markttoegang. Onder het AA was Oekraïne al gebonden
om Europese regelgeving over te nemen en te implementeren op het gebied van SPS, inclusief
dierenwelzijnsregelgeving. Dit wordt nu uitgebreid naar de overname van EU-regelgeving
voor gewasbeschermingsmiddelen. Hiermee wordt verder toegewerkt naar een meer gelijk
speelveld op EU-productiestandaarden. Overname van EU-regelgeving ondersteunt tevens
het toetredingstraject van Oekraïne tot de EU.
Pas als de definitieve teksten aan de Raad worden gestuurd kan het kabinet een goede
weging van de afspraken maken. Bij deze weging worden ook de mogelijke effecten voor
de gevoelige landbouwproducten betrokken. De Kamer wordt over een kabinetsstandpunt
separaat geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, adjunct-griffier