Stenogram : Discriminatie, racisme en mensenrechten
5 Discriminatie, racisme en mensenrechten
Vergaderjaar 2024-2025
Vergaderingnummer 65
Te raadplegen sinds
2025-06-12Inhoudsopgave
Gerelateerde informatie
Toon alle stukken over dossier30950Toon alle items in vergaderingHandelingen TK 2024-2025, 65
Discriminatie, racisme en mensenrechten
Aan de orde is het tweeminutendebat Discriminatie, racisme en mensenrechten (CD d.d. 29/01).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het tweeminutendebat Discriminatie, racisme en mensenrechten. Dat is wederom een debat met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Negen leden hebben zich ingeschreven, waarvan zeven hun termijn ook willen gebruiken.
Als eerste is het woord aan de heer Ceder. Hij voert het woord namens de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de uitwisseling tijdens het commissiedebat. In de tussentijd heeft de staatscommissie tegen discriminatie en racisme opnieuw een rapport uitgebracht. De noodzaak om ook bij publieke dienstverleners de discriminatietoetsen beter in te bedden is daarmee groot en urgent. Daarom heb ik een aantal moties meegetekend en ik heb zelf ook twee moties daarover.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de staatscommissie tegen discriminatie en racisme heeft aanbevolen dat publieke dienstverleners bij uitvoeringstoetsen aandacht besteden aan risico's op discriminatie;
overwegende dat de discriminatietoets ontwikkeld is als instrument voor overheidsorganisaties om risico's op discriminatie bloot te leggen;
verzoekt de regering om publieke dienstverleners bij het opstellen van een uitvoeringstoets ook het risico op discriminatie expliciet te laten beoordelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Bamenga en Tseggai.
Zij krijgt nr. 437 (30950).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Deze is ten aanzien van specifieke visumaanvragen, want wij krijgen al heel lang geluiden te horen dat er ook in het verlenen van een visum, wie wel en wie niet, flinke stappen gezet dienen te worden als het gaat om gelijkheid. Daarom heb ik de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Amnesty in haar rapport aangeeft dat het risicoprofiel dat door het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt gebruikt bij de controle van visumaanvragen discriminatoir zou zijn;
overwegende dat het College voor de Rechten van de Mens op 28 januari jongstleden een nieuw toetsingskader tegen discriminatie door risicoprofilering heeft gepubliceerd;
verzoekt de regering onderzoek te laten verrichten naar het risicoprofiel van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de hand van het hernieuwde toetsingskader zoals opgesteld door het College voor de Rechten van de Mens,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Tseggai en Bamenga.
Zij krijgt nr. 438 (30950).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Als het gaat om het hernieuwde kader heb ik samen met de heer Bamenga en andere indieners ook een motie. Die zal hij toelichten met betrekking tot het breder inpassen van de implementatie van het kader bij alle departementen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Van Nispen, die het woord voert namens de Socialistische Partij. Gaat uw gang.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Discriminatie is een groot probleem. Dat is het al tientallen jaren, op de arbeidsmarkt, op de woningmarkt, bij selectie in wijken of door extra controleren waar al heel veel problemen zijn. Ik heb in het debat betoogd dat discriminatie in belangrijke mate een klassenvraagstuk is. Er wordt al onderzoek gedaan naar het toevoegen van sociaal-economische status als discriminatiegrond. Dat lijkt me heel goed. Daarover zal ik dus geen motie meer indienen, want dat wordt al onderzocht.
Er is ook al een motie aangenomen over het eenzijdige overheidshandelen onder de werking van de Algemene wet gelijke behandeling brengen. Ook daarop is dus geen motie nodig.
Ik heb wel nog één andere motie. Die heeft enige gelijkenis met die van de heer Ceder, maar is net anders. Daarom dien ik 'm toch in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat overheidshandelen zowel expliciet als impliciet tot ongerechtvaardigd onderscheid tussen (groepen) mensen kan leiden, met grote gevolgen voor individuen en de samenleving;
overwegende dat de staatscommissie een Discriminatietoets Publieke Dienstverlening heeft ontwikkeld, waarmee overheidsorganisaties zelf kunnen achterhalen waar en hoe er risico's op (institutionele) discriminatie ontstaan in hun dienstverlening;
verzoekt de regering ervoor te zorgen dat de Discriminatietoets Publieke Dienstverlening door publieke dienstverleners zal worden gebruikt en het ministerie van Binnenlandse Zaken hierbij de centrale regie te geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Tseggai en Bamenga.
Zij krijgt nr. 439 (30950).
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Dan had ik nog een motie voorbereid over het toetsingskader risicoprofilering dat ontwikkeld was door het College voor de Rechten van de Mens, maar de heer Bamenga had het beter geformuleerd. Daarom heb ik die van hem medeondertekend en zal ik die van mij niet indienen.
Ik ga mij verder wel verontschuldigen, omdat ik nu al te lang aan het spijbelen ben bij een rondetafelgesprek waar ik weggelopen ben. Excuus daarvoor, maar dank u wel.
De voorzitter:
Ja, dat begrijp ik. Dank voor uw inbreng. We gaan nu ook luisteren naar de heer Bamenga. Hij voert het woord namens de fractie van D66. Gaat uw gang.
De heer Bamenga (D66):
Dank u wel, voorzitter. Deze week is de Week Tegen Racisme. Overal in het land is er aandacht voor de ontwrichtende effecten van racisme en discriminatie. Dat zijn geen abstracte problemen, maar problemen waar mensen dagelijks mee te maken hebben, die hen belemmeren in het benutten van hun talenten en in het volwaardig meedoen in de samenleving. Het probleem van racisme en discriminatie is dat ze ook diep verankerd zitten in onze structuren en systemen, waaronder de overheid. Mensen moeten kunnen verwachten dat de overheid zich aan de eigen wetten en regelgeving houdt. Als de overheid dat niet doet, waarom zouden burgers, bedrijven en instellingen zich dan wel aan die wetten en regels houden? De overheid heeft de verantwoordelijkheid om het voorbeeld te geven en om institutioneel racisme actief en krachtig te bestrijden. Dat doet de overheid nog niet genoeg. Daarom dien ik een motie in om institutioneel racisme verder aan te pakken.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat overheidsinstanties in toenemende mate gebruikmaken van risicoprofilering, wat een aanzienlijk risico op discriminatie met zich meebrengt;
constaterende dat etnisch profileren nog steeds voorkomt, zoals onder meer blijkt uit gevallen bij de Koninklijke Marechaussee en DUO, en dat dit diepingrijpende gevolgen heeft voor de betrokkenen;
overwegende dat het College voor de Rechten van de Mens heeft vastgesteld dat instanties die risicoprofilering toepassen structureel meer moeten doen om discriminatie op basis van ras en nationaliteit te voorkomen;
overwegende dat het college hiertoe een nieuw toetsingskader voor risicoprofilering heeft gepubliceerd;
verzoekt de regering het toetsingskader voor risicoprofilering van het College voor de Rechten van de Mens integraal te implementeren bij alle overheidsinstanties die risicoprofilering toepassen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bamenga, Van Nispen, Ceder, Van Baarle en Tseggai.
Zij krijgt nr. 440 (30950).
De heer Bamenga (D66):
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we luisteren naar de heer Van Baarle. Hij voert het woord namens de fractie DENK. Gaat uw gang.
De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit recent onderzoek blijkt dat negen op de tien Nederlandse moslimjongeren geen vertrouwen meer heeft in de politiek;
overwegende dat dit een ernstig signaal is dat duidt op een groeiende kloof tussen de politiek en Nederlandse moslimjongeren;
verzoekt de regering een Catshuissessie te beleggen met moslimjongeren om in gesprek te gaan over dit afnemende vertrouwen in de politiek en de zorgen die onder hen leven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.
Zij krijgt nr. 441 (30950).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de toenemende moslimhaat en islamofobie voortdurende politieke aandacht behoeven;
constaterende dat de Verenigde Naties 15 maart hebben uitgeroepen tot de Internationale Dag ter Bestrijding van Islamofobie;
roept uit dat 15 maart voortaan de landelijke dag tegen moslimhaat wordt;
besluit jaarlijks plenair een debat over moslimhaat in de Tweede Kamer rond deze datum te houden, voorafgegaan door een beleidsbrief van het kabinet,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.
Zij krijgt nr. 442 (30950).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de drastische toename van moslimhaat leidt tot grote onzekerheid en gevoelens van onveiligheid onder moslims in Nederland;
verzoekt de regering om in samenwerking met relevante organisaties met een voorstel te komen om het islamitisch leven in Nederland te beschermen en moslimhaat harder te straffen, en hierbij internationale voorbeelden in overweging te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.
Zij krijgt nr. 443 (30950).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
spreekt uit dat moslimhaat, in al zijn uitingsvormen, onverenigbaar is met de Nederlandse kernwaarden en een bedreiging vormt voor niet alleen de moslimgemeenschap en het islamitisch leven, maar ook voor de samenleving, de democratie en de Nederlandse levenswijze,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.
Zij krijgt nr. 444 (30950).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat moslimhaat een groeiend probleem is in Nederland, en dat discriminatie en uitsluiting van moslims ernstige gevolgen hebben voor de samenleving;
verzoekt de regering om moslimhaat op te nemen in de nieuwe kerndoelen voor het burgerschapsonderwijs, zodat hier op elke school op eigen wijze invulling aan gegeven kan worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.
Zij krijgt nr. 445 (30950).
De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Ik heb vernomen dat het meldpunt waar we al heel erg lang over gesproken hebben, namelijk de klachtencommissie voor mensen die discriminatie hebben ervaren bij de rijksoverheid, nog niet in het leven is geroepen, terwijl dat toch afgesproken was. Mijn vraag aan de minister is of dat klopt en of zij hier een verklaring voor kan geven.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Mevrouw Tseggai gaat nu spreken namens de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het College voor de Rechten van de Mens de noodzaak benadrukt van een structurele dialoog tussen overheid, parlement en maatschappelijk middenveld over de Nederlandse mensenrechtensituatie;
overwegende dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich voorneemt de Kamer jaarlijks te informeren over de ontwikkelingen rond verdragsrapportages, maar niet zal voorzien in een collectieve monitoring van alle aanbevelingen van de verdragscomités;
verzoekt de regering om, naast de jaarlijkse informatiebrief, te voorzien in een jaarlijkse, kabinetsbrede monitoring van de opvolging van aanbevelingen van verdragscomités,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tseggai en Kostić.
Zij krijgt nr. 446 (30950).
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
De volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat Roma, Sinti en woonwagenbewoners tot nu toe tevergeefs hebben gevraagd om erkenning als nationale minderheid en uitgesloten worden van toepassing van het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden van de Raad van Europa;
overwegende dat deze groepen op terreinen zoals onderwijs en huisvesting regelmatig slachtoffer worden van ongelijke behandeling en etnische profilering;
overwegende dat uitblijvende erkenning van deze groepen als nationale minderheid wordt betreurd door het Adviescomité voor het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden;
verzoekt de regering om Roma, Sinti en woonwagenbewoners als nationale minderheid zoals bepaald in het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden te erkennen, en de Kamer hierover nader te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tseggai, Kostić en Bamenga.
Zij krijgt nr. 447 (30950).
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik wil even afsluiten met zeggen dat ik het jammer vind dat wij in deze Kamer eigenlijk maar twee keer per jaar vier minuten spreken over dit ontzettend belangrijke onderwerp. Ik zou collega's willen oproepen om de verzoeken die regelmatig worden gedaan tijdens de regeling te steunen. Tijdens het debat zijn we er volgens mij allemaal achter gekomen dat we het hier best wel wat vaker over mogen hebben.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Koops. Hij voert het woord namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract.
De heer Koops (NSC):
Meneer de voorzitter, dank u wel. Ik had twee moties in voorbereiding. Een daarvan zag op de tenuitvoerlegging van de motie van het lid Palmen van 16 april vorig jaar over risicoprofielen, het gebruik daarvan en het nut daarvan boven aselecte steekproeven. De vraag aan de minister is dus hoe het daarmee staat. Ik ga er geen motie van maken.
Dan heb ik de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister van BZK een rijksbrede coördinerende rol heeft in het tegengaan van discriminatie en racisme en het opzetten van antidiscriminatievoorzieningen;
constaterende dat de aanpak en coördinatie van het tegengaan van discriminatie en racisme, antisemitisme en moslimdiscriminatie momenteel verspreid is over de ministeries van BZK, JenV en SZW;
overwegende dat een effectieve bestrijding van discriminatie en racisme gebaat is bij een centrale en eenduidige aanpak, en verspreiding over meerdere ministeries kan zorgen voor knelpunten in de coördinatie;
verzoekt de regering een verkenning uit te voeren om te kijken of er knelpunten zijn in de coördinatie en hoe deze knelpunten voorkomen kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koops.
Zij krijgt nr. 448 (30950).
U krijgt nog een vraag van de heer Van Baarle.
De heer Van Baarle (DENK):
Ik waardeer de inspanningen van de heer Koops om op dit onderwerp een motie in te dienen. Bijna exact dezelfde motie, met daarin het verzoek om te onderzoeken of de minister meer bevoegdheden zou kunnen krijgen in de coördinatie van het antidiscriminatiebeleid, is een tijdje geleden ingediend door mevrouw Chakor. De minister heeft daar onderzoek naar gedaan. Een belangrijk instituut dat we hebben om coördinatie in het beleid te brengen, is de nationaal coördinator discriminatie- en racismebestrijding. Volgens mij wacht dit instituut nog steeds op een besluit van deze minister en van dit kabinet over wat daar in de toekomst mee gaat gebeuren. Ik zou graag aan de heer Koops willen vragen of hij bereid is om mij bij te vallen in de volgende oproep aan de minister. Ik vraag de minister ook om daarop te reageren. Het is belangrijk dat deze minister, het liefst vandaag nog, gewoon aangeeft dat die nationaal coördinator discriminatie- en racismebestrijding gecontinueerd wordt. Dat is namelijk het instituut dat op dit moment voor coördinatie van het beleid zorgt. Als we die kwijtraken, zouden dat vijf stappen achteruit zijn. Deelt de heer Koops dat en is hij bereid om mijn pleidooi in de richting van de minister te ondersteunen?
De heer Koops (NSC):
Dank voor deze interruptie. Het gehele betoog van het geachte lid Van Baarle van zojuist is een ondersteuning van de motie die ik zojuist heb ingediend. Waar ik zonder meer toe bereid ben, is om hem te ondersteunen in één heel simpel ding, namelijk de minister verzoeken om antwoord te geven op de vraag die er is. Ik kleed het gewoon net iets anders in. Mij gaat het gewoon om die coördinatie. Mij gaat het er niet om waar die centraal behoort te liggen. Mij gaat het er gewoon om om te kijken hoe dit nu wordt uitgevoerd en of het niet over veel te veel verschillende instanties is verspreid.
De voorzitter:
De minister heeft trouwens al toegezegd om hierover dit voorjaar een brief te sturen. Dat staat op de lijst van toezeggingen bij dit tweeminutendebat. De heer Van Baarle?
De heer Van Baarle (DENK):
Tot slot en kort, voorzitter. Die verkenning, zeg ik met het grootst mogelijke respect voor collega Koops, is al uitgevoerd in de evaluatie van de nationaal coördinator discriminatie- en racismebestrijding. Er is dus al een verkenning uitgevoerd, namelijk naar de vraag hoe je die rol borgt. Daaruit is gebleken dat die rol van de nationaal coördinator eigenlijk goed is en dat die behouden moet worden, maar dat er wel wat verbeteringen in aangebracht kunnen worden. Heel veel verkenningen hoeven we dus niet te doen. We moeten deze minister vooral manen tot actie om zo snel mogelijk dat instituut te continueren, met eventueel enkele verbeterpunten. Als de heer Koops dus daarbij zou kunnen aansluiten, hoeven we geen verkenning meer te doen. Dan kunnen we gewoon aan de slag. Dat is misschien beter.
De heer Koops (NSC):
Helaas, zou ik bijna zeggen, kan ik dat niet doen. Dat is omdat de reikwijdte van mijn motie net wat groter is dan alleen die coördinator. Er zijn gewoon een heel aantal verschillende plekken waar op dit moment antidiscriminatiemaatregelen moeten worden getroffen en dat kan je niet bij die ene coördinator neerleggen, is mijn voorlopige mening. Daarvoor zijn er op dit moment al te veel instanties aan de slag. Dat is ook exact het onderwerp waar mijn motie op zag, hoe welwillend en instemmend ik ook luister naar het lid Van Baarle.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng en antwoorden op deze interrupties. Dan gaan we tot slot in de termijn van de Kamer luisteren naar de heer Van Meijeren, die het woord voert namens de fractie van Forum voor Democratie. Gaat uw gang.
De heer Van Meijeren (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Artikel 1 van onze Grondwet bepaalt dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Discriminatie wegens ras, geslacht of andere groepskenmerken is niet toegestaan. Maar toch voert deze regering bij de selectie van personeel een zogenaamd diversiteitsbeleid, waarin sollicitanten niet worden beoordeeld op hun kwaliteiten en competenties, maar op hun ras of geslacht. Bij de politie geldt een rassenquotum. De rijksoverheid hanteert een vrouwenquotum. Ook Defensie zoekt niet de beste militairen, maar wil vooral een inclusieve strijdmacht zijn. Het wordt "positieve discriminatie" genoemd, maar voor sollicitanten die vanwege hun ras of geslacht worden afgewezen, is het allesbehalve positief. Bevoordeling van de een leidt automatisch tot benadeling van de ander.
Forum voor Democratie ziet graag dat de overheid mensen beoordeelt op basis van hun talenten, inzet en competenties, en niet op basis van huidskleur of geslacht. Daarom de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de overheid bij de selectie van personeel gebruikmaakt van diversiteitsquota en kandidaten beoordeelt op basis van ras, geslacht en andere groepskenmerken;
overwegende dat dit leidt tot discriminatie van sollicitanten die niet het gewenste ras of geslacht hebben en daardoor benadeeld worden;
overwegende dat het diversiteitsbeleid bovendien aantoonbaar niet leidt tot meer eenheid of effectiviteit, maar juist tot meer verdeeldheid en wantrouwen;
roept de regering op te stoppen met het personeelsbeleid waarin selectie plaatsvindt op grond van ras, geslacht of andere groepskenmerken en alle diversiteitsquota af te schaffen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meijeren.
Zij krijgt nr. 449 (30950).
Dank voor uw inbreng. Dit was de termijn van de Kamer. We gaan vijftien minuten schorsen. Dan krijgen we een reactie van de minister op de gestelde vragen en een appreciatie op de dertien ingediende moties.
De vergadering wordt van 11.51 uur tot 12.09 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het vervolg van het tweeminutendebat over discriminatie, racisme en mensenrechten. We zijn toe aan de termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. We krijgen een appreciatie van dertien moties, maar twee daarvan zijn spreekt-uitmoties. Dat zijn de moties op de stukken nrs. 442 en 444. Daar hoeft de minister dus geen oordeel over te geven. Het woord is aan de minister.
Minister Uitermark:
Dank u wel, voorzitter. Ik zal beginnen met de vragen. Er waren drie vragen. Er was een vraag van de heer Van Baarle over het loket. Het klachtencommissieloket is inderdaad iets vertraagd. Daar heb ik uw Kamer op 12 maart ook een brief over gestuurd. Daarin staat dat echt alles op alles wordt gezet om het op 1 mei operationeel te krijgen. Dan zal volgens planning tegelijkertijd ook de rijksbrede integriteitscommissie in werking zijn. De reden was de complexiteit van de processen rondom gegevensbescherming.
Dan een andere vraag van de heer Van Baarle, over de verlenging van het mandaat van de NCDR. U, voorzitter, heeft het net ook genoemd: ik heb in de planningsbrief aangegeven dat het april of mei wordt.
Dan de vraag van de heer Koops: hoe staat het met het onderzoek naar aselecte risicoprofielen? De staatscommissie tegen discriminatie en racisme is al gestart met een onderzoek naar de mogelijkheden om onderscheid op grond van ras en nationaliteit en risicoprofielen alleen toe te passen om mensen te beschermen en te ondersteunen. Dat is ook onderdeel van de opdracht van de staatscommissie. In het onderzoek wordt ook de motie van de leden Van Oostenbruggen en Chakor van juni 2024 meegenomen, met het verzoek om een diepgaande analyse te maken van de effecten van discriminatie in relatie tot het gebruik van zowel aselecte steekproeven als risicoselecties. De staatscommissie verwacht al eerder, dus eind 2025, eind dit jaar, met een eerste analyse te komen. Het eindrapport zal in mei 2026 komen. Maar de eerste analyse komt dus al eerder, eind dit jaar.
Dan kom ik toe aan de moties.
De voorzitter:
Kort graag, meneer Van Baarle. We gaan niet het commissiedebat overdoen.
De heer Van Baarle (DENK):
Heel kort, voorzitter. Een standje: de verlenging van de instelling van de klachtencommissie duurt nu al zo lang. Dat is echt ongehoord en beschamend.
Dan de vraag over de NCDR. Waarom duurt het zo lang? Waarom moeten we tot april of mei wachten voordat we weten of we nog een NCDR hebben? Welke overwegingen zijn er? Welke dingen worden nu afgewogen? Kan de minister verklaren waarom het zo lang duurt?
Minister Uitermark:
Nou, hier kan ik op zeggen dat het besluit zo snel als kan genomen wordt. Ik vind het ook van groot belang dat de NCDR en zijn bureau weten waar ze aan toe zijn, maar het moet ook zorgvuldig gebeuren. Ik kan ook zeggen dat mijn departement goede contact onderhoudt met de NCDR. Dus het komt er echt aan, in april/mei.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Uitermark:
Dan ga ik door de moties.
De motie op stuk nr. 437 van het lid Ceder, over het betrekken van de discriminatietoets bij de uitvoeringstoets, kan ik oordeel Kamer geven.
Mijn appreciatie over de motie op stuk nr. 438, ook van de heer Ceder, over het toetsingskader voor risicoprofielen van het College voor de Rechten van de Mens, is ontijdig. Deze motie dient namelijk te worden ingediend bij de minister van Buitenlandse Zaken.
Dan de motie op stuk nr. 439.
De voorzitter:
Een klein ogenblik. Bij "ontijdig" moet eigenlijk eerst het verzoek worden gedaan of het Kamerlid de motie wil aanhouden. Ik wil de heer Ceder wel even de kans geven om te besluiten of hij de motie wil aanhouden.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik wil daartoe besluiten wanneer de motie van de heer Bamenga is geapprecieerd, want volgens mij ligt dat in het verlengde daarvan. Volgens mij is de strekking van de heer Bamenga breder en zou die ook het ministerie van Buitenlandse Zaken omvatten. Dus ik wacht eerst het oordeel daarop af, voordat ik hierop terugkom.
De voorzitter:
Oké. U komt er nog op terug. "Ontijdig" is nu voorlopig het oordeel op de motie op stuk nr. 438.
Minister Uitermark:
Ja.
Dan de motie op stuk nr. 439. Die motie kan ik oordeel Kamer geven. Ik zal voor de zomer met een reactie komen op de toets en u dan informeren over hoe ik er verder een vervolg aan kan geven.
Dan de motie op stuk nr. 440: verzoekt de regering het toetsingskader voor risicoprofilering van het college integraal te implementeren bij alle overheidsinstanties die risicoprofilering toepassen. Als ik de motie zo mag lezen dat het gaat om een inspanningsverplichting, dan kan ik 'm oordeel Kamer geven.
De heer Bamenga (D66):
Wat mij betreft akkoord, maar ik zou dan wel graag ook een toezegging willen hebben van de minister als het gaat om de monitoring daarvan, zodat wij als Kamer goed in de gaten kunnen houden welke overheidsdiensten wel of niet het toetsingskader daadwerkelijk hebben geïmplementeerd. Dus graag periodiek een monitoring daarvan naar de Kamer toe.
Minister Uitermark:
Ehm … "Periodieke monitoring" klinkt alsof ik dat meermalen ga doen, maar ik zal me ervoor inspannen. Het is natuurlijk reëel om als Kamer te kunnen volgen hoe die inspanningsverplichting uitwerkt, dus als ik 'm zo mag zien, dan zal ik daar de Kamer in ieder geval over informeren.
De voorzitter:
Ja, dan krijgt deze motie oordeel Kamer. De heer Ceder komt nog even terug op zijn motie?
De heer Ceder (ChristenUnie):
In het verlengde daarvan. Ik kan de interpretatie prima volgen. Dan is mijn vraag of het ministerie van Buitenlandse Zaken ook valt onder "alle overheidsinstanties die risicoprofilering toepassen". Als het antwoord daarop ja is, is de motie op stuk nr. 438 volgens mij in het verlengde daarvan, en dan specifiek ten aanzien van de visumaanvraag. Dus ik volg het oordeel over de motie op stuk nr. 440, dat ik volledig kan ondersteunen, maar dan zou het ministerie van Buitenlandse Zaken daar ook onder moeten vallen. Dat is mijn indruk.
Minister Uitermark:
Ja, dit gaat over een ander ministerie, hè, dus dat is niet een overheidsinstantie. Er is wel echt een verschil met een ministerie en de ministeriële verantwoordelijkheid die daarbij hoort. Daarom gaven wij ook de appreciatie "ontijdig", zodat u dit eerst met de desbetreffende minister kunt bespreken.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Begrijp ik hieruit dat de motie op stuk nr. 440 zich volgens de interpretatie van de minister alleen richt op overheidsinstanties die onder BZK vallen? Want dat vind ik een vrij smalle interpretatie, die volgens mij ook geen recht doet aan wat de heer Bamenga en ik als medeondertekenaar beogen. Dat is dan wel de conclusie die ik trek uit wat de minister aangeeft. Of "alle overheidsinstanties" betekent: alle overheidsinstanties. En dan is het de vraag of het ministerie van BuZa een overheidsinstantie is. Dat is even de vraag. Dat maakt wel uit voor hoe we de motie op stuk nr. 440 moeten lezen.
Minister Uitermark:
Ik heb niet een bevoegdheid ten aanzien van andere departementen. Die heb ik natuurlijk wel als het gaat om overheidsorganisaties die … Nou, dan heb ik nog steeds geen bevoegdheid, maar daarom heb ik het benoemd als een inspanningsverplichting. Ik denk dat u ervan uit kunt gaan … Nou, niet "ik denk". U kunt ervan uitgaan dat ik bij de minister van Buitenlandse Zaken dezelfde inspanning zal verrichten. Als u het zo begrijpt, kunt u de motie misschien als vervuld zien, door wat ik net heb toegezegd.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik ga er even over nadenken, want dat is inderdaad een inspanningsverplichting en wij verzoeken ...
De voorzitter:
Oké, dan is de motie nog niet aangehouden. Het oordeel over de motie op stuk nr. 438 blijft dus "ontijdig" en de motie op stuk nr. 440 krijgt oordeel Kamer. Dan gaan we door naar de motie op stuk nr. 441.
Minister Uitermark:
In de motie op stuk nr. 441, van de heer Van Baarle, wordt de regering verzocht om een Catshuissessie te beleggen met moslimjongeren om in gesprek te gaan over het afnemende vertrouwen in de politiek en de zorgen die onder hen leven. Dat vind ik een goed idee. Die motie geef ik graag oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 442 is een spreekt-uitmotie, dus daarvoor is geen appreciatie van het kabinet nodig.
De motie op stuk nr. 443, ook van de heer Van Baarle, apprecieer ik als "ontijdig". Er komt nog een brief. Er is een rapport over een onderzoek naar moslimdiscriminatie in Nederland. Dat ligt inmiddels bij mij op het departement en dat zal snel, een dezer dagen, naar uw Kamer komen. Het is mijn inzet om, samen met de staatssecretaris van SZW, in het tweede kwartaal met een inhoudelijke beleidsreactie te komen. Daar kunnen en moeten we dit dan bij betrekken. Op dit moment is de motie dus ontijdig.
De motie op stuk nummer 444 is ook een spreekt-uitmotie, dus die krijgt geen appreciatie.
De motie op stuk nummer 445 van de heer Van Baarle moet ik ontraden. In de conceptkerndoelen voor burgerschap is er in algemene zin aandacht voor discriminatie en racisme en het respectvol met elkaar omgaan.
De motie op stuk nummer 446, van mevrouw Tseggai, mede ingediend door het lid Kostić, moet ik ontraden. Ik heb al eerder, in het commissiedebat van eind januari, aangegeven dat de opvolging van aanbevelingen valt onder de verantwoordelijkheid van het departement dat verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waarop de specifieke aanbeveling betrekking heeft. De opvolging van aanbevelingen wordt op internationaal niveau gemonitord door de comités die toezicht houden op de naleving van de mensenrechtenverdragen. Het gaat dan om Europese verdragen en VN-verdragen. Het zijn heel veel verdragen bij elkaar. Nederland rapporteert elke vier jaar aan elk van deze comités over de naleving van het verdrag waarop het comité toezicht houdt. Die rapportage gaat dan ook over de opvolging die is gegeven aan eerdere aanbevelingen. Vervolgens beoordeelt het comité de inspanningen van Nederland en geeft daarover weer aanbevelingen.
Ik kan u zeggen wat wij allemaal al wel doen. Er is een jaarlijkse informatiebrief aan de Kamer. Er is ook een interdepartementaal netwerk van verdragscoördinatoren gestart, onder leiding van Binnenlandse Zaken. We maken ook een handreiking voor hoe we kunnen omgaan met de verdragsrapportages en het rapportageproces in brede zin. Daarin delen we best practices, ook onder leiding van BZK. In het najaar zal ik u hierover een stand-van-zakenbrief sturen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp niet helemaal waarom de minister dan niet al die activiteiten zou kunnen bundelen in een jaarlijkse monitoringbrief. Het is voor ons als Kamer toch gewoon belangrijk om te weten hoe het ervoor staat?
Minister Uitermark:
Er zijn zeer veel departementen bij betrokken, die allemaal internationaal rapporteren over hun eigen opvolging. Als ik die taak zou overnemen, is dat heel veel werk. Het is ook niet in lijn met de kabinetsbrief die ik eerder heb geschreven, in augustus, waarin ik duidelijk heb aangegeven dat wij geen collectieve monitoring van alle aanbevelingen voor ogen hebben, maar dat ik wel een beeld wil geven van de voortgang rond de in het oog springende aanbevelingen.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik snap dat het veel werk is, maar dat lijkt mij precies de taak van deze minister, want zij is coördinerend bewindspersoon op het gebied van discriminatie en racisme. Ik zou de minister dus toch willen vragen om nog eens goed naar deze motie te kijken.
Minister Uitermark:
Dat heb ik gedaan. We hebben een afweging gemaakt. Wij zullen in ieder geval de in het oog springende aanbevelingen opvolgen, maar het zou erg veel werk met zich brengen om dat voor alle aanbevelingen te doen en daar coördinerend in te zijn. Wij hebben ook de belangrijke taak om de taken van ambtenaren terug te brengen, gelet op de taakstelling.
De heer Van Baarle (DENK):
Mijn motie werd ontraden onder referentie aan het onderzoek naar moslimdiscriminatie dat naar de Kamer komt naar aanleiding van een aangenomen amendement van ondergetekende. Kan de minister iets specifieker zijn over wanneer dat onderzoek naar de Tweede Kamer komt? Is dat deze week nog? Wanneer komt het?
Minister Uitermark:
De precieze dag kan ik niet noemen, maar ik verwacht dat het binnen een week komt.
De voorzitter:
We gaan door naar de motie op stuk nr. 447.
Minister Uitermark:
De appreciatie van de motie op stuk nr. 447 is: ontijdig. Ik begrijp wel heel goed de oproep. Ik kom voor de zomer met een brief. Ik zal daar dus vaart in zetten, want we onderzoeken op dit moment al wat de uitbreiding van de definitie van nationale minderheden die vallen onder het Kaderverdrag concreet betekent en hoe daarmee de positie van Roma, Sinti en woonwagenbewoners in Nederland wordt versterkt. Ik zal daar vaart achter zetten en zorgen dat de Kamer voor de zomer een brief heeft. Op basis van die brief kan de Kamer het debat voeren, want uiteindelijk is het, als we tot die uitbreiding over zouden gaan, een politieke keuze waar een goed informerende brief onder moet liggen, zodat er zowel hier als in de Eerste Kamer over gestemd kan worden.
De voorzitter:
Die toezegging dat die brief zou komen is al eerder gedaan. Mevrouw Tseggai, wilt u de motie aanhouden?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wil haar op zich best aanhouden, maar dan heb ik één klein verzoek. Tussen nu en de zomer zit nog een maand of vier. Zou de minister iets concreter kunnen zijn? Welke maand kan ik deze brief verwachten? Dan wil ik de motie tot die tijd best aanhouden.
De voorzitter:
In de toezegging stond nog "voorjaar", dus ik snap de vraag.
Minister Uitermark:
Ambtelijk wordt mij nu aangegeven: voor de zomer. Ik heb er net bij gezegd dat ik er vaart achter zal zetten. Ik kan nu geen maand noemen. Laten we streven naar juni.
De voorzitter:
Ja?
Op verzoek van mevrouw Tseggai stel ik voor haar motie (30950, nr. 447) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Dan gaan we door naar de motie op stuk nr. 448.
Minister Uitermark:
Die kan ik oordeel Kamer geven, omdat ik de motie zie als aanmoediging om te onderzoeken waar we de versnippering van het discriminatiebeleid kunnen tegengaan. Dat is echt van belang voor het daadkrachtig kunnen bestrijden van discriminatie, zoals ook is afgesproken in het hoofdlijnenakkoord en in het regeerprogramma.
Dan de motie op stuk nr. 449 van de heer Van Meijeren. Die is overbodig, want het diversiteits- en inclusiebeleid binnen de rijksoverheid is gericht op het bevorderen van gelijke kansen en het voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie. Bij de werving en selectie gelden geen diversiteitsquota op basis van ras, geslacht of andere groepskenmerken. Afgelopen jaar zijn rijksbreed maatregelen afgesproken om juist breed te werven en objectief te selecteren.
De heer Van Meijeren (FVD):
Ik begrijp deze reactie niet helemaal. Het is toch bekend dat de politie beleid voert om ten minste 35% van de agenten een niet-westerse migratieachtergrond te laten hebben en dat de rijksoverheid beleid voert om ten minste 50% van de ambtelijke topfuncties te laten bekleden door een vrouw. Dat zijn toch diversiteitsquota? Welke definitie van "diversiteitsquota" hanteert deze minister dan?
Minister Uitermark:
Ik blijf bij het antwoord dat ik net heb gegeven. Het antwoord is dat bij de werving en selectie geen diversiteitsquota gelden op basis van ras en geslacht.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Van Meijeren.
De heer Van Meijeren (FVD):
Dat is dus in strijd met het evidente beleid, zoals dat gewoon op de website van de rijksoverheid zelf te vinden is.
Tot slot zou ik nog een opmerking willen maken. Van de vragen die ik in het commissiedebat heb gesteld, zijn er nul beantwoord, niet tijdens het debat en niet in de brief met de beantwoording van openstaande vragen. Ik zou het waarderen als de minister daar in een brief toch nog even op terugkomt en dan ook gelijk zou willen reageren op die quota die ik zojuist noemde, bij de politie, Defensie en de rijksoverheid. De minister is namelijk ofwel verkeerd geïnformeerd of ze is hier bewust de Kamer aan het voorliegen. Van dat laatste zou ik natuurlijk niet uit willen gaan. Ik zou het wel waarderen als ze hier in een brief dan nog even op terugkomt.
Minister Uitermark:
Dat zal ik doen.
De heer Van Baarle (DENK):
De woorden "bewust voorliegen" worden gebruikt. Volgens mij gaat het om streefcijfers. Volgens mij is het staande beleid dat men meer diversiteit bereikt, omdat men de procedures om te werven objectiever en transparanter maakt. Dat is geen selectie op kenmerken, maar het hanteren van een betere procedure, waardoor er sprake is van gelijke kansen. Formeel zijn het dus geen quota, maar streefcijfers op grond van een procedure die men evenwichtiger probeert te maken. Volgens mij is dat aan de hand en worden hier een aantal dingen verhaspeld. Het lijkt me goed om dat duidelijk te hebben voordat men weer conclusies trekt.
Minister Uitermark:
Inderdaad, ik heb net de woorden gebruikt die ik heb gebruikt. De toezegging naar aanleiding van de vraag van de heer Van Meijeren ging over meerdere dingen. De heer Van Baarle had het over vragen die in het debat niet zijn beantwoord. Dat is mij niet bekend. We lopen het even na en als dat zo is, krijgt u daar een brief over. Dan zal ik de verduidelijking, zoals die net ook al gegeven is door de heer Van Baarle, ook vanuit mijn kant nog explicieter aangeven.
De voorzitter:
Helder. Nee, meneer Van Meijeren, wij gaan hier niet meer …
De heer Van Meijeren (FVD):
Even een punt van orde. Als het een woordenspelletje is en het eigenlijk gaat om een quotum of om een streefcijfer, dan kunnen we natuurlijk die term aanpassen.
De voorzitter:
Nee, dat is geen punt van orde.
De heer Van Meijeren (FVD):
Als de minister daar ook even op in zou willen gaan, kan ik altijd de motie nog wijzigen. Als zij zegt dat het geen quotum maar een streefcijfer is, wordt het een semantische discussie, maar het gaat natuurlijk om de kern.
Minister Uitermark:
Dat is niet semantisch. Het zijn echt verschillende woorden. Ik heb mijn woorden gekozen zoals ik ze gezegd heb.
De voorzitter:
Helder.
We zijn daarmee gekomen aan het einde van dit tweeminutendebat.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Op 25 maart, aanstaande dinsdag, gaan we stemmen over de ingediende moties.
We schorsen een kort ogenblik. Daarna gaan we door met drie tweeminutendebatten op het terrein van VWS.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.