Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2024 (Kamerstuk 36740-VIII-1)
36 740 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2024
Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 juni 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2024 (Kamerstuk 36 740 VIII, nr. 1).
De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni
2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Easton
Vragen en antwoorden
1
Hoeveel studenten zijn er in 2024 begonnen aan de lerarenopleiding? Is er een toename
van het aantal studenten te zien ten opzichte van 2023?
In 2024 was de instroom in een hbo lerarenopleiding 16.454 studenten en in een wo-lerarenopleiding
was de instroom 787 studenten. Dit is een toename ten opzichte van het aantal studenten
in 2023 (hbo: 16.035, wo: 725).
2
Hoeveel procent van de pabo-studenten die in 2024 is begonnen, was zij-instromer?
In 2024 was de instroom in de pabo’s 7.878 studenten, daarvan was 1.123 zij-instromer.
Dat is circa 14 procent. Met zij-instromer worden studenten bedoeld, die twee jaar
niet hebben deelgenomen aan het Nederlandse onderwijs, en vervolgens instromen in
een lerarenopleiding.
3
Hoeveel procent van de pabo-studenten die in 2024 is begonnen, was man?
Van de 7.878 studenten, die in 2024 zijn ingestroomd, was 1.979 man. Dit is 25 procent.
4
Hoeveel nieuwe basisscholen zijn er in 2024 opgericht?
In augustus 2024 zijn er 19 nieuwe basisscholen gestart. Daarnaast zijn er vijf bestaande
dislocaties van basisscholen verzelfstandigd tot zelfstandige school.
5
Hoeveel procent van de nieuw opgerichte basisscholen in 2024 biedt islamitisch onderwijs
aan?
Acht van de 24 scholen (33,3 procent) uit het antwoord op vraag 4 biedt islamitisch
onderwijs aan.
6
Hoeveel procent van de nieuw opgerichte basisscholen in 2024 biedt openbaar onderwijs
aan?
Vier van de 24 scholen (16,7 procent) uit het antwoord op vraag 4 biedt openbaar onderwijs
aan.
7
Is bijgehouden hoeveel demonstraties er in 2024 op universiteiten zijn geweest? Om
hoeveel demonstraties gaat het?
Er wordt niet bijgehouden hoeveel demonstraties er hebben plaatsgevonden op universiteiten
en hogescholen. Het is aan het bestuur van de instelling zelf om te besluiten of en
zo ja onder welke voorwaarden demonstraties door mogen gaan, indien noodzakelijk in
overleg met de lokale driehoek. Het ministerie is hier niet bij betrokken.
8
In hoeveel gevallen is er bij dergelijke demonstraties schade aangericht aan onderwijsgebouwen-
of bezittingen? Om hoeveel euro aan schade gaat het totaal in 2024?
Er wordt niet bijgehouden hoe vaak demonstraties of protesten hebben geleid tot materiële
schade aan onderwijsgebouwen- of bezittingen of om welk bedrag het gaat.
9
Op welke manier is de toegang van Oekraïense leerlingen tot het Nederlandse hoger
onderwijs vormgegeven? Kunnen zij aanspraak maken op studiefinanciering?
Onderwijsvoorzieningen in de vorm van aanspraak op het wettelijk collegegeld, studiefinanciering,
collegegeldkrediet zijn direct gekoppeld aan een specifieke verblijfsvergunning. In
beginsel vallen studenten met de Oekraïense nationaliteit onder de categorie niet-EER-studenten,
waarmee zij geen recht hebben op wettelijk collegegeld of studiefinanciering. Voor
ontheemden uit Oekraïne geldt dat zij een verblijfsvergunning kunnen krijgen op grond
van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïners. Ook deze verblijfsvergunning geeft
geen recht op onderwijsvoorzieningen zoals studiefinanciering. Onderwijsinstellingen
kunnen er wel zelf voor kiezen om het instellingscollegegeld tarief te verlagen voor
deze studenten. In het verleden is dit ook gebeurd; OCW heeft geen overzicht in de
mate waarin dit nu ook nog gebeurt.
Mocht de Oekraïense student op basis van een andere verblijfsstatus in Nederland verblijven,
dan kan het zijn dat de student wel in aanmerking komt voor wettelijk collegegeld
en studiefinanciering. Dat is afhankelijk van de exacte verblijfsvergunning.
10
Hoe is de voortgang op basisvaardigheden kwantitatief meetbaar gemaakt?
Een goed zicht op de prestaties is belangrijk om goed onderbouwde beleidskeuzes te
kunnen maken. Mede daarom is de afgelopen jaren geïnvesteerd in het verbeteren van
het zicht op het stelsel en effecten van beleid. Het kwantitatieve effect van specifiek
de subsidie Verbetering basisvaardigheden op de leerprestaties wordt momenteel door
het CPB onderzocht. Dit rapport wordt in het najaar verwacht. De algehele voortgang
van de prestaties op de basisvaardigheden wordt via verschillende onderzoeken gevolgd.
In het primair onderwijs gaat het om de volgende bronnen:
– jaarlijkse toetsdata uit leerlingvolgsystemen en van de doorstroomtoets;
– internationale peilingsonderzoeken IELS (kleuters), TIMSS (o.a. rekenen-wiskunde)
en PIRLS (lezen);
– peilingsonderzoeken inspectie (o.a. leesvaardigheid, schrijfvaardigheid, mondelinge
taalvaardigheid, rekenen, digitale geletterdheid en burgerschap, om de vier tot acht
jaar).
In het voortgezet onderwijs gaat het om de volgende bronnen:
– jaarlijkse toetsdata uit leerlingvolgsystemen onderbouw vo en eindexamens;
– internationale peilingsonderzoeken PISA (15-jarigen, o.a. leesvaardigheid en wiskunde,
eens in de drie jaar), ICILS (digitale geletterdheid, eens inde 5 jaar) en ICCS (burgerschap,
eens in de zes jaar);
– peilingsonderzoeken inspectie (tweede leerjaar, o.a. leesvaardigheid, rekenen en wiskunde,
schrijfvaardigheid en digitale geletterdheid).
Goed zicht op de prestaties is ook in het mbo van belang. Het is dan ook onderdeel
van de aanpak basisvaardigheden in het mbo om meer grip en zicht te krijgen op de
ontwikkeling van het beheersingsniveau van studenten. In het mbo gaat om de volgende
bronnen:
– peilingsonderzoeken van de inspectie (rekenen, leesvaardigheid en burgerschap; de
eerste rapportage verschijnt in 2027);
– examenresultaten mbo;
– werkagenda mbo: tevredenheid van studenten over de lessen basisvaardigheden en tevredenheid
van werkgevers over de taal- en rekenvaardigheden van recent afgestuurde mbo’ers.
11
Op welke manier wordt de voortgang op basisvaardigheden van de 40 procent leerlingen
op scholen die niet onderdeel zijn van de subsidieregelingen bijgehouden?
Met de vierde subsidietranche van dit voorjaar wordt in totaal 95 procent van de leerlingen
bereikt. Vanaf 1 januari 2027 krijgen alle scholen in het funderend onderwijs gerichte
bekostiging voor de verbetering van de basisvaardigheden.
Zie ook de antwoorden bij vraag 10 en 12 voor de monitoring van de prestaties en het
effectonderzoek naar de subsidie Verbetering basisvaardigheden.
12
Zijn er verschillen te zien in de voortgang op basisvaardigheden tussen leerlingen
op scholen die subsidie gebruiken voor basisvaardigheden en leerlingen op scholen
die dat niet doen?
Door het CPB wordt momenteel onderzocht in hoeverre er verschillen zijn tussen de
vooruitgang van de prestaties van leerlingen op scholen mét en scholen zonder subsidie.
De uitkomsten van dat onderzoek verwachten we dit najaar.
13
Hoeveel van de € 74 miljoen voor BoekStart en De Bibliotheek op school is terechtgekomen
in gemeenten zonder eigen bibliotheekvoorziening?
Het geld voor BoekStart en de Bibliotheek op school gaat via een subsidieregeling
naar bibliotheken. Alle scholen kunnen in principe de samenwerking met de meest nabij
gelegen bibliotheek opzoeken, ook scholen in gemeenten zonder eigen bibliotheekvoorziening.
De subsidieregeling voor de Bibliotheek op school en BoekStart loopt tot einde schooljaar
2025/2026. We kunnen op dit moment dus nog niet zeggen hoeveel bibliotheken samenwerken
met scholen en/of instellingen voor kinderopvang in gemeenten zonder eigen bibliotheekvoorziening.
Er zijn overigens vrijwel geen gemeenten zonder eigen bibliotheekvoorziening.
14
In hoeveel gevallen is in 2024 een samenwerking met buitenlandse partijen wegens kennisveiligheidsrisico’s
geweigerd of beëindigd?
Dit inzicht bestaat alleen binnen kennisinstellingen, zodat besturen hun verantwoordelijkheid
kunnen nemen voor risicomanagement dat past bij hun instelling. Naar aanleiding van
de motie Rooderkerk/Paternotte (Kamerstuk 31 288, nr. 1134) hebben universiteiten centrale en actuele overzichten opgesteld van risicovolle
internationale partnerschappen.
15
Hoe wordt voorkomen dat kleine schoolbesturen overbelast raken door extra verantwoordingslasten
als gevolg van de voorgestelde sturingsherziening?
De herijking van de sturing en de sturingsmaatregelen uit het Regeerprogramma zijn
erop gericht dat er duidelijker en consistenter wordt gestuurd vanuit de overheid.
Scholen weten daardoor beter wat er van hen verwacht wordt en wat de belangrijkste
doelen zijn waar zij zich op moeten richten. Dit gaat niet per definitie gepaard met
extra verantwoordingslasten. Door duidelijke doelen te stellen wordt het mogelijk
om subsidies om te zetten in (aanvullende) bekostiging, wat de administratieve lasten
voor scholen verlaagt. Bovendien onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om de verantwoordingslasten
voor scholen te verminderen, bijvoorbeeld door het aantal maatschappelijke thema’s
in de verantwoording over het kalenderjaar 2025 (en latere jaren) terug te brengen.
16
Hoe is geborgd dat de € 254 miljoen voor verbetering basisvaardigheden (zoals BoekStart
en De Bibliotheek op school) ook ten goede komt aan scholen en instellingen in krimp-
en plattelandsregio’s?
De € 254 miljoen betreffen middelen die beschikbaar zijn voor de subsidie verbetering
basisvaardigheden. De subsidieregeling wordt toegekend op basis van de CBS-achterstandsscore
wanneer er meer aanvragen zijn dat er budget is. Het relatieve verschil in het aantal
toekenningen aan scholen in een stedelijke en niet stedelijke omgeving is klein. De
Bibliotheek op school en BoekStart in de kinderopvang worden niet uit deze middelen
bekostigd. De middelen voor de Bibliotheek op school en BoekStart worden via een subsidieregeling
aan bibliotheken verstrekt. Alle bibliotheken kunnen de subsidie aanvragen, ook die
in plattelands- en krimpregio’s. Indien er geen bibliotheek in de gemeente aanwezig
is, kan een school de meest nabije bibliotheek benaderen. Door bijna de helft van
de scholen wordt de bibliotheek aangehaakt.
17
Op welke wijze garanderen de kwaliteitsplannen van mbo-instellingen een aansluiting
bij de arbeidsmarkt in landelijke regio’s zoals landbouw en zorg?
Instellingen benoemen in hun kwaliteitsplannen verschillende maatregelen die ze nemen
om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren, bijvoorbeeld
op het gebied van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB), ten aanzien van het opleidingenportfolio
of op het gebied van bij- en omscholing. In de Kamerbrief over de kwaliteitsagenda’s van mbo-instellingen is aangegeven dat op basis van deze agenda’s meer focus
nodig is in keuzes ten aanzien van het opleidingsaanbod. De Minister van OCW werkt,
zoals aangekondigd in het Regeerprogramma, samen met onderwijs en bedrijfsleven, aan
een pact met afspraken voor het opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst. Hierbij
is ook aandacht voor de regionale eigenheid. Voor het kerstreces informeert de Minister
uw Kamer over de uitkomsten.
18
Waaruit bestaan de inspanningen om de emancipatie van vrouwen en de lhbtiq+-gemeenschap
te versterken?
Over de prioriteiten en uitgangspunten van het emancipatiebeleid bent u geïnformeerd
in de Kamerbrief emancipatiebeleid1 van 18 november 2024. In deze brief zijn onder andere de volgende maatregelen en inspanningen opgenomen:
• Het bereiken van de emancipatiedoelen is niet denkbaar zonder de inzet van maatschappelijke
organisaties, die de ervaring van verschillende doelgroepen combineren met expertise
over diverse beleidsterreinen. Om die reden worden vanuit de Subsidieregeling gender-
en lhbti+-gelijkheid acht allianties van maatschappelijke organisaties gefinancierd
voor vijf jaar. Met deze allianties zijn strategische partnerschappen gesloten, zodat
wij elkaar waar mogelijk en passend kunnen versterken en aanvullen.
• Het kabinet neemt extra maatregelen om geweld tegen lhbtiq+ personen tegen te gaan.
Dit najaar wordt samen met JenV het vervolg van het Actieplan Veiligheid lhbti 2019–2022
vormgegeven.
• Ook investeert dit kabinet in de bestendiging van de aanpak door de politie van alle
vormen van discriminatie en racisme, door het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie
Politie (ECAD-P) structureel te financieren en het programma «Politie voor Iedereen»
voort te zetten. Daarbinnen speelt het Netwerk Divers Vakmanschap een grote rol, met
onder andere «Roze in Blauw».
• Voor het voorkomen en aanpakken van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel
geweld wordt samen met de bewindslieden van SZW, VWS en JenV, het Nationaal Actieprogramma
Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld uitgevoerd.
• Het kabinet vindt dat meer werken ook meer moet lonen. Dit wordt gestimuleerd door
bijvoorbeeld een pilot met een voltijds- en meerurenbonus in het onderwijs.
• De positie van vrouwen in topposities wordt nauwkeurig in de gaten gehouden en de
Wet «Evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen in bestuur en raad van commissarissen»
wordt vijf jaar na de inwerkingtreding geëvalueerd.
Onder andere deze concrete activiteiten worden uitgewerkt in de Emancipatienota, die
voor de zomer aan uw Kamer wordt verzonden.
19
Op welke manier sluit de doorstroomtoets aan op de uitvoering van de agenda tegen
discriminatie en racisme2?
Uit verschillende onderzoeken, waaronder een jaarlijkse monitor van DUO, weten we
dat verschillende groepen leerlingen structureel te maken krijgen met onderadvisering
in het voorlopig schooladvies: het gaat om leerlingen uit gezinnen die het financieel
moeilijker hebben, leerlingen uit platteland gebieden, leerlingen met een niet-westerse
migratieachtergrond en meisjes.
De doorstroomtoets voorziet scholen van een objectief, aanvullend perspectief waarmee
voor elke leerling een passend definitief schooladvies kan worden gegeven. Zo wordt
het risico op onderadvisering kleiner. Hiermee sluit de toets aan bij de agenda tegen
Discriminatie en Racisme, om obstakels in de schoolloopbanen van leerlingen weg te
nemen en eerlijke kansen te ondersteunen.
20
Wat zijn de grootste belemmeringen bij het tijdig besteden van middelen en hoe wordt
de rechtmatigheid geborgd bij doorschuiven?
De grootste belemmeringen bij het tijdig besteden van middelen zijn met name de arbeidsmarktkrapte
en capaciteitsproblemen bij uitvoerders.
Indien budget met een kasschuif naar een later jaar wordt geschoven, dan is dit altijd
onderdeel van een (suppletoire) begrotingswet die door de Staten-Generaal wordt behandeld.
Met autorisatie door de Staten-Generaal is het in de toekomst verhoogde budget comptabel
rechtmatig. Daarna gelden vanzelfsprekend onverkort alle andere voorschriften en waarborgen
om het budget rechtmatig te verplichten en uit te geven.
21
Welke middelen uit 2024 zijn doorgeschoven naar 2025 en onder welke voorwaarden? Wordt
dit ter goedkeuring aan de Kamer voorgelegd?
Conform de begrotingsregels wordt maximaal 1 procent van het gecorrigeerde begrotingstotaal
als eindejaarsmarge toegevoegd aan de begroting voor 2025. Het betreft meevallers,
openstaande verplichtingen en onderuitputting in 2024. De totaal beschikbare eindejaarsmarge
in 2025 was daarmee voor het Ministerie van OCW € 501,2 miljoen. Afgelopen Voorjaarsnota
is conform besluit bij Miljoenennota 2025 een deel van de maximale 1 procent eindejaarsmarge
ingehouden ter dekking van hogere uitgaven voor de Hersteloperatie Toeslagen. Per
saldo is er uiteindelijk € 196,0 miljoen overgeheveld van de OCW-begroting in 2024
naar de OCW-begroting in 2025. Hiervan is € 12,3 miljoen ingezet voor openstaande
verplichtingen, waarvan € 5,7 miljoen eerder gemeld was bij Tweede Suppletoire Begroting
2024 (Kamerstukken II 2024/25, 36 625 VIII, nr. 1) en in de brief «Beleidsmatige mutaties na Tweede Suppletoire Begroting 2024» (Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VIII, nr. 149) voor € 0,8 miljoen. Daarnaast zijn er ook nog openstaande verplichtingen aan het
eind van het jaar (na de brief «Beleidsmatige mutaties na Tweede Suppletoire Begroting 2024») die niet meer tot betaling zijn gekomen in 2024. Onder deze openstaande verplichtingen
zit vaak een juridische verplichting, wat maakt dat OCW verplicht is om deze middelen
in 2025 uit te keren. De openstaande verplichtingen bestaan onder andere uit verplichtingen
voor het Delta Climate Center (DCC), de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en openstaande
verplichtingen door de vertraging van de behandeling van de nieuwe Archiefwet in de
Tweede Kamer.
De overige doorgeschoven middelen (het resterende bedrag van de € 196 miljoen) mag
OCW naar eigen inzicht inzetten voor tegenvallers of intensiveringen in het nieuwe
begrotingsjaar. Dit wordt altijd ter goedkeuring aan uw Kamer voorgelegd bij Eerste
Suppletoire Begroting 2025.
22
Welke beleidskeuzes ziet u als verklaring dat de PISA-scores van Nederland, maar de
afgelopen tijd ook van Finland, achteruit zijn gegaan maar die van Portugal juist
fors zijn verbeterd?
De driejaarlijkse PISA-rapportage van OESO geeft al meer dan twintig jaar inzicht
in de ontwikkeling van vaardigheden en kennis op het vlak van lezen, wiskunde en natuurwetenschappen
van 15-jarigen in verschillende landen, ongeveer 95. Daarbij moet wel in ogenschouw
worden genoemd dat PISA afgenomen wordt rond het derde leerjaar en dus niet meet hoe
leerlingen het onderwijs verlaten. Daarnaast gaat het om een low stakes toets waar zowel voor leerlingen als scholen geen consequenties aan verbonden zijn.
De PISA-rapportage is een zeer waardevolle bron, maar wel in combinatie met nationale
data over prestaties. Het toewijzen van dalingen of stijgingen in PISA-scores van
landen aan specifieke beleidskeuzes in landen is methodologisch niet mogelijk. Het
is aannemelijk dat de schoolsluitingen en andere coronamatregelen in 2020 en de jaren
daarna een rol hebben gespeeld bij de dalende prestaties. Overigens zijn de prestaties
in Portugal bij de laatste PISA-meting (2022) niet gestegen, maar gedaald bij zowel
lezen als wiskunde. Het Ministerie van OCW kijkt vanzelfsprekend naar de aanpakken
van andere landen om de prestaties van leerlingen te verbeteren. Op zowel ambtelijk
als bestuurlijk niveau worden internationale contacten benut om ervaringen uit te
wisselen met andere landen.
23
Klopt het beeld dat landen die een kennisrijk curriculum hebben ingeruild voor een
curriculum met focus op vaardigheden, zoals is gebeurd in de Verenigde Staten, in
het Frankrijk van de jaren «80 en tegenwoordig in zo’n beetje alle OECD3-landen die de focus leggen op 21st century skills, vroeg of laat in hun PISA-scores een dalende lijn zien?
De relatie tussen een breed of een smal curriculum en de prestaties van 15-jarigen
op PISA is niet eenduidig. Eerder onderzoek naar sterk presenterende onderwijssystemen in PISA laat zien dat in die systemen
de nadruk wordt gelegd op het vergaren van complexe, hogere orde denkvaardigheden
en vaak ook het toepassen daarvan op echte problemen. Leraren spelen een belangrijke
rol in het stimuleren van verder denken en het stellen van de juiste vragen.
Verder laat OESO-onderzoek naar de implementatie van curricula zien dat er vaak een groot verschil is tussen
het beoogde curriculum en het uiteindelijk geïmplementeerde en onderwezen curriculum.
Leraren zijn dus cruciaal voor de prestaties van leerlingen door de wijze waarop zij
het curriculum tot leven brengen in de klas. Daarnaast beschrijft PISA 2022 verschillende factoren met een positieve invloed op academische prestaties, zoals
ondersteuning door leraren, ouderbetrokkenheid, en financiële investeringen in onderwijs.
24
Hoe evalueert u inmiddels het gebruik van de lijst van de Education Endowment Foundation4 die per interventie aangeeft of het weinig of veel geld kost, hoe sterk de evidentie
is (dus hoe waarschijnlijk het is dat de interventie zal doen wat je ervan verwacht)
en hoeveel impact de interventie zal hebben bij het beschikbaar stellen van € 8,5 miljard
aan NPO5-gelden om corona-achterstanden weg te werken?
Deze vraag en het antwoord daarop hebben alleen betrekking op het funderend onderwijs.
Voor het funderend onderwijs is met het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs)
€ 5,8 miljard beschikbaar gesteld. Op basis van de Teaching and Learning Toolkit van de Education Endowment Foundation (EEF) is een menukaart met interventies samengesteld. Het programma loopt nog tot
en met het einde van het huidige schooljaar, 2024–2025. Dat betekent dat interventies
nu nog steeds worden uitgevoerd. Zo snel mogelijk na afloop van het NP Onderwijs – naar
verwachting voor het einde van 2025 – zal uw Kamer een rapportage over de evaluatie
van het NP Onderwijs voor funderend onderwijs ontvangen. De menukaart met interventies
is een centraal onderdeel van het NP Onderwijs en zal aan de orde komen in de evaluatie.
25
Kunt u toelichten waarom het voor het Rijksvastgoedbedrijf niet mogelijk was om de
verbouwing van Huis Doorn te financieren?
Op 1 januari 2024 is het definitieve huisvestingsstelsel in werking getreden voor
musea die hun pand in eigendom hebben of die hun pand huren van de Staat, zoals Huis
Doorn. In dit stelsel zijn de musea zelf verantwoordelijk voor het onderhoud en de
instandhouding van de panden. Het Ministerie van OCW subsidieert de musea voor deze
taak via de Erfgoedwet. Het Rijksvastgoedbedrijf verhuurt namens de Staat de panden,
maar heeft verder geen betrokkenheid in dit huisvestingsstelsel. Omdat de subsidiëring
van huisvesting via het Ministerie van OCW verloopt is ook de beschikbaar gestelde
projectsubsidie via het Ministerie van OCW aan Huis Doorn beschikt.
26
Acht u de aanvullend beschikbaar gestelde projectsubsidie van € 2,5 miljoen toereikend
voor de verbouwing van Huis Doorn? Zo niet, welke aanvullende kosten voorziet u?
De projectsubsidie is bestemd voor de verbouwing van het Dienstengebouw naast Huis
Doorn. Deze projectsubsidie is incidenteel. Ook andere partijen hebben subsidie toegezegd
voor deze verbouwing. Het museum is zelf verantwoordelijk voor een sluitende begroting.
27
Wat was de aanleiding voor de keuze om een verdere loon- en prijsbijstelling toe te
passen op de in 2024 aangegane verplichtingen voor de culturele basisinfrastructuur
2025–2028?
De Regeling op het specifiek cultuurbeleid, inclusief de subsidieplafonds voor de culturele basisinfrastructuur 2025–2028, werd
in 2023 gepubliceerd. Op basis van deze regeling konden culturele instellingen uiterlijk
op 31 januari 2024 een aanvraag indienen voor de periode 2025–2028. In deze subsidieplafonds
kon echter nog geen rekening worden gehouden met loon- en prijsstijgingen in 2024,
omdat deze nog niet bekend waren. Om die reden hebben instellingen een begroting op
loon- en prijspeil 2023 ingediend. Bij de toekenning voor de periode 2025–2028 in
september 2024 waren de percentages voor de loon- en prijsindexatie wel bekend, waardoor
de toegekende bedragen achteraf konden worden gecorrigeerd naar het meest recente
loon- en prijspeil.
28
Acht u de tegemoetkoming van € 5 miljoen voor de aankoop van een nieuw pand voor het
RDK6 toereikend? Zo niet, in hoeverre bent u bereid om aanvullende ondersteuning te verlenen?
Het RKD ontvangt via de Erfgoedwet subsidie voor huisvesting. Met deze middelen kan
de instelling een nieuw pand bekostigen. Het Ministerie van OCW heeft daarnaast eenmalig
€ 5 miljoen beschikbaar gesteld voor deze verhuizing. Het RKD zal op korte termijn
het pand van de KB moeten verlaten en is dus op zoek naar nieuwe huisvesting. Op dit
moment is nog geen nieuwe locatie op het oog (eerder onderzochte locaties zijn toch
afgevallen).
29
Wat zijn de gevolgen van het uitstel van de noodgedwongen verhuizing van het RDK voor
de werkzaamheden van de KB7 en het NA8?
Op dit moment zijn er nog geen gevolgen, aangezien de werkzaamheden aan het pand van
de KB pas over een aantal jaren zullen starten.
30
Kunt u toelichten wat de oorzaak is van de lager vastgestelde subsidies voor onderzoeksjournalistiek
en lokale journalistiek?
De genoemde subsidies zijn in 2024 niet lager maar juist hoger dan begroot vastgesteld.
De reden voor deze verhoging is de toevoeging van loon- en prijsbijstelling over 2024.
31
Verwacht u een verdere uitbreiding van het programma Veilige Steden in 2025? Zo ja,
welke aanvullende kosten voorziet u in dat kader?
Nee.
32
Kunt u toelichten waarom de vastgestelde begroting voor de Subsidieregeling gender-
en lhbti+-gelijkheid 2022–2027 € 962.000 hoger is uitgevallen dan oorspronkelijk geraamd?
Er zijn in 2024 minder projectsubsidies aangevraagd door en verleend aan maatschappelijke
organisaties dan voorzien. Hierdoor zijn de uitgaven in 2024 uiteindelijk lager.
33
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om bij de Subsidieregeling gender- en lhbti+-gelijkheid
2022–2027 geen extra subsidieaanvragen af te wijzen, ondanks de in de begroting opgenomen
bezuinigingsvoorstellen?
De rijksbrede taakstelling op subsidies, zoals opgenomen in het hoofdlijnenakkoord,
is in de begroting van 2025 en latere jaren verwerkt. In 2024 was er, vanuit budgettair
oogpunt, geen aanleiding goede initiatieven die bijdragen aan het realiseren van de
emancipatiedoelstellingen af te wijzen.
34
Kunt u inmiddels specificeren op welke wijze het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs
dat in het hoofdlijnenakkoord wordt genoemd en waarin maatregelen om het lerarentekort
aan te pakken worden opgenomen, sinds de Kamerbrief van juni 20249 al werd uitgewerkt door het kabinet-Schoof om de uitvoering van de motie van het
lid Pijpelink10 gestalte te geven, nog vóórdat het Herstelplan was geklapt vanwege de extra onderwijsbezuinigingen
van de Voorjaarsnota?
In de Kamerbrief van juni 2024 is de Kamer geïnformeerd hoe het Herstelplan in grote
lijnen eruit moet komen te zien. Sindsdien is hard gewerkt aan de uitwerking daarvan
en voor de publicatie van de Voorjaarsnota zijn hierover veel gesprekken gevoerd met
leerlingen, leraren, schoolleiders, ondersteuners, bestuurders, wetenschappers en
nog veel meer professionals in en rondom het funderend onderwijs. Op verzoek van uw
Kamer ontvangt u een schriftelijke reactie aangaande het terugtrekken van de sociale
partners uit de verdere gesprekken over het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs.
Deze reactie ontvangt uw Kamer, conform uw verzoek, voorafgaand aan de behandeling
van de Voorjaarsnota.
35
Ligt er inmiddels een wetsvoorstel ter advisering bij de Raad van State om wetenschappelijk
onderwijs in het Frysk wettelijk te verankeren, in lijn met het Europees Handvest
voor regionale talen dat stipuleert dat de overheid moet voorzien in onderwijs van
regionale talen op alle onderwijsniveaus, zoals de Kamer de regering heeft verzocht
met het aannemen van de motie van de leden De Hoop en Van der Molen11?
Er wordt in navolging van de Bestjoersôfspraak Fryske taal en kultuer 2024–2028 (BFTK)
fors geïnvesteerd in het Fries over de gehele linie van het onderwijs (po t/m wo).
De motie van leden De Hoop en Van der Molen vraagt om het wetenschappelijk onderwijs
naar de Friese taal in de wet te verankeren. Zoals aangegeven in antwoorden op eerdere
Kamervragen zijn de mogelijkheden verkend om hieraan uitvoering te geven. Uit deze verkenning
is gebleken dat het vastleggen van een verplichting tot het verzorgen van een bacheloropleiding
Fries in de wet niet past bij de autonomie die aan de instelling toekomt op basis
van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In de wet is vastgelegd dat de bevoegdheid voor het initiëren en verzorgen van een
opleiding bij de onderwijsinstelling ligt. De Koninklijke Nederlandse Academie van
Wetenschappen (KNAW) heeft geadviseerd om daarvoor in de plaats een convenant aan te gaan met de desbetreffende onderwijsinstelling
en zo uitvoering te geven aan de motie. Daarbij is in navolging van het amendement van Kamerlid De Hoop € 340.000 beschikbaar voor deze bachelor. Wij hebben het advies
van de KNAW overgenomen en in de BFTK is afgesproken dat het Ministerie van OCW, het
Ministerie van BZK, de provincie Friesland en de Rijksuniversiteit Groningen gezamenlijk
dit convenant sluiten en dat ieder vanuit haar eigen rol en verantwoordelijkheid bijdraagt
aan het bevorderen en beschermen van het Fries in het wetenschappelijk onderwijs.
De gesprekken hierover verlopen voorspoedig en we hebben voor ogen het convenant deze
zomer te ondertekenen. Uw Kamer zal worden geïnformeerd indien het convenant is getekend.
36
Hoe verklaart u de bezuiniging van bijna € 50 miljoen op het Masterplan basisvaardigheden
en het volledig schrappen van de onderwijskansenregeling voor € 177 miljoen in de
Voorjaarsnota in het licht van de wens van de Kamer dat de regering de aanpak van
het lerarentekort en de achteruitgang van de beheersing van de basisvaardigheden de
komende tijd de hoogste prioriteit zou geven in het beleid voor het funderend onderwijs,
zoals vastgelegd in de motie van de leden Pijpelink en Rooderkerk12?
Alle scholen krijgen vanaf 1 januari 2027 minimaal € 182 gerichte bekostiging per
leerling om te werken aan de basisvaardigheden. Deze toezegging in de vierde voortgangsrapportage
Masterplan basisvaardigheden komt dit kabinet na. De extensiveringen op dit budget
in de Voorjaarsnota doet daar geen afbreuk aan. De verlaging van het totaal beschikbare
budget voor basisvaardigheden bedraagt structureel € 0,7 miljoen. Dit komt omdat er
dit jaar ook middelen zijn toegevoegd: de loonbijstelling, middelen voor leesbevordering
en een deel (onbestede) middelen voor monitoring vanuit de begroting. Voor de subsidie
Verbetering basisvaardigheden heeft dit geen gevolgen. Bovendien is het extra geld
voor verbetering van de basisvaardigheden een belangrijke, maar niet de enige maatregel
om de onderwijskwaliteit en de basisvaardigheden te verbeteren. Zo wordt ook gewerkt
aan een vernieuwd curriculum met duidelijke kerndoelen, aan voldoende en goede leraren
en worden scholen ondersteund om hun onderwijs evidence-informed in te richten. Er
zijn in de Voorjaarsnota keuzes gemaakt om uiteenlopende maatschappelijke opgaven
en politieke wensen mogelijk te maken. Hierbij is ook een deel van de rekening bij
OCW neergelegd, zoals het afschaffen van de onderwijskansenregeling. Op verzoek van
de Kamer wordt nog een brief voor de behandeling van de Voorjaarsnota naar uw Kamer
gezonden.
37
In hoeverre hebben uw inspanningen om het professioneel statuut nieuw leven in te
blazen, zoals de Kamer u heeft verzocht via de motie van de leden Pijpelink en Soepboer13, inmiddels geleid tot een hoger percentage van scholen in het primair en voor voortgezet
onderwijs waarbij een professioneel statuut in gebruik is?
Op dit moment zijn er nog geen nieuwe landelijke cijfers beschikbaar over het percentage
scholen in het primair en voortgezet onderwijs dat actief gebruikmaakt van een professioneel
statuut. Wel zijn er stappen gezet om uitvoering te geven aan de motie van de leden
Pijpelink en Soepboer. Uw Kamer wordt voor het zomerreces hierover geïnformeerd in
de lerarenbrief.
38
Hoe verklaart u dat de uitvoering van de motie van het lid De Hoop14 die de regering vraagt om beleid in kaart te brengen om schoolsegregatie tegen te
gaan en te identificeren wat mogelijke best practices zijn zoveel tijd moest kosten dat de Kamer pas voor de zomer van 2025 nader valt
te informeren?
Uw Kamer is geïnformeerd over de uitvoering van deze motie met de Kamerbrief over de duurzame vormgeving van School & Omgeving. Met deze brief werd ook het derde jaarlijkse monitoringsrapport over onderwijssegregatie
gedeeld. Daarbij werd beschreven dat de onderzoekers een literatuurstudie hebben uitgevoerd
naar mogelijke oorzaken en beleidsmaatregelen tegen onderwijssegregatie. En dat zij
beleidssimulaties hebben uitgevoerd, waarmee de effecten van de beleidsmaatregelen
zijn berekend. De combinatie van deze rapporten geeft invulling aan de motie van het
lid De Hoop (Groenlinks/PvdA).
39
Hoe wordt gemonitord of nieuwkomersvoorzieningen ook voldoende beschikbaar zijn in
kleinschalige gemeenten zonder grote opvanglocaties?
Nieuwkomersvoorzieningen zijn verspreid over het hele land en staan niet enkel in
de buurt van grote opvanglocaties. Onder nieuwkomers vallen ook kinderen van arbeidsmigranten
en expats. Daarom kunnen nieuwkomersvoorzieningen gesitueerd zijn op verschillende
plekken; zowel in grotere en kleinere gemeenten als in meer of minder stedelijke gebieden.
Het ministerie houdt in de gaten of er scholen en of gemeenten zijn die problemen
hebben met de organisatie van het nieuwkomersonderwijs. Scholen en gemeenten kunnen
zelf contact opnemen met de regiocoördinatoren nieuwkomersonderwijs van OCW. Zij kunnen
worden betrokken bij vraagstukken rondom het aanbod van onderwijs, ook in kleinschalige
gemeenten. Als de regiocoördinatoren op andere wijze signalen ontvangen dat er geen
onderwijs beschikbaar is en leerlingen op een wachtlijst staan dan nemen zij contact
op met betreffende gemeenten en/of schoolbestuur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.E.W. Easton, adjunct-griffier