Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage Toekomstagenda ‘zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking’ (Kamerstuk 24170-354)
24 170 Gehandicaptenbeleid
Nr. 360
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 juli 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 28 maart 2025 over de Voortgangsrapportage Toekomstagenda
«zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking» (Kamerstuk 24 170, nr. 354).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 april 2025 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 3 juli 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Meijerink
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
8
II.
Reactie van de Staatssecretaris
8
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris,
met onderliggende bronnen en hebben hierover nog een aantal vragen.
In de brief van de Staatssecretaris wordt gesproken over de InnovatieRoute. De leden
van de PVV-fractie hebben met bewondering kennisgenomen van deze online tool die organisaties
zou kunnen helpen met het doorvoeren van technologische implementatieprocessen. De
leden van de PVV-fractie vragen of er bekend is hoeveel bedrijven hiervan momenteel
gebruik maken. Is er ook een overzicht beschikbaar van succesvolle implementaties
die zijn uitgevoerd met behulp van de InnovatieRoute?
De leden van de PVV-fractie hebben ook kennisgenomen van de videoserie op de website
van de Rijksoverheid over zorg voor mensen met een beperking. Tijdens de video was
te zien dat de interviewer gebruik maakt van een stuurknop, die hij mag gebruiken
ter ondersteuning van zijn beperking met de handen en armen. Zo worden in de VS, maar
ook in de meeste landen van de EU, pedaalverhogers toegepast in auto’s. Een groot
voordeel hiervan is dat de aanpassingen niet permanent aan de auto «vast» zitten,
maar eenvoudig zijn over te plaatsen. Voor mensen die beperkt zijn in hun lengte of
in de benen, zijn nog geen soortgelijke oplossingen toegestaan in Nederland. Is de
Staatssecretaris bereid om in overleg met collega's van I&W te kijken naar het toestaan
van praktische oplossingen in of aan voertuigen in het verkeer, om zo het eigen vervoer
toegankelijker te maken voor mensen met een beperking? Is het mogelijk om een schematisch
overzicht te krijgen van de verschillende oplossingen in het verkeer die nu al zijn
toegestaan voor mensen met een beperking en welke oplossingen eraan komen?
In een andere video op de website van de Rijksoverheid hebben de leden van de PVV-fractie
een mevrouw gezien die een passende baan heeft gevonden, die aansluit op haar beperking.
De leden van de PVV-fractie zijn benieuwd of dit ook mogelijk zou zijn voor mensen
met een Wlz-indicatie. Mogen mensen met een Wlz-indicatie ook betaald werk verrichten
(bijvoorbeeld in de retailsector zoals de mevrouw uit de video)? Zijn er gevolgen
voor de Wlz-uitkering als deze mensen betaald werk verrichten? En zo ja, wat zijn
deze gevolgen dan?
In de jaarlijkse evaluatie van het Ontwikkelprogramma Complexe Zorg (OPCZ) 2024 lezen
de leden van de PVV-fractie dat er wordt gewerkt aan het doorvoeren van duurzame veranderingen
in de werkwijze en organisatiecontext. Hiermee wordt in de tekst gedoeld op het aantrekken
en behouden van (gekwalificeerd) personeel, zodat er minder afhankelijkheid is van
de inzet van ZZP’ers. De leden van de PVV-fractie vragen hoe men van plan is om de
werkwijze te «verduurzamen» zonder de werklast van het huidige personeel te intensiveren,
om zo ZZP’ers weg te bezuinigen. Hoe heeft men deze «verduurzaming» nu voor ogen?
Leidt dit tot extra werklast voor het eigen, huidige personeel? Moet het eigen personeel
hierdoor meer diensten draaien? Hoe wordt uitgesloten dat het niet een bezuiniging
op personeelskosten wordt? Is er over nagedacht dat ZZP’ers misschien bij een buur-organisatie
aan de slag gaan, en zo nee, wat is de visie hierop qua «verduurzaming»?
In de Voortgangsrapportage 2024 (IIG-2, BALC-2 en RegioKracht) lezen de leden van
de PVV-fractie dat de motivatie en inzet van de organisaties vertraagd worden door
personele wisselingen en complexiteit van transities. Zijn deze personele wisselingen
natuurlijk verloop? Is er meer bekend over de oorzaken die ertoe leiden dat mensen
de organisatie willen verlaten? Zo ja, wat zijn de drie meest voorkomende oorzaken?
De leden van de PVV-fractie lezen in het document Uitvoering gespecialiseerde cliëntondersteuning
(GCO) dat er tot nu toe 1.391 unieke cliënten geholpen zijn, met een groei in het
aantal aanmeldingen en het doel om uiteindelijk tenminste 3.000 cliënten te ondersteunen.
Is het mogelijk om een overzicht te krijgen van de totaal gemaakte kosten om deze
1.391 unieke cliënten te kunnen helpen, en wat de gemiddelde kosten per cliënt zijn?
Ook zijn de leden van de PVV-fractie benieuwd naar de hoogste en laagste uitschieters
qua kosten (en indien mogelijk ook met de zorgvraag erbij). Wat zijn de verwachtingen
van de verdeling van de kosten als de capaciteit van 3.000 unieke cliënten is behaald?
Als laatste zijn de leden van de PVV-fractie ook benieuwd of er tijdens het onderzoek
en de uitvoering relevante bijvangsten zijn gedaan die hebben geleid tot een hogere
kwaliteit of efficiëntere manier van cliëntondersteuning. Zijn er op dit vlak nieuwe
bevindingen die mogelijk relevant kunnen zijn in de toekomst?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage
Toekomstagenda «zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking». Zij hebben hierbij
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken allereerst op dat het lid Westerveld
in november 2022 de initiatiefnota «Ons land is beperkt» heeft gepresenteerd (Kamerstuk
36 282, nr. 2). De voorgenoemde leden zijn teleurgesteld dat er vooralsnog geen reactie vanuit
het kabinet is verschenen op de nota. Wanneer kan de Kamer een reactie op de initiatiefnota
verwachten? Zou de Staatssecretaris tevens nader kunnen toelichten waardoor er nog
geen reactie op de nota ligt? Herkent de Staatssecretaris dat het laten liggen van
dergelijke zaken potentieel alleen maar verder bijdraagt aan gevoelens van mensen
met een beperking dat zij onvoldoende gehoord en gezien worden door de politiek? Zo
ja, welke concrete maatregelen neemt de Staatssecretaris, naast de werkagenda van
de Nationale Strategie VN-Verdrag Handicap, om erop toe te zien dat mensen met een
beperking wél voldoende gehoord worden door het kabinet en de politiek in bredere
zin? Welke concrete maatregelen neemt de Staatssecretaris bijvoorbeeld om de deelname
van mensen met een beperking aan de politiek te bevorderen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris op dit moment
de werkagenda Nationale Strategie VN-Verdrag Handicap aan het schrijven is, samen
met mensen met een beperking. Wanneer kan de Kamer deze werkagenda verwachten? Wordt
bij deze werkagenda ook rekening gehouden met de implementatie van het verdrag in
Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet en op welke andere wijze wordt de implementatie
in Caribisch Nederland dan wel bevorderd? Zo ja, op welke wijze worden mensen met
een beperking uit Caribisch Nederland betrokken? Indien zij hierbij niet worden betrokken,
hoezo niet? Zou de Staatssecretaris tevens nader kunnen toelichten op welke wijze
mensen met een beperking betrokken worden bij het schrijven van de werkagenda, waarbij
inzichtelijk wordt gemaakt in welk stadium of welke stadia van het proces zij worden
betrokken en op welke wijze hun input wordt meegenomen? Ontvangen ervaringsdeskundigen
ook een vergoeding op basis van hun hulp bij het meeschrijven aan de werkagenda? Zo
nee, waarom, niet? Zo ja, wat voor vergoeding?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris, waar nodig,
investeert in de opvulling van kennishiaten. Kan zij nader toelichten op welke concrete
wijze zij hierin investeert? De voorgenoemde leden lezen tevens dat er voor 25 gemeenten
extra (SPUK) middelen beschikbaar gesteld worden voor het doorontwikkelen van de functie
onafhankelijke clientondersteuning. Hoe verhoudt zich dit tot de bezuinigingen op
de gemeenten? In hoeverre zijn deze middelen voldoende toereikend voor gemeenten om
deze werkwijze verder door te ontwikkelen, naast hun reguliere taken? Kan de Staatssecretaris
tevens nader toelichten hoe de positieve punten die benoemd worden in de brief zich
verhouden tot de aangekondigde bezuinigingen en hoe dergelijke positieve ontwikkelingen
in stand kunnen worden gehouden op het moment dat de bezuinigingen in werking zullen
treden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris zich samen met
de VNG zal blijven inzetten om te stimuleren dat langdurige indicaties worden toegepast
in situaties waar dat nodig is. De voorgenoemde leden ontvangen echter ook veel signalen
dat dit nog veel te weinig gebeurt in de praktijk. Kan de Staatssecretaris nader toelichten
op welke concrete wijze zij zich zal inzetten om het toepassen van langdurige indicaties
in situaties waar dat nodig is te stimuleren? Hoeveel gemeenten maken in de praktijk
gebruik van de handreiking Verrassend passend? Is de Staatssecretaris bekend met de
zorgen dat door middel van Verrassend passend alsnog het resultaatgericht en beschikkingsarm
beschikken mogelijk gemaakt wordt? Hoe rijmt dit met eerdere uitspraken van de Centrale
Raad van Beroep waarin gesteld wordt dat resultaatgericht beschikken niet mag zonder
tijdsindicatie wegens een gebrek aan rechtszekerheid?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris het komende
jaar in gesprek gaat met de partijen verbonden aan de Toekomstagenda om te kijken
hoe de inzichten uit het Tranzo onderzoek «Beter benutten ervaringsdeskundigheid»
in de praktijk toegepast kunnen worden. Zullen er ook ervaringsdeskundigen aanwezig
zijn bij de gesprekken? Kan de Staatssecretaris een helder en concreet tijdsplan aanleveren
voor het verwerken van de informatie uit deze gesprekken en de uitkomst?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de toelichting van
de Staatssecretaris op de uitvoering van de moties-Westerveld. Deze leden zien echter
niet terug op welke wijze de Staatssecretaris uitvoering heeft gegeven aan de heldere
opdrachten die gegeven worden in de moties, namelijk het regelmatig langs laten komen
van gespecialiseerde vertrouwenspersonen bij mensen met een beperking die verblijven
in zorginstellingen en zorgboerderijen en het vrijspelen van inspecteurs voor de gehandicaptenzorg
zodat toezicht gehouden kan worden op de intramurale gehandicaptenzorg en PGB-wooninitiatieven.
De voorgenoemde leden zijn van mening dat de ingezette lijnen waar de Staatssecretaris
naar verwijst, geen invulling geven aan de concrete oproepen uit de moties. Kan nader
toegelicht worden waarom er geen uitvoering wordt gegeven aan de concrete oproepen
uit de moties? Welke concrete maatregelen kan de Staatssecretaris wel nemen om uitvoering
te geven aan de heldere oproepen in de moties?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie missen een reflectie op de impact van de aangekondigde
bezuinigingen op de gehandicaptenzorg. Kan de Staatssecretaris reageren op de reactie
van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland op de Voorjaarsnota, waarin wordt gesteld
dat de bezuinigingen volstrekt onverantwoord zijn, zeker als gekeken wordt naar het
feit dat de sector het al zwaar heeft momenteel? Kan de Staatssecretaris reflecteren
op het feit dat het financiële kader voor de Wet langdurige zorg (Wlz) structureel
neerwaarts wordt bijgesteld op basis van ramingen van de NZa, ondanks het feit dat
de NZa zelf aangeeft dat deze ramingen met onzekerheid zijn omgeven?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Toekomstagenda loopt tot en met
2026. Uit de financiële tabel (blz. 55 van de programmatische uitwerking toekomstagenda)
leiden zij af dat voor enkele onderdelen van de toekomstagenda slechts tot eind 2025
financiële middelen zijn begroot. Kan de Staatssecretaris nader toelichten welke plannen
er liggen voor een vervolg als de looptijd en/of financiering van de toekomstagenda
is geëindigd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren overigens dat er een stilstand
van beleid lijkt te zijn: hoewel er momenteel gewerkt wordt aan een werkagenda en
er al een Toekomstagenda ligt, lijkt er in de praktijk nog weinig van terug te komen
en is er onvoldoende verbetering voor mensen met een beperking. Hoe reflecteert de
Staatssecretaris hierop? Welke concrete maatregelen gaat de Staatssecretaris nemen
om de stilstand in beleid tegen te gaan en actie te ondernemen? Welke concrete acties
is de Staatssecretaris bijvoorbeeld van plan in het komende jaar in te zetten en wat
hoopt zij hiermee te bereiken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien nog steeds dat er veel urgente problemen
zijn met het leveren van zorg aan mensen met een complexe zorgvraag. Zij lezen dat
in totaal 65 zorgaanbieders interesse hebben getoond in het Ontwikkelprogramma Complexe
zorg, waarvan 56 de intakefase hebben doorlopen. Hoeveel zorgaanbieders gaan nu daadwerkelijk
aan de slag met dit Ontwikkelprogramma? De leden lezen overigens dat er bestuurlijke
afspraken zijn gemaakt tussen ieder(in), VGN, ZN en VWS, om ervoor te zorgen dat voorkomen
wordt dat zorgvragen (onnodig) groter worden en er beter inzicht verkregen kan worden
in het aantal wachtenden en het verbeteren van de samenwerking. Welke afspraken zijn
er gemaakt en hoe hebben deze afspraken tot nu toe de praktijk verbeterd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vernomen dat er een extra onderzoek
is gestart naar de vraag waarom jongeren van 12 tot 27 jaar in zorgprofiel VG7 terechtkomen.
Wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten? Op welke wijze zal
de Staatssecretaris de uitkomsten van dit onderzoek oppakken? De leden lezen ook dat
de samenwerking bij complexe zorgvragen wordt versterkt. Welke concrete acties worden
ondernomen om deze samenwerking te versterken? Aan de hand waarvan wordt het «succes»
van deze maatregelen gemeten?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er gewerkt is aan meer bewustwording
voor passende ondersteuning voor thuiswonden met een levenslange en levensbrede beperking.
Kan de Staatssecretaris nader toelichten welke acties hiervoor zijn ingezet? Wat hoopt
de Staatssecretaris te bereiken door middel van meer bewustwording? Zij lezen tevens
dat de moeilijkheden en behoeften van mensen met een beperking, hun naasten, Wmo-consulenten
en cliëntondersteuners rond het keukentafelgesprek inzichtelijk zijn gemaakt. Welke
inzichten zijn verkregen? Welk vervolg krijgt dit?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat ervaringen met gezamenlijk indiceren
worden opgehaald. Kan de Staatssecretaris inmiddels aangeven welke inzichten er zijn
verkregen uit het ophalen van deze ervaringen? Op welke wijze wil de Staatssecretaris
lering trekken uit de ervaringen en de lessen hiervan in de praktijk toepassen? Is
de Staatssecretaris van plan om gezamenlijk indiceren op een grotere schaal toe passen?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer hoopt zij dit te kunnen realiseren?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich tevens ernstig zorgen over mensen
met een beperking, die om wat voor reden dan ook (bijvoorbeeld door een taalbarrière)
onvoldoende de politiek en de juiste ondersteuning weten te bereiken. Kan de Staatssecretaris
reflecteren op het bestaan van een blinde vlek wat betreft de behoeften en moeilijkheden
van deze groep mensen? Welke concrete maatregelen neemt de Staatssecretaris om deze
groep toch te proberen te bereiken en te helpen waar nodig?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken dat veel mensen met een beperking zich
zorgen maken over de gevolgen van het voornemen om het Wmo abonnementstarief af te
schaffen. Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat deze afschaffing in de praktijk
zal betekenen, in het bijzonder voor mensen met een levenslange en levensbrede beperking?
Op welke wijze zal deze Staatssecretaris voorkomen dat deze mensen in financiële nood
belanden of te maken krijgen met een onredelijke stapeling van zorgkosten wegens het
afschaffen van het abonnementstarief?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Het kabinet schrijft in de brief over de relatie tussen deze Toekomstagenda en de
werkagenda van de Nationale Strategie VN-Verdrag Handicap. Het kabinet concludeert:
«De werkagenda kan zo voor een versnelling en aanvulling zijn op de in gang gezette
beweging van de toekomstagenda.» De leden van de VVD-fractie vragen of deze twee verschillende
agenda’s, los van het aanvullende karakter, niet een zekere overlap kennen. Bestaat
er geen risico van «dubbel werk»?
De leden van de VVD-fractie vragen verder, ten aanzien van het afgeven van de beschikkingen
met langere looptijd, waarom dit soort beschikkingen nog zo beperkt worden toegepast.
Welke rol kan de VNG ook spelen in het bevorderen van dergelijke beschikkingen? Is
het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat onnodige herindicatie onnodig
veel geld kost?
De routekaart «Aan de slag met Passende Beschikken in de Wmo» heeft, in samenwerking
met de VNG, een «stimulerend» karakter. Zou deze routekaart niet dringender geadviseerd
moeten worden?
Het kabinet schrijft in haar brief: «Momenteel wordt wel onderzocht hoe gewaarborgd
kan worden dat er voor pgb-initiatieven specialisten ouderengeneeskunde en artsen
verstandelijke gehandicapten beschikbaar zijn. Op deze manier krijgen budgethouders
bij wooninitiatieven adequate medische zorg. Hierover worden nu gesprekken gevoerd
met de IGJ en branche- en beroepsorganisaties.» Is het kabinet het met de leden van
de VVD-fractie eens dat bij (nieuwe) wooninitiatieven de beschikbaarheid van een specialist
ouderengeneeskunde en/of arts verstandelijke gehandicapten een vereiste moet zijn?
Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat de basiszorg niet overgelaten
kan worden aan de dichtstbijzijnde, zeer waarschijnlijk overbelaste huisarts? Mocht
deze huisarts überhaupt beschikbaar zijn en nieuw patiënten aannemen.
Het kabinet schrijft in haar brief ook: «Door te zorgen voor een samenleving zonder
drempels, waarin mensen met een beperking hun plek kunnen innemen en hun talenten
kunnen ontwikkelen.» Figuurlijke en letterlijke drempels, nemen de leden van de VVD-fractie
aan. Woningen zonder drempels zijn heel schaars en het kabinet is voornemens om de
regeldruk voor woningbouwaannemers te verminderen, door onder andere de regels voor
toegankelijk bouwen deels te schrappen. Dit draagt wellicht bij aan het sneller realiseren
van woningen, maar niet aan het realiseren van toegankelijke woningen die een gelijkwaardige
en participerende positie bieden aan mensen met een handicap. Hoe kijkt het kabinet
hier tegenaan? Hoe gaat het kabinet óók voldoende toegankelijke woningen realiseren?
Heeft de Staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg contact met de Minister
van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de kabinetsbrede uitwerking van
de Toekomstagenda en de werkagenda van de Nationale Strategie VN-Handicap?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over gehandicaptenbeleid en
de voortgangsrapportage toekomstagenda «zorg en ondersteuning voor mensen met een
beperking». Daartoe hebben deze leden verdere vragen.
In de brief benoemt de Staatssecretaris dat er in de Toekomstagenda aandacht besteed
wordt aan de talenten van mensen met een beperking. De leden van de D66-fractie vinden
dit erg belangrijk, omdat een samenleving er beter van wordt wanneer iedereen hier
op een goede manier aan kan meedoen. Kan de Staatssecretaris meer duidelijkheid geven
over op welke wijze dit gebeurt, zo vragen de leden van de D66-fractie. Kan de Staatssecretaris
meer informatie verschaffen over welke concrete plannen met bijbehorend tijdspad er
bestaan om mensen met een beperking nog beter te helpen om hun talenten tot hun recht
te laten komen?
Daarnaast benoemt de Staatssecretaris in haar brief een aantal acties, zoals bijvoorbeeld
het ontwikkelen van een transparantieregister voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven.
Echter ontbreken vrijwel overal duidelijke termijnen waarop de Staatssecretaris verwacht
deze plannen uitgewerkt te hebben of verdere ontwikkelingen aan de Kamer te kunnen
presenteren. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris meer
duidelijkheid kan geven over wanneer en op welke wijze dit zal gebeuren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsrapportage Toekomstagenda
«zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking». Deze leden hebben geen vragen
aan de Staatssecretaris.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsrapportage Toekomstagenda
«zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking». Zij hebben hier nog enkele
vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie merken op dat de Staatssecretaris in haar brief niets schrijft
over het tegengaan van de onuitlegbare verschillen tussen gemeenten als het gaat om
de zorg en ondersteuning van mensen met een beperking. Is zij van plan om dit probleem
aan te pakken? Beseft zij inmiddels dat de praktische ervaringen van mensen met een
beperking daarbij belangrijker zijn dan politieke frames als wijzen op de beleidsvrijheid
van gemeenten?
De leden van de SP-fractie pleiten ervoor om goede zorg en ondersteuning, toegankelijkheid
en gelijkwaardige kansen mensen met een beperking breed en integraal te bevorderen.
Om dat te bereiken heeft de Kamer onder andere de motie-Dobbe/Paulusma (Kamerstuk
24 170, nr. 342) aangenomen, waarmee de regering werd verzocht om «in lijn met de aanbeveling van
het VN-comité, een uitvoeringstoets in te voeren waarmee wordt getoetst of nieuwe
wet- en regelgeving in lijn is met het VN-verdrag Handicap». Hoe staat het inmiddels
met de uitvoering van deze motie?
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast hoe het inmiddels staat met de aangenomen
motie-Dobbe c.s. (Kamerstuk 24 170, nr. 351) over in gesprek gaan met gemeenten, mensen met een beperking en organisaties die
hen vertegenwoordigen over de vraag in hoeverre mensen met een beperking voldoende
worden ondersteund om hun woon- en energielasten te kunnen dragen.
De leden van de SP-fractie waarschuwen daarnaast dat de geplande bezuinigingen op
de langdurige zorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning een gevaar vormen voor
de positie van mensen met een beperking. Waarom kiest het kabinet er bijvoorbeeld
niet voor om de ruim € 600 miljoen aan bezuinigingen op het Wlz-kader ook voor 2026
te schrappen?
II. Reactie van de Staatssecretaris
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris,
met onderliggende bronnen en hebben hierover nog een aantal vragen.
In de brief van de Staatssecretaris wordt gesproken over de InnovatieRoute. De leden
van de PVV-fractie hebben met bewondering kennisgenomen van deze online tool die organisaties
zou kunnen helpen met het doorvoeren van technologische implementatieprocessen. De
leden van de PVV-fractie vragen of er bekend is hoeveel bedrijven hiervan momenteel
gebruik maken.
In 2024 zijn 33 zorgaanbieders ondersteund bij het implementeren van technologie en
7 zorgaanbieders bij het opschalen van technologie aan de hand van de (stappen van)
de InnovatieRoute. Dit gebeurt onder de vlag van de Innovatie-impuls gehandicaptenzorg 2.
Een overzicht van de zorgaanbieders die ondersteund zijn bij implementatie- of opschalingstrajecten
is te vinden in de meest recente voortgangsrapportage1. Nog niet alle trajecten zijn afgerond – implementatie en opschaling kosten tijd.
Is er ook een overzicht beschikbaar van succesvolle implementaties die zijn uitgevoerd
met behulp van de InnovatieRoute?
De InnovatieRoute is sinds februari 2025 live. Zorgaanbieders zijn de doelgroep van
de InnovatieRoute. In mei 2025 was het aantal accounts 374. Het daadwerkelijk aantal
zorgaanbieders dat de route gebruikt ligt waarschijnlijk hoger, omdat het ook mogelijk
is de InnovatieRoute te gebruiken zonder account.
De InnovatieRoute is nog niet lang genoeg live om te stellen dat zorgaanbieders zelfstandig
succesvolle implementaties hebben uitgevoerd. Dit wordt op dit moment ook niet actief
gemonitord omdat de InnovatieRoute voor eenieder vrij te gebruiken is.
De leden van de PVV-fractie hebben ook kennisgenomen van de videoserie op de website
van de Rijksoverheid over zorg voor mensen met een beperking. Tijdens de video was
te zien dat de interviewer gebruik maakt van een stuurknop, die hij mag gebruiken
ter ondersteuning van zijn beperking met de handen en armen. Zo worden in de VS, maar
ook in de meeste landen van de EU, pedaalverhogers toegepast in auto’s. Een groot
voordeel hiervan is dat de aanpassingen niet permanent aan de auto «vast» zitten,
maar eenvoudig zijn over te plaatsen. Voor mensen die beperkt zijn in hun lengte of
in de benen, zijn nog geen soortgelijke oplossingen toegestaan in Nederland. Is de
Staatssecretaris bereid om in overleg met collega's van I&W te kijken naar het toestaan
van praktische oplossingen in of aan voertuigen in het verkeer, om zo het eigen vervoer
toegankelijker te maken voor mensen met een beperking?
De leden van de PVV-fractie noemen een aantal voorbeelden van aanpassingen die worden
toegepast in auto’s. Deze, en andere aanpassingen, zijn ook mogelijk in Nederland
aan voertuigen om eigen vervoer toegankelijker te maken voor mensen met een beperking.
Indien van toepassing kan een aanvrager bij het UWV of bij de eigen gemeente voor
een vergoeding voor een aanpassing in aanmerking komen. UWV vergoedt aanpassingen
die nodig zijn voor werk of opleiding. Eerst wordt bepaald welk type vervoersvoorziening
het beste bij de situatie past. Mogelijkheden zijn een vergoeding voor de aanschaf
en het gebruik van een bijzonder type auto, een (rolstoel)taxikostenvergoeding of
aanpassing van een vervoersmiddel (in bruikleen). Voor de aanpassing van een vervoersmiddel
gelden wel enkele beperkingen, zoals dat RDW de aanpassing moet goedkeuren en dat
geen aanpassingen worden vergoed die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Voor
mensen die onder de Participatiewet vallen geldt dat zij voor een vervoersvoorziening
voor werk terecht kunnen bij de gemeente. Gemeenten leggen in een verordening vast
op welke wijze vervoersvoorzieningen voor werk (in het kader van de Participatiewet)
worden verstrekt.
Als de auto voor privégebruik is kan een vergoeding voor een auto-aanpassing via de
Wmo 2015 van toepassing zijn. De gemeente kijk dan eerst of een andere vervoersvoorziening
mogelijk is, bijvoorbeeld collectief vraagafhankelijk vervoer of individuele (rolstoel)taxivergoeding.
Meestal bieden deze vormen van vervoer een passende oplossing. Individuele auto-aanpassingen
vanuit de Wmo komen, volgens de VNG, niet vaak voor.
Om de veiligheid van het voertuig te waarborgen, moet bij aanpassingen het voertuig
opnieuw door de RDW gekeurd worden (Regeling voertuigen, artikel 6.1). Dit gaat bijvoorbeeld
om aanpassingen die de bedieningsmanier van het stuur-, of remsysteem wijzigen. Dergelijke
aanpassingen zitten vast aan het voertuig en zijn niet demontabel. Bij nieuwe of extra
aanpassingen, moet het voertuig opnieuw worden gekeurd.
Ik heb geen signalen ontvangen dat dit op dit moment problemen oplevert in de praktijk.
Mocht dit zich in de toekomst wel voordoen, dan zal ik hierover in gesprek gaan met
mijn collega’s van Infrastructuur en Waterstaat.
Is het mogelijk om een schematisch overzicht te krijgen van de verschillende oplossingen
in het verkeer die nu al zijn toegestaan voor mensen met een beperking en welke oplossingen
eraan komen?
Aanpassingen aan vervoersmiddelen zijn altijd individueel maatwerk, toegesneden op
de unieke behoefte van de persoon met een beperking. Door de diversiteit in beperkingen
van de doelgroep en het daaropvolgende maatwerk dat wordt toegepast in oplossingen
voor het toegankelijker maken van het eigen vervoer, zijn de oplossingen niet te vatten
in een stroomschema. Voorbeelden van aanpassingen die gemeenten aangeven zijn een
(bijrijders)stoel die kan draaien en naar buiten kan schuiven, een verhoogd dak of
verlaagde vloer, handbediening voor remmen en gas geven of een kofferbaklift.
Alhoewel vrijwel iedere aanpassing maatwerk betreft, zijn er wel systemen die vaker
worden toegepast. Voorbeelden hiervan zijn de «joystick» besturing, dit maakt besturen
van een auto met lichamelijke beperking mogelijk. De «handbedrijfsrem» zorgt ervoor
dat de auto met handbediening kan worden afgeremd. Ook is er een combinatie van «handgas
en -bedrijfsrem», die remmen of gas geven van de auto met de hand mogelijk maakt.
In een andere video op de website van de Rijksoverheid hebben de leden van de PVV-fractie
een mevrouw gezien die een passende baan heeft gevonden, die aansluit op haar beperking.
De leden van de PVV-fractie zijn benieuwd of dit ook mogelijk zou zijn voor mensen
met een Wlz-indicatie. Mogen mensen met een Wlz-indicatie ook betaald werk verrichten
(bijvoorbeeld in de retailsector zoals de mevrouw uit de video)?
Ja, het is mogelijk om betaald werk te verrichten met een Wlz-indicatie, afhankelijk
van de mogelijkheden van de betreffende persoon.
Zijn er gevolgen voor de Wlz-uitkering als deze mensen betaald werk verrichten? En
zo ja, wat zijn deze gevolgen dan?
De Wlz geeft geen recht op een uitkering, maar recht op zorg. Als personen met een
Wlz-indicatie betaald werk verrichten, heeft dat geen gevolgen voor de verzekerde
zorg die zij vanuit de Wlz ontvangen. Er zijn wel gevolgen voor de eigen bijdrage
voor Wlz-zorg, omdat de hoogte van de eigen bijdrage onder meer afhankelijk is van
het inkomen van de persoon met een Wlz-indicatie. Met de rekenhulp van het CAK kan inzichtelijk worden gemaakt welke invloed inkomen heeft op de hoogte van de eigen
bijdrage. Ook kunnen er gevolgen zijn voor een Wajong-uitkering. De rekenhulp van het UWV kan gebruikt worden om de hoogte van de Wajong-uitkering te berekenen als de betreffende
persoon meer of minder gaat werken.
In de jaarlijkse evaluatie van het Ontwikkelprogramma Complexe Zorg (OPCZ) 2024 lezen
de leden van de PVV-fractie dat er wordt gewerkt aan het doorvoeren van duurzame veranderingen
in de werkwijze en organisatiecontext. Hiermee wordt in de tekst gedoeld op het aantrekken
en behouden van (gekwalificeerd) personeel, zodat er minder afhankelijkheid is van
de inzet van ZZP’ers. De leden van de PVV-fractie vragen hoe men van plan is om de
werkwijze te «verduurzamen» zonder de werklast van het huidige personeel te intensiveren,
om zo ZZP’ers weg te bezuinigen. Hoe heeft men deze «verduurzaming» nu voor ogen?
Leidt dit tot extra werklast voor het eigen, huidige personeel? Moet het eigen personeel
hierdoor meer diensten draaien? Hoe wordt uitgesloten dat het niet een bezuiniging
op personeelskosten wordt?
Het aantrekken en behouden van (gekwalificeerd personeel) kan een onderdeel zijn van
het ontwikkelplan. Echter het programma zet breed in om duurzame (blijvende) veranderingen
door te voeren in de werkwijze en organisatiecontext met als doel beter in te spelen
op de behoeften van mensen met een intensieve zorgvraag en onbegrepen gedrag.
Zorgvragen worden complexer en dit vraagt om een andere manier van organiseren en
werken van zorgaanbieders. Vanuit het Ontwikkelprogramma wordt elke deelnemende organisatie
kosteloos aan een verandercoach en inhoudelijk expert gekoppeld. Zij gaan samen aan
de slag met verschillende vertegenwoordigers vanuit de organisatie om in gezamenlijkheid
te bepalen welke veranderingen er nodig zijn en hoe deze verandering ook daadwerkelijk
te creëren en te borgen in de organisatie. Dit vraagt om lef en leiderschap, niet
alleen van zorgpersoneel maar ook van het management en bestuurders. Organisaties
stappen hiermee bewust uit de waan van de dag om met elkaar een plan te maken hoe
ze de zorg voor deze doelgroep toekomstbestendig kunnen maken. Het draaien van extra
diensten is hierbij niet aan de orde.
Is er over nagedacht dat ZZP’ers misschien bij een buur-organisatie aan de slag gaan,
en zo nee, wat is de visie hierop qua «verduurzaming»?
Met duurzame veranderingen wordt gestuurd op blijvende veranderingen. De borging van
deze veranderingen is hiermee ook een belangrijk onderdeel van het programma. Er wordt
aangesloten bij de ontwikkelbehoeften van de organisatie, vanuit het programma wordt
niet gestuurd op het doen vertrekken van ZZP-ers.
In de Voortgangsrapportage 2024 (IIG-2, BALC-2 en RegioKracht) lezen de leden van
de PVV-fractie dat de motivatie en inzet van de organisaties vertraagd worden door
personele wisselingen en complexiteit van transities. Zijn deze personele wisselingen
natuurlijk verloop?
De personele wisselingen zijn deels natuurlijk verloop. Er is gedurende het programma
niet gemonitord wat de oorzaak is van de personele wisselingen.
Is er meer bekend over de oorzaken die ertoe leiden dat mensen de organisatie willen
verlaten? Zo ja, wat zijn de drie meest voorkomende oorzaken?
RegioPlus onderzoekt jaarlijks de uitstroom in zorg en welzijn. Uit het onderzoek
2024 komt voor de gehandicaptenzorg een top drie van redenen voor professionals om
te vertrekken bij hun organisatie. Dit waren: werkinhoud, privésituatie (denk hierbij
aan verhuizing, te lange reisafstand, carrièreswitch, toenemend mantelzorg, of ziekte),
en ontwikkelmogelijkheden.
In 2024 blijkt voor de hele doelgroep met name de privésituatie een belangrijke reden
om de organisatie te verlaten. Voor de jongere professionals (tot 35 jaar) is gebrek
aan ontwikkelmogelijkheden een belangrijke reden; voor de oudere professionals (55 jaar
en ouder) is dit minder belangrijk, en wordt werkdruk vaker genoemd. De middengroep
(35–55 jaar) van professionals hecht meer aan inhoud van het werk.
De leden van de PVV-fractie lezen in het document Uitvoering gespecialiseerde cliëntondersteuning
(GCO) dat er tot nu toe 1.391 unieke cliënten geholpen zijn, met een groei in het
aantal aanmeldingen en het doel om uiteindelijk tenminste 3.000 cliënten te ondersteunen.
Is het mogelijk om een overzicht te krijgen van de totaal gemaakte kosten om deze
1.391 unieke cliënten te kunnen helpen, en wat de gemiddelde kosten per cliënt zijn?
Er is sprake van een opbouw in de gespecialiseerde cliëntondersteuning (GCO). De GCO-organisatie
is nu ingericht en bereidt zich voor op een groei van het aantal cliënten. De totale
kosten voor de ondersteuning van de 1.391 cliënten in 2024 bedroegen € 9.444.890.
Dat is per cliënt een gemiddelde van € 6.790,00 in 2024. De kosten bestaan uit directe
ondersteuningskosten, kosten van indirecte uren voor o.a. opleiding en training van
de gespecialiseerde cliëntondersteuners, de leer- en verbetercyclus en organisatiekosten.
Aan deze cijfers kunnen geen conclusies verbonden worden van de totale kosten van
ondersteuning van een cliënt van aanmelden tot afsluiten. Een groot deel van deze
cliënten is ook voor 1 januari 2024 ondersteund gedurende de pilots GCO. De kosten
voor een cliënt kunnen per jaar verschillen.
De uitvoerder van GCO monitort de kosten, waardoor op termijn meer inzicht zal ontstaan
wat de kosten zijn per cliënt en hoe zich dat ontwikkelt in de periode van ondersteuning.
In de volgende voortgangsrapportage over GCO in voorjaar 2026 zal de uitvoerder rapporteren
over de kosten op basis van de dan beschikbare data. De Tweede Kamer ontvangt deze
rapportage.
Ook zijn de leden van de PVV-fractie benieuwd naar de hoogste en laagste uitschieters
qua kosten (en indien mogelijk ook met de zorgvraag erbij).
De casus waar het grootst aantal uur in 2024 op zijn geschreven betreft de doelgroep
«naasten». Op deze casus zijn in 2024 407,5 directe uren geschreven. Met een tarief
van € 90,00 betekent dit € 36.675,00 aan kosten. Hoewel de GCO bedoeld is voor doorgaans
ingewikkelde situaties, is dit een uitzonderlijke situatie. De GCO biedt hier ondersteuning
aan meerdere kinderen in het gezin en de ouders. De intensieve ondersteuning vloeit
voor een groot deel voort uit een lopende rechtszaak tegen een van de kinderen. GCO
ondersteunt de cliënt, onder meer in afstemming met zijn advocaat.
De casus waarop in 2024 het minst uren is geschreven heeft € 405,00 gekost (4,5 directe
uren op jaarbasis) in de doelgroep NAH.
Andere casussen waarin weinig kosten worden gemaakt, betreffen situaties waarin consult
gegeven wordt of waarin de gespecialiseerde cliëntondersteuning in de zogenaamde «waakvlamstand»
staat. Dit betekent dat de cliënt of het gezin op dit moment in een beheersbare situatie
bevindt, waar ze weer zelf regie kunnen voeren over de situatie. De ondersteuning
beperkt zich dan bijvoorbeeld tot één keer in de maand een kort overlegmoment. Wanneer
zich complicaties voordoen (denk aan plotselinge ziekenhuisopnames) of er een nieuwe
levensfase aankomt (denk aan overgang 18–/18+) kan de gespecialiseerde cliëntondersteuning
weer worden opgeschaald. Waakvlamstand kan zich bij alle doelgroepen en zorgvragen
voor doen.
Wat zijn de verwachtingen van de verdeling van de kosten als de capaciteit van 3.000
unieke cliënten is behaald?
De uitvoerder monitort de inspanningen zodat aan het eind van het programma medio
2028 helderheid kan worden gegeven over een verdeling tussen doelgroepen en een verdeling
tussen uitvoeringskosten, niet cliëntgebonden kosten en overhead. Op dit moment zijn
nog te weinig data verzameld om betrouwbare uitspraken te doen over een verdeling
van kosten en hoe zich dat ontwikkelt als er meer cliënten worden ondersteund. In
de volgende voortgangsrapportage over GCO in voorjaar 2026 zal de uitvoerder rapporteren
over de kosten op basis van de dan beschikbare data. De Tweede Kamer ontvangt deze
rapportage.
Als laatste zijn de leden van de PVV-fractie ook benieuwd of er tijdens het onderzoek
en de uitvoering relevante bijvangsten zijn gedaan die hebben geleid tot een hogere
kwaliteit of efficiëntere manier van cliëntondersteuning. Zijn er op dit vlak nieuwe
bevindingen die mogelijk relevant kunnen zijn in de toekomst?
Het programma Metgezel voorziet in de inrichting van een kwaliteitssysteem en cliëntervaringsonderzoek
om de dienstverlening te verbeteren. Dit wordt in 2025 voorbereid en in 2026 worden
hier de eerste resultaten van verwacht. Daarnaast is een proces voor het ophalen van
signalen en trends ingericht. Waar mogelijk worden signalen in de regio opgelost en
regio overstijgende of structurele problemen worden landelijke geadresseerd. Momenteel
wordt bijvoorbeeld – in samenwerking met het kenniscentrum ZEVMB – een notitie voorbereid
over de vraagstukken bij meerzorgaanvragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage
Toekomstagenda «zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking». Zij hebben hierbij
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken allereerst op dat het lid Westerveld
in november 2022 de initiatiefnota «Ons land is beperkt» heeft gepresenteerd. De voorgenoemde
leden zijn teleurgesteld dat er vooralsnog geen reactie vanuit het kabinet is verschenen
op de nota. Wanneer kan de Kamer een reactie op de initiatiefnota verwachten? Zou
de Staatssecretaris tevens nader kunnen toelichten waardoor er nog geen reactie op
de nota ligt?
In het plenair debat VN-verdrag Handicap op 10 december jl. heb ik toegezegd de reactie
op de initiatiefnota mee te sturen met de werkagenda bij de Nationale Strategie VN-verdrag
Handicap. Ik verwacht de werkagenda voor het zomerreces naar de Tweede Kamer te sturen.
Ik kan me de teleurstelling van de leden van de GroenLinks-PvdA fractie goed voorstellen.
De reactie laat op zich wachten. Reden hiervoor is dat ik de inhoud van de initiatiefnota
heel serieus neem. De initiatiefnota bevat concrete voorstellen waar het kabinet mee
aan de slag kan om toe te werken naar een inclusieve en toegankelijke samenleving.
Mijn inzet was daarom om de voorstellen mee te nemen in de afwegingen die gemaakt
zijn in de ontwikkeling van de werkagenda. Vandaar dat ik de kabinetsbrede reactie
op de initiatiefnota heb uitgesteld tot het gezamenlijk versturen met de werkagenda.
Herkent de Staatssecretaris dat het laten liggen van dergelijke zaken potentieel alleen
maar verder bijdraagt aan gevoelens van mensen met een beperking dat zij onvoldoende
gehoord en gezien worden door de politiek?
Ik neem de initiatiefnota, die het lid Westerveld heeft opgesteld met mensen over
wie het gaat, zeer serieus. Daarom heb ik de inhoud ervan meteen betrokken bij de
ontwikkeling van de werkagenda.
Zo ja, welke concrete maatregelen neemt de Staatssecretaris, naast de werkagenda van
de Nationale Strategie VN-Verdrag Handicap, om erop toe te zien dat mensen met een
beperking wél voldoende gehoord worden door het kabinet en de politiek in bredere
zin?
Eén van de dingen waar ik me bij de ontwikkeling van de werkagenda voor heb ingezet,
is het betrekken van mensen met een beperking in alle fasen van de ontwikkeling. Naast
ervaringsdeskundigen zijn 50 vertegenwoordigende organisaties uitgenodigd. Dat betekent
overigens niet dat in de ontwikkeling van de werkagenda ik geen situaties heb meegemaakt
waarin mensen met een beperking zich niet gehoord voelen. De lessen die geleerd zijn
in de ontwikkeling van de werkagenda benutten mijn collega’s in het kabinet en ik,
in het voortzetten van deze samenwerking bij de uitvoering van de werkagenda.
Welke concrete maatregelen neemt de Staatssecretaris bijvoorbeeld om de deelname van
mensen met een beperking aan de politiek te bevorderen?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt aan het bevorderen
van deelname van mensen met een beperking aan de politiek. Met het Actieplan politieke
ambtsdragers met een beperking, dat in december 2020 aan de Kamer is gezonden, wil
het kabinet mensen met een beperking in eenzelfde uitgangspositie brengen als mensen
zonder beperking en streeft het ernaar dat in ten minste een derde van de gemeenten
politieke ambtsdragers met een beperking actief zijn. Intussen is een groot deel van
de voornemens uit het Actieplan tot stand gebracht. Zo is bijvoorbeeld bevorderd dat
de cursus Actief in de politiek, van ProDemos toegankelijk is gemaakt voor mensen
met diverse beperkingen, is er een informatiepunt ingesteld voor veel gestelde vragen
van de doelgroep op www.politiekeambtsdragers.nl, zijn er arbeidsvoorwaardelijke aanspraken specifiek op de doelgroep tot stand gebracht
op het gebied van (reis)voorzieningen en ondersteuning en is er twee jaar lang een
aanjaagteam actief geweest bestaande uit mensen met een beperking die reeds politiek
actief zijn. Hiernaast stimuleert het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
de deelname van mensen met een beperking in het decentraal bestuur ook op andere wijze.
Een voorbeeld hiervan is het project «Politiek actief met een beperking» met Zorgbelang
en Participatiepartners, waarbij 20 kandidaten actief gestimuleerd zijn politiek actief
te worden in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2026.
Om te bevorderen dat mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen stemmen
is in nauwe samenwerking met belangenorganisaties en ervaringsdeskundigen een Actieplan
toegankelijk stemmen opgesteld. Zij worden ook betrokken bij de uitvoering van het
actieplan. De opstellers van dit actieplan zijn het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, de Kiesraad, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de
Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken. Het actieplan is op 6 mei jongstleden aan
de Tweede Kamer toegestuurd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris op dit moment
de werkagenda Nationale Strategie VN-Verdrag Handicap aan het schrijven is, samen
met mensen met een beperking. Wanneer kan de Kamer deze werkagenda verwachten?
Zoals toegezegd verwacht ik uw Kamer de werkagenda voor deze zomer toe te sturen.
Wordt bij deze werkagenda ook rekening gehouden met de implementatie van het verdrag
in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet en op welke andere wijze wordt de implementatie
in Caribisch Nederland dan wel bevorderd? Zo ja, op welke wijze worden mensen met
een beperking uit Caribisch Nederland betrokken? Indien zij hierbij niet worden betrokken,
hoezo niet?
De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport van VWS kijkt op dit moment wat er nodig
is om het verdrag voor Caribisch Nederland te ratificeren en implementeren. Beleidsmatig
wordt ingezet op een apart programma gericht op toegankelijkheid en participatie voor
inwoners van Caribisch Nederland. Hierin zullen acties worden vormgegeven in gezamenlijkheid
met partners en ervaringsdeskundigen op de eilanden onder andere door middel van inputsessies.
Zou de Staatssecretaris tevens nader kunnen toelichten op welke wijze mensen met een
beperking betrokken worden bij het schrijven van de werkagenda, waarbij inzichtelijk
wordt gemaakt in welk stadium of welke stadia van het proces zij worden betrokken
en op welke wijze hun input wordt meegenomen?
De ontwikkeling van de werkagenda kende verschillende fasen. Ik heb ernaar gestreefd
een brede vertegenwoordiging van mensen met een beperking mee te laten praten over
de werkagenda. In totaal heb ik 50 organisaties uitgenodigd om deel te nemen, waarvan
tussen de 20 en 30 organisaties in alle fasen hebben meegedaan. De verschillende ministeries
hebben aanvullend daar op vertegenwoordigende organisaties en ervaringsdeskundigen
uitgenodigd die voor hun specifieke beleidsterrein relevant waren.
In het voorjaar van 2024 zijn we gestart met de eerste ronde bijeenkomsten per levensdomein.
Bij die bijeenkomsten waren de betrokken ministeries, vertegenwoordigende organisaties,
gemeenten, en relevante veldpartijen aanwezig. De sessies leverden inzicht op in welke
drempels er weggehaald moesten worden om de doelstellingen uiterlijk in 2040 te hebben
bereikt. Het verslag van deze bijeenkomsten werd per levensdomein ter feedback voorgelegd
aan alle betrokkenen. Vervolgens hebben de ministeries op basis van deze opbrengsten,
gecombineerd met de inmiddels gepubliceerde aanbevelingen van het VN-comité en de
initiatiefnota van lid Westerveld, een voorstel met beleidsopties opgesteld die konden
bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen. Dit voorstel is in het najaar van
2024 en het voorjaar van 2025 opnieuw besproken met een bovengenoemde partijen per
levensdomein. Op basis van deze bijeenkomsten heeft het kabinet de conceptwerkagenda
samengesteld. Deze conceptwerkagenda is vervolgens in een bestuurlijk overleg besproken
met de Alliantie VN-verdrag Handicap (Ieder(in), MIND, LFB, Per Saldo), stichting
Het Gehandicapte Kind en JongPit. De opmerkingen uit dit overleg heb ik meegenomen
in de 1 op 1 overleggen die ik heb gevoerd met mijn collega-bewindspersonen over de
werkagenda. En zijn, waar mogelijk, verwerkt.
Ontvangen ervaringsdeskundigen ook een vergoeding op basis van hun hulp bij het meeschrijven
aan de werkagenda? Zo nee, waarom, niet? Zo ja, wat voor vergoeding?
De betrokken ervaringsdeskundigen ontvingen een VVV-bon ter waarde van 50 euro per
dagdeel dat zij aanwezig waren bij een bijeenkomst en een reis- en parkeerkostenvergoeding.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris, waar nodig,
investeert in de opvulling van kennishiaten. Kan zij nader toelichten op welke concrete
wijze zij hierin investeert?
De Toekomstagenda «zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking» kenmerkt zich
primair door het verspreiden van bestaande kennis en goed werkende aanpakken. Maar
ik investeer ook zeker in de ontwikkeling van nieuwe kennis als daar in de sector
behoefte aan is. Een voorbeeld is het onderzoeksrapport «Beter benutten ervaringsdeskundigheid»
van de Academische Werkplaats Leven met een verstandelijke beperking. Andere concrete
voorbeelden zijn de vijf literatuurstudies naar technologieën, uitgevoerd door de
Innovatie-impuls Gehandicaptenzorg 2. Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat
in de afgelopen jaren met financiële steun van VWS is gebouwd aan een stevige kennisinfrastructuur
voor de langdurige zorg met onder andere de academische werkplaatsen verstandelijke
beperkingen.
De voorgenoemde leden lezen tevens dat er voor 25 gemeenten extra (SPUK) middelen
beschikbaar gesteld worden voor het doorontwikkelen van de functie onafhankelijke
clientondersteuning. Hoe verhoudt zich dit tot de bezuinigingen op de gemeenten? In
hoeverre zijn deze middelen voldoende toereikend voor gemeenten om deze werkwijze
verder door te ontwikkelen, naast hun reguliere taken?
De SPUK versterking cliëntondersteuning geeft gemeenten de mogelijkheid om hun cliëntondersteuning
door te ontwikkelen met tijdelijke middelen. Deze SPUK is een vervolg op het eerder
opgestarte Koploperproject van de VNG en Movisie waarin gemeenten konden werken aan
de versterking van cliëntondersteuning in hun gemeente waarvoor meerdere jaren SPUK
middelen beschikbaar waren. De middelen van deze SPUK zijn alleen bedoeld om lokaal
te werken aan verbetering van de bekendheid of kwaliteit van cliëntondersteuning,
niet voor het bieden van cliëntondersteuning zelf. Inmiddels zijn ongeveer 220 gemeenten
vanuit het Koploperproject en/of de daaropvolgende SPUK aan de slag gegaan vanaf 2017.
Kan de Staatssecretaris tevens nader toelichten hoe de positieve punten die benoemd
worden in de brief zich verhouden tot de aangekondigde bezuinigingen en hoe dergelijke
positieve ontwikkelingen in stand kunnen worden gehouden op het moment dat de bezuinigingen
in werking zullen treden?
Gemeenten hebben vanuit de Wmo2015 de wettelijke taak om cliëntondersteuning voor
hun inwoners beschikbaar te stellen. Gemeenten beslissen zelf hoe zij hier, binnen
het wettelijk kader, invulling aan geven. Daarnaast hebben gemeenten beleidsvrijheid
voor de middelen die zij ontvangen vanuit het gemeentefonds. Gemeenten beslissen zelf
over hoe deze middelen uitgegeven worden. Om de positieve ontwikkelingen door te zetten
werk ik aan de verdere doorontwikkeling van de functie van cliëntondersteuner, zoals
aangekondigd in de Kamerbrief over de ambities van het kabinet voor de toekomst van
de Wet maatschappelijke ondersteuning 20152. Hierbij betrek ik ook de VNG en gemeenten. Ten slotte lopen de projecten in gemeenten
vanuit de SPUK regeling nog door t/m 2026, wat bijdraagt aan verdere versterking van
de functie op lokaal niveau.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris zich samen met
de VNG zal blijven inzetten om te stimuleren dat langdurige indicaties worden toegepast
in situaties waar dat nodig is. De voorgenoemde leden ontvangen echter ook veel signalen
dat dit nog veel te weinig gebeurt in de praktijk. Kan de Staatssecretaris nader toelichten
op welke concrete wijze zij zich zal inzetten om het toepassen van langdurige indicaties
in situaties waar dat nodig is te stimuleren?
De passende beschikkingsduur is een van de ambities uit de Toekomstagenda zorg en
ondersteuning voor mensen met een beperking. Dit houdt in dat er een langdurige beschikkingsduur
wordt gehanteerd, wanneer dit passend is. Om deze reden heb ik in samenwerking met
de VNG, het CAK, Ketenbureau I-Sociaal Domein en het Platform Sociaal Domein meerdere
acties uitgezet voor de Wmo. We zien echter dat meer inzet nodig is en dit onderwerp
komt dan ook terug in de werkagenda. Ik ben recentelijk tijdens het bestuurlijk overleg
Wmo van 22 juni met de VNG in gesprek gegaan over de noodzaak om een langdurige beschikkingsduur,
waar passend, te blijven stimuleren. De VNG heeft commitment uitgesproken om ons gezamenlijk
in te (blijven) zetten op een langere beschikkingsduur wanneer passend, door gemeenten
blijvend te stimuleren om hiermee te (blijven) werken. Ik ga op korte termijn verder
met de VNG in gesprek over hoe we concreet beschikken met een lange(re) looptijd kunnen
(blijven) bevorderen. Daarnaast zijn er onlangs in het kader van het traject Verrassend
Passend een handreiking en een praatplaat ontwikkeld ter ondersteuning voor gemeenten
en hun partners. Er wordt momenteel ook gewerkt aan een magazine, waar verschillende
goede voorbeelden en de overige ondersteunende producten een plek krijgen. En we vragen
herhaaldelijk aandacht voor de een langdurige beschikkingsduur, wanneer dit passend
is. Onder andere tijdens het webinar van de VNG (7 april 2025) en het congres Toekomstagenda
zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking (12 mei 2025) is hier uitgebreid
aandacht aan besteed.
Hoeveel gemeenten maken in de praktijk gebruik van de handreiking Verrassend passend?
De handreiking is proactief gedeeld via de daartoe gebruikelijke kanalen van de Rijksoverheid
en de VNG. Het document is openbaar toegankelijk voor alle gemeenten en haar partners.
Het gebruik ervan wordt niet geregistreerd.
Het is de inschatting dat de noodzaak tot ondersteuning verschillen per gemeente De
gemeenten die betrokken waren bij het traject Verrassend Passend zijn in ieder geval
bekend met de handreiking en gevraagd om input te leveren voor de handreiking. De
komende tijd blijven we dus verder inzetten op het breder verspreiden van deze kennis.
Daarnaast willen we graag meer inzicht krijgen in het aantal gemeenten dat actief
inzet op een langdurige passende beschikkingsduur, wanneer passend.
Is de Staatssecretaris bekend met de zorgen dat door middel van Verrassend passend
alsnog het resultaatgericht en beschikkingsarm beschikken mogelijk gemaakt wordt?
Verrassend Passend ziet enkel op het bieden van ondersteuning aan gemeenten om daar
waar nodig en passend een beschikking met een lange(re) tijdlooptijd af te geven op
grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het staat dus los van resultaatgericht beschikken.
Hoe rijmt dit met eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep waarin gesteld
wordt dat resultaatgericht beschikken niet mag zonder tijdsindicatie wegens een gebrek
aan rechtszekerheid?
Verrassend Passend ziet enkel op het bieden van ondersteuning aan gemeenten om daar
waar passend een beschikking met een lange(re) tijdlooptijd af te geven op grond van
de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het staat dus los van resultaatgericht beschikken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris het komende
jaar in gesprek gaat met de partijen verbonden aan de Toekomstagenda om te kijken
hoe de inzichten uit het Tranzo onderzoek «Beter benutten ervaringsdeskundigheid»
in de praktijk toegepast kunnen worden. Zullen er ook ervaringsdeskundigen aanwezig
zijn bij de gesprekken? Kan de Staatssecretaris een helder en concreet tijdsplan aanleveren
voor het verwerken van de informatie uit deze gesprekken en de uitkomst?
Uiteraard worden ervaringsdeskundigen betrokken bij de verdere uitwerking. Ik ben
daar ook al mee gestart. Zo zijn de resultaten uit het rapport 20 mei jl. besproken
met de klankbordgroep van de Toekomstagenda om daar eerste reacties en ervaringen
op te halen. De klankbordgroep bestaat uit ervaringsdeskundigen, naasten en zorgprofessionals.
Deze inzichten nemen we mee in het vervolgtraject. Binnenkort spreek ik met relevante
veldpartijen (waaronder in ieder geval Ieder(in) en Dit Koningskind) over de te nemen
vervolgstappen in dit traject. Met hen kom ik ook tot een concrete planning en uitkomsten.
Ik zal de vervolgstappen voor het einde van 2025 aan uw Kamer toelichten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de toelichting van
de Staatssecretaris op de uitvoering van de moties-Westerveld. Deze leden zien echter
niet terug op welke wijze de Staatssecretaris uitvoering heeft gegeven aan de heldere
opdrachten die gegeven worden in de moties, namelijk het regelmatig langs laten komen
van gespecialiseerde vertrouwenspersonen bij mensen met een beperking die verblijven
in zorginstellingen en zorgboerderijen en het vrijspelen van inspecteurs voor de gehandicaptenzorg
zodat toezicht gehouden kan worden op de intramurale gehandicaptenzorg en PGB-wooninitiatieven.
De voorgenoemde leden zijn van mening dat de ingezette lijnen waar de Staatssecretaris
naar verwijst, geen invulling geven aan de concrete oproepen uit de moties. Kan nader
toegelicht worden waarom er geen uitvoering wordt gegeven aan de concrete oproepen
uit de moties?
Uit de gesprekken die naar aanleiding van de gevraagde inzet van gespecialiseerde
vertrouwenspersonen zijn gevoerd met zowel aanbieders van vertrouwenswerk als brancheverenigingen
in de gehandicaptenzorg komt vooral naar voren dat de bewustwording over grensoverschrijdend
en ongewenst gedrag en bereidheid om te signaleren vergroot moeten worden om grensoverschrijdend
en ongewenst gedrag tegen te gaan. Sluitstuk is, zoals ik eerder aan uw Kamer schreef,
het inregelen van een proces op het moment dat er sprake is van grensoverschrijdend
of ongewenst gedrag. Het is geen kwestie van vooral meer vertrouwenspersonen inzetten.
Dat werd mij in gesprekken ook bevestigd door verschillende organisaties voor cliëntvertrouwenspersonen.
Met de IGJ heb ik ook gesproken over de motie. En ik heb met de Toekomstagenda tot
en met 2026 reeds fors extra capaciteit, specifiek voor de gehandicaptenzorg, kunnen
toevoegen aan de IGJ. Dat is echter niet onbegrensd. De IGJ maakt keuzes en moet prioriteren.
Dat gebeurt onafhankelijk en risicogestuurd. Desgevraagd heeft de IGJ mij laten weten
dat het bij alle verblijfslocaties periodiek langsgaan, zoals de motie vraagt, veel
extra capaciteit vergt, die nu niet beschikbaar is.
Welke concrete maatregelen kan de Staatssecretaris wel nemen om uitvoering te geven
aan de heldere oproepen in de moties?
In de voortgangsrapportage heb ik uw Kamer geschreven dat ik, in het kader van de
werkagenda Nationale Strategie, werk maak van het vergroten van de bewustwording over
grensoverschrijdend gedrag, deskundigheidsbevordering en de bereidheid om te signaleren.
Ik werk uit hoe deskundigheidsbevordering van zorg- en veiligheidsprofessionals over
onder andere geweld en misbruik bij mensen met een beperking structureel kan worden
versterkt. Ik bekijk of die aanpak ook in te zetten is voor zorgprofessionals en mensen
die zorginstellingen bezoeken.
Daarnaast ontwikkel ik een transparantieregister voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven.
Dat moet ervoor zorgen dat de IGJ en de organisaties voor cliëntenvertrouwenspersonen
beter inzicht hebben in hoeveel en waar kleinschalige instellingen zijn en daar hun
werk op kunnen toespitsen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie missen een reflectie op de impact van de aangekondigde
bezuinigingen op de gehandicaptenzorg. Kan de Staatssecretaris reageren op de reactie
van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland op de Voorjaarsnota, waarin wordt gesteld
dat de bezuinigingen volstrekt onverantwoord zijn, zeker als gekeken wordt naar het
feit dat de sector het al zwaar heeft momenteel?
Voor 2026 staan twee taakstellingen op de begroting: € 52 miljoen in het kader van
meerjarig contracteren en € 88 miljoen voor de taakstelling Wlz-behandeling. Deze
taakstellingen zijn afkomstig uit de kabinetsperiode-Rutte IV en zijn ook opgenomen
in het basispad van het hoofdlijnenakkoord «hoop, lef en trots» van 16 mei 20243. Het kabinet heeft deze tariefmaatregelen overgenomen in het licht van houdbare overheidsfinanciën,
waarbij ik verwijs naar de argumentatie die het vorige kabinet in de Kamerbrief van
15 april 2024 over deze tariefmaatregelen uiteen heeft gezet4.
Kan de Staatssecretaris reflecteren op het feit dat het financiële kader voor de Wet
langdurige zorg (Wlz) structureel neerwaarts wordt bijgesteld op basis van ramingen
van de NZa, ondanks het feit dat de NZa zelf aangeeft dat deze ramingen met onzekerheid
zijn omgeven?
Tweemaal per jaar adviseert de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het Ministerie van
VWS over de toereikendheid van het Wlz-kader. In het meest recente advies, ook wel
de februaribrief genoemd, heeft de NZa geconcludeerd dat er naar verwachting sprake
is van een substantiële onderschrijding van het kader, namelijk gemiddeld € 359 miljoen
in 2025.
In afstemming met de NZa en de zorgkantoren is besloten om de zogenoemde herverdelingsmiddelen
in te zetten voor andere urgente problematiek binnen het Rijk. Deze herverdelingsmiddelen
– een reserve die VWS aanhoudt om het Wlz-kader binnen het lopende jaar eventueel
bij te kunnen stellen – bedraagt in totaal € 360 miljoen.
Bij dit besluit is rekening gehouden met de onzekerheidsmarges die de NZa zelf aangeeft
bij de ramingen in februari.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Toekomstagenda loopt tot en met
2026. Uit de financiële tabel (blz. 55 van de programmatische uitwerking toekomstagenda)
leiden zij af dat voor enkele onderdelen van de toekomstagenda slechts tot eind 2025
financiële middelen zijn begroot. Kan de Staatssecretaris nader toelichten welke plannen
er liggen voor een vervolg als de looptijd en/of financiering van de toekomstagenda
is geëindigd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een toelichting op de plannen voor
een vervolg van de Toekomstagenda. De vraag of er een vervolg op de Toekomstagenda
komt, met welke inhoud en in welke vorm, hangt af van een aantal factoren. Zo is bijvoorbeeld
dit jaar een monitor opgezet, om de beweging naar toekomstbestendigheid in kaart te
brengen. Op basis van de monitor wordt de Toekomstagenda in 2027 geëvalueerd. De uitkomst
van die evaluatie zal van invloed zijn op een eventueel vervolg. Daarnaast ben ik
onlangs het gesprek gestart met de sector over om te kijken of we afspraken kunnen
maken over de opgaven voor de gehandicaptenzorg voor de komende jaren. Daarbij wil
ik nadrukkelijk niet alleen kijken naar onderwerpen die in het hier en nu knelpunten
veroorzaken, zoals de complexe zorg, maar ook naar de opgaven op langere termijn.
Een mogelijk vervolg op de Toekomstagenda kan hier niet aan voorbij gaan. Een factor
die zeker ook meespeelt, is het beschikbare budget na 2026 om eventueel een programmatische
aanpak mogelijk te maken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren overigens dat er een stilstand
van beleid lijkt te zijn: hoewel er momenteel gewerkt wordt aan een werkagenda en
er al een Toekomstagenda ligt, lijkt er in de praktijk nog weinig van terug te komen
en is er onvoldoende verbetering voor mensen met een beperking. Hoe reflecteert de
Staatssecretaris hierop?
Deze leden vragen om een reflectie op de stelling dat er onvoldoende verbetering is
voor mensen met een beperking. Als reactie daarop wil ik ten eerste aangeven dat zolang
mensen met een beperking niet volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving op een
manier die bij hen past, omdat die samenleving onvoldoende is ingericht op hun mogelijkheden,
er inderdaad nog onvoldoende is verbeterd. Dat wil niet zeggen dat er geen verbeteringen
zichtbaar zijn. In de laatste twee voortgangsrapportages over de Toekomstagenda heb
ik in de bijbehorende filmpjes willen laten zien welk effect deze agenda heeft op
het leven van mensen met een beperking. Bijvoorbeeld door vol in te zetten op het
ontwikkelen van talenten van mensen met een beperking, het gebruik van zorgtechnologie
die de eigen regie en zelfredzaamheid vergroot, de inzet van cliëntondersteuning of
het stimuleren van een passende beschikkingsduur in de Wmo.
Welke concrete maatregelen gaat de Staatssecretaris nemen om de stilstand in beleid
tegen te gaan en actie te ondernemen? Welke concrete acties is de Staatssecretaris
bijvoorbeeld van plan in het komende jaar in te zetten en wat hoopt zij hiermee te
bereiken?
Ik wil er graag op wijzen dat de Toekomstagenda een looptijd van vier jaar heeft.
De acties die in de agenda zijn beschreven, zijn vaak langlopende acties die zodoende
ook de tijd hebben om impact te maken. Ze lopen dan ook door tot en met 2026. U kunt
bijvoorbeeld denken aan het Ontwikkelprogramma voor de complexe zorg, de subsidieregeling
voor de gespecialiseerde cliëntondersteuning of de Innovatie-impuls zorgtechnologie.
De informatiebladen of factsheets die horen bij de voortgangsrapportage geven voor
de actuele acties van komend jaar een doorkijk. In aanvulling op de acties uit de
Toekomstagenda ben ik voor de complexe zorg, samen met het veld, tot de conclusie
gekomen dat er intensivering nodig is. Daarover hebben we met elkaar bestuurlijke
afspraken gemaakt, waarover ik u deze maand informeer. Ook verwacht ik voor het zomerreces
de werkagenda behorende bij het VN-verdrag Handicap naar uw Kamer te sturen, waarin
de maatregelen staan beschreven die ik op het leefdomein Gezondheid en Ondersteuning
wil nemen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien nog steeds dat er veel urgente problemen
zijn met het leveren van zorg aan mensen met een complexe zorgvraag. Zij lezen dat
in totaal 65 zorgaanbieders interesse hebben getoond in het Ontwikkelprogramma Complexe
zorg, waarvan 56 de intakefase hebben doorlopen. Hoeveel zorgaanbieders gaan nu daadwerkelijk
aan de slag met dit Ontwikkelprogramma?
56 zorgorganisaties hebben een intakegesprek gehad waarin zij hun hulpvraag konden
bespreken. Tijdens dit intakegesprek is besproken of de hulpvraag aansloot bij de
doelen van het Ontwikkelprogramma en andersom, en of de aanbieders zich kunnen committeren
aan het programma om hun ontwikkeldoelen te bereiken. Momenteel doen 44 zorgorganisaties
mee aan het Ontwikkelprogramma.
De leden lezen overigens dat er bestuurlijke afspraken zijn gemaakt tussen ieder(in),
VGN, ZN en VWS, om ervoor te zorgen dat voorkomen wordt dat zorgvragen (onnodig) groter
worden en er beter inzicht verkregen kan worden in het aantal wachtenden en het verbeteren
van de samenwerking. Welke afspraken zijn er gemaakt en hoe hebben deze afspraken
tot nu toe de praktijk verbeterd?
Ik heb tijdens het commissiedebat Langdurige Zorg van 13 februari 2025 toegezegd uw
Kamer te informeren voor het commissiedebat gehandicaptenbeleid van 12 juni via een
Kamerbrief over de stand van zaken rondom de complexe zorg voor mensen met een beperking
en de stappen die ik daarin zet. Daarin zal ik ook toelichten welke afspraken er tot
nu toe zijn gemaakt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vernomen dat er een extra onderzoek
is gestart naar de vraag waarom jongeren van 12 tot 27 jaar in zorgprofiel VG7 terechtkomen.
Wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten? Op welke wijze zal
de Staatssecretaris de uitkomsten van dit onderzoek oppakken?
Ik verwacht de kamer uiterlijk na de zomer van 2025 het rapport op te sturen. Op basis
van de uitkomsten stel ik samen met partijen, als onderdeel van uitwerking bestuurlijke
afspraken complexe zorg van de Toekomstagenda, een plan van aanpak op. Dat is gereed
in het najaar van 2025.
De leden lezen ook dat de samenwerking bij complexe zorgvragen wordt versterkt. Welke
concrete acties worden ondernomen om deze samenwerking te versterken? Aan de hand
waarvan wordt het «succes» van deze maatregelen gemeten?
Er wordt aan de hand van vier deelprojecten ingezet op het verbeteren van de samenwerking
bij complexe zorgvragen. Dit wordt uitgevoerd in de vorm van een actie onderzoek met
professionals uit de praktijk, waarbij elke stap tot nieuwe inzichten en dus aanpassingen
kan leiden. Hieronder ligt ik de vier deelprojecten toe:
1. Rollen bij complexe casuïstiek: taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van cliëntondersteuners,
zorgaanbieders en zorgkantoren worden geconcretiseerd voor de verschillende stappen
in een casus;
2. Gebruik en uitbreiding van de Kennisbank complexe casuïstiek op Regelhulp.nl: de kennis
en tips die hier te vinden zijn worden uitgebreid en breder onder de aandacht gebracht;
3. Gedeeld eigenaarschap: met drie gezinnen en de betrokken zorgaanbieders en zorgkantoren
wordt gekeken hoe de samenwerking verbeterd kan worden door middel van het opstellen
van een «samenwerkingsplan» met afspraken over hoe samen te werken, dit plan wordt
jaarlijks herzien en geactualiseerd;
4. Stroomlijning van aanmelding bij complexe zorgvragen: toetsen van een persoonsgericht
aanmeldformulier binnen een aantal zorgkantoorregio’s om sneller te komen tot een
passende plek.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er gewerkt is aan meer bewustwording
voor passende ondersteuning voor thuiswonenden met een levenslange en levensbrede
beperking. Kan de Staatssecretaris nader toelichten welke acties hiervoor zijn ingezet?
Wat hoopt de Staatssecretaris te bereiken door middel van meer bewustwording?
Een van de speerpunten uit de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met
een beperking richt zich op kennisontwikkeling en -ontsluiting. Juist om ondersteuning
voor deze mensen passend te maken. Movisie voert samen met NJI en landelijk kenniscentrum
LVB een actieonderzoek uit, waarin met toegangsmedewerkers, professionals, cliënten
en ouders wordt onderzocht hoe passende zorg en ondersteuning vanuit de Wmo2015 of
Jeugdwet voor mensen met een levenslange levensbrede beperking het best gerealiseerd
kan worden. De opbrengsten van het onderzoek worden in het vierde kwartaal van dit
jaar verwacht. In de daaropvolgende voortgangsrapportage van de Toekomstagenda zorg
en ondersteuning voor mensen met een beperking zal ik dit meenemen.
Verder vind ik het juist belangrijk dat op allerlei levensgebieden aandacht is voor
mensen met een beperking en niet alleen vanuit programma’s die zich specifiek op deze
doelgroep richten. Omdat het nodig is dat er in den brede rekening gehouden wordt
met de ondersteuningsbehoefte van mensen met een levenslange en levensbrede beperking.
Om dit concreet te maken noem ik twee voorbeelden. Zo wordt onder andere aandacht
aan deze groep besteed in het Richtinggevend kader voor toegang, lokale teams en integrale
dienstverlening in het sociaal domein.5 Dit zodat mensen die bij een lokaal team hulp vragen passend geholpen worden. Binnen
de Mantelzorgagenda is gesproken met o.a. vertegenwoordigers van mensen met een beperking
en hun naasten om hen mee te nemen in dit traject en te kijken naar wat juist naasten
en mantelzorgers van mensen met een levenslange en levensbrede beperking specifiek
nodig hebben. Deze input is meegenomen bij de verdere ontwikkeling van de Mantelzorgagenda.
Zij lezen tevens dat de moeilijkheden en behoeften van mensen met een beperking, hun
naasten, Wmo-consulenten en cliëntondersteuners rond het keukentafelgesprek inzichtelijk
zijn gemaakt. Welke inzichten zijn verkregen? Welk vervolg krijgt dit?
Uit de gesprekken met mensen met een beperking en hun naasten kwam naar voren dat
mensen van tevoren onvoldoende weten wat ze te wachten staat bij zo’n keukentafelgesprek.
Dat kan leiden tot onzekerheid en stress. Of onbegrip en teleurstelling over wat er
geboden kan worden qua zorg of ondersteuning. De geïnterviewde Wmo-consulenten ervaren
een gebrek aan kennis over deze groep, met name op het gebied wat het betekent om
te leven met een beperking. Daarnaast onderschrijven alle geïnterviewden het belang
van een passende beschikkingsduur, dus een langere beschikking indien de ondersteuningsbehoefte
stabiel is en daarom vraagt.
Met verschillende partijen waaronder vertegenwoordigers van mensen met een beperking
en hun naasten voer ik momenteel gesprekken hoe we de uitvoering op dit vlak kunnen
verbeteren en wie welke rol daarin heeft. In de volgende voortgangsrapportage van
de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking en de werkagenda
VN-verdrag Handicap deel ik aan uw Kamer mee welke vervolgstappen ik zet en heb gezet.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat ervaringen met gezamenlijk indiceren
worden opgehaald. Kan de Staatssecretaris inmiddels aangeven welke inzichten er zijn
verkregen uit het ophalen van deze ervaringen?
Voor het ophalen van ervaringen is onder andere gesproken met een aantal gemeenten
uit de regio Twente en uit de regio Arnhem, met de organisatie van Twentse Koers en
met een hierbij betrokken zorgverzekeraar. Uit de gesprekken blijkt dat gemeenten
of op basis van pilots of een al verder uitgewerkte werkwijze werken met domeinoverstijgend
indiceren. De wijkverpleegkundige of casemanager dementie, die al bekend is bij de
inwoner, indiceert ook voor sommige ondersteuning vanuit de Wmo 2015, bijvoorbeeld
voor hulpmiddelen. De voornaamste voordelen zijn: de inwoner is sneller geholpen,
personeel wordt efficiënter ingezet, onder andere doordat onnodig dubbel werk wordt
voorkomen, de inwoner hoeft minder vaak bij verschillende personen zijn of haar verhaal
te doen en de ketensamenwerking tussen professionals is versterkt. Het domeinoverstijgend
indiceren vraagt wel veel afstemming tussen professionals, met name aan de start.
Op welke wijze wil de Staatssecretaris lering trekken uit de ervaringen en de lessen
hiervan in de praktijk toepassen?
De lessen en ervaringen worden, afhankelijk van aard en inhoud, meegenomen bij het
uitwerken van de opgave uit het regeerprogramma om arbitrage tussen zorgwetten in
te voeren. Hierover willen we afspraken maken in het aanvullend zorg en welzijnsakkoord
(AZWA). De ervaringen en lessen en de praktijk vormen een belangrijk onderdeel van
die afspraken.
Is de Staatssecretaris van plan om gezamenlijk indiceren op een grotere schaal toe
passen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer hoopt zij dit te kunnen realiseren?
We willen met gezamenlijk indiceren invulling geven aan de in het regeerprogramma
afgesproken arbitrage tussen de zorgwetten. Ik zou graag zien dat gezamenlijk indiceren
op grotere schaal wordt toegepast. Daarbij is het belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt.
We zijn hierover in gesprek met de veldpartijen die zijn betrokken bij het aanvullend
zorg- en welzijnsakkoord (AZWA).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich tevens ernstig zorgen over mensen
met een beperking, die om wat voor reden dan ook (bijvoorbeeld door een taalbarrière)
onvoldoende de politiek en de juiste ondersteuning weten te bereiken. Kan de Staatssecretaris
reflecteren op het bestaan van een blinde vlek wat betreft de behoeften en moeilijkheden
van deze groep mensen?
Ik erken het belang dat we aandacht moeten hebben voor alle mensen met een beperking.
Hier maak ik mij hard voor, juist ook voor de mensen die het meest afhankelijk zijn
van anderen. Dat doe ik o.a. door specifiek beleid te maken en de uitvoering te verbeteren
via de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking, zoals de
inzet van (gespecialiseerde) cliëntondersteuning. En door in te zetten op het vergroten
van kennis bij professionals in de zorg of het sociaal domein over mensen met een
LVB via webinars, bijvoorbeeld in het veiligheidsdomein of rondom goede samenwerking
binnen netwerken in de zorg zoals het expertisenetwerk LVB Twente en het LVB netwerk
in Kennemerland.
Ook in de uitwerking van de werkagenda van de Nationale Strategie VN-verdrag Handicap
zet ik mij in om de toegang tot zorg en ondersteuning voor deze groep mensen te verbeteren
en vereenvoudigen. Ik verwacht de werkagenda voor het zomerreces naar de Tweede Kamer
te sturen.
Welke concrete maatregelen neemt de Staatssecretaris om deze groep toch te proberen
te bereiken en te helpen waar nodig?
Ik vind het belangrijk dat mensen weten waar ze terecht kunnen als ze een hulp of
ondersteuningsvraag hebben. Mijn ministerie geeft hierover uitgebreide informatie
op de website Regelhulp.nl, die al ruim anderhalf miljoen keer per jaar wordt geraadpleegd.
Om Regelhulp nog beter vindbaar te maken voor mensen met een beperking loopt er een
5-jarig traject met Ieder(in), waarin mensen met een beperking VWS adviseren over
onderwerpen die zij missen op Regelhulp en over termen die de informatie beter vindbaar
maken. Mijn ministerie subsidieert ook de informatielijn het Juiste Loket die mensen
met een beperking op weg kan helpen bij het organiseren van zorg. In het kader van
het VN Verdrag start het traject «Altijd de juiste deur» waarin onder meer informatievoorziening
verder wordt verbeterd. Een aandachtspunt daarin is of AI kan zorgen voor antwoorden
die goed aansluiten op individuele vragen van mensen met een beperking.
Verder kan elke inwoner gebruik maken van cliëntondersteuning vanuit gemeenten om
hen bij te staan met een ondersteuningsvraag. Met de Toekomstagenda zorg en ondersteuning
voor mensen met een beperking werk ik aan de kwaliteit en bekendheid van cliëntondersteuning
en ontwikkel ik die de komende tijd ook door.
Verder kan elke inwoner gebruik maken van cliëntondersteuning vanuit gemeenten om
hen bij te staan met een ondersteuningsvraag. Omdat mensen niet altijd zelf de weg
vinden naar client ondersteuning, zet ik in op bekendheid bij professionals, die met
deze groep contact heeft. Er zijn bijeenkomsten georganiseerd om cliëntondersteuning
bij (zorg)professionals bekender te maken. Met de Toekomstagenda zorg en ondersteuning
voor mensen met een beperking werk ik aan de kwaliteit en bekendheid van cliëntondersteuning
en ontwikkel ik die de komende tijd ook door. Er wordt een stappenplan ontwikkeld
waarmee gemeenten de bekendheid bij (zorg)professionals kunnen vergroten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken dat veel mensen met een beperking zich
zorgen maken over de gevolgen van het voornemen om het Wmo abonnementstarief af te
schaffen. Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat deze afschaffing in de praktijk
zal betekenen, in het bijzonder voor mensen met een levenslange en levensbrede beperking?
Ik kan me de onrust voorstellen van mensen over de vervanging van het abonnementstarief
door een inkomens- en vermogensafhankelijke bijdrage (ivb) in de Wmo 2015. Zeker voor
mensen die door hun beperking langdurig afhankelijk zijn van de Wmo 2015 voor maatschappelijke
ondersteuning. Toch heb ik juist ook deze doelgroep voor ogen bij de invoering van
de ivb. Een belangrijke reden om de ivb in de Wmo 2015 in te voeren is om juist voor
de meest kwetsbare groepen, waaronder mensen met een langdurige beperking, ook in
de toekomst maatschappelijke ondersteuning beschikbaar te houden.
De financiële effecten voor cliënten van de vervanging van het abonnementstarief door
een ivb, zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de cliënt, zoals bijvoorbeeld
het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn eventuele partner, en of de cliënt (of
diens eventuele partner). Niet voor iedereen heeft de invoering van de ivb echter
impact. Indien iemand bijvoorbeeld al een eigen bijdrage verschuldigd is voor langdurige
zorg in het kader van de Wlz, is diegene geen ivb verschuldigd. En met de invoering
van de ivb zullen ouders geen eigen bijdrage meer verschuldigd zijn voor een woningaanpassing
voor hun minderjarige kind. Mensen met een inkomen tot 135% van het sociaal minimum
zijn niet meer dan de minimum-ivb verschuldigd. De minimum-ivb is gelijk aan het abonnementstarief
dat in 2019 werd ingevoerd, geïndexeerd naar het actuele prijspeil.
De financiële effecten voor cliënten zijn uitgewerkt en toegelicht in de memorie van
toelichting6 bij het voorstel van wet vervanging abonnementstarief Wmo 2015 en in de nota van
toelichting7 bij het ontwerpbesluit vervanging abonnementstarief Wmo 2015, die op 25 maart 2025,
respectievelijk 25 april 2025 aan uw Kamer zijn aangeboden.
Op welke wijze zal deze Staatssecretaris voorkomen dat deze mensen in financiële nood
belanden of te maken krijgen met een onredelijke stapeling van zorgkosten wegens het
afschaffen van het abonnementstarief?
Hiervoor ben ik ingegaan in de memorie van toelichting8 bij het voorstel van wet vervanging abonnementstarief Wmo 2015 en in de nota van
toelichting9 bij het ontwerpbesluit vervanging abonnementstarief Wmo 2015, die op 25 maart 2025,
respectievelijk 25 april 2025 aan uw Kamer zijn aangeboden.
De ivb wordt afgestemd op de financiële draagkracht van de cliënt. Mensen met een
inkomen tot 135% van het sociaal minimum zijn niet meer dan de minimum-ivb verschuldigd.
De minimum-ivb is gelijk aan het abonnementstarief dat in 2019 werd ingevoerd, geïndexeerd
naar het actuele prijspeil.
Ook worden maatregelen genomen tegen stapeling van eigen bijdragen. Zo hoeft iemand
die al een Wlz-bijdrage betaalt, geen ivb te betalen. En als iemand in de loop van
de tijd meer maatschappelijke ondersteuning nodig heeft, leidt dat niet tot een verhoging
van de maandelijks te betalen ivb.
Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om cliënten vrij te stellen van het betalen
van de ivb, bijvoorbeeld bij een gebrek aan betalingscapaciteit, of bijvoorbeeld in
het kader van minimabeleid.
Het ontwerp van de ivb houdt ook rekening met het feit dat mensen die eenverdiener
zijn in een meerpersoonshuishouden – bijvoorbeeld omdat een gehandicapte partner niet
kan werken – financieel minder belastbaar zijn dan alleenstaanden met eenzelfde inkomen
en vermogen. De ivb is zo ontworpen dat meerpersoonshuishoudens minder ivb verschuldigd
zijn dan eenpersoonshuishouden met eenzelfde inkomen en vermogen,10 met dien verstande dat de minimum- en maximum-ivb voor alle huishoudenstypen hetzelfde
is.
De inzet is om in een zo’n vroeg mogelijk stadium een rekentool online ter beschikking
te stellen, zodat mensen vooraf een beeld kunnen krijgen van of en welke ivb zij ongeveer
verschuldigd zullen zijn.
Graag ga ik bij de behandeling van het wetsvoorstel vervanging abonnementstarief Wmo
2015 hier verder het gesprek met u over aan.
Het kabinet schrijft in de brief over de relatie tussen deze Toekomstagenda en de
werkagenda van de Nationale Strategie VN-Verdrag Handicap. Het kabinet concludeert:
«De werkagenda kan zo voor een versnelling en aanvulling zijn op de in gang gezette
beweging van de toekomstagenda.» De leden van de VVD-fractie vragen of deze twee verschillende
agenda’s, los van het aanvullende karakter, niet een zekere overlap kennen. Bestaat
er geen risico van «dubbel werk»?
In principe hebben deze agenda’s allebei een ander karakter: de Toekomstagenda wil
bijdragen aan de toekomstbestendigheid van de gehandicaptenzorg en kiest daarvoor
3 doelgroepen en 3 randvoorwaarden om focus op te leggen. Er is meestal geen sprake
van maatregelen, maar van het stimuleren van vernieuwing. Bijvoorbeeld door de Innovatie-impuls
die zich richt op het gebruik van zorgtechnologie, of het Ontwikkelprogramma complexe
zorg. De werkagenda VN-Verdrag is daarentegen een brede agenda met maatregelen die
zich richten op het verder implementeren van het VN-verdrag Handicap. De werkagenda
gaat over alle mensen met een beperking en over alle relevante levensdomeinen. Ook
de maatregelen in het domein Gezondheid en Ondersteuning richten zich op alle mensen
met een beperking. Bijvoorbeeld als het gaat om inkomensondersteuning, of de manier
waarop mensen beter gebruik kunnen maken van een overheidsbreed loket. Daar zullen
mensen met bijvoorbeeld een complexe zorgvraag of een lichte verstandelijke beperking
zeker profijt van kunnen hebben, maar deze maatregelen richten zich niet op hun specifieke
problematiek of de vraag hoe we de zorg voor deze doelgroepen ook in de toekomst houdbaar,
passend en van goede kwaliteit kunnen laten zijn. Vanzelfsprekend is het niet de bedoeling
om dubbel werk te verrichten. Ik verwacht dat beide agenda’s elkaar juist zullen aanvullen
en versterken.
De leden van de VVD-fractie vragen verder, ten aanzien van het afgeven van de beschikkingen
met langere looptijd, waarom dit soort beschikkingen nog zo beperkt worden toegepast.
Er is geen totaaloverzicht van het aantal gemeenten dat al dan niet beschikkingen
met een lange(re) looptijd afgeeft. Wel zijn in toenemende mate goede voorbeelden
beschikbaar van gemeenten die hun lokale werkwijze t.a.v. de Wmo 2015 hebben aangepast.
Het beeld is dat steeds meer gemeenten passend beschikt en een beschikking voor lange(re)
tijd afgeven op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet.
Dit aantal neemt toe, alsook het aantal gemeenten dat voornemens is de werkwijze te
verkennen. Er zijn verscheidene beweegredenen voor gemeenten om nog niet of in mindere
mate te werken met beschikkingen van de langere looptijd. Het gaat dan met name om
praktische belemmeringen. Met de onlangs ontwikkelde handreiking en praatplaat wordt
antwoord gegeven op de verschillende vragen die nog spelen bij sommige gemeenten.
Hiermee kunnen eventuele belemmeringen en vragen worden weggenomen.
Welke rol kan de VNG ook spelen in het bevorderen van dergelijke beschikkingen?
De VNG spant zich uitdrukkelijk in om eventuele belemmeringen bij gemeenten voor bij
het afgeven van beschikkingen met een lange(re) looptijd zo veel mogelijk weg te nemen,
als het gaat om bijvoorbeeld onduidelijkheden over of onbekendheid met de mogelijkheden
voor het werken met de passende beschikkingsduur. Ik spreek op korte termijn met de
VNG over de voortgang en de wijze waarop de VNG het beschikken met een lange(re) looptijd
kan (blijven) bevorderen. De VNG maakte samen met het Ketenbureau I-Sociaal Domein,
Platform Sociaal Domein, het CAK en VWS onderdeel uit van het traject Verrassend Passend,
waar verschillende ondersteunende producten zijn opgeleverd, werksessies met gemeenten
zijn georganiseerd en gemeenten directe ondersteuning hebben ontvangen van de regioadviseurs
van de VNG.
De VNG spant zich uitdrukkelijk in om eventuele belemmeringen bij gemeenten voor bij
het afgeven van beschikkingen met een lange(re) looptijd zo veel mogelijk weg te nemen,
als het gaat om bijvoorbeeld onduidelijkheden over of onbekendheid met de mogelijkheden
voor het werken met de passende beschikkingsduur. Tijdens het bestuurlijk overleg
Wmo van donderdag 22 juni jl. heb ik met de VNG gesproken over de noodzaak om een
langdurige beschikkinsduur, waar passend, te blijven stimuleren. De VNG heeft toen
ook het commitment uitgesproken om hier gezamenlijk met VWS zich voor in te blijven
zetten. Ik spreek op korte termijn verder met de VNG over hoe we concreet beschikken
met een lange(re) looptijd kunnen (blijven) bevorderen. De VNG maakte samen met het
Ketenbureau I-Sociaal Domein, Platform Sociaal Domein, het CAK en VWS onderdeel uit
van het traject Verrassend Passend, waar verschillende ondersteunende producten zijn
opgeleverd, werksessies met gemeenten zijn georganiseerd en gemeenten directe ondersteuning
hebben ontvangen van de regioadviseurs van de VNG.
Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat onnodige herindicatie
onnodig veel geld kost?
Het uitgangspunt is altijd dat gemeenten passende hulp en ondersteuning bieden. De
ondersteuningsbehoefte of hulpvraag moet na zorgvuldig onderzoek zijn weerslag krijgen
in een passende beschikkingsduur. Dit kan inderdaad mogelijk onnodige onrust en onzekerheid
rond herindicaties voorkomen met bijbehorende administratieve lasten en ongemak bij
inwoners tot gevolg. En minder administratieve handelingen kunnen kostenbesparingen
opleveren.
De routekaart «Aan de slag met Passende Beschikken in de Wmo» heeft, in samenwerking
met de VNG, een «stimulerend» karakter. Zou deze routekaart niet dringender geadviseerd
moeten worden?
De routekaart is bedoeld als ondersteund product voor gemeenten om het juiste gesprek
te voeren binnen de gemeenten en met partners over de passende beschikkingsduur. De
routekaart is geen blauwdruk, omdat gemeenten zich in verschillende fasen kunnen bevinden
van de routekaart en de stap naar de passende beschikkingsduur iets anders kan vragen.
Een verschillende aanvliegroute om hiermee aan de slag te gaan kan daarom ook passender
zijn, voor verschillende gemeenten.
Het kabinet schrijft in haar brief: «Momenteel wordt wel onderzocht hoe gewaarborgd
kan worden dat er voor pgb-initiatieven specialisten ouderengeneeskunde en artsen
verstandelijke gehandicapten beschikbaar zijn. Op deze manier krijgen budgethouders
bij wooninitiatieven adequate medische zorg. Hierover worden nu gesprekken gevoerd
met de IGJ en branche- en beroepsorganisaties.» Is het kabinet het met de leden van
de VVD-fractie eens dat bij (nieuwe) wooninitiatieven de beschikbaarheid van een specialist
ouderengeneeskunde en/of arts verstandelijke gehandicapten een vereiste moet zijn?
Nieuwe wooninitiatieven moeten voldoen aan de kwaliteitscriteria als bedoeld in de
wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Ze zijn verplicht om goede zorg
te leveren. Dat is zorg in overeenstemming met de professionele standaarden, waaronder
de kwaliteitsstandaarden. Ook moeten zij de zorg zodanig organiseren, ook wat betreft
personeel, dat dit redelijkerwijs leidt tot het verlenen van goede zorg. Het beschikbaar
zijn van een specialist ouderengeneeskunde en/of arts verstandelijk gehandicapten
voor de cliënten die daar verblijven kan een vereiste zijn om goede zorg te verlenen.
De adequate zorg kan ook door een huisarts worden verleend. Dit is afhankelijk van
de zorgvraag van de bewoners.
Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat de basiszorg niet overgelaten
kan worden aan de dichtstbijzijnde, zeer waarschijnlijk overbelaste huisarts? Mocht
deze huisarts überhaupt beschikbaar zijn en nieuw patiënten aannemen.
Zoals blijkt uit het convenant medisch generalistische zorg, dat opgesteld is door
veldpartijen, wordt door partijen onderling bepaald wie de meest geschikte arts is.
Een en ander hangt af van de zorgvraag. Het ligt niet voor de hand dat de basiszorg
in dergelijke wooninitiatieven altijd volledig aan de huisarts overgelaten wordt,
ook niet als deze beschikbaar is voor nieuwe patiënten. Het convenant is daarom van
belang zodat gezamenlijk wordt gekeken wie de basiszorg kan verlenen.
Het kabinet schrijft in haar brief ook: «Door te zorgen voor een samenleving zonder
drempels, waarin mensen met een beperking hun plek kunnen innemen en hun talenten
kunnen ontwikkelen.» Figuurlijke en letterlijke drempels, nemen de leden van de VVD-fractie
aan. Woningen zonder drempels zijn heel schaars en het kabinet is voornemens om de
regeldruk voor woningbouwaannemers te verminderen, door onder andere de regels voor
toegankelijk bouwen deels te schrappen. Dit draagt wellicht bij aan het sneller realiseren
van woningen, maar niet aan het realiseren van toegankelijke woningen die een gelijkwaardige
en participerende positie bieden aan mensen met een handicap. Hoe kijkt het kabinet
hier tegenaan? Hoe gaat het kabinet óók voldoende toegankelijke woningen realiseren?
Het conceptadviesrapport STOER onder leiding van dhr. Friso de Zeeuw is opgesteld
na een consultatie van marktpartijen en meerdere bijeenkomsten met stakeholders uit
de bouwsector. Het rapport is eind april aan de Minister van VRO overhandigd. Dit
adviesrapport gaat niet over alle toegankelijkheidseisen, het gaat om de drempels
bij de balkons. De sector vindt dat het realiseren van drempelloze balkons technisch
uitdagend is, waardoor er extra bouwkosten zijn. In de komende weken zal de Minister
van VRO zorgvuldig de afweging maken tussen de extra bouwkosten die ontstaan en de
baten. Voor de zomer zal zij uw Kamer hierover informeren.
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zal worden gewijzigd op onderstaande onderdelen,
waardoor woningen toegankelijker gebouwd gaan worden:
– de invoering van lage drempels bij hoofdtoegang van een woning;
– toegang naar de buitenberging van een woning;
– nultreden woning wordt toegevoegd aan het Bbl: dit is een woning die zonder het gebruik
van een trap kan worden betreden;
– zorggeschikte woning wordt toegevoegd aan het Bbl: dit is een woning die geschikt
is voor personen met een functiebeperking. Deze woning is geschikt voor het verlenen
van zorg.
Via de Wet versterking regie op de volkshuisvesting, waarbij ik samenwerk met de Minister
van VRO, worden gemeenten verplicht de woonbehoefte van aandachtsgroepen, waaronder
van mensen met een beperking, in kaart te brengen en de nodige maatregelen te nemen
om te voorzien in deze woonbehoefte. Daarnaast stimuleert de Minister van VRO dat
er tot 2030 290.000 woningen voor ouderen bij komen. Deze woningen zijn deels inzetbaar
voor mensen met een beperking en andere (aandachts)groepen. Tot slot ontwikkelt het
Netwerk Conceptueel Bouwen (NCB)11 voor VRO en VWS productmarktcombinaties (PMCs) voor drie woningtypes geschikt voor
ouderen en mensen met een beperking. Het NCB organiseert een ontwerp uitdaging voor
marktpartijen om nieuwe concepten met de PMCs te ontwikkelen. Onderdeel van de uitdaging
is het aanbieden van concrete bouwlocaties waarop de «winnende» woningconcepten gerealiseerd
kunnen worden.
Heeft de Staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg contact met de Minister
van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de kabinetsbrede uitwerking van
de Toekomstagenda en de werkagenda van de Nationale Strategie VN-Handicap?
Ja. De Nationale Strategie VN-verdrag Handicap bevat doelstellingen over toegankelijk
wonen en toegankelijke openbare ruimte. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
ordening neemt maatregelen in de werkagenda die moeten bijdragen aan het bereiken
van die doelstellingen.
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over gehandicaptenbeleid en
de voortgangsrapportage toekomstagenda «zorg en ondersteuning voor mensen met een
beperking». Daartoe hebben deze leden verdere vragen.
In de brief benoemt de Staatssecretaris dat er in de Toekomstagenda aandacht besteed
wordt aan de talenten van mensen met een beperking. De leden van de D66-fractie vinden
dit erg belangrijk, omdat een samenleving er beter van wordt wanneer iedereen hier
op een goede manier aan kan meedoen. Kan de Staatssecretaris meer duidelijkheid geven
over op welke wijze dit gebeurt, zo vragen de leden van de D66-fractie.
Vanuit de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking is het
door de LFB ontwikkelde project «Naar de Top» gefinancierd. Vanuit dit tweejarig (2023–2024)
trainingstraject voor mensen met een (licht)verstandelijke beperking zijn in samenwerking
met negen zorgorganisaties trainingen aangeboden om de deelnemers te helpen bij het
ontwikkelen van hun talent(en), waarbij de focus lag op persoonlijke groei. Zowel
bij het ontwikkelen als het geven van deze trainingen hebben ervaringsdeskundigen
met een (licht)verstandelijke beperking een belangrijke rol gespeeld.
Verder is de STERK2.0 opleiding in ontwikkeling. Dit project heeft een looptijd van
2024 t/m 2025. Het doel van het project is om deelnemers met een (verstandelijke)
beperking op te leiden tot ervaringsdeskundige, waarbij zij een NLQF-niveau 1 diploma
ontvangen bij het succesvol afronden van de opleiding. Dit diploma is erkend door
het Nederlands kwalificatieraamwerk (NLQF) en is vergelijkbaar met een MBO-niveau 1
diploma.
Samen met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de partners
van de Werkplaats Simpel Switchen werk ik via het Programma Simpel Switchen aan het
vergemakkelijken voor mensen om te switchen tussen uitkering en (deeltijd) werk en
tussenvormen van participatie, zoals dagbesteding, beschut werk, de banenafspraak
en regulier werk. Op 8 mei jongstleden is uw Kamer op de hoogte gebracht van de voortgang
van Simpel Switchen.12
Kan de Staatssecretaris meer informatie verschaffen over welke concrete plannen met
bijbehorend tijdspad er bestaan om mensen met een beperking nog beter te helpen om
hun talenten tot hun recht te laten komen?
Ik ben aan het verkennen om de STERK2.0 opleiding mogelijk uit te breiden met specialisaties.
Dit project is dan een vervolg op de (basis)opleiding tot ervaringsdeskundige en zal
naar verwachting een looptijd hebben van 2025 t/m 2027. Deelnemers met een (verstandelijke)
beperking kunnen 1 of meerdere specialisaties volgen om zichzelf verder te ontwikkelen
en nieuwe vaardigheden te ontwikkelen, die van toepassing kunnen zijn op de arbeidsmarkt.
Ik noem graag één concreet voorbeeld uit het programma Simpel Switchen waar in 2025
en 2026 op in gezet wordt. In de regio’s Eindhoven, Veenendaal, Weert en Rotterdam
worden door de coalitie van Movisie, VGN en Cedris lerende praktijken Simpel Switchen
ondersteund. In deze regio’s werken een zorgorganisatie, een sociaal ontwikkelbedrijf
en een gemeente met elkaar samen om het switchen tussen vormen van arbeidsmatige dagbesteding
en betaald werk te vergemakkelijken. De komende periode blijven we inzetten op het
ondersteunen van professionals in de uitvoeringspraktijken van zorg en werk. Voor
verdere plannen verwijs ik graag naar de voortgangsbrief van Simpel Switchen die onlangs
is verstuurd.13
Daarnaast benoemt de Staatssecretaris in haar brief een aantal acties, zoals bijvoorbeeld
het ontwikkelen van een transparantieregister voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven.
Echter ontbreken vrijwel overal duidelijke termijnen waarop de Staatssecretaris verwacht
deze plannen uitgewerkt te hebben of verdere ontwikkelingen aan de Kamer te kunnen
presenteren. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris meer
duidelijkheid kan geven over wanneer en op welke wijze dit zal gebeuren.
In de voortgangsrapportage heb ik aangegeven dat momenteel wordt gewerkt aan het ontwikkelen
van een transparantieregister voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven. In de beantwoording
van Kamervragen van lid Westerveld (GL-PvdA) d.d. 16 oktober 2024 en het commissiedebat
pgb van 9 april jl. heb ik aangegeven dat beoogd is het transparantieregister in de
tweede helft van 2025 gereed te hebben. Gegeven dat we beogen om de locaties van alle
pgb-wooninitiatieven in beeld te brengen moet ook rekening worden gehouden met de
AVG-regelgeving. Immers we kunnen niet zonder meer adresgegevens van budgethouders
vrijgeven. Ook wordt onderzocht hoe gewaarborgd kan worden dat er voor pgb-initiatieven
specialisten ouderengeneeskunde en artsen verstandelijk gehandicapten beschikbaar
zijn. Mijn inzet is één en ander zo spoedig mogelijk te realiseren. Tegelijkertijd
vind ik zorgvuldigheid van groot belang. Ik zal u in de eerstvolgende stand van zakenbrief
over het pgb eind 2026 nader informeren.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsrapportage Toekomstagenda
«zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking». Zij hebben hier nog enkele
vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie merken op dat de Staatssecretaris in haar brief niets schrijft
over het tegengaan van de onuitlegbare verschillen tussen gemeenten als het gaat om
de zorg en ondersteuning van mensen met een beperking. Is zij van plan om dit probleem
aan te pakken? Beseft zij inmiddels dat de praktische ervaringen van mensen met een
beperking daarbij belangrijker zijn dan politieke frames als wijzen op de beleidsvrijheid
van gemeenten?
Het betreft geen politiek frame. Het gaat om een zeer fundamenteel vraagstuk ten aanzien
van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Gemeentewet en het Huis van Thorbecke.
Gemeenten zijn namelijk niet zomaar een «uitvoeringskantoor» van de Rijksoverheid.
Met de decentralisatie is een grote mate van beleidsruimte aan gemeenten meegegeven
(een voorwaarde van decentralisatie), om passend bij de lokale situatie zorg- en ondersteuning
te organiseren. Een logisch gevolg of consequentie hiervan is dan ook dat er lokale
verschillen ontstaan. Tegelijkertijd zijn die lokale verschillen in sommige situaties
moeilijk uitlegbaar in de praktijk en onwenselijk. Ik merk in de vele gesprekken die
ik voer met gemeenten en met mensen met een beperking, dat ook zij dit soms een dilemma
vinden.
Omdat het om een echt fundamenteel vraagstuk gaat wil ik hier niet lichtzinnig mee
omgaan. Daarom wil ik de brede analyse van het Houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015 afwachten;
de eindrapportage wordt aan het einde van dit jaar verwacht. Op basis van deze analyse
verwacht ik – samen met gemeenten – een goede afweging te kunnen maken van hoe de
Wmo 2015 er in de nabije toekomst uit zou moeten zien. Ook dit fundamentele vraagstuk
zal dan van een afgewogen antwoord moeten worden voorzien. Ondertussen wordt gewerkt
aan verregaande harmonisatie en standaardisatie (bij inkoop en aanbesteden) om de
administratieve lasten te verminderen. Ook zijn er al goede voorbeelden van samenwerkingsafspraken
tussen gemeenten, die passen binnen de huidige kaders, zoals het verhuisconvenant
bij hulpmiddelen.
Vanuit de Nationale Strategie VN-verdrag Handicap heeft dit vraagstuk ook mijn aandacht.
En neem ik dit mee in de uitwerking van de daarbij behorende werkagenda die ik verwacht
voor het zomerreces naar de Tweede Kamer te sturen.
De leden van de SP-fractie pleiten ervoor om goede zorg en ondersteuning, toegankelijkheid
en gelijkwaardige kansen mensen met een beperking breed en integraal te bevorderen.
Om dat te bereiken heeft de Kamer onder andere de motie-Dobbe/Paulusma (Kamerstuk
24 170, nr. 342) aangenomen, waarmee de regering werd verzocht om «in lijn met de aanbeveling van
het VN-comité, een uitvoeringstoets in te voeren waarmee wordt getoetst of nieuwe
wet- en regelgeving in lijn is met het VN-verdrag Handicap». Hoe staat het inmiddels
met de uitvoering van deze motie?
Ik ben hierover in gesprek met mijn collega’s van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse
Zaken en Koninkrijkrelaties. Bij het versturen van de werkagenda VN-verdrag Handicap
informeer ik uw Kamer over de uitvoering van deze motie. Ik verwacht de werkagenda
voor de zomer naar uw Kamer te verzenden.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast hoe het inmiddels staat met de aangenomen
motie-Dobbe c.s. (Kamerstuk 24 170, nr. 351) over in gesprek gaan met gemeenten, mensen met een beperking en organisaties die
hen vertegenwoordigen over de vraag in hoeverre mensen met een beperking voldoende
worden ondersteund om hun woon- en energielasten te kunnen dragen.
Het kabinet heeft in februari 2025 door middel van sprintsessies voor de Werkagenda
VN-verdrag Handicap gesprekken gevoerd over onder andere de financiële positie van
mensen met een beperking. Het kabinet voert de komende maanden aanvullende gesprekken
over de woon- en energielasten waar mensen met een beperking mee te maken hebben.
Dit najaar informeer ik uw Kamer over de opbrengsten.
De leden van de SP-fractie waarschuwen daarnaast dat de geplande bezuinigingen op
de langdurige zorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning een gevaar vormen voor
de positie van mensen met een beperking. Waarom kiest het kabinet er bijvoorbeeld
niet voor om de ruim € 600 miljoen aan bezuinigingen op het Wlz-kader ook voor 2026
te schrappen?
Voor 2026 staan een aantal taakstellingen op de begroting die hun oorsprong vinden
in de kabinetsperiode-Rutte IV. Deze zijn ook opgenomen in het basispad van het hoofdlijnenakkoord
«hoop, lef en trots» van 16 mei 202414. Het kabinet heeft de tariefmaatregelen overgenomen in het licht van houdbare overheidsfinanciën,
waarbij ik verwijs naar de argumentatie die het vorige kabinet in de Kamerbrief van
15 april 2024 over deze tariefmaatregelen uiteen heeft gezet15. Voor de ouderenzorg is een deel van de tariefmaatregelen verzacht met het onderhandelaarsakkoord
van het Hooflijnenakkoord ouderzorg (HLO).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J.J. Meijerink, adjunct-griffier