Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het nader verslag
36 703 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis (Wet invoering tweestatusstelsel)
Nr. 39 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
Ontvangen 1 juli 2025
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader verslag van de vaste commissie
voor Asiel en Migratie naar aanleiding van het advies van de tijdelijke commissie
Grondrechten en constitutionele toetsing.1 Ik dank de leden van de verschillende fracties voor de aan mijn ambtsvoorganger gestelde
vragen. Graag maak ik allereerst van de gelegenheid gebruik uw Kamer te laten weten
dat ik ernaar uitkijk spoedig met u in gesprek te gaan over dit wetsvoorstel. Ik heb
goede nota genomen van de door een aantal leden van Uw Kamer uitgesproken zorgen en
vertrouw erop dat we gezamenlijk het wetsvoorstel en toepassing ervan in de praktijk
zorgvuldig en constructief kunnen bespreken.
Allereerst zal ik hierna uw vragen beantwoorden. Bij de beantwoording daarvan is zoveel
mogelijk de volgorde en vraagstelling van het verslag aangehouden. Waar verschillende
fracties vergelijkbare vragen hebben gesteld zijn deze samengevat weergegeven en gezamenlijk
beantwoord.
Algemeen deel
1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen
van het advies van de Tijdelijke Commissie Grondrechten en Constitutionele Toetsing
(TCGCT) (Kamerstuk 36 703, nr. 21) met betrekking tot het wetsvoorstel Wet invoering tweestatusstelsel (hierna: het
wetsvoorstel). Deze leden willen allereerst waardering uitspreken voor de commissie
voor het uitvoering van het adviestraject. Voorts hebben deze leden enkele vragen
aan de regering over de bevindingen van de commissie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en de SP-fractie onderschrijven het advies
van de TCGCT dat stelt dat de regering alsnog op een adequate wijze ingaat op door
de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) gesignaleerde grondrechtelijke
aandachtspunten en per punt inzichtelijk maakt welke grondrechten in het geding zijn
en welke belangenafweging daarbij is gemaakt. Kan de regering dit alsnog doen? Ook
de leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting.
Op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is, zoals te doen gebruikelijk,
ingegaan in het nader rapport. Zoals voorts ook is toegelicht in de nota naar aanleiding
van het verslag die inmiddels aan Uw kamer is aangeboden, houdt de regering zich met
dit wetsvoorstel aan de voorwaarden en kaders die op Europees niveau worden gesteld
voor gezinshereniging. Die voorwaarden en kaders laten toe dat aanvullende en strikte
voorwaarden worden geïntroduceerd aan de nareis van gezinsleden van subsidiair beschermden,
en dat de groep die in aanmerking komt voor gezinshereniging middels nareis wordt
teruggebracht tot die gezinsleden die behoren tot het kerngezin, voor zowel gezinsleden
van vluchtelingen als voor gezinsleden van vreemdelingen met de subsidiairebeschermingsstatus.
Daarbij is de positie van minderjarige vreemdelingen betrokken.2 In beide gevallen blijft het mogelijk dat een aanvraag wordt ingediend voor verblijf
op grond van artikel 8 van het EVRM. Uit artikel 8 van het EVRM volgt weliswaar geen
algemeen recht tot gezinshereniging, maar wel een verplichting om in individuele gevallen
een belangenafweging te verrichten tussen het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging
en het belang van de Nederlandse staat.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten of en hoe
met het onderhavig wetsvoorstel en de nieuwe nareisvoorwaarden wordt voldaan aan de
rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarbij blijkt
dat het recht op eerbiediging van het gezinsleven moet worden verzekerd door staten
op een manier die het recht praktisch en effectief maakt en niet theoretisch of denkbeeldig.
Biedt volgens de regering de nationale besluitvormingsprocedure voor gezinshereniging
met deze wetswijziging garanties voor flexibiliteit, snelheid en effectiviteit om
het recht op eerbiediging van het familieleven onder artikel 8 EVRM te verzekeren.
Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke aanpassingen zijn daarvoor nodig?
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht, wordt bij een toets
aan artikel 8 van het EVRM eerst beoordeeld of er sprake is van gezinsleven in de
zin van deze bepaling. Als is vastgesteld dat sprake is van gezinsleven, wordt een
individuele belangenafweging gemaakt waarbij de belangen van de vreemdeling worden
afgezet tegen de belangen van de staat. Het komt hierbij aan op individuele aspecten
die zwaarder moeten wegen dan de belangen van de staat bij het voeren van een restrictief
toelatingsbeleid, en daardoor nopen tot verblijf op grond van 8 van het EVRM. Die
toetsing wordt al sinds jaar en dag verricht door de IND, met inachtneming van de
rechtspraak van het EHRM. Het is niet gebleken dat er (op grote schaal) beschikkingen
door de rechter worden vernietigd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de D66-fractie, de SP-fractie en de ChristenUnie-fractie
vragen de regering alsnog specifiek in te gaan op de kritiek van de Afdeling over
de disproportionaliteit van de wachttermijn van twee jaar voor alleenstaande minderjarige
vreemdelingen? Ook vragen zij inzichtelijk te maken op welke wijze de regering dit
vereiste heeft gewogen.
Twee van de drie aanvullende voorwaarden zullen niet worden gesteld bij (de nareis
van familieleden van) alleenstaande minderjarige vreemdelingen met subsidiaire bescherming.
De regering heeft naar aanleiding van het advies van de Raad van State de wachttermijn,
in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen met subsidiaire bescherming,
opnieuw gewogen. Alles overziend hebbende, handhaaft de regering dit vereiste. Het
voorgestelde artikel 29a voorziet er reeds in dat alleenstaande minderjarige kinderen
zijn uitgezonderd van het inkomens- en huisvestingsvereiste, zodat zij in belangrijke
mate zijn uitgezonderd van de nieuwe nareisvoorwaarden. De regering ziet geen aanleiding
deze groep ook uit te zonderen van de wachttermijn, omdat daarmee in feite helemaal
geen aanvullende voorwaarden zouden worden gesteld aan de nareis van gezinsleden van
een alleenstaande minderjarige vreemdeling. Daarbij wijst de regering erop dat het
stellen van een wachttermijn kan bijdragen aan het verminderen van het vooruit reizen
van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Het voormelde laat bovendien onverlet
dat bij de (ambtshalve) toets aan artikel 8 van het EVRM ook aandacht is voor de individuele
omstandigheden van het geval, waaronder de minderjarigheid van de referent.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de CDA-fractie, de SP-fractie, de ChristenUnie-fractie,
de D66-fractie en de Volt-fractie vragen om een nadere toelichting op het directe
inwerkingtreden van onderhavig wetsvoorstel, mede gelet op het belang van rechtszekerheid
en het recht op gelijke behandeling. Ook vragen enkele fracties te reageren op de
rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU dat het indruist tegen de beginselen
van rechtszekerheid en gelijke behandeling wanneer tijdverloop dat door een lidstaat
is veroorzaakt, bij de behandeling van een aanvraag wordt aangerekend aan een statushouder.
In de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht dat onmiddellijke werking
vanaf het tijdstip van inwerkingtreding het uitgangspunt is bij nieuwe regelgeving.
Voorts is toegelicht dat het nuttig effect van het volledige pakket aan maatregelen
gelet op de bestaande voorraden en doorlooptijden onacceptabel zou worden vertraagd
als de maatregelen niet onmiddellijk in werking zouden treden. Om herhaling te voorkomen
verwijs ik hiernaar kortheidshalve terug. Uiteraard mag deze directe werking geen
onaanvaardbare consequenties hebben voor het grondrecht op gezinsleven. Dat is ook
niet zo. Vreemdelingen die onder de nieuwe voorwaarden vallen, kunnen zich nog steeds
beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel
8 van het EVRM met inachtneming van de voorwaarden in het nieuwe recht.
Met de verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie doelen de aan het woord
zijnde leden naar alle waarschijnlijkheid op het arrest van het Hof van Justitie van
12 april 20183. In de nota naar aanleiding van het verslag is reeds toegelicht dat de context van
dit wetsvoorstel een andere is dan in dat arrest aan de orde was.4
De leden van de NSC-fractie hebben wederom met grote belangstelling kennisgenomen
van het wetsvoorstel en danken ook de leden van de TCGCT voor hun advies.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de TCGCT met betrekking
tot het wetsvoorstel Wet invoering tweestatusstelsel. Zij hechten er grote waarde
aan de regering te bevragen over de adviezen van deze tijdelijke commissie. Daarnaast
vragen zij de regering enkele documenten met de Kamer te delen, te weten de volgende
documenten:
– Nota’s DMB, bijlage 4 bij de beslisnota van 22 november 2024 (2025D09786)
– Resultaat wetgevingstoets, bijlage 5 bij de beslisnota van 9 december 2024 (2025D09785)
– Advies WO3.24.00362, bijlage 2 bij de beslisnota van 14 februari 2025 (2025D09835)
De stukken waar de leden van de D66-fractie om verzoeken zijn overgelegd met de nota
naar aanleiding van het verslag.5 Het door deze leden genoemde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State,
WO3.24.00362, is tevens meegezonden bij het wetsvoorstel zoals dat bij de Tweede Kamer
is ingediend6 en gepubliceerd in de Staatscourant.7
De leden van de D66-fractie lezen dat de TCGCT de regering en Staten-Generaal als
wetgever wijst op hun verantwoordelijkheid om wetgeving in overeenstemming met grondrechten
te houden. Zij scharen zich achter de verontrustende constatering van de TCGCT dat
de regering desondanks niet het belang toelicht van degene wiens grondrechten worden
geraakt in de memorie van toelichting. Deze leden vragen de regering of zij moeten
concluderen dat de regering geen belangenafweging met betrekking tot grondrechten
heeft gemaakt. Voornoemde leden vragen de regering uiteen te zetten hoe deze werkwijze
te verenigen is met het expliciete uitgangspunt in het regeerprogramma om grondrechten
te borgen en een prominentere rol te geven. Ook verzoeken zij de regering met klem
om deze belangenafweging desalniettemin te maken en te delen.
De regering heeft als doel de instroom blijvend te verlagen en een zo strikt mogelijk
asiel- en migratiebeleid te voeren. Het Nederlandse asielsysteem is in de huidige
vorm namelijk onhoudbaar. De maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel beogen het
asielsysteem per direct en duurzaam te ontlasten, en zijn noodzakelijk om dat doel
te bereiken. In dat licht wil de regering met dit wetsvoorstel enerzijds bescherming
te blijven bieden aan personen die vluchten voor vervolging, oorlog of geweld maar
tegelijkertijd strengere maatregelen nemen om de instroom te beperken. De regering
benadrukt daarbij het belang van onmiddellijke verlichting van de asielketen omdat
deze de hoge instroom niet meer aankan. De regering acht het daarbij ook noodzakelijk
om de maatregelen zo snel als mogelijk in te voeren. Zoals ook in de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel is opgemerkt, moet niet alleen het wetsvoorstel maar ook de individuele
toepassing van de daarin opgenomen maatregelen uiteraard met de Grondwet, de grondrechten,
het Europese en internationale recht en de rechtsbeginselen overeen stemmen. Naar
het oordeel van de regering is dat ook het geval.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de TCGCT met betrekking
tot het wetsvoorstel. Hier zijn geen vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover,
in verband met het advies van de TCGCT, nadere vragen aan de regering.
De leden van de SP-fractie vragen allereerst de regering om nog eens heel precies
toe te lichten wat er aan het wetsvoorstel is gewijzigd naar aanleiding van de scherpe
kritiek en de grondrechtelijke aandachtspunten van de Afdeling.
2. Aanleiding en hoofdlijnen
De leden van de SP-fractie, de ChristenUnie-fractie en de D66-fractie delen de zorgen
van de TCGCT over de mogelijk discriminerende praktijk van de voorgenomen maatregel
om ongehuwde partners uit te sluiten. Zij vragen de regering om uiteen te zetten hoe
zij de verhouding tot het verbod op discriminatie ziet. De leden van de NSC-fractie
vragen of is overwogen om voorkomende gevallen specifiek uit te zonderen in de wet
van de beperking tot het kerngezin.
Het Unierecht, in het bijzonder de Gezinsherenigingsrichtlijn, verplicht tot de mogelijkheid
van nareis van gehuwde partners en minderjarige kinderen. De mogelijkheid om in aanvulling
daarop ook gezinshereniging toe te staan aan onder andere ongehuwde partners, is facultatief
en derhalve geen verplichting. Er is niet voor gekozen om een uitzondering op te nemen.
De beperking laat onverlet dat vreemdelingen die niet (langer) onder de definitie
vallen van het kerngezin, maar die feitelijk wel tot het gezin van de vergunninghouder
behoren, nog steeds een aanvraag kunnen indienen tot verblijf onder artikel 8 van
het EVRM. In dat verband wordt telkens een belangenafweging verricht waarbij de individuele
feiten en omstandigheden centraal staan. Die afweging ziet op het belang van de vreemdeling
tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse staat. De omstandigheid dat
de vreemdeling een ongehuwde partner die in het land van herkomst niet mogelijk is
te huwen wordt in deze afweging betrokken, en vormt daar geen zelfstandige afwijzingsgrond.
Dat betekent dat het mogelijk blijft voor deze groepen om alsnog voor gezinshereniging
in aanmerking te komen.
3. Verhouding tot hoger recht
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre juridisch relevant is dat de regering
heeft besloten de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing verklaren, conform
artikel 3, tweede lid, aanhef onder c, voor subsidiair beschermden.
Tot nu toe paste Nederland de Gezinsherenigingsrichtlijn nog analoog toe op vreemdelingen
met de subsidiaire beschermingsstatus. Dat is niet langer het geval. Daarmee is er
in Nederland niet langer een situatie waarin de bepalingen van de richtlijn op rechtstreekse
en onvoorwaardelijke wijze toepasselijk zijn gemaakt op subsidiair beschermden, zodat
de bepalingen over nareis van subsidiair beschermden voortaan buiten het toepassingsbereik
van het Unierecht vallen. Hiermee is het mogelijk om de in dit wetsvoorstel opgenomen
striktere voorwaarden te stellen aan de nareis van gezinsleden van subsidiair beschermden.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering meermaals verwijst
naar de ambtshalve toetsing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en dat
vreemdelingen zich bij de rechter kunnen beroepen op artikel 8 EVRM. Is de regering
zich ervan bewust dat artikel 8 EVRM ook betekent dat staten de eerbiediging van dit
recht praktisch en effectief moeten maken?
Ja. Naar het oordeel van de regering blijft de uitoefening van het door artikel 8
van het EVRM beschermde gezinsleven praktisch en effectief mogelijk.
4. Financiële- en uitvoeringsgevolgen
De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat de in dit wetsvoorstel
voorgestelde maatregelen het risico met zich meebrengen dat grondrechtenschendingen
optreden door uitvoeringsproblemen. Er zijn nu al problemen in de uitvoering en in
de rechtspraak, beslissingen duren te lang, er zijn grote achterstanden, redelijke
termijnen worden overschreden, etc. De voorgestelde maatregelen hebben grote gevolgen
voor de uitvoering. Welke waarborgen zijn er nu volgens de regering dat de problemen
in de uitvoering niet zullen leiden tot termijnoverschrijdingen en andere grondrechtenschendingen?
Hoe wordt het recht op een rechterlijke beslissing binnen een redelijke termijn gewaarborgd,
hoe wordt het recht op eerbiediging van het gezinsleven en de rechten van het kind
gegarandeerd?
De regering zet in op het invoering van deze maatregelen, waarbij de gevolgen voor
de uitvoering worden onderkend en ondersteund. Dit wetsvoorstel is onderdeel van een
breder pakket aan structurele maatregelen en wetsvoorstellen, met als doel om meer
bevoegdheden en maatregelen in te zetten om de asielinstroom te beperken en zo de
asiel- en opvangcrisis te bestrijden. De invoering van het tweestatusstelsel (met
de nareisvoorwaarden die daarin zijn opgenomen) vormt een verzwaring voor de uitvoeringspraktijk
en rechtspraak. De regering meent echter dat de maatregelen op termijn in sterke mate
kunnen bijdragen aan de verlaging van de instroom. Hoewel de werklast per ingediende
aanvraag op onderdelen zwaarder wordt, zal de totale werklast daardoor kunnen afnemen
omdat er minder aanvragen worden gedaan. Gezien de reeds bestaande voorraden bij de
IND, zal deze verlichting niet onmiddellijk ontstaan. Naar verwachting wordt het aantal
asielzoekers als gevolg van de maatregelen echter beter beheersbaar omdat er minder
mensen naar Nederland zullen komen. Daarmee zal op termijn ook de druk op de IND afnemen
en zullen aanvragen sneller kunnen worden afgehandeld. Uitgangspunt is en blijft dat
op elk verzoek om asiel of nareis zo spoedig mogelijk wordt beslist.
De regering erkent tevens dat de maatregelen in dit wetsvoorstel consequenties kunnen
hebben voor de werklast en doorlooptijden van de rechtspraak. Iedere restrictieve
beleidswijziging zal leiden tot een toename van procedures. Dit mag in de ogen van
deze regering geen reden zijn om van een interventie af te zien die op termijn leidt
tot een ontlasting van de asielketen, huisvesting en voorzieningen in Nederland. De
verminderde instroom en de vermindering van beroepszaken die daarmee gepaard gaan,
moet op termijn verlichting bieden voor de rechtspraak. Voorts is het relevant dat
er door het kabinet extra financiële middelen zijn vrijgemaakt voor de uitvoering.
Specifiek ten aanzien van het belang van het gezinsleven en het kind wordt benadrukt
dat deze voorgestelde maatregelen in lijn zijn met het Unierecht en internationale
verdragen. Voorts laten de aanvullende voorwaarden voor nareis onverlet dat er een
beroep op artikel 8 van het EVRM kan worden gedaan waarbij in de belangenafweging
ook specifiek de belangen van het kind meegewogen worden.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de TCGCT terecht constateert dat in het
nader rapport een nieuwe maatregel wordt geïntroduceerd, namelijk het afschaffen van
de bezwaarfase bij ambtshalve besluiten van de IND over reguliere verblijfsvergunningen.
Kan de regering uitgebreid toelichten, mede aan de hand van een voorbeeld, wat dit
nu precies inhoudt? Waarom moet deze mogelijkheid van bezwaar worden afgeschaft en
wat betekent dat voor de rechtsbescherming? Welke extra impact heeft dit voor de werklast
van de rechtspraak? Welke gevolgen heeft deze nieuwe maatregel voor het risico van
grondrechtenschendingen door uitvoeringsproblemen?
De maatregel waar de aan het woord zijnde leden naar verwijzen is niet opgenomen in
het onderhavige wetsvoorstel, maar in het voorstel tot een Asielnoodmaatregelenwet.
Kortheidshalve verwijs ik naar mijn antwoord op deze vraag aldaar.8
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het risico op grondrechtenschendingen
door uitvoeringsproblemen. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat het recht op een
rechterlijke beslissing binnen een redelijke termijn, het recht op eerbieding van
het gezinsleven en de rechten van het kind niet geschonden worden?
De invoering van het tweestatusstelsel (met de nareisvoorwaarden die daarin zijn opgenomen)
vormt een verzwaring voor de uitvoeringspraktijk en rechtspraak. De regering meent
echter dat de maatregelen in sterke mate kunnen bijdragen aan de verlaging van de
instroom. Hoewel de werklast per ingediende aanvraag op onderdelen zwaarder wordt,
zal de totale werklast daardoor kunnen afnemen omdat er minder aanvragen worden gedaan.
Gezien de reeds bestaande voorraden bij de IND, zal deze verlichting niet onmiddellijk
ontstaan. De regering benadrukt verder dat de wetsvoorstellen, zoals de Asielnoodmaatregelenwet,
niet alleen maatregelen bevatten die leiden tot een verzwaring van de werklast, maar
ook maatregelen die de IND kunnen ontlasten, bijvoorbeeld door opvolgende aanvragen
efficiënter af te kunnen doen of het voornemen te schrappen.
Deze leden vinden het opmerkelijk dat de regering stelt dat het niet nuttig of mogelijk
is om per maatregel het instroomeffect te bepalen. Waar heeft de regering de het verwachtte
effect van alle maatregelen op gebaseerd?
In het nader rapport bij dit wetsvoorstel is uitvoerig ingegaan op de vraag naar de
onderbouwing van de verwachte effecten van het wetsvoorstel. Ik verwijs uw Kamer allereerst
naar dat rapport. Hier wordt onder meer benadrukt dat de onderkende complexiteit,
die voort komt uit meerdere interne en externe factoren die bepalend zijn voor de
instroom, niet betekent dat sturen op asielmigratie onmogelijk is, maar wel dat sturing
niet alleen moet plaatsvinden met enkele afzonderlijke maatregelen. Sturing vindt
plaats met een samenhangend pakket aan maatregelen op het brede terrein van migratie
en asiel, zowel nationaal als in EU-verband. De voorgestelde maatregelen in dit wetsvoorstel
maken deel uit van dat bredere pakket.
Dat het niet mogelijk is om tot een cijfermatige doorrekening te komen van de effecten
van de voorgestelde maatregelen, neemt niet weg dat op basis van het pakket aan maatregelen,
zoals onderbouwd in genoemde nota, een belangrijk instroomeffect mag worden verwacht.
Een verminderde instroom geeft ruimte voor het op orde brengen van de asielketen.
Artikelsgewijs deel
Artikel II (samenloopbepaling)
De leden van de SP-fractie constateren dat de problemen in de uitvoering met het risico
op grondrechtenschendingen nog eens wordt versterkt door de komst van het EU Asiel-
en migratiepact. Deze nieuwe regels treden per 12 juni 2026 in werking. Weer nieuwe
regels, die zorgen voor wijzigingen in de uitvoering en in de rechtspraak. Erkent
de regering dit? Ook vragen zij waarom niet op voorhand is gezorgd voor afstemming
met dit EU Asiel- en migratiepact om nieuwe wijzigingen te voorkomen.
Deze samenloop is onderkend. Vanwege de noodzaak om direct en met urgentie in te zetten
op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten,
is ervoor gekozen om de inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact niet af te
wachten. De regering acht het Nederlandse asielsysteem in de huidige vorm onhoudbaar.
De regering vindt het daarom niet verantwoord om tot medio 2026 te wachten met het
treffen van maatregelen.
De inhoudelijke en wetstechnische vormgeving van het wetsvoorstel dat strekt tot uitvoering
van het Asiel- en Migratiepact zal, voor zover relevant, niet onnodig verschillen
van de inhoudelijke en wetstechnische keuzes die in het kader van het voorliggende
wetsvoorstel zijn gemaakt. De samenloop wordt geregeld in het (latere) wetsvoorstel
ter uitvoering van het Asiel- en Migratiepact, dat momenteel nog in voorbereiding
is. Dat betekent concreet dat die uitvoeringswetgeving wordt afgestemd op het thans
voorliggende wetsvoorstel. De verhouding tot het Asiel- en Migratiepact vormt in dat
opzicht geen beperking en gelet op het voorgaande ook geen aanleiding tot wijziging
van het wetsvoorstel.
Wanneer verwacht de regering eigenlijk redelijkerwijs de thans voorliggende asielwetten
door de Tweede en Eerste Kamer behandeld te hebben en in werking te laten treden?
Hoeveel maanden is dat nog voor de inwerkingtreding van het EU Asiel- en migratiepact?
Ik zet alles in op een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van dit wetsvoorstel,
en vertrouw op een voortvarende behandeling van dit wetsvoorstel door de beide Kamers.
Artikel III (inwerkingtreding)
De leden van de D66-fractie merken op dat de TCGCT wijst op het rechtszekerheidsbeginsel
in relatie tot het onderliggende wetsvoorstel en de te verwachten implementatiewet
van het Europese Asiel- en migratiepact. Deze leden lezen ook dat de regering heeft
aangegeven de inwerkingtreding van het pact over dertien maanden niet af te willen
wachten en dat zij daarom nu dit wetsvoorstel presenteert. Kan de regering uiteenzetten
hoe het rechtszekerheidsbeginsel geborgd kan worden met deze werkwijze, zo vragen
deze leden. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen hiernaar.
Zoals hierboven is toegelicht vindt de regering het niet verantwoord om tot medio
2026 te wachten met het treffen van maatregelen. Na 12 juni 2026 is de wet- en regelgeving
van het Asiel- en Migratiepact van toepassing, met inbegrip van het daarin opgenomen
tweestatusstelsel. Dat wetsvoorstel voorziet ook in het nodige overgangsrecht. Materieel
zijn er geen verschillen, zodat de rechtszekerheid niet in het geding is: in beide
tweestatusstelsels wordt onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen en subsidiaire statushouders,
en in beide stelsels worden striktere voorwaarden gesteld aan de nareis van (familieleden
van) subsidiair beschermden, en wordt voorzien in een beperking van het kerngezin.
De Minister voor Asiel en Migratie, M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister voor Asiel en Migratie
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen (95-55) via hoofdelijk stemming
Fracties | Zetels | Kamerlid | Voor/Tegen |
---|---|---|---|
PVV | 37 | Aardema, M. | Voor |
Blaauw, R.B. | Voor | ||
Boon, M.C.H. | Voor | ||
Born van den, V.H. | Voor | ||
Bosma, M. (Martin) | Voor | ||
Boutkan, W. | Voor | ||
Claassen, R.A.B. | Voor | ||
Crijns, P.P. | Voor | ||
Deen, M. | Voor | ||
Dijck van, A.P.C. (Tony) | Voor | ||
Dijk van, E. (Emiel) | Voor | ||
Esser, E.R.F. | Voor | ||
Faddegon, C.J. | Voor | ||
Graus, D.J.G. | Voor | ||
Haasen van, J.P. | Voor | ||
Heutink, H.D. | Voor | ||
Hoeff van der, P.H. | Voor | ||
Jong de, L.W.E. (Léon) | Voor | ||
Kops, A. | Voor | ||
Markuszower, G. | Voor | ||
Meetelen van, R.F. | Voor | ||
Mooiman, J. | Voor | ||
Mulder, E. (Edgar) | Voor | ||
Nijhof-Leeuw, J.M. | Voor | ||
Pool, J. | Voor | ||
Ram, D. | Voor | ||
Rep, R.J.H.H. | Voor | ||
Roon de, R. | Voor | ||
Smitskam, P. | Voor | ||
Thiadens, F.M. | Voor | ||
Uppelschoten, N.A. | Voor | ||
Valize, J.J.T.M. | Voor | ||
Velde van der, M.K. | Voor | ||
Vlottes, E. | Voor | ||
Vondeling, M. | Voor | ||
Vree de, J.H. | Voor | ||
Wilders, G. | Voor | ||
GroenLinks-PvdA | 25 | Bromet, L. | Tegen |
Bushoff, T.J. | Tegen | ||
Chakor, G. | Tegen | ||
Gabriëls, G.J.W. | Tegen | ||
Haage, M.W. | Tegen | ||
Hirsch, D.H. | Tegen | ||
Hoop de, H.E. | Tegen | ||
Kathmann, B.C. | Tegen | ||
Klaver, J.F. | Tegen | ||
Kröger, S.C. | Tegen | ||
Lahlah, A. | Tegen | ||
Lee van der, T.M.T. | Tegen | ||
Mohandis, M. | Tegen | ||
Mutluer, S. | Tegen | ||
Nordkamp, J. | Tegen | ||
Patijn, M.H. | Tegen | ||
Pijpelink, A. | Tegen | ||
Piri, K.P. | Tegen | ||
Slagt-Tichelman, E. | Tegen | ||
Stultiens, L.C.J. | Tegen | ||
Thijssen, J. | Tegen | ||
Timmermans, F.C.G.M. | Tegen | ||
Tseggai, M. | Tegen | ||
Westerveld, E.M. | Tegen | ||
White, R.J. | Tegen | ||
VVD | 24 | Becker, B. | Voor |
Beer de, M.E.E. | Voor | ||
Bevers, H. | Voor | ||
Bikkers, B.T. | Voor | ||
Buijsse, M.R.G. | Voor | ||
Burg van der, E. | Voor | ||
Campen van, A.A.H. | Voor | ||
Dral, R.M. | Voor | ||
Eijk van, W.P.J. | Voor | ||
Ellian, U. | Voor | ||
Erkens, S.P.A. | Voor | ||
Groot de, P.C. (Peter) | Voor | ||
Hartsuiker, R.J.J. | Voor | ||
Kisteman, A. | Voor | ||
Kort de, A.H.J. | Voor | ||
Martens-America, C. | Voor | ||
Meulenkamp, W.J.H. | Voor | ||
Michon-Derkzen, I.J.M. | Voor | ||
Rajkowski, Q.M. | Voor | ||
Richardson, S.M. | Voor | ||
Veltman, H.N. | Voor | ||
Verkuijlen, R. | Voor | ||
Vries de, A. (Aukje) | Voor | ||
Yesilgöz-Zegerius, D. | Voor | ||
NSC | 20 | Boomsma, D.T. (Diederik) | Voor |
Bruyning, F.H. | Voor | ||
Dijk van, O.C. (Olger) | Voor | ||
Heite, A. | Voor | ||
Hertzberger, R.Y. | Voor | ||
Holman, H. | Voor | ||
Idsinga, F.L. | Voor | ||
Joseph, A.S. | Voor | ||
Kahraman, I. | Voor | ||
Koops, W.J. | Voor | ||
Korte de, M.C. | Voor | ||
Kouwenhoven, A.J. | Voor | ||
Postma, W.L. | Voor | ||
Saris, I.G. | Voor | ||
Six Dijkstra, J.P.S. | Voor | ||
Soepboer, A.J. | Voor | ||
Vroonhoven van, J.N. | Voor | ||
Waveren van, A. | Voor | ||
Welzijn, R.M. | Voor | ||
Wingelaar, N.T.P. | Voor | ||
D66 | 9 | Bamenga, P. | Tegen |
Jetten, R.A.A. | Tegen | ||
Paternotte, J.M. | Tegen | ||
Paulusma, W. | Tegen | ||
Podt, A. | Tegen | ||
Rooderkerk, I. | Tegen | ||
Sneller, J.C. | Tegen | ||
Vijlbrief, J.A. | Tegen | ||
Werf van der, J.J. | Tegen | ||
BBB | 7 | Oostenbrink, M. | Voor |
Pierik, C.R. | Voor | ||
Plas van der, C.A.M. | Voor | ||
Rikkers-Oosterkamp, M.G.F. | Voor | ||
Vermeer, H. | Voor | ||
Wijen-Nass, M.J.M.H. | Voor | ||
Zanten van, C.R. | Voor | ||
CDA | 5 | Bontenbal, H. | Tegen |
Boswijk, D.G. | Tegen | ||
Dijk van, I. (Inge) | Tegen | ||
Krul, H.M. | Tegen | ||
Vedder, E.C. | Tegen | ||
SP | 5 | Beckerman, S.M. | Tegen |
Dijk, J.P. | Tegen | ||
Dobbe, S.E.M. | Tegen | ||
Kent van, B. | Tegen | ||
Nispen van, M. | Tegen | ||
ChristenUnie | 3 | Bikker, M.H. | Tegen |
Ceder, D.G.M. | Tegen | ||
Grinwis, P.A. | Tegen | ||
DENK | 3 | Abassi el, I. | Tegen |
Baarle van, S.R.T. | Tegen | ||
Ergin, D.A. | Tegen | ||
FVD | 3 | Baudet, T.H.P. | Voor |
Houwelingen van, P. | Voor | ||
Meijeren van, G.F.C. | Voor | ||
PvdD | 3 | Kostic, I. | Tegen |
Ouwehand, E. | Tegen | ||
Teunissen, C. (Christine) | Tegen | ||
SGP | 3 | Dijk van, D.J.H. (Diederik) | Voor |
Flach, A.J. | Voor | ||
Stoffer, C. | Voor | ||
Volt | 2 | Dassen, L.A.J.M. | Tegen |
Koekkoek, M. | Tegen | ||
JA21 | 1 | Eerdmans, B.J. | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.